Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie


Het Uitvoerend Comité

Wat op de 27ste februari in het Taurisch paleis onder de naam Uitvoerend Comité van de Sovjet van Arbeidersafgevaardigden ontstaan was, had eigenlijk weinig met deze naam gemeen. De Sovjet van Arbeidersafgevaardigden van 1905, de stamvader van het stelsel, was uit de algemene staking voortgekomen. Bij vertegenwoordigde direct de massa’s in de strijd. De stakingsleiders werden afgevaardigden in de Sovjet. De selectie van de deelnemers voltrok zich in de strijd. Het leidende orgaan werd voor de verdere Leiding van de strijd gekozen. Het was juist het Uitvoerend Comité van 1905 geweest, dat de gewapende opstand begonnen was.

De Februarirevolutie zegevierde, dankzij de opstand van de regimenten, voordat nog de arbeiders Sovjets gevormd hadden. Het Uitvoerend Comité vormde zich eigenmachtig tegenover de Sovjet, onafhankelijk van de bedrijven en regimenten, na de overwinning van de revolutie. Wij zien hier het klassieke initiatief van de radicalen die bij de revolutionaire strijd zelf afzijdig blijven, maar bereid zijn de vruchten ervan te oogsten. De werkelijke arbeidersleiders verlieten de straten nog niet, zij ontwapenden sommigen, bewapenden anderen, consolideerden de overwinning. Zij, die verder zagen onder hen, waren onmiddellijk verontrust door de berichten over het ontstaan van een Sovjet van Arbeidersafgevaardigden in het Taurisch paleis. Evenals de liberale bourgeoisie in afwachting van de paleisrevolutie, die door de een of ander zou volvoerd worden, in de herfst van 1916 een reserveregering gereed had, om deze in geval van slagen aan de nieuwe tsaar op te dringen, had de ook de radicale intellectuelen op het moment van de Februari-overwinning hun reserve subregering gevormd. En daar zij allen, althans in het verleden, met de arbeidersbeweging in contact geweest en geneigd waren zich met de traditie van deze te dekken, gaven zij hun kind de naam van Uitvoerend Comité van de Sovjet. Dit was een van die gedeeltelijk opzettelijke vervalsingen waaraan de geschiedenis, en ook de geschiedenis van de volksopstanden, rijk is. Bij een revolutionaire wending van de gebeurtenissen en een doorbreking van de normale loop van de ontwikkeling nemen die “beschaafde” groepen, die genoodzaakt zijn zich bij de macht aan te sluiten, gaarne hun toevlucht tot namen en symbolen, welke met de glorierijke herinneringen van de massa’s verbonden zijn. Woorden dienen dikwijls om het wezen van de dingen te verbergen, vooral indien de belangen van invloedrijke groepen dit eisen. Het reusachtig grote gezag van het Uitvoerend Comité steunde reeds op de dag van zijn ontstaan op zijn vermeende afstamming van de Sovjet van 1905. Het door de eerste chaotische vergadering van de Sovjet gesanctioneerd Comité oefende daarna een beslissende invloed zowel op de samenstelling van de Sovjet, als ook op de politiek van deze uit. Deze invloed was des te behoudender, naarmate niet meer de natuurlijke selectie van revolutionaire vertegenwoordigers plaats had, welke door de verzengende gloed van de strijd gewaarborgd wordt. De opstand was al achter de rug, allen dronken zich een roes aan de overwinning, maakten aanstalten het Leven op een nieuwe leest te schoeien, de harten en ook de gemoederen waren vertederd. Er waren maanden van nieuwe conflicten en gevechten nodig, onder nieuwe voorwaarden, en de daaruit voortspruitende veranderingen in de groeperingen van de mensen, opdat de Sovjets uit organen, die de overwinning achteraf bekroond hadden, tot werkelijke organen van de strijd en van de voorbereiding van een nieuwe opstand werden. Wij halen deze kant van de zaak met te meer klem naar voren, terwijl zij tot nu toe volkomen op de achtergrond gebleven is.

Niet alleen de ontstaansvoorwaarden van het Uitvoerend Comité en van de Sovjet bepaalden echter het gematigd en verzoeningsgezind karakter van deze; er waren diepere en meer blijvende oorzaken aanwezig, die in dezelfde richting werkten.

Er waren in Petrograd meer dan honderd vijftigduizend soldaten. Arbeiders en arbeidsters van alle categorieën waren er minstens viermaal zoveel. Niettemin waren er op elke twee arbeidersafgevaardigden in de Sovjet vijf soldatenafgevaardigden. De normen van het vertegenwoordigend stelsel waren zeer rekbaar en men kwam de soldaten op alle mogelijke manieren tegemoet. Terwijl de arbeiders één vertegenwoordiger op de duizend kozen, zonden kleinere troepenafdelingen er dikwijls twee. Het grijs van het soldatenpak werd de grondkleur van de Sovjet.

Ook de burgers waren echter lang niet alle door arbeiders gekozen. Vele personen kwamen op persoonlijk verzoek, door protectie of eenvoudig door hun eigen sluwheid in de Sovjet, radicale advocaten en artsen, studenten, journalisten, die verschillende twijfelachtige groepen en meestal alleen maar hun eigen eerzucht vertegenwoordigden. Deze evidente vervalsing van het karakter van de Sovjet werd gaarne geduld door de leiders die er niet afkerig van waren, de al te wrange essence van de fabrieken en kazernes met het lauwe watertje van het beschaafde kleinburgerdom te verdunnen. Vele van deze willekeuringen, avonturiers, usurpators en aan het spreekgestoelte gewende zwetsers verdrongen met behulp van hun ellebogen voor geruime tijd de zwijgzame arbeiders en de weifelende soldaten.

Indien de zaak reeds zo in Petrograd stond, kan men zich gemakkelijk voorstellen, hoe het er uitzag in de provincie, waar de overwinning geheel en al zonder strijd behaald was. Het ganse land wemelde van soldaten. De garnizoenen van Kiev, Helsingfors en Tiflis stonden in aantal niet bij Petrograd ten achter; in Saratov, Samara, Tambov, Omsk stonden elk 70 tot 80.000 soldaten, in Jaroslav, Jekaterinoslav, Jekaterinenburg elk 60.000, in een gehele reeks steden elk 50, 40 en 30.000. De Sovjetvertegenwoordiging was in de verschillende plaatsen verschillend opgebouwd, maar zij kende overal aan de soldaten een bevoorrechte positie toe. Dit kwam politiek door het streven van de arbeiders zelf om de soldaten zoveel mogelijk tegemoet te komen. Even gaarne betoonden de leiders zich tegemoetkomend tegenover de officieren. Behalve het grote aantal luitenants en vaandrigs, die in de eerste tijd door soldaten gekozen werden, gaf men dikwijls, vooral in de provincie, afzonderlijke afgevaardigden aan het commando. Het resultaat hiervan was, dat de militairen in vele Sovjets een overweldigende meerderheid hadden. Soldatenmassa’s, die nog geen tijd gehad had de een eigen politiek karakter te krijgen, bepaalden door hun afgevaardigden het karakter van de sovjets.

Iedere vertegenwoordiging heeft een element van wanverhouding in zich. Dit is vooral daags na een omwenteling groot. Als afgevaardigden van de politiek onbeholpen soldaten traden in de eerste tijd personen op, die de soldaten en de revolutie volkomen vreemd waren, allerlei intellectuelen en halve intellectuelen, die zich in de garnizoenen in het achterland verborgen hielden en daarom als extreme patriotten optraden. Zo ontstond de kloof tussen de stemming van de kazerne en die van de Sovjets. De officier Stankevitsj, tegenover wie de soldaten van zijn bataljon na de omwenteling somber en wantrouwend stonden, kon in de soldatensectie met succes over het actuele onderwerp, over de discipline, spreken. “Waarom zijn de stemmingen in de Sovjet,” zo vroeg hij zich zelf af, “milder en prettiger dan bij het bataljon?” Deze naïeve argeloosheid bewijst ten overvloede, hoe moeilijk de ware gevoelens van de onderste groepen zich een uitweg banen.

Niettemin begonnen de meetings van de soldaten en arbeiders al vanaf de 3de maart van de Sovjet te eisen, onmiddellijk de Voorlopige Regering van de liberale bourgeoisie terzijde te schuiven en zelf de macht in hand en te nemen. Het initiatief was ook hier bij de Vyborgse wijk. Hoe zou er ook een andere eis kunnen zijn, die voor de massa begrijpelijker was en haar meer aan het hart ging? Deze agitatie hield echter spoedig op: niet alleen hierom, omdat de vaderlandsverdedigers haar krachtig van de hand wezen; erger was, dat de bolsjewistische leiding zich in de eerste helft van maart feitelijk voor het bewind van de dubbele heerschappij boog. Behalve de bolsjewiek kon echter niemand de machtskwestie op de spits drijven. De Vyborgse leiders moesten de terugtocht aanvaarden. De Petrogradse arbeiders schonken intussen geen ogenblik vertrouwen aan de nieuwe regering en beschouwden deze niet als de hunne. Zij luisterden echter met aandacht naar de soldaten, met de bedoeling zich niet scherp tegenover hen te stellen. De soldaten daarentegen, die zich juist de eerste beginselen van de politiek begonnen eigen te maken, vertrouwden weliswaar naar boerenaard de heren niet, maar luisterden oplettend naar hun vertegenwoordigers, die van hun kant vol ontzag naar de gezaghebbende leiders van het Uitvoerend Comité luisterden; wat de laatsten betreft, deze deden niets anders dan naar de pols van de liberale bourgeoisie luisteren. Alles hield zich juist op dit luisteren van beneden naar boven staande — tot nader order.

