Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

IV. Hoe zag de theorie van de permanente revolutie er in de praktijk uit?

In zijn kritiek op onze theorie, voegt Radek, om het zo maar eens te zeggen, ook de daaruit volgende tactiek toe. Dat is een belangrijke toevoeging. De officiële stalinistische kritiek beperkt zich bescheiden tot de theorie... maar voor Radek is dat niet voldoende. Hij is in een strijd gewikkeld over een bepaalde (bolsjewistische) tactiek in China. Hij probeert via de theorie van de permanente revolutie deze tactiek in diskrediet te brengen en moet derhalve aantonen, of toch minstens die schijn wekken, dat in het verleden er als gevolg van die tactiek fouten zijn gemaakt. Hier is Radek op directe wijze zijn lezers aan het misleiden. Natuurlijk is het mogelijk dat hijzelf niet bekend is met de geschiedenis van de revolutie, omdat hij er nooit direct aan deelnam. Maar hij heeft blijkbaar ook nooit de moeite genomen om met de documenten in de hand dit vraagstuk te bestuderen. Toch zijn al de belangrijkste in deze te vinden in deel 2 van mijn ‘Verzameld Werk’. Ze kunnen door eenieder die kan lezen worden nagekeken. Dus laat ik Radek bij voorbaat maar vertellen dat ik nagenoeg in alle fasen van de eerste revolutie in volledige overeenstemming met Lenin was, zowel over de inschattingen rond de krachten van de revolutie en haar opeenvolgende taken, ondanks dat ik in 1905 illegaal in Rusland moest leven en vanaf 1906 in de gevangenis zat. Zodoende beperk ik mijzelf tot een minimum aan bewijs en documentatie.

In een artikel dat ik in februari schreef en dat in maart 1905 werd uitgegeven, dus net twee of drie maanden voor het eerste bolsjewistische congres, dat de boeken is ingegaan als het derde partijcongres, schreef ik: “De bittere strijd tussen de tsaar en het volk, die geen andere gedachte dan de overwinning kent; de natie brede opstand als hoogtepunt van deze strijd; de voorlopige regering als het revolutionaire hoogtepunt van de overwinning van het volk over hun eeuwenoude plaaggeest; het ontwapenen van de tsaristische reactie en de bewapening van het volk door de voorlopige regering; het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering op basis van algemeen, direct en geheim stemrecht - dat zijn de objectief aanwijsbare fasen van de revolutie.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 1).

Het voldoet om deze woorden te vergelijken met de resoluties van het congres van de bolsjewieken in mei 1905 om de overeenkomsten te zien tussen mijn formulering en die van de bolsjewieken rond deze kwestie.

Maar dat is nog niet alles. In overeenstemming met dit artikel, schreef ik in Petersburg, met de goedkeuring van Krassin, de resoluties over de voorlopige regering die destijds illegaal zijn gepubliceerd. Krassin verdedigde deze op het bolsjewistische congres. De navolgende woorden van Lenin tonen aan hoezeer hij er mee instemde: “Ik deel de opvattingen van kameraad Krassin volledig. Ik heb aandacht geschonken aan de letterlijke formulering van dit vraagstuk. Het belang van het doel van de strijd is zeer overtuigend aangetoond door kameraad Krassin en ik onderschrijf dit volledig. Je kan niet het gevecht aangaan, zonder rekening te houden met de posities die je wilt veroveren.”(VI, blz. 180).[1]

Het grootste deel van het uitgebreide amendement van Krassin waar ik de lezer naar verwijs, werd opgenomen in de congresresolutie. Ik was de schrijver van dit amendement en ik kan dit aantonen met een brief van Krassin, die in mijn bezit is. Deze hele episode in onze partijgeschiedenis is maar al te goed bekend aan Kamenev en anderen.

Het probleem van de boerenstand, het probleem om de boeren dichter naar de arbeiderssovjets te trekken, het gezamenlijke werk met de Boeren Liga, werd een steeds groter onderdeel van het dagelijkse werk van de sovjet van Petrograd. Weet Radek dat ik belast raakte met leiding te geven aan de sovjet? Bij deze een van de honderden formuleringen die ik toen gebruikte om de tactische taken van de revolutie te omschrijven: “De arbeidersklasse schept stadsbrede ‘sovjets’, die leiding geven aan de gevechtsacties van de stedelijke arbeidersklasse en aan de orde van de dag is de gezamenlijke strijd met de boeren en het leger.” (‘Nachalo’, nr.4, 17.11.1905, nieuwe tijd: 30.11.1905).

Het is saai en zelfs beschamend, laat ik daar eerlijk over zijn, citaten van mijzelf naar boven te moeten halen die aantonen dat ik nooit gesproken heb over een sprong van autocratie naar socialisme. Maar het is niet anders. Bijvoorbeeld in februari 1906 schreef ik over de taken van een Grondwetgevende Vergadering, zonder die overigens tegenover de sovjet af te zetten, zoals Radek, net als Stalin, zich nu haasten te doen in het geval van China, om met een ferme veeg van een ultralinkse bezem alle sporen van hun opportunistische politiek van daarvoor weg te vagen: “Het bevrijde volk zal op basis van haar eigen macht de Grondwetgevende Vergadering bijeenroepen. De taken van de Grondwetgevende Vergadering zullen enorm zijn. Zij zal de staat op democratische uitgangspunten moeten herstructureren, oftewel op de absolute soevereiniteit van het volk. Haar taken zijn het organiseren van een volksmilitie, het doorvoeren van de landbouwhervormingen, het invoeren van de achturendag en getrapte inkomstenbelasting.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 1, blz. 349).

En hier is wat ik in een agitatorische brochure schreef in 1905, speciaal over het vraagstuk van een ‘onmiddellijke’ introductie van het socialisme: “Is het denkbaar dat het socialisme in Rusland direct kan worden ingevoerd? Nee, ons platteland is daarvoor te onderontwikkeld en te onbewust. Er zijn nog te weinig echte socialisten onder de boeren. We moeten eerst de autocratie omver werpen, die de massa’s in het duister heeft gehouden. De arme plattelandsbevolking moet worden vrijgesteld van alle belasting, Er moet een geleidelijk progressief inkomstenbelastingsysteem worden ingevoerd, verplicht openbaar onderwijs moet worden ingevoerd en, als laatste, moeten de arbeiders en semiarbeiders op het platteland worden verenigd tot een groot sociaaldemocratisch leger. Alleen zo’n leger kan de grote socialistische revolutie volbrengen.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 1).

Hieruit volgt dus dat ik een onderscheid maakte tussen de democratische en socialistische fasen van de revolutie, lang voordat Radek, in de nasleep van Stalin en Thaelmann, mij begon te onderwijzen over dit onderwerp. Tweeëntwintig jaar geleden schreef ik: “Toen het idee van een onophoudelijke revolutie naar voren werd gebracht in de socialistische pers - een idee dat de afschaffing van het absolutisme en feodalisme verbindt aan de socialistische revolutie, samen met groeiende sociale conflicten, opstanden van nieuwe lagen van de bevolking, onophoudelijke aanvallen van het proletariaat op de economische en politieke privileges van de heersende klasse - schreeuwde onze “progressieve” pers een unanieme kreet van verontwaardiging.” (‘Onze Revolutie’, 1906).[2]

In de eerste plaats wil ik de aandacht vragen voor de betekenis van de onophoudelijke revolutie die in deze woorden is gevat: ze verbindt de afschaffing van het middeleeuwse via een aantal zich verscherpende sociale botsingen met de sociale revolutie. Waar zit hier de sprong? Waar wordt de democratische fase vergeten? Is dit nu niet precies wat er is gebeurd in 1917?

Het is trouwens nog wel vermeldenswaardig dat kreten in de ‘progressieve’ pers in 1905 over de onophoudelijke revolutie op geen enkele wijze kunnen worden vergeleken met de nauwelijks progressieve kreten van de hedendaagse bedriegers, die zich met deze zaak zijn gaan bemoeien na slechts een kleine pauze van een kwart eeuw.

Wat was de houding van het leidende orgaan van de bolsjewistische fractie, ‘Novaja Dzjizn’, welke werd gepubliceerd onder de nauwgezette redactie van Lenin, toen ik de kwestie van de permanente revolutie in de pers naar voren bracht? Toch zeker een punt dat de moeite waard is. In een reactie op een artikel in de ‘radicale’ burgerlijke krant ‘Nasja Dzjizn’ (Ons Leven), die trachtte de ‘meer rationele’ inzichten van Lenin af te zetten tegen de ‘permanente revolutie’ van Trotski, gaf de bolsjewistische ‘Novaja Dzjizn’ op 27 november 1905 volgend antwoord.

“Deze kosteloze aanname is natuurlijk grote onzin. Kameraad Trotski legde uit dat de arbeidersrevolutie, zonder bij de eerste fase te stoppen, haar weg vervolgt als ze de uitbuiters opzij weet te zetten; Lenin legde uit dat de politieke revolutie slechts de eerste stap is. De uitgever van ‘Nasja Dzjizn’ zou hier graag een tegenstelling in zien... Het hele misverstand komt voort uit: in de eerste plaats de term sociale revolutie die ‘Nasha Dzjizn’ al angst inboezemt; ten tweede het verlangen van deze krant om een zogenaamd scherp en pikant verschil van mening tussen de sociaaldemocraten te ontdekken; ten derde, in de wijze van spreken die kameraad Trotski gebruikte: ‘in één klap’. In nr. 10 van ‘Natsjalo’ legt kameraad Trotski zijn idee met niet mis te verstane woorden uit: ‘De volledige overwinning van de revolutie betekent de overwinning van de arbeidersklasse’, zo schrijft kameraad Trotski. ‘Maar op haar beurt betekent deze overwinning de ononderbrokenheid van de revolutie in de toekomst. Op het moment dat de arbeidersklasse in het echte leven de fundamentele democratische taken weet te realiseren, vloeit hier logischerwijs uit voort dat gedurende het gevecht om haar politieke heerschappij te consolideren, de arbeidersklasse op een zeker moment voor directe socialistische taken komt te staan. Zo wordt er een revolutionaire continuïteit gecreëerd tussen het minimum- en het maximumprogramma (van de sociaaldemocratie). Dat is geen kwestie van ‘één enkele klap’, of van een enkele dag of enkele maand, maar van een hele historische periode. Het zou absurd zijn om daar vooraf een bepaalde tijd voor te schrijven’.”

Op een bepaalde manier wordt hier alles waar dit geschrift over gaat in een keer beantwoord. Welke weerlegging van alle opeenvolgende kritiek van de epigonen kan nog duidelijker, preciezer en onweerlegbaarder zijn, dan deze weerlegging in mijn krantenartikel, die met zoveel instemming wordt geciteerd door de ‘Novaja Dzjizn’ van Lenin? Mijn artikel legt uit dat de overwinnende arbeidersklasse, in het proces van het uitvoeren van de democratische taken, door de logica van haar positie op een gegeven moment onvermijdelijk te maken krijgt met pure socialistische problemen. Precies daar ligt nu juist de continuïteit tussen het minimum- en het maximumprogramma, die onvermijdelijk uit de heerschappij van de arbeidersklasse voortkomt. Dat is niet één enkele klap, dat is geen sprong - zoals ik toen aan mijn criticasters uit het kleinburgerlijke kamp uitlegde - dat is een hele historische periode. En de ‘Novaja Dzjizn’ van Lenin verbond zich volledig aan dit vooruitzicht. Maar nog belangrijker, naar ik hoop, is het feit dat dit werd bevestigd door de feitelijke loop van de gebeurtenissen en in 1917 definitief als juist werd bewezen.