De stemmingen van de onderste groepen braken zich echter toch baan en de machtskwestie, die men kunstmatig uit de weg gegaan was, drong zich iedere keer weer, hoewel in bedekte vorm, op. “De soldaten weten niet, naar wie zij moeten luisteren,” klaagden districten en provincie, die op deze manier de ontevredenheid met de dubbele heerschappij ter kennis van het Uitvoerend Comité brachten. De delegaties van de Baltische en van de Zwarte Zeevloot verklaarden op de 16de maart, dat zij bereid waren in zoverre met de Voorlopige Regering rekening te houden, als deze met het Uitvoerend Comité zou samen gaan. Zij waren met andere woorden van plan in het geheel niet rekening met haar te houden. Hoe verder men komt, hoe meer men deze toon hoort. “Leger en bevolking hebben slechts gevolg te geven aan bevelen van de Sovjet,” bepaalt het 172ste reserveregiment en formuleert tegelijkertijd het omgekeerde richtsnoer: “Aan bevelen van de Voorlopige Regering, welke strijdig zijn met de besluiten van de Sovjet, mag men geen gevolg geven.” Met gemengde gevoelens van tevredenheid en bezorgdheid sanctioneerde het Uitvoerend Comité deze toestand. Tandenknarsend duldde de regering hem. Beiden bleef niets anders over.

Al in het begin van maart ontstaan er Sovjets in alle belangrijke steden en industriecentra. Van daaruit verbreiden zij zich gedurende de eerstvolgende weken over het gehele land. Zij beginnen eerst in april en mei de dorpen door te breken. In naam van de boeren spreekt in de aanvang vrijwel uitsluitend het leger.

Het Uitvoerend Comité van de Petrogradse Sovjet kreeg natuurlijk betekenis voor de gehele staat. De overige Sovjets richtten zich naar de residentie en besloten de een na de ander tot een voorwaardelijke ondersteuning van de Voorlopige Regering. Of schoon de betrekkingen tussen de Sovjet van Petrograd en die van de provincie zich in de eerste maanden zonder wrijvingen ontwikkelden, zonder conflicten en ernstige misverstanden, vloeide de noodzakelijkheid van een organisatie voor de gehele staat uit de gehele toe stand voort. Een maand na het neerslaan van het absolutisme werd de eerste conferentie van de Sovjets bijeengeroepen; zij was niet voltallig en eenzijdig samengesteld. Of schoon twee derden van de honderd vijfentachtig vertegenwoordigde organisaties tot de locale Sovjets behoorden, waren het toch overwegend soldatensovjets; samen met de vertegenwoordigers van de frontorganisaties hadden de afgevaardigden van het leger, die merendeels officieren waren, een verpletterende meerderheid. Er werden redevoeringen over de voortzetting van de oorlog tot de uiteindelijke overwinning gehouden en terechtwijzingen aan het adres van de bolsjewieken gericht, ondanks het meer dan gematigd optreden van deze. De conferentie vulde het Uitvoerend Comité van Petrograd met zestien conservatieven uit de provincie aan en legde zo zijn algemeen staatskarakter vast.

De rechtervleugel was nog meer versterkt geworden. Van nu af aan schrikte men de ontevredenen steeds vaker af met de provincie. Het besluit over de regeling van de samenstelling van de Petrogradse Sovjet, dat nog op de 14de maart aangenomen was, werd vrijwel niet doorgevoerd. Besluiten zouden immers niet door de locale Sovjet, maar door het Al Russisch Uitvoerend Comité genomen worden. De officiële leiders namen een bijna ongenaakbare positie in. Enigszins belangrijker besluiten werden in het Uitvoerend Comité of, juister gezegd, in de regerende kern daarvan, genomen, na voorafgaand overleg met de kern van de regering. De Sovjet stond er buiten. Men behandelde deze als een meeting: “De politiek wordt niet daar, niet in de algemene vergaderingen gemaakt, en al deze “plenums” hebben niet de minste praktische betekenis” (Soechanov). De zelfingenomen bestuurders waren van mening, dat de Sovjets eigenlijk hun rol vervuld hadden, nadat zij de leiding aan hen hadden toevertrouwd. De naaste toekomst zal laten zien, dat dit niet zo was. De massa kan zeer geduldig zijn, maar zij is helemaal geen leem, dat men naar believen kneden kan. En in revolutionaire tijden leert zij snel. Daarin is juist de kracht van de revolutie gelegen.

Om de verdere ontwikkeling van de gebeurtenissen beter te kunnen begrijpen, moeten wij even blijven stilstaan bij de voornaamste kenmerken van die twee partijen, die vanaf het begin van de revolutie een nauw bondgenootschap gesloten hadden, in de Sovjets en in de democratische gemeenteraden, die op de congressen van de zogenaamde revolutionaire democratie overheersten en zelfs hun, weliswaar meer en meer wegslinkende meerderheid wisten te behouden tot in de Constituerende Vergadering, die tot een laatste weerglans van hun verdwenen macht werd, zoals het avondrood nog op een bergtop licht voordat de zon ondergaat.

Omdat de Russische bourgeoisie te laat kwam, om democratisch te zijn, wilde de Russische democratie zich juist socialistisch voordoen. De democratische ideologie was in de loop van de negentiende eeuw hopeloos verouderd. Op de drempel van de twintigste eeuw was er voor het Russisch radicaal intellect een socialistische kleur nodig, wilde zij bij de massa’s ingang vinden. Dit is een algemene historische oorzaak van het ontstaan van middenpartijen: die van de mensjewieken en die van de sociaal-revolutionairen. Elk van deze had intussen haar eigen genealogie en haar eigen ideologie.

De opvattingen van de mensjewieken berustten op een marxistische basis. Het marxisme werd hier tengevolge van de reeds genoemde historische achterlijkheid van Rusland niet zozeer een kritiek van de kapitalistische maatschappij, als wel een motivering van de onvermijdelijkheid van de burgerlijke ontwikkeling van het land. De geschiedenis heeft, als zij dit nodig had, handig de gecastreerde theorie van de proletarische revolutie benut, om met behulp van deze brede kringen van muffe narodniki-intellectuelen in burgerlijke geest te vereuropeaniseren. Aan de mensjewieken werd in dit proces een belangrijke rol toebedeeld. Terwijl zij de linkervleugel van het burgerlijke intellect vormden, verbonden zij deze met de meest gematigde tussengroepen van die arbeiders, die tot de legale arbeid in de Doema en in de vakverenigingen geneigd waren.

De sociaal-revolutionairen daarentegen bestreden het marxisme theoretisch, terwijl zij het gedeeltelijk volgden. Zij hielden zich zelf voor de partij, die het bondgenootschap tussen intellectuelen, arbeiders en boeren verwezenlijkte, natuurlijk geleid door het kritische verstand. Hun ideeën vormden op economisch gebied een onverteerbaar mengelmoes van verschillende historische bestanddelen, die de tegenstellingen tussen de bestaansvoorwaarden van de boeren en die van het in snelle kapitalistische ontwikkeling verkerend land weerspiegelden. De sociaal-revolutionairen dachten zich de toekomstige revolutie noch als burgerlijk, noch als socialistisch, maar als “democratisch”: zij vervingen de sociale inhoud door een politieke formule. Zij bakenden zich op deze manier een route tussen bourgeoisie en proletariaat af en kenden zich zelf bijgevolg ook de rol van scheidsrechter over beide toe. Na februari waren de sociaal-revolutionairen schijnbaar zeer dicht tot deze positie genaderd. Zij hadden nog uit de eerste revolutie contact met de boeren. In de eerste maanden van het jaar 1917 nam het gehele intellect in de dorpen de traditionele formule van de narodniki over: “Land en Vrijheid”. In onderscheid met de mensjewieken die altijd een zuiver stedelijke partij gebleven waren, schenen de sociaal-revolutionairen een machtig steunpunt in het dorp gevonden te hebben. Sterker nog, zij hadden ook in de stad de overhand: zowel in de Sovjets door de soldatensecties, als in de democratische gemeenteraden, waar zij de absolute meerderheid van stemmen hadden.

De macht van de partij leek onbegrensd. In werkelijkheid was het slechts een politieke vergissing. Een partij, voor welke iedereen stemt, behalve die minderheid, die weet voor wie zij moet stemmen, is geen partij, zoals de taal, waarin de zuigelingen van aller landen spreken, niet een nationale taal is. De partij van de sociaal-revolutionairen trad op als de plechtige aanduiding van alles, wat onrijp, ongevormd en verward aan de Februarirevolutie was. Ieder, die uit het voorrevolutionaire verleden niet voldoende redenen had, om voor kadetten of bolsjewieken te stemmen, stemde voor de sociaal-revolutionairen. De kadetten stonden echter in het gesloten kamp van de bezitters. De bolsjewieken waren nog te gering in aantal, onbegrepen en zelfs angstaanjagend. Sociaalrevolutionairen kiezen betekende de revolutie over het algemeen kiezen en verplichtte tot niets. In de steden betekende het streven van de soldaten, om te komen tot die partij, die aan de kant van de boeren staat, het streven van het achterlijk deel van de arbeiders, om zich aan te sluiten bij de soldaten en het streven van de stedelijke kleine luiden, om zich niet van de soldaten en boeren los te maken. De lidmaatschapskaart van de sociaalrevolutionair gaf in die periode tijdelijk het recht, om van de instellingen van de revolutie gebruik te mogen maken, en behield haar geldigheid tot het inruilen tegen een andere kaart van meer betekenis. Niet ten onrechte werd van de grote partij, die alles en iedereen omvatte, gezegd, dat zij een grote nul was.