Behalve de kleinburgerlijke democraten van ‘Nasja Dzjizn’ waren het vooral de mensjewieken die in 1905 en met name in 1906 na de nederlaag van de revolutie, begonnen over de fantastische ‘sprong’ van democratie naar socialisme. Onder de mensjewieken waren het vooral Martinov en Jordanski die zich hierin onderscheidden. Allebei zijn later trouwens doorgewinterde stalinisten geworden. Voor de mensjewistische schrijvers die zo graag de ‘sprong naar het socialisme’ aan mij wilden plakken, wijdde ik in 1906 een speciaal artikel, in detail en in populaire stijl, aan de misvatting en de enorme stupiditeit van zo’n aanname. Ik zou dat artikel vandaag bijna geheel ongewijzigd hier zo weer kunnen afdrukken tegen de kritiek van de epigonen. Maar het is al genoeg om aan te geven dat de conclusie van het artikel als volgt werd samengevat: “Ik begrijp volkomen - laat ik de bespreker (Jordanski) geruststellen - dat in een krantenartikel over een politiek probleem heen springen, iets heel anders is dan het in werkelijkheid op te lossen.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 1, blz. 454).

Is dat misschien genoeg? Zoniet, dan kan ik nog even doorgaan, zodat critici zoals Radek niet in staat zijn om te zeggen dat ze het materiaal ‘niet bij de hand’ hebben waar ze zo ridderlijk over oordelen.

‘Onze tactiek’, een kleine brochure die ik schreef toen ik in 1906 in de gevangenis zat en die onmiddellijk door Lenin werd uitgegeven, bevat de volgende karakteristieke conclusie: “De arbeidersklasse zal zich weten te handhaven op basis van de opstand in het dorp. En in de steden, het centrum van het politieke leven, zal ze in staat zijn de zaak die zij is begonnen, tot een succesvolle afsluiting te brengen. Door te steunen op de elementaire krachten van de boerenbevolking en deze laatste te leiden, zal de arbeidersklasse niet alleen aan de reactie de overwinnende nekslag uitdelen, maar ook weten hoe de overwinning van de revolutie veilig te stellen.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 1, blz. 448).

Proeft dit naar het buiten beschouwing laten van de boerenbevolking? Trouwens, in dezelfde brochure, wordt ook het volgende idee naar voren gebracht: “Onze tactieken, gebaseerd op de onweerstaanbare ontwikkeling van de revolutie, moeten natuurlijk de onvermijdelijke, de mogelijke of zelfs de waarschijnlijke fasen en trappen van de revolutionaire beweging buiten beschouwing laten.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 1, blz. 436). Lijkt dat op een fantastische sprong?

In mijn artikel ‘Lessen van de eerste Sovjet’ (1906) beschreef ik de vooruitzichten over de ontwikkeling van de revolutie (of zoals in de realiteit bleek, van de volgende revolutie) op de volgende manier: “De geschiedenis herhaalt zich niet - en de nieuwe sovjet zal niet nog eens de gebeurtenissen van de vijftig dagen hoeven te doorlopen (oktober tot december 1905); in plaats daarvan kan ze het actieprogramma van die periode volledig overnemen. Dat programma is glashelder. Revolutionaire samenwerking met het leger, de boerenstand en de onderste volkse lagen van de stedelijke kleinburgerij. Afschaffing van de autocratie. Vernietiging van haar materiële organisatie; deels via reorganisatie, deels door een directe ontbinding van het leger; vernietiging van het bureaucratische politie apparaat. De achturendag. Bewapening van de bevolking, vooral de arbeidersklasse. De omvorming van sovjets tot organen van revolutionair stedelijk zelfbestuur. Het scheppen van sovjets van boerenafgevaardigden (boerencomités) als organen van de agrarische revolutie op het platteland. Het organiseren van de verkiezingen rond de grondwettelijke vergadering en electorale strijd op basis van een afgerond actieprogramma van volksvertegenwoordigers.” (‘Verzamelde Werken’, Deel 2, part 2, blz. 206).

Lijkt dit op het overslaan van de agrarische revolutie of het onderschatten van het boerenvraagstuk als zodanig? Ziet dit eruit alsof ik blind was voor de democratische taken van de revolutie? Niet dus. Hoe ziet het politieke plaatje dat Radek schetst er dan nog uit? Als een aanfluiting.

Grootmoedig maar zeer dubbelzinnig trekt Radek een streep tussen mijn opvattingen in 1905, die hij vervormt en de stellingname van de mensjewieken zonder in de gaten te hebben dat hij driekwart van die kritiek zelf herhaalt. Hoewel natuurlijk Trotski dezelfde methode als de mensjewieken gebruikte, zo legt Radek nogal jezuïtisch uit, had hij toch een ander doel. Met deze subjectieve formule discrediteert Radek zich volkomen in zijn eigen benadering van deze kwestie. Zelfs Lasalle wist al dat het doel afhankelijk is van de middelen en in de laatste analyse hierdoor wordt bepaald. Hij heeft er zelfs een toneelstuk over geschreven (Franz von Sickingen). Maar waarin zijn mijn middelen en die van de mensjewieken dan hetzelfde? De houding ten opzichte van de boeren. Als bewijs gebruikt Radek drie polemische citaten uit het bovengenoemde artikel van Lenin uit 1916, waarbij in het voorbijgaan nog maar eens opgemerkt, Lenin, hoewel hij de naam Trotski gebruikt, in werkelijkheid polemiseerde tegen Boecharin en Radek zelf. Naast dit citaat van Lenin, dat, zoals we al hebben gezien, wordt weersproken door de gehele inhoud van het artikel, maakt Radek een verwijzing naar Trotski zelf. Om de leegheid van de mensjewistische opvatting bloot te leggen, vroeg ik in mijn artikel van 1916: “Als de liberale bourgeoisie niet de leiding neemt, wie dan wel? Tenslotte geloven jullie, mensjewieken, niet in de onafhankelijke politieke rol van de boerenstand.” Dus heeft Radek mij op heterdaad betrapt: Trotski ‘was het eens’ met de mensjewieken over de rol van de boeren. De mensjewieken vonden het ontoelaatbaar om de liberalen ‘af te schrikken’ in ruil voor een dubieuze en onbetrouwbare alliantie met de boeren. Dat was de ‘methode’ van de mensjewieken; terwijl de mijne bestond uit het opzijschuiven van de liberale bourgeoisie en te vechten om de leiding van de revolutionaire boeren. Over dit fundamentele vraagstuk had ik geen verschil van mening met Lenin. En toen ik in de loop van het gevecht tegen de mensjewieken tegen hen zei: “Jullie zijn in ieder geval niet van plan een leidende rol aan de boeren toe te bedelen,” dan was dit niet een overeenstemming met de methode van de mensjewieken, zoals Radek probeert te insinueren, maar het duidelijk stellen van een alternatief: ofwel de heerschappij van de liberale plutocratie, dan wel de heerschappij van de arbeidersklasse.