Sinds de eerste revolutie leidden de mensjewieken de noodzakelijkheid van een bondgenootschap met de liberalen uit het burgerlijke karakter van de revolutie af en stelden dit bondgenootschap boven de samenwerking met de boeren als een onbetrouwbare bondgenoot. De bolsjewieken daarentegen bouwden het gehele vooruitzicht van de revolutie op het bondgenootschap van proletariaat en boeren tegen de liberale bourgeoisie op. Daar de sociaal-revolutionairen zich voornamelijk als een boerenpartij beschouwden, had men, naar het schijnen kon, in de revolutie een bondgenootschap tussen bolsjewieken en narodniki als tegenwicht tegen het bondgenootschap van de mensjewieken en de liberale bourgeoisie kunnen verwachten. In werkelijkheid zien wij in de Februarirevolutie de tegenovergestelde groepering: mensjewieken en sociaal-revolutionairen treden op in een zeer nauw bondgenootschap, dat aangevuld wordt door hun gemeenschappelijk blok met de liberale bourgeoisie. De bolsjewieken staan op het officieel politiek terrein volkomen geïsoleerd.

Dit op het eerste gezicht onverklaarbaar feit is in werkelijkheid volkomen wetmatig. De sociaal-revolutionairen waren helemaal geen een boerenpartij, ondanks de algemene sympathie van het dorp voor hun leuzen. De wezenlijke kern van de partij, die, welke haar werkelijke politiek bepaalde en waaruit ministeries en ambtenaren voortkwamen, was veel meer met de liberale en radicale kringen van de stad verbonden dan met de rebellerende boerenmassa’s. Deze leidende kern, die tengevolge van het toestromen van baantjesjagende maartse sociaal-revolutionairen ontzaglijk uitgedijd was, kreeg een doodsangst voor de vlucht, die de boerenbeweging, welke sociaalrevolutionaire leuzen volgde, nam. De nieuwbakken narodniki wensten weliswaar de boer alle goeds toe, maar de rode haan wilden zij niet. De angst van de sociaal-revolutionairen voor het opstandige dorp loopt parallel met de angst van de mensjewieken voor de stormloop van het proletariaat; de democratische angst was een volkomen getrouwe weerspiegeling van het volkomen reële gevaar, dat de beweging van de onderdrukten voor de bezittende klassen opleverde en deze in een eensgezind kamp van burgerlijke feodale reactie bijeen bracht. Het blok van de sociaal-revolutionairen met de regering van de grootgrondbezitter Lvov kenmerkte hun breuk met de agrarische revolutie, zoals het blok van de mensjewieken met de industriëlen en bankiers van het type Goetsjkov, Teresjtsjenko en Konovalov gelijk stond met hun breuk met de proletarische beweging. Het bondgenootschap tussen mensjewieken en sociaal-revolutionairen betekende onder deze omstandigheden niet een samenwerking van proletariaat en boeren, maar een coalitie van partijen, die ten gunste van een blok met de bezittende klassen gebroken had de met proletariaat en boeren.

Uit het boven vermelde is duidelijk, hoe fictief het socialisme van de beide democratische partijen was. Dit wil echter nog niet zeggen, dat hun democratisme echt was. Integendeel, de zwakheid van dit democratisme eiste juist een socialistische maskering. Het Russische proletariaat voerde de strijd om de democratie in onverzoenlijke tegenstelling tot de liberale bourgeoisie. De democratische partijen, die een bondgenoot van de liberale bourgeoisie waren, moesten onvermijdelijk met het proletariaat in conflict komen. Dit zijn de sociale wortels van de verdere verbitterde strijd tussen de verzoeningsgezinden en de bolsjewieken.

Indien men de bovenomschreven processen terugbrengt tot hun blootgelegd klassenapparaat, waarvan de deelnemers en zelfs de leiders van de beide verzoeningsgezinde partijen zich stellig niet volkomen bewust werden, ontstaat ongeveer de volgende verdeling van historische functies. De liberale bourgeoisie was reeds niet meer in staat de massa’s voor zich te winnen. Hierom duchtte zij de revolutie. De revolutie was echter voor de burgerlijke ontwikkeling noodzakelijk. Twee groepen scheidden zich van de grote bourgeoisie af, welke uit de jongere broeders en zonen van deze bestonden. De ene groep ging tot de arbeiders, de andere tot de boeren. Zij trachtten deze beiden tot zich te trekken, doordat zij oprecht en hartstochtelijk probeerden te bewijzen, dat zij socialisten waren en vijanden van de bourgeoisie. Op deze manier kregen zij werkelijk een grote invloed onder het volk.

De uitwerkingen van hun ideeën waren hun echter zeer spoedig over het hoofd gegroeid. De bourgeoisie besefte het dodelijke gevaar en gaf het alarmsignaal. De groepen, die zich van haar afgescheiden hadden, de mensjewieken en sociaal-revolutionairen, beantwoordden eensgezind de oproep van de familievader. Terwijl zij over de oude meningsverschillen heenstapten, schaarden zij zich schouder aan schouder en snelden, de massa’s de rug toekerend, de burgerlijke maatschappij te hulp.

De sociaal-revolutionairen waren, zelfs vergeleken bij de mensjewieken, van een verbluffende weekheid en slapheid. In alle gewichtige ogenblikken leken zij de bolsjewieken eenvoudig derderangs kadetten toe. De tweede plaats werd in beide gevallen door de mensjewieken ingenomen. De wankele basis en verwardheid van de ideologie leidden tot een dienovereenkomstige selectie van personen; alle sociaalrevolutionaire leiders droegen het stempel van een onvoorbereid zijn, van oppervlakkigheid en sentimentele onbetrouwbaarheid. Men kan zonder overdrijving zeggen: een doorsnee bolsjewiek legde in de politiek, d.w.z. in de klassenverhoudingen, meer scherpzinnigheid aan de dag dan de meest beroemde sociaalrevolutionaire leider.

Bij gemis aan vaste criteria neigden de sociaal-revolutionairen tot ethische geboden. Het behoeft geen nader bewijs, dat morele pretenties hun niet beletten, om in de grote politiek kleine schurkerijen te begaan, wat over het algemeen kenmerkend is voor middenpartijen zonder een vaste basis, een duidelijke leer en een ware zedelijke kern.

In het bondgenootschap tussen mensjewieken en sociaal-revolutionairen namen de mensjewieken de leidende plaats in, ondanks de niet twijfelachtige meerderheid in getalsterkte van de sociaal-revolutionairen. In deze rolverdeling kwam op haar manier tot uiting de hegemonie van de stad over het dorp, het overwicht van de stedelijke kleinburgerij over de landelijke en tenslotte de geestelijke superioriteit van het “marxistisch” intellect boven het intellect, dat zich aan de “Echt-Russische” sociologie hield en op de armzaligheid van de “Oud-Russische” historie prat ging.

Geen van de linkse partijen had, zoals wij weten, in de eerste weken na de omwenteling in de hoofdstad haar werkelijke staf. De algemeen erkende leiders van de socialistische partijen bevonden zich in de emigratie. De tweederangs leiders waren van het verre Oosten naar het centrum onderweg. Dit bracht bij de tijdelijke leiders een stemming van behoedzaamheid en afwachting teweeg, welke hen nader tot elkaar bracht. Geen enkele van de leidende groepen voerde in die weken haar ideeën consequent door. De partijstrijd in de Sovjet droeg een buitengewoon vreedzaam karakter: het was, alsof het om schakeringen binnen een en dezelfde “revolutionaire democratie” ging. De leiding van de Sovjet kreeg weliswaar met de aankomst van Tsereteli uit de ballingschap (19 maart) een sterke ruk naar rechts, in de richting van een directe verantwoordelijkheid voor de regering en de oorlog. Maar ook de bolsjewieken zwenkten midden maart onder invloed van Kamenev en Stalin, die uit de ballingschap aangekomen waren, scherp naar rechts, zodat de afstand tussen de meerderheid in de Sovjet en de linkse oppositie in begin april stellig kleiner was dan begin maart. De eigenlijke differentiatie begon wat later. Men kan zelfs de juiste datum noemen: de 4de april, de dag na de aankomst van Lenin in Petrograd.

De mensjewistische partij had aan het hoofd van haar verschillende richtingen een aantal vooraanstaande figuren, maar geen enkel revolutionair leider. De uiterst rechtse vleugel, die door de oude leermeesters van de Russische sociaaldemocratie, Plechanov, Vera Sassoelitsj, Deutsch vertegenwoordigd werd, nam onder het absolutisme een patriottisch standpunt in. Juist aan de vooravond van de Februarirevolutie schreef Plechanov, die jammerlijk zichzelf overleefde, in een Amerikaanse krant, dat stakingen en andere dergelijke strijdmethoden van de arbeiders in Rusland thans een misdaad waren. Grote groepen van de oude mensjewieken, waaronder figuren als Martov, Dan, Tsereteli rekenden zich tot de Zimmerwaldgroep en wezen de verantwoordelijkheid voor de oorlog af. Het internationalisme van de linkse mensjewieken was echter, evenals dat van de linkse sociaal-revolutionairen, in de meeste gevallen een dekmantel voor hun democratisch-oppositionele stelling name. De Februarirevolutie verzoende de meerderheid van deze “Zimmerwalders” met de oorlog, waarin zij van nu af aan een verdediging van de revolutie begonnen te zien. Het me est doelbewust sloeg Tsereteli deze weg in, terwijl hij Dan en anderen meesleepte. Aan Martov, die het begin van de oorlog in Frankrijk meemaakte en eerst op de 9e mei uit het buitenland aankwam, kon het niet ontgaan, dat zijn geestverwanten van gisteren na de Februarirevolutie daar beland waren, waar Guesde, Sembat en anderen in het jaar 1914 begonnen waren, toen zij de verdediging van de burgerlijke republiek tegen het Duits absolutisme aanvaardden. Terwijl hij zich aan het hoofd stelde van de linkervleugel van de mensjewieken, aan welke het niet gelukte een enigszins belangrijke rol in de revolutie te spelen, bleef Martov in oppositie tegenover de politiek van Tsereteli en Dan, waarbij hij tegelijkertijd de toenadering van de linkse mensjewieken tot de bolsjewieken tegenwerkte. In naam van het officieel mensjewisme trad Tsereteli op, die een stellige meerderheid achter zich had: de patriotten van voor de revolutie verenigden zich gemakkelijk met de patriotten van de Februari-oproep. Plechanov had echter zijn eigen, volkomen chauvinistische groep, die buiten de partij en zelfs buiten de Sovjets stond. Martov’s fractie, welke de gemeenschappelijke partij niet verliet, had geen eigen krant, zoals zij ook geen eigen politiek bezat. Martov raakte, zoals altijd tijdens grote historische gebeurtenissen, hopeloos de kluts kwijt en wist geen raad. Zowel in het jaar 1917, als in het jaar 1905, had de revolutie deze eminente man bijna niet opgemerkt.