Hetzelfde volledig juiste argument dat door mij in 1916 tegen de mensjewieken naar voren werd gebracht en Radek onheus tegen mij probeert te gebruiken, werd al eerder door mij gebruikt negen jaar eerder, op het congres in Londen in 1907, waar ik de bolsjewistische resoluties over de houding tegenover niet-proletarische partijen verdedigde. Ik zal hier de essentiële delen van mijn toespraak in Londen citeren welke in de eerste jaren van de revolutie meermalen zijn herdrukt in gedenkschriften en leerboeken als de weergave van de bolsjewistische houding tegenover klassen en partijen in de revolutie. Hier is wat ik zei in die toespraak, die een bondige formulering van de permanente revolutie bevat.

“Wat de mensjewistische kameraden betreft, zien hun eigen opvattingen er bijzonder ingewikkeld uit. Ik heb regelmatig beschuldigingen van hun kant gekregen dat mijn opvatting over de loop van de Russische revolutie overgesimplificeerd is. En toch, juist ondanks hun enorme vormeloosheid, wat één van de vormen van complexiteit is - en wellicht juist door die vormeloosheid - vallen de opvattingen van de mensjewieken in een zeer eenvoudig patroon dat zelfs door Miljoekov wordt begrepen. In een naschrift van het pas verschenen boek, ‘Hoe was de uitkomst van de verkiezingen van de tweede Doema?’, schrijft de ideologisch leider van de Cadettenpartij: ‘Wat betreft de linkse groeperingen in de nauwe zin van het woord, de socialistische en revolutionaire groepen dus, zal het nog moeilijker worden overeenstemming met hen te vinden. Maar ook hier, al zijn er dan geen positieve gronden, dan zijn er toch een aantal belangrijke negatieve die in zekere mate tot een overeenstemming kunnen bijdragen. Hun doel is ons te bekritiseren en te discrediteren; alleen al daarom zullen we erbij moeten zijn en handelen. Zoals we weten is voor de socialisten, niet alleen in Rusland, maar wereldwijd, de revolutie die nu plaatsvindt een burgerlijke en geen socialistische revolutie. Het is een revolutie die door de burgerlijke democratie moet worden behaald. Om deze democratie te vervangen... daar is geen socialist in de hele wereld toe bereid en als het land ze in zulke grote aantallen in de Doema heeft geplaatst, dan was dat zeker niet met het doel nu het socialisme in te voeren of eigenhandig de voorbereidende ‘burgerlijke’ hervormingen door te voeren... Het is voor hen veel gunstiger om aan ons de rol van parlementariërs te laten dan dat ze zichzelf in die rol compromitteren.’”

“Zoals we zien raakt Miljoekov direct de kern van de zaak. Volgend citaat geeft ons alle belangrijkste elementen van de houding van de mensjewieken over de revolutie en de relatie tussen de burgerlijke en socialistische democratie:

“‘De revolutie die nu plaatsvindt is een burgerlijke en geen socialistische revolutie’ – dat is het eerste en meest belangrijke punt. ‘De burgerlijke revolutie moet door de burgerlijke democratie worden behaald’ - dat is het tweede punt. De socialistische democratie kan niet op eigen kracht de burgerlijke hervormingen doorvoeren, zij vormt alleen oppositie: ‘Bekritiseren en discrediteren’, dat is punt drie. En als vierde en laatste punt - om er voor te zorgen dat de socialisten ook in de oppositie blijven, ‘moeten wij (oftewel de burgerlijke democratie) aanwezig zijn en handelen.’

“Maar wat als die ‘we’ niet aanwezig is? En wat als er geen burgerlijke democratie is die aan het hoofd van de burgerlijke revolutie kan staan? Dan moet die uitgevonden worden. Dat was de conclusie waar de mensjewieken op uit kwamen. Zij produceren een burgerlijke democratie, haar attributen en haar geschiedenis, uit hun eigen verbeelding.

“Als materialisten dienen wij ons eerst de vraag te stellen over de sociale basis van de burgerlijke democratie; op welke lagen of klassen steunt zij? De grote bourgeoisie kunnen we als revolutionaire kracht buiten beschouwing laten - daar zijn we het allen over eens. Zelfs ten tijde van de grote Franse revolutie, die een nationale revolutie was in de ruimste zin van het woord, speelden bepaalde industriëlen uit Lyon een contrarevolutionaire rol. Maar ons wordt verteld dat de middenbourgeoisie en vooral de kleinburgerij de leidende rol van de revolutie zullen vervullen. Maar wat vertegenwoordigt deze kleinburgerij?

“De jacobijnen steunden op de stedelijke democraten, die uit de gilden waren voortgekomen. Kleine meesters, handelsreizigers en de daar nauw mee verbonden stedelijke bevolking, vormden het leger van de revolutionaire sansculottes, steunpilaar van de leidende partij van de Montagnards. Juist deze compacte massa van de stedelijke bevolking, die de lange historische school van het gildesysteem had doorlopen, droeg de zwaarste lasten van de revolutie. Het uiteindelijk objectieve resultaat van de revolutie was het scheppen van ‘normale’ omstandigheden voor kapitalistische uitbuiting. Maar door de sociale werking van het historische proces werden de omstandigheden voor burgerlijke overheersing gecreëerd door het ‘gewone volk’, de democratie van de straat, de sansculottes. Hun terroristische heerschappij ontdeed de burgerlijke samenleving van de oude troep en pas daarna, toen zij de heerschappij van de kleinburgerij hadden omver geworpen, kwam de burgerij aan de macht.

“Nu vraag ik jullie - en niet voor het eerst, helaas - welke sociale klasse staat er in ons land op om succesvol de revolutionaire burgerlijke democratie te vestigen, haar aan de macht te brengen en die gigantische taken te volbrengen, als de arbeidersklasse daartegen oppositie voert? Dat is de kern van de vraag en ik nodig de mensjewieken wederom tot een antwoord uit.

“Het is helemaal waar dat er enorme revolutionaire boerenmassa’s in het land bestaan. Maar de mensjewistische kameraden weten net zo goed als ik dat de boerenstand, hoe revolutionair ze ook moge zijn, niet in staat is een onafhankelijke rol te spelen, laat staan een leidende politieke rol. De boerenstand gaat ongetwijfeld een enorme kracht ten dienst van de revolutie vormen, maar het is een marxist onwaardig te denken dat een boerenpartij in staat is zich aan het hoofd van een burgerlijke revolutie te plaatsen en, op haar eigen initiatief, de nationale productiekrachten te bevrijden van de ouderwetse ketenen die als een loden last om de nek van de maatschappij hangen. De stad heeft de hegemonie in de moderne samenleving en alleen de stad is in staat de rol van aanvoerder in de burgerlijke revolutie te spelen.[3]

“Dus, waar is de stedelijke democratie in ons land in staat leiding aan de gehele natie te geven? Daar is kameraad Martinov al meermalen naar op zoek geweest, met een vergrootglas in zijn hand. Hij heeft leerkrachten in Saratov, advocaten in Petersburg en statistici in Moskou ontdekt. Het enige wat hij in de tussentijd niet heeft opgemerkt, is dat de industriële arbeidersklasse dezelfde positie heeft veroverd als die van de semiproletarische democratische ambachtslieden van de sansculotten aan het einde van de achttiende eeuw. Uw aandacht graag voor dit fundamentele feit, kameraden!

“Onze grootindustrie is niet organisch uit de nijverheid gegroeid. De economische geschiedenis van onze steden staat helemaal los van de gildeperiode. De kapitalistische industrie kwam in ons land op onder directe en aanhoudende druk van het Europese kapitaal. Zij namen stukken grond in beslag die in essentie nog maagdelijk, primitief en zonder weerstand van een nijverheidscultuur waren. Het buitenlandse kapitaal vloeide via de kanalen van staatleningen en de pijplijnen van het private ondernemerschap ons land binnen. Zij verzamelden een leger van industriële arbeidersklasse om zich heen en voorkwamen hiermee juist de opkomst en de ontwikkeling van de nijverheid. En het gevolg van dit proces is dat wij in de steden een industriële arbeidersklasse hebben, van een uitzonderlijk hoogontwikkeld sociaal type, juist op het moment van een burgerlijke revolutie. Dat zijn de feiten. Dat kan niet betwist worden en het dient het uitgangspunt te zijn van onze revolutionaire tactische conclusies.

“Als er onder de mensjewieken ook maar enig geloof is in de overwinning van de revolutie, of al geven ze alleen maar toe dat zo’n mogelijkheid bestaat, dan kunnen ze niet betwisten dat er in ons land geen andere historische erfgenaam van deze revolutionaire macht overblijft dan de arbeidersklasse. Zoals de kleinburgerlijke stedelijke democratie zich aan het hoofd stelde van revolutionaire natie in de Grote Franse Revolutie, op dezelfde wijze moet de arbeidersklasse, die in onze steden de enige revolutionaire democratische kracht vertegenwoordigt, steun vinden onder de boerenmassa’s en de macht overnemen - als er al een kans op de overwinning van de revolutie is.

“Een regering die direct is gebaseerd op de arbeidersklasse en door haar wordt gesteund door de revolutionaire boeren, is nog niet hetzelfde als een socialistische heerschappij. Ik ga hier niet verder uitweiden over de mogelijke vooruitzichten van zo’n arbeidersregering. Het kan zijn dat de arbeidersregering ten val komt, zoals de jacobijnse democratie, om zo de weg vrij te maken voor de heerschappij van de bourgeoisie. Ik wil hier maar één punt vaststellen: als de revolutionaire beweging in ons land, zoals Plechanov voorspelde, triomfeert als een beweging van de arbeiders, dan is de overwinning van de revolutie alleen maar mogelijk als revolutionaire overwinning van de arbeidersklasse - anders kan namelijk dus niet.

“Ik wil deze vaststelling stringent benadrukken. Als we namelijk aannemen dat de sociale tegenstellingen tussen arbeiders en de boerenstand zullen voorkomen dat de arbeidersklasse aan de leiding van laatstgenoemde komt en de arbeidersklasse op zichzelf niet sterk genoeg is om een overwinning te behalen - dan moeten we noodzakelijkerwijs concluderen dat er voor ons helaas geen mogelijke overwinning in het verschiet ligt. Onder zulke omstandigheden is de meest waarschijnlijke uitkomst een overeenkomst tussen de liberale bourgeoisie en de oude autoriteiten als logisch verloop van de revolutie. En zo’n verloop is zeker niet ondenkbaar. Maar die kant van de uitkomsten behoort tot de revolutionaire nederlaag en wordt bepaald vanuit haar eigen zwakheid. In essentie is dat de hele analyse van alle mensjewieken - vooral hun inschattingen over de arbeidersklasse en de mogelijke samenwerkingsverbanden met de boeren. Die zwakte leidt hen keer op keer op het pad van revolutionair pessimisme.