Voorzitter van de Petrogradse Sovjet en later van het Centraal Uitvoerend Comité werd bijna vanzelfsprekend de voorzitter van de mensjewistische Doemafractie Tsjcheldse. Hij streefde er naar met de grootste nauwgezetheid zijn plicht te doen, waarbij hij zijn voortdurende onzekerheid door een eenvoudige grappigheid maskeerde. Een onuitwisbare stempel van zijn geboortestreek lag op hem. Het bergachtige Georgië, het land van de zon, van de wijngaarden, boeren en de kleine adel, met een gering percentage arbeiders, heeft een grote groep linkse intellectuelen voortgebracht, die zich, terwijl zij plooibaar, temperamentvol waren, toch in overgrote meerderheid niet boven een kleinburgerlijke horizon verhieven. Georgië zond naar alle vier Doema’s mensjewieken als afgevaardigden en in alle vier fracties speelden zijn afgevaardigden’ de rol van leiders. Georgië werd de Gironde van de Russische revolutie. Terwijl men de girondijnen van de achttiende eeuw van federalisme beschuldigde, eindigden de girondijnen van Georgië, die met de verdediging van het een en ondeelbare Rusland begonnen waren, bij het separatisme.

De meest markante figuur, die de Georgische Gironde voortgebracht heeft, was ongetwijfeld de vroegere afgevaardigde van de tweede Doema, Tsereteli, die onmiddellijk na zijn aankomst uit de verbanning niet alleen de leider van de mensjewieken, maar van de gehele toenmalige meerderheid in de Sovjet werd. Noch theoreticus, noch journalist, maar voortreffelijk redenaar, was en bleef Tsereteli het type van de Zuid-Franse radicaal. Hij zou zich onder een parlementair stelsel als een vis in het water gevoeld hebben; hij was echter in een voorrevolutionair tijdvak geboren en had zich in zijn jeugd met een dosis marxisme vergiftigd. In ieder geval legde hij bij de revolutionaire gebeurtenissen de grootste bezieling van alle mensjewieken en een streven, om consequent te zijn, aan de dag. Juist daardoor heeft hij meer dan de anderen tot de val van het Februaribewind bijgedragen. Tsjcheldse onderwierp zich geheel aan hem, hoezeer hij ook in sommige ogenblikken bang werd voor zijn doctrinaire starheid, welke de vroegere revolutionaire tuchthuisboef nader bracht tot de conservatieve vertegenwoordigers van de bourgeoisie.

De mensjewiek Skobeljew, die zijn fleurige populariteit aan zijn positie als afgevaardigde in de laatste Doema te danken had, maakte, mede door zijn jeugdig voorkomen, de indruk van een student, die op een dilettantentoneel de rol van een staatsman speelt. Skobeljew specialiseerde zich op het tegengaan van “excessen”, het beslechten van plaatselijke conflicten en over het algemeen op het praktisch herstellen van de scheuren in de dubbele heerschappij, totdat hij in mei de ongelukkige rol van minister van arbeid in de coalitieregering kreeg.

Een meer invloedrijke figuur onder de mensjewieken was Dan, een oude partijarbeider, die altijd als tweede man na Martov gold. Terwijl over het algemeen de zeden en de geest van de Duitse sociaaldemocratie in haar periode van verval in het mensjewisme waren overgegaan, leek Dan veel op een lid van de Duitse partijleiding; een Ebert in kleiner formaat. De Duitse Dan heeft een jaar later in Duitsland met succes die politiek doorgevoerd, welke aan de Russische Ebert in Rusland mislukt was. De oorzaak was echter niet in de mensen, maar in de omstandigheden gelegen.

Terwijl Tsereteli in het orkest van de meerderheid in de Sovjet de eerste viool speelde, speelde Liber met bloeddoorlopen ogen met alle kracht van zijn longen op een schelle klarinet. Dit was een mensjewiek uit de joodse arbeidersbond (Bund), met een langdurig revolutionair verleden, zeer oprecht, zeer temperamentvol, zeer welbespraakt, zeer bekrompen en hartstochtelijk er naar strevend zich als onbuigzaam patriot en ijzeren staatsman te betonen. Liber werd letterlijk door haat tegen de bolsjewieken verteerd.

De falanx van mensjewistische leiders kan men met de vroegere ultralinkse bolsjewiek Vojtinski afsluiten, een gezien deelnemer aan de eerste revolutie, die de met overgave gediend had en in maart uit patriottische overwegingen met de partij brak. Zoals het behoort werd Vojtinski, nadat hij zich bij de mensjewieken had aangesloten, bolsjewistenvreter van beroep. Het ontbrak hem slechts aan temperament om zich in de hetze tegen zijn vroegere partijgenoten met Liber te kunnen meten.

De staf van de narodniki was evenmin homogeen, maar op verre na niet zo veelbetekenend en interessant. De zogenaamde volkssocialisten, die de uiterst rechtse vleugel vormden, werden geleid door de ouden emigrant Tsajkovski, die in zijn strijdlustig chauvinisme op Plechanov geleek – zonder diens talent en of diens verleden te bezitten. Naast hem stond de oude Bresjk Bresjkovskaja, die de sociaal-revolutionairen grootmoeder van de Russische revolutie noemden, doch die ijverig als petemoei van de Russische contrarevolutie optrad. De bejaarde anarchist Krapotkin, die uit zijn jeugd een zwak voor de narodniki overgehouden had, gebruikte de oorlog om alles te verloochenen, wat hij bijna een halve eeuw lang geleerd had: de anti-tatist ondersteunde de Entente en indien hij de Russische dubbele heerschappij veroordeelde, deed hij dit niet in naam van de anarchie, maar in naam van de alleenheerschappij van de bourgeoisie. Deze ouden van dagen speelden echter veeleer een louter decoratieve rol, hoewel Tsajkowski later in de strijd tegen de bolsjewieken aan het hoofd van een van de witte regeringen stond, die door Churchill ondersteund werden.

De voornaamste plaats onder de sociaal-revolutionairen, ver boven alle anderen, niet echter in de partij, maar boven de partij, werd door Kerenski ingenomen, een man zonder enig partijverleden. Wij zullen in het vervolg meer dan eens met deze door de voorzienigheid uitverkoren figuur te maken hebben, wiens kracht in de tijd van de dubbele heerschappij de schakel vormde tussen de zwakte van het liberalisme en de zwakte van de democratie. Zijn formeel toetreden tot de sociaalrevolutionaire partij wijzigde niets in Kerenski’s minachtende houding tegenover partijen over het algemeen: hij beschouwde zich als de directe uitverkorene van de natie. Ook de sociaalrevolutionaire partij had echter in die tijd immers al opgehouden een partij te zijn en was een grote, waarlijk nationale nul. In Kerenski vond zij de haar passende leider.

De latere minister van landbouw en daarna tevens voorzitter van de Constituerende Vergadering, Tsjernov, was ongetwijfeld de meest representatieve figuur uit de oude sociaalrevolutionaire partij en gold niet ten onrechte als haar bezielende kracht, theoreticus en leider. Terwijl hij met grote, maar niet synthetische kennis uitgerust en veeleer een boekengeleerde dan een algemeen ontwikkeld mens was, had Tsjernov steeds een onbeperkte keuze van passende citaten tot zijn beschikking, welke lange tijd op de fantasie van de Russische jeugd gewerkt hadden, zonder veel aan deze te leren. Deze welbespraakte leider had slechts op een vraag geen antwoord bij de hand: naar wie en waarheen leidt gij? De eclectische formules van Tsjernov verenigden, opgedirkt met moraal en versjes, een zekere tijd het meest bonte publiek, dat altijd in kritieke tijden in verschillende richtingen gesleurd werd. Het is niet verwonderlijk, dat Tsjernov zijn methode van partijvorming zelf voldaan tegenover het “sektarisme” van Lenin stelde.