“Buitengewoon vasthoudend verlaten ze dan het pad en komen met het opwekken van revolutionair optimisme vanuit... de burgerlijke democratie. Hieruit volgt ook hun houding naar de Cadettenpartij. Voor hen zijn de Cadetten de symbolen van de burgerlijke democratie, en de burgerlijke democratie is nu eenmaal de historische erfgenaam van de revolutionaire macht...

“Maar waar baseer je dan het geloof op dat de Cadetten op zullen staan en overeind zullen blijven? Op de feiten uit de politieke ontwikkelingen? Nee, alleen op basis van jullie eigen schematische voorstelling. Om ‘de revolutie tot het einde te kunnen volvoeren’, hebben jullie de stedelijke burgerij nodig en daarom zijn jullie zo hard op zoek, maar weten niets anders te vinden als de Cadetten. En samen met hen weten jullie enorm enthousiasme op te wekken, jullie versieren ze, proberen ze te dwingen een creatieve rol te spelen, maar dat is een rol die ze niet kunnen, willen en zullen spelen. Op de hamvraag heb ik ondertussen, zoals zo vaak, nog steeds geen antwoord gekregen. Jullie hebben geen vooruitzichten op de revolutie. En jullie beleid is gespeend van grootse inzichten.

“Jullie houding ten opzichte van de bourgeoisie is daarom, laten we dat gelijk meenemen, in dusdanige woorden vastgelegd, dat het congres echt op die woorden moet letten; ‘zoals de gelegenheid zich voordoet’. De arbeidersklasse moet juist niet een systematische strijd om invloed over de massa’s te krijgen voeren, moet zich niet tactisch aanpassen in overeenkomst met een gericht doel, namelijk alle zwoegers en ploeteraars om zich heen verzamelen om haar wegverbreider en leider te zijn.” (Notulen van het 5e Partijcongres, blz. 180-185).

Deze toespraak, die alles wel zo’n beetje samenvat wat ik in 1905 en 1906 heb gezegd, geschreven en gedaan, werd volledig ondersteund door de bolsjewieken, om Rosa Luxemburg en Tyszko nog maar te verzwijgen (als gevolg van deze toespraak kregen wij een nauwere band en ben ik ook voor de Poolse krant gaan werken). Lenin, die absoluut niet vergevensgezind was ten opzichte van mijn verzoenende houding ten opzichte de mensjewieken - en gelijk had hij - sprak over mijn toespraak bewust met een benadrukte reserve. Hij zei namelijk:

“Ik wil hier alleen vaststellen dat Trotski in de kleine publicatie: ‘Ter verdediging van de partij’ openlijk zijn overeenstemming met Kautsky uitsprak, die schreef over de economische gemeenschappelijke belangen van de arbeidersklasse en de boerenstand in de huidige revolutie in Rusland. Trotski herkende de mogelijkheid en de noodzaak van een links blok tegen de liberale bourgeoisie. Deze feiten zijn voor mij bewijs genoeg dat Trotski dichter bij onze opvatting is komen te staan. Onafhankelijk van het vraagstuk van een ‘onophoudelijke revolutie’ zijn wij in overeenstemming over de fundamentele punten van het vraagstuk over onze verhouding tot de burgerlijke partijen.” (VIII blz. 400).[4]

Lenin besteedde in zijn toespraak geen aandacht aan een algemene evaluatie van de theorie van de permanente revolutie, omdat ook ik, in de mijne, niet inging op de mogelijke vooruitzichten van een heerschappij van de arbeidersklasse. Blijkbaar had hij mijn basiswerk over deze kwestie niet gelezen want anders had hij niet gesproken over een ‘dichterbij komen te staan’ tussen mij en de bolsjewistische opvattingen als iets nieuws, want mijn toespraak in Londen was een gecondenseerde verklaring over mijn werk in 1905-1906. Lenin hield een grote mate van reserve, omdat ik me op dat moment buiten de bolsjewistische fractie bevond. Ondanks dat, of beter gezegd eigenlijk juist daarom, laten zijn woorden geen ruimte tot een verkeerd begrip. Lenin drukte de ‘overeenstemming tussen ons uit in het vraagstuk over de fundamentele punten in de houding ten opzichte van de boeren en de liberale bourgeoisie’. Deze solidariteit betrof niet mijn doelstellingen, zoals Radek het belachelijk wil laten lijken, maar juist ten aanzien van de methode. Ten aanzien van het vooruitzicht dat de democratische revolutie over zal groeien in een socialistische revolutie, juist daar plaatst Lenin zijn voorbehoud, “onafhankelijk van de onophoudelijke revolutie”. Wat betekent dit voorbehoud? Het is duidelijk dat Lenin op geen enkele wijze in de theorie van de permanente revolutie een onderschatting van de boerenstand of het ‘overslaan’ van de agrarische revolutie zag, zoals wel gebruikelijk is bij onze domme en meedogenloze epigonen. Lenins opvatting is deze: hoe ver onze revolutie komt, of de arbeidersklasse in ons land eerder aan de macht kan komen dan ergens anders in Europa en wat dat betekent voor de ontwikkeling van het socialisme - dat vraagstuk laat ik buiten beschouwing; maar ten aanzien van het vraagstuk van de basishouding van de arbeidersklasse ten opzichte van de boeren en de liberale bourgeoisie ‘zijn we volledig in overeenstemming’.

We hebben gezien dat de bolsjewistische ‘Novaja Zjizn’ bijna vanaf zijn geboorte op de theorie van de permanente revolutie heeft gereageerd, al in 1905. Laten we nog eens zien wat de redacteuren van de Verzamelde Werken van Lenin over deze theorie hebben geplaatst na 1917. In de toelichting[5] bij Deel XIV, deel 2 wordt gesteld: “Zelfs voor de revolutie van 1905 bracht hij [Trotski] de originele en nu bijzonder vermeldenswaardige theorie van de permanente revolutie naar voren, waarin hij vaststelde dat de burgerlijke revolutie van 1905 direct zou overgaan in een socialistische revolutie, als begin van een serie van nationale revoluties.”