Tsjernov kwam vijf dagen later dan Lenin in Petrograd aan: Engeland had hem ten slotte doorgelaten. Op de talrijke begroetingen in de Sovjet antwoordde de leider van de grootste partij met de langste redevoering, over welke Soechanov, een halve sociaal-revolutionair, zich als volgt uitliet: “Niet alleen ik, maar ook vele sociaal-revolutionaire partijpatriotten fronste de wenkbrauwen en schudden het hoofd: wat kletst die man vervelend, wat maakt hij zonderlinge grimassen en draait met zijn ogen en vertelt eindeloos volslagen nonsens.” Tsjernov’s verdere werkzaamheid in de revolutie was geheel in de trant van zijn eerste rede. Na enige pogingen, om zich van links uit tegenover Kerenski en Tsereteli te stellen, gaf Tsjernov zich, van alle kanten ingesloten, zonder strijd over, ontdeed zich van zijn Zimmerwaldisme uit de emigratie, trad in de contactcommissie en later in de coalitieregering. Alles wat hij deed, miste doel. Hij besloot daarom de moeilijkheden uit de weg te gaan. Stemonthouding werd zijn politieke bestaansvorm. Zijn gezag smolt van april tot oktober nog sneller weg dan de gelederen van zijn partij. Bij alle verschil tussen Tsjernov en Kerenski, die elkaar haatten, wortelden beiden volkomen in het voorrevolutionaire verleden, in de oude Russische vermolmde maatschappij, in het krachteloze en pretentieloze intellect, dat er naar hunkerde, als leermeester van de volksmassa’s op te treden, deze als onmondigen te behandelen, hun weldaden te bewijzen, maar dat volkomen onbekwaam was, deze te beluisteren, te begrijpen en van ze te leren. Zonder dit is er echter geen revolutionaire politiek mogelijk. Avksentjev, die door de partij op de hoogste posten van de revolutie geplaatst werd — voorzitter van het Uitvoerend Comité van de boerenafgevaardigden, minister van binnenlandse zaken, voorzitter van het voorparlement — was een volslagen karikatuur van een politicus: een charmante literatuurleraar aan het meisjesgymnasium in Orel — dit is alles wat men van hem kan zeggen. Inderdaad — zijn politieke werkzaamheid was veel gevaarlijker dan zijn persoon. Een grote rol, doch meer achter de coulissen, werd in de fractie van de sociaal-revolutionairen en in de regerende kern van de Sovjets gespeeld door Goz. Goz, een terrorist uit een bekende revolutionaire familie, was minder veeleisend en zakelijker dan zijn naaste politieke vrienden. Hij beperkte zich echter als zogenaamde “practicus” tot de huishoudelijke aangelegenheden en liet de grote kwesties aan de anderen over. Hieraan dient overigens toegevoegd te worden, dat hij noch redenaar, noch schrijver was en dat zijn voornaamste kracht gelegen was in zijn persoonlijke autoriteit, welke hij met jaren dwangarbeid gekocht had.

Wij hebben nu werkelijk iedereen genoemd, die men uit de leidende kringen van de narodniki noemen kan. Er volgen nog slechts bijkomstige figuren als Filippowski, van wie niemand kon verklaren, hoe hij eigenlijk op de hoogste top van de Februari-Olympus gekomen was: men moet maar aannemen, dat zijn uniform van zeeofficier daarbij de doorslaggevende rol gespeeld heeft.

Naast de officiële leiders van de twee heersende partijen waren er in het Uitvoerend Comité talrijke “wilden”, eenzaten, vroegere deelnemers aan de beweging in haar verschillende fasen, mensen die al lang voor de omwenteling zich uit de strijd hadden teruggetrokken en die zich nu, na een haastige terugkeer onder het vaandel van de zegevierende revolutie, niet haastten onder het juk van een partij te gaan. De wilden gingen in alle beslissende kwesties met de meerderheid van de Sovjet samen. In de eerste tijd hadden zij zelfs de leidende rol. Naarmate echter de officiële leiders uit ballingschap en emigratie terugkeerden, werden de partijlozen op de achtergrond gedrongen, de politiek nam vaste vormen aan, het partijmatige hernam zijn rechten.

De tegenstanders van het Uitvoerend Comité uit het reactionair kamp hebben later meer dan eens op het overwicht van de vreemdelingen in het Comité gewezen: Joden, Georgiërs, Letten, Polen enz. Ofschoon degenen, die tot een vreemde nationaliteit behoren in verhouding tot het totale ledental van het Uitvoerend Comité een buitengewoon gering percentage vormden, namen zij ongetwijfeld in het presidium, in verschillende commissies, onder de referenten enz. een zeer vooraanstaande plaats in. Daar het intellect van de onderdrukte nationaliteiten, dat voornamelijk in de steden geconcentreerd was, sterk in de revolutionaire gelederen vertegenwoordigd was, hoeft men er zich niet over te verwonderen, dat het aantal personen van vreemde nationaliteit onder de oudere generatie van de revolutionairen buitengewoon groot was. Of schoon hun ervaring niet altijd op een hoog peil stond, maakte deze hen toch onmisbaar bij het tot stand brengen van nieuwe maatschappelijke vormen. De pogingen, om de politiek van de Sovjets en het verdere verloop van de gehele revolutie uit het vermeende overwicht van de vreemdelingen af te leiden, zijn echter volkomen ongerijmd. Het nationalisme geeft ook hier blijk van verachting voor de werkelijke natie, d.w.z. het volk, doordat het dit in de tijd van zijn verheven nationaal ontwaken als een grote sukkel, overgeleverd aan vreemde en willekeurige handen, voorstelt. Waarom en hoe konden de niet-Russen echter zulk een wonderbaarlijke macht over de miljoenen Russen krijgen? De massa van een natie stelt inderdaad op het ogenblik van een diepgaande historische ommekeer niet zelden die elementen in haar dienst die gisteren nog onderdrukt waren en daarom het meest bereid zijn uitdrukking te geven aan de nieuwe streefdoelen. Niet de personen van vreemde nationaliteit leiden de revolutie, maar de revolutie gebruikt de personen van vreemde nationaliteit. Zo geschiedde het zelfs bij grote hervormingen van boven af. De politiek van Peter I hield niet op nationaal te zijn, doordat zij de oude banen verliet en personen van vreemde nationaliteit en buitenlanders in haar dienst nam. De meesters van de Duitse voorstad en de Hollandse schippers gaven in die tijd aan de behoeften van de nationale ontwikkeling van Rusland beter uitdrukking dan de Russische popen, die vroeger door de Grieken aangesleept waren of dan de Moskouse Bojaren, die eveneens over de buitenlandse overweldiging klaagden, ofschoon zij zelf afstamden van vreemdelingen, die de Russische staat gevormd hadden. Het intellect van vreemde nationaliteit was in ieder geval in het jaar 1917 over dezelfde partijen verdeeld als het echt Russische, het leed aan dezelfde gebreken en beging dezelfde fouten, waarbij juist de niet-Russen onder de mensjewieken en sociaal-revolutionairen met bijzondere ijver voor de verdediging en eenheid van Rusland opkwamen.

Zo zag het Uitvoerend Comité, het hoogste orgaan van de democratie, er uit. Twee partijen, die hun illusies verloren, maar hun vooroordelen behouden hadden, met een staf van leiders, die niet in staat was, van het woord tot de daad over te gaan, kwamen aan het hoofd van een revolutie die bestemd was, om eeuwenoude ketenen te verbrijzelen en de grondslagen voor een nieuwe maatschappij te leggen. De gehele werkzaamheid van de verzoeningsgezinden werd een aaneenschakeling van pijnlijke tegenstrijdigheden, welke de volksmassa’s verzwakten en de schokkende burgeroorlog voorbereidden. De arbeiders, de soldaten, de boeren namen de gebeurtenissen ernstig op. Zij waren van mening, dat de door hen geschapen Sovjets onmiddellijk moesten overgaan tot het opheffen van de noden, welke de revolutie veroorzaakt hadden. Allen kwamen tot de Sovjets. Ieder kwam aandragen met wat hem deerde. En wie deerde niets? Men verlangde besluiten, hoopte op hulp, verwachtte gerechtigheid, eiste vergelding. Voorsprekers, reclamanten, rekwestranten, ontmaskeraars geloofden, dat nu eindelijk de vijandige macht door een eigen macht vervangen was. Het volk schenkt vertrouwen aan de Sovjet, het volk is gewapend, dus is de Sovjet de regering. Zo begrepen zij de zaak — en hadden zij niet gelijk? Een onafgebroken stroom soldaten, arbeiders, soldatenvrouwen, kleinhandelaren, bedienden, moeders, vaders opende en sloot de deuren, zocht, vroeg, weende, eiste, dwong maatregelen te treffen — dikwijls precies aangevend welke — en zette de Sovjet om in een werkelijk revolutionaire macht. “Dit was absoluut niet overeenkomstig en paste helemaal niet in de plannen van de Sovjet zelf,” klaagt de ons reeds bekende Soechanov, die natuurlijk “uit alle macht dit proces trachtte tegen te gaan,” Met succes? Helaas, hij ziet zich gedwongen onmiddellijk te bekennen: “Het Sovjetapparaat begon onwillekeurig, vanzelf, tegen de wil van de Sovjet de officiële staatsmachinerie te verdringen, die steeds meer uitgeschakeld werd.” Wat deden echter de doctrinairen van de capitulatie, de mecaniciens van de uitschakeling? “Men was gedwongen, er zich bij neer te leggen en sommige regeringsfuncties over te nemen,” erkent Soechanov somber, “en tegelijkertijd de fictie te handhaven, alsof het Mariinski paleis de leiding had.” Dit is het, waarmee deze lieden zich bezig hielden in een geruïneerd land, dat in vlammen van oorlog en revolutie stond: zij trachtten met schijnmaatregelen het prestige van een regering op te houden, welke het volk zelf uitgeschakeld had. De revolutie moge tenietgaan, maar leve de fictie! Tegelijkertijd klom echter de macht, welke deze mannen de deur uitjoegen, door het raam weer naar binnen, waarbij zij iedere keer verrast en in een belachelijke of onwaardige positie gebracht werden.

Het Uitvoerend Comité had nog in de nacht van 28 februari de monarchistische pers verboden en een voorafgaande vergunning voor het verschijnen van kranten ingevoerd.