Ik geef gelijk toe dat dit nu niet helemaal de goede weergave is van de juistheid van al hetgeen ik over de permanente revolutie heb geschreven. Maar in ieder geval is het een bevestiging van de onjuistheden die Radek er over schrijft. “De burgerlijke revolutie gaat direct over in de socialistische revolutie” - maar dat is precies het schema van erin groeien en niet van “overslaan”; en hier volgt een realistische tactiek en geen avontuurlijke uit. En wat betekenen de woorden “nu buitengewoon vermeldenswaardig” over de theorie van de permanente revolutie? Die betekenen dat de Oktoberrevolutie nieuw licht heeft geworpen op deze aspecten van die theorie, die lang voor menigeen onbekend bleven of simpelweg ‘onwaarschijnlijk’ leken. Het tweede deel van de verzamelde werken van Lenin kwam uit toen de schrijver nog leefde. Duizenden en tienduizenden partijleden hebben die toelichting gelezen. Tot aan 1924 durfde niemand te beweren dat hier een onjuistheid stond. Bij Radek kwam het pas in 1928 op om dit te doen.

Maar in zoverre Radek het niet alleen over de theorie maar ook over de tactiek heeft, blijft zijn belangrijkste argument tegen mij de aard van mijn praktische deelname aan de revoluties van 1905 en 1917. Mijn werk in de sovjet in Petrograd viel samen met de definitieve formulering van mijn opvattingen over de aard van de revolutie waar de epigonen nu onophoudelijk op blijven schieten. Hoe kunnen zulke grote misvattingen die aan mij worden toegeschreven niet weerspiegeld worden in mijn politieke activiteiten, die plaatsvonden in het zicht van eenieder en waarover dagelijks werd gerapporteerd in de pers? Maar laten we aannemen dat mijn theorie niet deugde en dit weerspiegeld werd in mijn politiek, waarom zijn allen die nu de het hoge woord voeren, toen de hele tijd zo stil geweest? Nog belangrijker: waarom verdedigde Lenin toen energiek de lijn van de Sovjet van Petersburg, op het hoogtepunt van de revolutie, maar ook na haar nederlaag?

Al deze vragen, alleen misschien in scherpere vorm, zijn ook van toepassing op de revolutie van 1917. In een aantal artikelen die ik in New York schreef, evalueerde ik de Februarirevolutie aan de hand van mijn theorie van de permanente revolutie. Al die artikelen zijn nu herdrukt.[6] Mijn tactische conclusies vielen precies samen met de tactische conclusies die Lenin op hetzelfde moment in Genève trok en daarom in een even onverzoenbare tegenstelling met de conclusies van Kamenev, Stalin en de andere epigonen. Toen ik in Petrograd aankwam, vroeg niemand mij om mijn ‘fouten’ in de permanente revolutie te herroepen. Er was ook niemand om dat te vragen. Stalin verschool zich uit schaamte in iedere hoek en had slechts de hoop dat de partij zo snel mogelijk de door hem gepropageerde lijn van voor de aankomst van Lenin zou vergeten. Jaroslavskiy was nog niet de inspirator van de Controle Commissie; samen met de mensjewieken, samen met Ordzjonikidze en anderen, hij publiceerde toen een triviaal semiliberaal blaadje in Jakoetsk. Kamenev beschuldigde Lenin van trotskisme en verklaarde toen hij mij ontmoette: “Nu lach jij als laatste.” Aan de vooravond van de Oktoberrevolutie, schreef ik in het centrale orgaan van de bolsjewistische partij over de vooruitzichten van de permanente revolutie. Het kwam bij niemand in zijn gedachten op hiertegen te protesteren. Mijn solidariteit met Lenin bleek volledig en onvoorwaardelijk te zijn. Wat willen mijn criticasters, Radek incluis, nu eigenlijk beweren? Dat ikzelf helemaal geen snars begreep van de theorie die ik zelf propageerde en dat ik op de meest beslissende momenten van de geschiedenis volledig tegenovergesteld aan die theorie handelde en terecht? Is het niet eenvoudiger te veronderstellen dat mijn criticasters niets van de permanente revolutie hebben begrepen, zoals overigens ook zoveel andere dingen? Want als we aannemen dat deze mosterd-na-de-maaltijd-criticasters zo goed zijn in het analyseren van niet alleen hun eigen ideeën, maar ook die van anderen, hoe valt het dan uit te leggen dat ze zich zonder uitzondering in zo’n ellendige positie wisten te plaatsen in de revolutie van 1917 en zich voor eeuwig moeten schamen over de Chinese revolutie?

Hoe zit het dan echter, zullen sommige lezer opwerpen, met die belangrijke slogan: “Geen tsaar, maar een arbeidersregering”?

In bepaalde kringen wordt dit als het doorslaggevende argument beschouwd. Trotski’s verschrikkelijke slogan, ‘Geen tsaar’, loopt door alle geschriften van de tegenstanders van de permanente revolutie. Bij sommigen dient het als laatste, meest belangrijke en doorslaggevende argument, bij anderen als een rustige haven voor de vermoeide geest.