Protest en weerklonken. Het hardst schreeuwden zij, die gewoon waren, iedereen de mond te snoeren. Na enige dagen kwam het Comité weer voor de kwestie van de persvrijheid te staan: moest men het verschijnen van reactionaire kranten toestaan of niet toestaan? Er rezen meningsverschillen. Doctrinairen als Soechanov waren voor absolute persvrijheid. Tsjcheidse was het in den beginne hiermee niet eens: hoe kon men de wapens aan de doodsvijand overlaten tot een oncontroleerbaar gebruik? Het was, tussen twee haakjes, bij niemand opgekomen, de beslissing aan de regering over te laten. Dit zou ook geen zin gehad hebben: de arbeiders erkenden slechts de bevelen van de Sovjets, op de 5de maart bevestigde het Uitvoerend Comité, dat de rechtse pers verboden moest worden en dat het verschijnen van nieuwe couranten van de toestemming van de Sovjets afhankelijk gesteld moest worden. Reeds op de l0de werd deze verordening echter op aandrang van de burgerlijke kringen weer ingetrokken. “Drie dagen waren voldoende, om tot bezinning te komen,” triomfeert Soechanov. Een ongemotiveerde triomf. De pers staat niet boven de maatschappij. Haar bestaansvoorwaarden geven in de revolutie de loop van de revolutie zelf weer. Indien deze het karakter van een burgeroorlog aanneemt of dreigt aan te nemen, zal geen van de strijdende partijen het bestaan van een vijandelijke pers daar, waar zij invloed heeft, toelaten, zoals zij ook niet de controle over arsenalen, spoorwegen of drukkerijen vrijwillig uit handen geeft. De pers is slechts een van de wapensoorten in de revolutionaire strijd. Het recht op het vrije woord gaat in elk geval niet boven het recht op leven. De revolutie matigt zich echter zelfs dit aan. Men kan als wet opstellen, dat revolutionaire regeringen des te liberaler, des te verdraagzamer, des te “grootmoediger” tegenover de reactie zijn, naarmate hun program onbetekenender is, naarmate zij met het verleden verbonden zijn, naarmate haar rol conservatief is. En omgekeerd: hoe grootser de taak is, hoe groter in aantal de oude, gevestigde rechten en belangen, welke door haar aangetast worden, des te geconcentreerder is de revolutionaire macht en des te openlijker haar dictatuur. Dit moge goed of slecht zijn, het is langs deze weg, dat de mensheid tot nu toe is voortgeschreden.

De Sovjet had gelijk, toen hij de controle over de pers in hand en wilde houden. Waarom heeft hij deze echter zo gemakkelijk prijsgegeven? Omdat hij in het algemeen van een ernstige strijd heeft afgezien. Hij zweeg over vrede, over grond en bodem, zelfs over de republiek. Nadat hij de macht aan de conservatieve bourgeoisie had overgegeven, had hij noch langer aanleiding, om de rechtse pers te vrezen, noch de mogelijkheid, om tegen deze te strijden. In de plaats daarvan begon de regering echter met behulp van de Sovjet reeds na weinige maanden meedogenloos tegen de linkse pers op te treden. De couranten van de bolsjewieken werden de een na de ander verboden.

Op de 7de maart declameerde Kerenski in Moskou: “Nicolaas II is in mijn handen... Een Marat van de Russische revolutie zal ik nooit worden... Nicolaas II zal zich onder mijn persoonlijk toezicht naar Engeland begeven...” Dames wierpen bloemen, studenten applaudisseerden. De massa’s echter spitsten de oren. Nog nooit had een ernstige revolutie, d.w.z. een, die iets te verliezen heeft, de ten val gebrachte vorsten naar het buitenland laten gaan. Onafgebroken eisten de arbeiders en soldaten: arrestatie van de Romanovs. Het Uitvoerend Comité voelde, dat er op dit punt niet te spotten viel. Er werd besloten, dat de Sovjet de kwestie van de Romanovs ter hand zou nemen: hiermee werd openlijk toegegeven, dat de regering geen vertrouwen verdiende. Het Uitvoerend Comité gaf aan alle spoorwegtrajecten het bevel, om Romanov niet door te laten: dit was de reden, waarom de trein van de tsaar zo rondzwierf. Een van de leden van het Uitvoerend Comité, de arbeider Gwosdjew, een rechtsstaande mensjewiek, werd uitgezonden, om Nicolaas gevangen te nemen. Kerenski was gedesavoueerd en met hem de regering. Zij trad echter niet af, maar onderwierp zich stilzwijgend. Reeds op de 9de maart berichtte Tsjcheidse aan het Uitvoerend Comité, dat de regering van de gedachte, om Nicolaas naar Engeland te zenden, had “afgezien.” De tsarenfamilie werd in het Winterpaleis in arrest gesteld. Zo nam het Uitvoerend Comité ongemerkt de macht in handen. Van het front kwam echter steeds dringender de eis: de vroegere tsaar naar de Peter en Paulusvesting over te brengen.

Revoluties betekenden steeds bezitsverschuivingen, niet alleen langs wettelijke weg, maar ook langs de weg van onteigeningen door de massa’s. De agrarische revolutie voltrok zich in de geschiedenis nooit anders: de legale hervorming ging altijd vergezeld van de rode de haan. In de steden speelde de onteigening een kleinere rol: burgerlijke revoluties had dan niet het doel om het burgerlijke bezit te treffen. Er zal echter wel nooit een revolutie geweest zijn, waarin niet de massa’s gebouwen, welke aan de vijanden van het volk behoorden, in bezit namen, om ze een publieke bestemming te geven. Onmiddellijk na de Februari-omwenteling kwamen partijen uit de illegaliteit te voorschijn, ontstonden er vakbonden, werden er onafgebroken vergaderingen gehouden, alle stadswijken hadden hun Sovjet — iedereen had ruimte nodig. De organisaties namen bezit van onbewoonde villa’s van de tsaristische ministers of van leegstaande paleizen van de balletdanseressen van de tsaar. De betrokkenen maakten bezwaren of de autoriteiten grepen op eigen initiatief in. Daar de inbezitnemers echter in de grond van de zaak de macht bezaten, de officiële macht daarentegen slechts een schim was, waren de advocaten gedwongen, zich tot het Uitvoerend Comité te wenden met een verzoek tot herstel van de geschonden rechten van de ballerina’s, wier eenvoudige bezigheden door de leden van de dynastie rijkelijk betaald waren uit de middelen van het volk. Men stelde, zoals het behoorde, de contactcommissie in werking, de ministers vergaderden, het Uitvoerend Comité beraadslaagde, er werden delegaties naar de inbezitnemers gezonden — de zaak bleef maandenlang slepen.

Soechanov deelt mede, dat hij als “linksstaand man” op zich zelf niets tegen de meest radicale inbreuken op het privaatbezit langs wettelijke weg had, doch dat hij daarentegen “een heftig vijand van iedere gewelddadige onteigening” was. Met zulke kunstgrepen verborgen de linkse pechvogels hun failliet. Een waarlijk revolutionaire regering zou ongetwijfeld in staat geweest zijn, door een tijdig decreet over rekwisities van lokaliteiten het aantal eigenmachtige inbezitnemingen tot een minimum te reduceren. De linkse verzoeningsgezinden hadden echter de macht aan de eigendomsfanatici afgestaan, om later tevergeefs aan de massa’s eerbied te prediken voor revolutionaire wettelijkheid onder de blote hemel. Het klimaat van Petrograd is niet gunstig voor platonisme.

De files voor brood gaven de laatste stoot tot de revolutie. Zij vormden ook de eerste bedreiging van het nieuwe bewind. Er was reeds in de oprichtingsvergadering van de Sovjet besloten, om een voedselcommissie in te stellen. De regering maakte zich er weinig zorgen over, hoe de hoofdstad gevoed moest worden. Zij was er niet afkerig van haar door honger te temmen. Het probleem van de voedselvoorziening viel ook later aan de Sovjet toe. Economen en statistici met enige praktische ervaring, die vroeger in dienst bij economische en administratieve organen van de bourgeoisie geweest waren, stonden tot zijn beschikking. In de meeste gevallen waren dit mensjewieken van de rechtervleugel, zoals Gromann en Tsjerevanin, of vroegere, ver naar rechts afgezwaaide bolsjewieken als Basarov en Avilov. Nauwelijks voor het vraagstuk van de voedselvoorziening van de hoofdstad gesteld, zagen zij zich echter door de gehele situatie ertoe genoodzaakt, om de meest radicale maatregelen tot onderdrukking van de speculatie en organisatie van de markt voor te stellen. In een reeks zittingen van de Sovjet werd een geheel systeem van “oorlogssocialistische” maatregelen aangenomen, dat het proclameren van alle broodvoorraden tot staatseigendom, vaststelling van maximumprijzen voor brood in overeenstemming met soortgelijke prijzen voor industrieproducten, productiecontrole van staatswege en georganiseerde warenruil met het dorp inhield. De leiders van het Uitvoerend Comité wisselden bezorgde blikken met elkaar; daar zij zelf niets wisten voor te stellen, sloten zij zich bij de radicale resoluties aan. De leden van de contactcommissie brachten deze daarna aarzelend ter kennis van de regering. De regering beloofde de zaak te zullen bestuderen. Noch vorst Lvov, noch Goetsjkov, noch Konovalov hadden echter lust te controleren, te rekwireren, zich zelf en hun vrienden beperkingen op te leggen. Alle economische beschikkingen van de Sovjet strandden op het lijdelijke verzet van het staatsapparaat, voorzover zij niet door de plaatselijke Sovjet eigenmachtig verwezenlijkt werden. De enige praktische maatregel, welke de Petrogradse Sovjet op het gebied van de voedselvoorziening doorgevoerd had, bestond in de beperking van de consument door een vast rantsoen: anderhalf pond brood voor personen, die lichamelijke arbeid verrichtten, een pond voor de overigen. Weliswaar bracht deze beperking nog vrijwel geen verandering in het werkelijke voedselbudget van de bevolking in de hoofdstad: — een pond, respectievelijk anderhalf pond — daarvan kan men nog leven. De ellende van de dagelijkse honger moet nog komen. De revolutie zal gedwongen zijn jaren-, niet maanden-, maar jarenlang de riem nauwer aan te halen om het vermagerde lichaam. Zij zal deze beproeving dragen. Momenteel kwelt niet de honger haar, maar de ongewisheid, de onbepaaldheid van de koers, de onzekerheid voor de dag van morgen. Economische moeilijkheden, die verscherpt worden door tweeëndertig maanden oorlog, kloppen aan de deur van het nieuwe regime. Ontwrichting van het transportwezen, gebrek aan verschillende soorten grondstoffen, versleten zijn van een groot deel van de inventaris, dreigende inflatie, desorganisatie van de warenruil, dit alles gebiedt kordate en onmiddellijke maatregelen. Waar zij op economisch terrein tot deze kwamen, maakten de verzoeningsgezinden hun doorvoering politiek onmogelijk. Ieder economisch probleem, dat zij onder de ogen zagen, werd tot een veroordeling van de dubbele heerschappij en aan ieder besluit, dat zij te ondertekenen hadden, brandden zij zich lelijk de vingers.

De kwestie van de achturendag werd tot een belangrijke graadmeter van de krachten en verhoudingen. De opstand heeft gezegevierd, maar de algemene staking gaat voort. De arbeiders menen in ernst, dat de wijziging in de regering ook een wijziging in hun lot moet brengen. Dit wekt bezorgdheid bij de nieuwe heersers, zowel liberalen als socialisten. Vaderlandslievende partijen en couranten heffen de kreet aan: “Soldaten in de kazernes, arbeiders aan de werkbank!” “Alles blijft dus bij het oude?” vragen de arbeiders. Voorlopig wel, antwoorden de mensjewieken bedeesd. Maar de arbeiders begrijpen: als er niet terstond veranderingen komen, dan zal dat later zeker niet gebeuren. De bourgeoisie laat het aan de socialisten over, de zaak met de arbeiders te regelen. Terwijl het zich erop beroept, dat de behaalde overwinning “de positie van de arbeidersklasse in haar revolutionaire strijd voldoende verzekerd heeft” — en inderdaad: zijn niet liberale grondbezitters aan de macht? —, besluit het Uitvoerend Comité op de 5de maart het werk in het rayon Petrograd te hervatten. Arbeiders aan de werkbank! Zo sterk was de macht van het gepantserde egoïsme van de hogere klassen, van de liberalen samen met hun socialisten. Deze mensen geloofden, dat miljoenen arbeiders en soldaten, die onder de onverbiddelijke druk van ontevredenheid en hoop opgestaan waren, zich na de overwinning gehoorzaam met de oude levensvoorwaarden tevreden zouden stellen. Uit geschiedenisboeken hadden deze leiders de overtuiging geput, dat het zo ook in vroegere revoluties gegaan was. Maar neen, zo was het zelfs in het verleden niet geweest. Indien de werkers weer in de stal werden teruggedreven, dan geschiedde dit slechts langs omwegen, door een reeks nederlagen en listen. Marat had goed de gruwelijke sociale keerzijde van politieke omwentelingen begrepen. Daarom is hij ook door de officiële geschiedschrijvers zo belasterd. “De revolutie wordt voltrokken en gesteund slechts door de laagste klassen van de maatschappij, door alle armen, die door de onbeschaamde rijkdom als canaille veracht worden en die door de Romeinen met het hun eigen cynisme indertijd proletariërs genoemd werden,” schreef Marat een maand voor de omwenteling van 10 augustus 1792. En wat geeft de revolutie nu aan de armen? “Nadat de beweging aanvankelijk enig succes gehad heeft, blijkt zij ten slotte overwonnen te zijn, het ontbreekt haar nog altijd aan kennis, vastberadenheid, middelen, wapens, leiders, aan een bepaald plan van actie; zij blijft onbeschermd tegen de samenzweerders, die ervaring, handigheid en sluwheid bezitten.” Is het nu nog te verwonderen, dat Kerenski geen Marat van de Russische revolutie wilde zijn?

Een van de vroegere leiders van de Russische industrie, W. Auerbach, vertelt met verontwaardiging, dat “de heffe van het volk de revolutie als een soort carnaval opvatte: het dienstmeisje bijvoorbeeld verdween voor hele dagen, ging met een rode strik wandelen, reed auto, keerde eerst tegen de morgen terug, om zich te wassen en weer aan de boemel te gaan.” Het is opmerkelijk, dat de ontmaskeraar, die de demoraliserende werking van de revolutie wil aantonen, het gedrag van het dienstmeisje juist in die trant schetst, die, behalve misschien de rode strik, uitstekend het dagelijkse leven van een burgerlijke patriciërsvrouw weergeeft. Ja, de onderdrukten beschouwen de revolutie als een feestdag of als de vooravond van een feestdag en het eerste verlangen van de door haar gewekte huisslavinnen is, het juk van de dagelijkse neerdrukkende, beklemmende onvrijheid, waaraan geen uitweg is, te verlichten. De arbeidersklasse in haar geheel kon en wilde zich niet alleen met de rode de strikken als overwinningssymbool voor anderen tevreden stellen. In de bedrijven van Petrograd heerste opwinding. Een groot aantal bedrijven verzette zich openlijk tegen de besluiten van de Sovjet. De arbeiders zijn zeer zeker bereid aan het werk te gaan, want zij zijn daartoe gedwongen; maar onder welke voorwaarden? De arbeiders eisten de achturendag. De mensjewieken beriepen zich op het jaar 1905, toen de arbeiders langs gewelddadige weg getracht hadden de achturendag in te voeren en een nederlaag geleden hadden: “De strijd op twee fronten — tegen reactie en kapitalisten — gaat de krachten van het proletariaat te boven.” Dit was hun leidende gedachte. De mensjewieken erkenden algemeen gesproken voor de toekomst de onvermijdelijkheid van een breuk met de bourgeoisie. Deze louter theoretische erkenning verplichtte hen echter tot niets. Zij meenden, dat men de breuk niet moest forceren. Daar de bourgeoisie echter niet door hartstochtelijke frasen van redenaars en journalisten naar het reactionair kamp teruggedreven wordt, maar door de zelfstandige beweging van de arbeidende klassen, verzetten de mensjewieken zich met alle macht tegen de economische strijd van de arbeiders en boeren. “De sociale kwesties zijn nu niet de meest belangrijke voor de arbeidersklasse,” leerden zij. “Zij strijdt nu voor de politieke vrijheid.” De arbeiders konden echter niet begrijpen, waarin deze speculatieve vrijheid bestond. Zij wilden vóór alles een beetje vrije tijd. En zij brachten de ondernemers in het nauw. Welk een ironie: juist op de 10e maart, toen de mensjewistische courant schreef, dat de achturendag nu niet aan de orde was, gaf de fabrikantenvereniging, die tevoren reeds gedwongen geweest was met de Sovjet officieel te onderhandelen, haar toestemming tot de invoering van de achturendag en tot vorming van fabriekscomités. De industriëlen gaven van meer inzicht blijk dan de democratische strategen van de Sovjet. Dit is niet te verwonderen: de ondernemers stonden in de fabrieken van aangezicht tot aangezicht tegenover de arbeiders, die minstens in de helft van de Petrogradse bedrijven, waaronder juist de grootste, na achturige arbeid eendrachtig de werkbanken verlieten. Zij namen zelf, wat regering en Sovjet hun ontzegden. Toen de liberale pers ontroerd het gebaar van de Russische industriëlen van 10 maart 1917 met het gebaar van de Franse adel van 4 augustus 1789 vergeleek, was zij veel dichter bij de historische waarheid dan zij zelf mag hebben geloofd: evenals de feodalen op het einde van de achttiende eeuw, handelden de Russische kapitalisten onder pressie en dwang en hoop ten door een tijdelijke concessie in een toestand te komen, om later het verlorene weer in te halen. Tegen de officiële leugen in erkende een kadettenpublicist openlijk: “Ongelukkig voor de mensjewieken hebben de bolsjewieken de fabrikantenvereniging reeds door terreur gedwongen in de onmiddellijke invoering van de achturendag te bewilligen.” Waarin de terreur bestond, weten wij reeds. De bolsjewistische arbeiders namen in deze beweging ongetwijfeld de voornaamste plaats in en wederom ging even, als in de beslissende dagen van februari, de overgrote meerderheid van de arbeiders met hen.

De door de mensjewieken geleide Sovjet beschouwde de reusachtige overwinning, die eigenlijk tegen hen in bevochten was, met zeer gemengde gevoelens. De beschaamde leiders moesten echter nog een stap verder gaan en aan de Voorlopige Regering voorstellen, nog voor de Constituerende Vergadering een decreet over de achturendag voor het gehele land uit te vaardigen. In overeenstemming met de ondernemers weigerde de regering echter in afwachting van betere tijden, in de eis, die haar zander enige nadruk gesteld werd, te bewilligen.

In het district Moskou begon dezelfde strijd; alleen werd hij daar niet zo openlijk gevoerd. Ook hier verlangde de Sovjet, tegen de wil van de arbeiders in, dat de arbeid hervat zou worden. De resolutie tegen opheffing van de staking kreeg in een van de grootste fabrieken zevenduizend van de dertienduizend stemmen. De andere bedrijven reageerden ook ongeveer op dezelfde manier. Op de l0de maart nam de Sovjet weer een besluit, volgens welk de arbeiders onmiddellijk in de bedrijven moesten terugkeren. Ofschoon het werk daarop in de meeste fabrieken hervat werd, ontbrandde bijna overal de strijd om verkorting van de arbeidsduur. De arbeiders corrigeerden hun leiders via de daad. De lang tegenstribbelende Moskouse Sovjet was ten slotte op de 2lste maart gedwongen, door een eigen besluit de achturendag in te voeren. De industriëlen onderwierpen zich terstond. In de provincie duurde de strijd nog tot in april. Bijna overal remden de Sovjets de beweging en werkten deze tegen; later begonnen zij onder de druk van de arbeiders onderhandelingen met de ondernemers; waar dezen hun toestemming weigerden, waren de Sovjets gedwongen de achturendag eigenmachtig te decreteren. Welk een inbreuk op het stelsel!