Deze kritiek krijgt uiteraard haar allergrootste gewicht bij de ‘meester’ van onwetendheid en leugenachtigheid, als hij in zijn onvergelijkbare “Vraagstukken van het leninisme” zegt: “Laten we niet te lang stilstaan [Nee, inderdaad!, L.T.] bij de houding van kameraad Trotski in 1905, toen hij simpelweg de boeren als revolutionaire macht vergat en de slogan: ‘Geen tsaar, maar een arbeidersregering!’, naar voren bracht, een slogan over een revolutie zonder de boeren.” (‘Vraagstukken van het leninisme’, Stalin, blz. 174, 175).[7]

Ondanks mijn hopeloze positie na deze vernietigende kritiek, die niet te lang wil stilstaan, wil ik toch wijzen op enkele ontlastende omstandigheden. Die zijn er namelijk. Ik wil ze graag delen. Als er al ergens in mijn geschriften van 1905 een geïsoleerde, twijfelachtige of ongepaste slogan zou staan die tot een verkeerd begrip kon leiden, dan zou die nu, 23 jaar na datum, niet op zichzelf moeten worden beschouwd maar in de context van mijn andere geschriften over hetzelfde onderwerp en, nog belangrijker, in de context van mijn politieke deelname aan de gebeurtenissen. Het is ontoelaatbaar om de lezers te voorzien van de kale titel van een werkje dat de lezers niet kennen (net zo min als de criticasters) en dan aan deze titel een lading te geven die diametraal tegenstrijdig is aan alles wat ik heb geschreven en gedaan.

Het is wellicht overbodig hieraan toe te voegen - ach mijn arme criticasters - dat ik nergens heb geschreven of heb voorgesteld om de slogan ‘Geen tsaar, maar een arbeidersregering’ te hanteren. Aan de basis van deze fout van mijn rechters ligt, naast allerlei andere zaken, een nogal schaamtevolle feitelijke misvatting. De proclamatie met de leuze ‘Geen tsaar, maar een arbeidersregering’ werd in het buitenland geschreven en uitgegeven door Parvus in de zomer van 1905. Ik leefde toen al langere tijd illegaal in Petersburg en had niets te maken met dit pamflet, noch qua inhoud of oproep. Pas later, via polemische artikelen hoorde ik hiervan. Ik heb nergens de gelegenheid gehad of de mogelijkheid genomen hier op te reageren. Ik heb het (net als mijn criticasters) nooit gelezen of gezien. Dat zijn de feiten bij deze buitengewone affaire. Het spijt mij oprecht dat ik de Thälmannen en de Semards hun makkelijk draagbare en overtuigende argument uit handen heb genomen. Maar de feiten zijn sterker dan mijn sentimenten.

Dat is nog niet alles. De voorzienigheid van het toeval liet het gebeuren dat op het ogenblik dat Parvus in het buitenland zijn brochure uitbracht met de leus “Geen tsaar, maar een arbeidersregering”, er door mij een proclamatie werd geschreven die illegaal in Peterburg werd gepubliceerd met de titel: “Geen tsaar of zemsvti, maar het volk!”[8] Deze titel, die in de tekst regelmatig wordt herhaald als een slogan die de arbeiders en de boeren omvat, kan gezien worden als een weerlegging in populaire vorm van de latere verwijten over het overslaan van de democratische fase van de revolutie. Deze proclamatie is opgenomen in mijn ‘Verzameld Werk’, (Deel 2, part 1, blz 256). Er zijn ook mijn proclamaties, uitgegeven door het Centraal Comité van de bolsjewieken, over de boeren, die ik, om de ingenieuze uitdrukking van Stalin te gebruiken, ‘simpelweg vergat’.

Maar zelfs dat is nog niet alles. Nog maar kort geleden schreef de eerbiedwaardige Rafes, theoreticus en leider van de Chinese revolutie in het theoretische orgaan van het centraal comité van de Communistische partij van de Sovjet-Unie over dezelfde verschrikkelijke slogan van Trotski die hij in het jaar 1917 naar voren bracht. Let wel, in 1917, niet in 1905. Voor de mensjewiek Rafes is er in ieder geval nog een bepaald excuus - tot vlak voor 1920 was hij een minister van Petljoera en hoe kon hij, belast door de strijd van die staat tegen de bolsjewieken, ook maar enige tijd besteden aan wat er gebeurde in het kamp van de Oktoberrevolutie! Maar de redacteuren van het orgaan van het Centraal Comité dan? Dat is het wonderlijke. Een stommiteit meer of minder...

‘Maar hoe is dat mogelijk?’ zal een oplettende lezer bij zichzelf afvragen, die is opgegroeid met de rommel de afgelopen jaren. ‘In honderden en duizenden artikelen’ is ons toch geleerd? Ja vrienden, geleerd: en daarom zullen jullie opnieuw moeten gaan leren. Dit zijn de meerkosten van een periode van reactie. Daar kunnen we helaas niets aan doen. De geschiedenis beweegt zich nu eenmaal niet in een rechte lijn. Hij bevindt zich tijdelijk op de doodlopende weg van Stalin.

_______________
[1] Toespraak op het derde Congres van de RSDAP; Over Amendementen over de Resolutie over de Revolutionaire regering; Verzamelde Werken, Lenin, 4e editie, VIII, blz. 366. Lenin gebruikt hier zelf Krassins partijnaam, Zimin.
[2] Zie: ‘Resultaten en Vooruitzichten’, Hoofdstuk 6, Het Arbeidersbewind; blz. 36, uitgeverij Feniks, 1985.
[3] Zijn deze verlate criticasters van de permanente revolutie het hier mee eens? Zijn ze bereid deze elementaire voorstellen uit te breiden naar de landen van het oosten, China, India, etcetera? Ja of nee? L.T
[4] Londens Congres van de RSDAP: afsluitende opmerkingen over het vraagstuk in de houding tegenover burgerlijke partijen; Verzamelde Werken, Lenin, 4e editie, XII, blz. 423.
[5] Zie aantekening 79. Lenin, Collected Works, deel XIV.
[6] Zie ‘Nederlandstalig Trotski Archief’ op Marxist Internet Archive.
[7] Stalin, Werken, Engelse uitgave, VI, blz. 382.
[8] In feite de leden van de lokale zelfbestuursorganen, de zemstva, die in de laatste periode van tsaristische heerschappij werden opgezet en slechts beperkte zeggenschap hadden en werden gedomineerd door de liberale adel.