De regering hield zich met opzet afzijdig. Intussen werd er een woedende campagne tegen de arbeiders ingezet, welke door de liberalen geleid werd. Men besloot de soldaten tegen de arbeiders op te hitsen, om deze murw te maken. Een verkorting van de arbeidsdag betekende immers een verzwakking van het front. Mocht men tijdens een oorlog alleen maar aan zichzelf denken? Werden in de loopgraven de uren soms geteld? Indien de bezittende klassen met demagogie gaan werken, staan zij voor niets. De agitatie nam een woest karakter aan en werd spoedig naar de loopgraven overgebracht. De soldaat Pirejko deelt in zijn herinneringen van het front mee, dat de agitatie, welke voornamelijk door nieuwbakken socialisten uit de officierenstand geleid werd, niet zonder uitwerking bleef. “Het was echter een grote handicap voor de officieren, die trachtten de soldaten tegen de arbeiders op te hitsen, dat zij officieren waren. Nog te vers leefde in de herinnering van iedere soldaat, wat de officier vroeger voor hem geweest was.” In de hoofdstad nam de hetze tegen de arbeiders de scherpste vorm aan. Samen met de staf van de kadetten wisten de industriëlen onbeperkte middelen en krachten voor de agitatie in het garnizoen te vinden. “Om en bij de 20ste,” vertelt Soechanov, “kon men op alle hoeken van de straten, in de trams, op ieder plein arbeiders en soldaten in heftig twistgesprek met elkaar aantreffen.” Het kwam zelfs tot vechtpartijen. De arbeiders beseften het gevaar en wendden het handig af. Zij konden voor dit doel volstaan met de waarheid te vertellen, de cijfers van de oorlogswinsten te noemen, de soldaten de bedrijven en werkplaatsen met hun lawaai van machines en helse vuren van de ovens te tonen — hun eeuwig front, waarop zij talloze offers brachten. Op initiatief van de arbeiders werden geregelde bezoeken aan de bedrijven door delen van het garnizoen georganiseerd, vooral van die bedrijven, welke voor de landsverdediging werkten. De soldaat zag en hoorde, de arbeider toonde en verklaarde. De bezoeken eindigden met plechtige verbroederingen. De socialistische couranten publiceerden talrijke resoluties van troepenafdelingen over hun onverbrekelijke solidariteit met de arbeiders. Ongeveer midden april verdween dit onderwerp van strijd volkomen uit de kolommen van de couranten. De burgerlijke pers verstomde. Zo behaalden de arbeiders na de economische een politieke en morele overwinning.

De met de strijd om de achturendag verbonden gebeurtenissen waren voor de totale verdere ontwikkeling van de revolutie van grote betekenis. De arbeiders verkregen enkele vrije uren in de week voor lectuur, vergaderingen, maar ook voor schietoefeningen, die met de oprichting van de arbeidersmilitie een geordend karakter kregen. Na een zodanig fikse les begonnen de arbeiders de Sovjetleiders eens nader te bekijken. Het gezag van de mensjewieken had sterk ingeboet. De bolsjewieken versterkten hun positie in de bedrijven, gedeeltelijk ook in de kazernes. De soldaat werd oplettender, nadenkender, voorzichtiger; hij begreep, dat er iemand op hem loerde. Het verraderlijk demagogische plan keerde zich tegen de makers zelf. In plaats van van elkaar te vervreemden en vijanden te worden, werden de arbeiders en soldaten nauwer aaneengesmeed.

Ondanks de idylle van het contact haatte de regering de Sovjet, zijn leiders, zijn voogdij. Zij toonde dit bij de eerste de beste gelegenheid. Daar de Sovjet zuivere regeringsfuncties uitoefende, en wel op verzoek van de regering zelf, zodra het erom ging de massa’s in toom houden, verzocht het Uitvoerend Comité om een bescheiden subsidie. De regering wees dit van de hand en volhardde, ondanks herhaald aandringen van de Sovjet, bij haar weigering: zij kon aan een “particuliere instelling” geen rijksmiddelen toestaan. De Sovjet zweeg. Het budget van de Sovjet belastte de arbeiders, die niet moede werden geldinzamelingen voor de revolutie te organiseren.

Intussen trachtten beide partijen, liberalen en socialisten, de schijn op te houden van hun wederkerige vriendschap. Op het Al-Russisch Congres van de Sovjets werd het bestaan van een dubbele macht voor een verzinsel uitgemaakt. Kerenski verzekerde de gedelegeerden van het leger, dat er tussen Sovjet en regering volkomen eensgezindheid over taak en doel bestond. Tsereteli, Dan en andere Sovjetleiders beijverden zich evenzeer, het bestaan van de dubbele heerschappij te ontkennen. Met leugens trachtte men een regime te versterken, dat zelf op leugens opgebouwd was.

Het regime wankel de echter reeds vanaf de eerste weken van zijn bestaan. De leiders waren onuitputtelijk in het bedenken van organisatorische combinaties: zij trachtten tegenover de massa’s op telkens weer andere vertegenwoordigers te steunen, op de soldaten tegenover de arbeiders, op nieuwe Doema’s, Zemstvo’s en coöperaties tegenover de Sovjets, op de provincie tegenover de residentie en tenslotte op de officieren tegenover het volk.

Het Sovjetstelsel heeft generlei mystieke kracht. Het is absoluut niet vrij van de gebreken van elk vertegenwoordigend stelsel, welke onvermijdelijk blijven, zolang dit zelf onvermijdelijk is. Zijn kracht is echter hierin gelegen, dat het deze gebreken tot een minimum reduceert. Men kan met zekerheid zeggen — en de ervaring zal dit spoedig bevestigen —, dat ieder ander vertegenwoordigend stelsel, dat de massa’s atomiseert, de werkelijke wil van de massa’s oneindig veel slechter en met veel grotere vertraging in de revolutie tot uiting zou hebben gebracht. Van alle revolutionaire stelsels van vertegenwoordiging is de Sovjet het meest soepele, directe en doorzichtige. Niettemin is het toch maar een vorm; het kan niet meer geven dan wat de massa’s op ieder gegeven moment in staat zijn erin te leggen. Het kan echter de massa’s het inzicht in de begane fouten en de verbetering van deze vergemakkelijken. Juist daarin was een van de me est gewichtige waarborgen voor de ontwikkeling van de revolutie gelegen.

Welke waren echter de politieke plannen van het Uitvoerend Comité? Het is twijfelachtig, of een van zijn leiders een consequent doordacht plan had. Soechanov verzekerde later, dat volgens zijn plan de macht slechts voor een korte tijd aan de bourgeoisie zou worden afgestaan, totdat de democratie sterker geworden was en deze dan de macht des te zekerder zou kunnen overnemen. Doch deze op zich zelf naïeve constructie is klaarblijkelijk achteraf bedacht. Zij werd in ieder geval toentertijd door niemand geformuleerd. De aarzelingen van het Uitvoerend Comité hielden weliswaar onder lei ding van Tsereteli niet op, maar zij werden tot een systeem gemaakt. Tsereteli verkondigde openlijk, dat de regering zonder een sterke burgerlijke macht onvermijdelijk met de ondergang bedreigd werd. De democratie moest zich ertoe bepalen, pressie op de liberale bourgeoisie uit te oefenen, en er zich voor hoeden, deze door onvoorzichtig optreden in de armen van de reactie te drijven; zij moest integendeel de liberale bourgeoisie ondersteunen, voorzover deze de veroveringen van de revolutie zou bevestigen. Tenslotte zou dit onzekere regime op een burgerlijke republiek met de socialisten als parlementaire oppositie uitlopen.

Dit vooruitzicht was voor de leiders minder een steen des aanstoots, dan wel het program van actie. De verzoeningsgezinden beloofden aan de massa’s, de bourgeoisie door “pressie” tot een democratische binnenlandse en buitenlandse politiek te dwingen. De heersende klassen hebben in de historie ongetwijfeld meer dan eens onder pressie van de volksmassa’s concessies gedaan. De “pressie” betekende echter in laatste instantie een bedreiging, de heersende klasse te verdringen en haar plaats in te nemen. Doch de democratie had dit wapen juist niet in handen. Zij had zelf vrijwillig de macht aan de bourgeoisie uitgeleverd. Wanneer er conflicten uitbraken, dreigde niet de democratie ermee, de macht te zullen nemen, maar verwekte omgekeerd de bourgeoisie angst met haar bedreiging, van de macht te zullen afzien. Zo was de voornaamste hefboom van het pressieapparaat in handen van de bourgeoisie. Hierdoor wordt ook duidelijk, waarom de regering bij haar volkomen onmacht zich toch tegen alle ernstige plannen van de Sovjetleiders met succes kon verzetten.

Midden april bleek zelfs het Uitvoerend Comité een te groot lichaam te zijn voor de politieke werkzaamheden van de eigenlijk leidende kern, welke nu haar blikken definitief op de liberalen gevestigd had. Er werd een afzonderlijk bureau gevormd, dat uitsluitend uit rechtse landsverdedigers bestond. Van nu af aan werd de grote politiek in intieme kring gebrouwen. Alles scheen terecht te komen en zich te consolideren. Tsereteli heerste onbeperkt in de Sovjets. Kerenski klom hoger en hoger. Juist nu begonnen zich echter beneden, bij de massa’s, de eerste verontrustende tekenen te vertonen. “Het is verbazingwekkend,” schrijft Stankevitsj, die relaties met de kring van Kerenski had, “dat juist op het moment, dat het Comité zich organiseerde, dat het bureau, wat uitsluitend uit partijen van de landsverdediging gekozen was, de verantwoordelijkheid voor het werk op zich nam, dat juist in die tijd het Comité de leiding over de massa’s, die zich ervan afwendden, begon te verliezen.” Verbazingwekkend? Neen, alleen maar wetmatig.