Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

II. De permanente revolutie is geen ‘sprong’ van de arbeidersklasse, maar de heropbouw van het land onder leiding van de arbeidersklasse

Radek schrijft: “Het essentiële kenmerk dat de gedachtelijn, die de theorie en tactiek [let op: ook de tactiek, L.T.] van de ‘permanente revolutie’ van de theorie van Lenin onderscheidt, is het vermengen van de fase van burgerlijke revolutie met de fase van de socialistische revolutie.”

Gekoppeld aan deze fundamentele beschuldiging, of hieruit voortvloeiend, komen er nog andere niet minder serieuze beschuldigingen: Trotski begreep niet dat ‘onder Russische omstandigheden een socialistische revolutie die niet uit de democratische revolutie zou groeien, onmogelijk is’; en hieruit volgt dan weer het ‘overslaan van de fase van democratische heerschappij’. Trotski ‘ontkende’ de rol van de boeren, waar ‘in zijn algemeenheid de overeenstemming tussen Trotski en de mensjewieken’ lag. Zoals al eerder gesteld, is dit alles bedoeld om via indirect bewijs aan te tonen dat mijn stellingname ten aanzien van de Chinese Revolutie niet deugt.

Uiteraard, daar waar het de formele literaire kant betreft, kan Radek regelmatig uit het werk van Lenin putten. En natuurlijk doet hij dat; iedereen heeft dat gedeelte van aanhalingen van Lenin ‘voorhanden’. Maar zoals ik hier zal aantonen, hadden deze tegenwerpingen van Lenin aan mijn adres slechts een tijdelijk karakter en ze waren onjuist, in de zin dat ze geen weergave waren van mijn toenmalige standpunten, zelfs in 1905. In de eigen geschriften van Lenin zijn overduidelijk andere, direct hieraan tegenstrijdige en veel beter beargumenteerde opmerkingen te vinden over mijn houding ten opzichte van fundamentele vraagstukken van de revolutie. Radek heeft geeneens de moeite genomen om de verschillende en direct tegenstrijdige opmerkingen van Lenin te verzamelen en deze polemische tegenstellingen te verhelderen in het licht van mijn huidige zienswijze.[1]

In 1906 publiceerde Lenin, voorzien van zijn eigen voorwoord, een artikel van Kautsky over de drijvende kracht achter de Russische revolutie. Zonder dit te weten, had ik het artikel van Kautsky vertaald toen ik in de gevangenis zat, voorzag het van een voorwoord en nam het op in mijn boek ‘Ter verdediging van de partij’. Zowel Lenin als ik waren het volkomen met het standpunt van Kautsky eens. Kautsky had in antwoord op de vraag van Plechanov: “Is onze revolutie burgerlijk of socialistisch?”, geschreven dat ze niet langer helemaal burgerlijk was, maar ook niet volledig socialistisch. Met andere woorden, zij bevond zich in een overgangsfase tussen die twee. In dat verband schreef Lenin in zijn voorwoord: “Is onze revolutie in haar algemene karakter burgerlijk of socialistisch? Dat is een verouderde opvatting,” schrijft Kautsky. “Zo moet die vraag niet gesteld worden, dat is niet de marxistische manier. De revolutie in Rusland is niet burgerlijk omdat de burgerij niet de drijvende kracht achter de revolutionaire beweging in Rusland is. Maar net zo min is de revolutie in Rusland socialistisch.”[2]

En toch kunnen er heel wat passages en teksten van Lenin worden gevonden, zowel voor als na dit voorwoord, waarin hij categorisch de revolutie in Rusland als burgerlijk bestempelt. Is dat een tegenstrijdigheid? Als we Lenin zouden behandelen met de methodes van de huidige criticasters van het “trotskisme”, dan zouden we zonder enige moeite honderden, zo niet duizenden van dit soort tegenstrijdigheden kunnen vinden, die aan de serieuze en oplettende lezer worden uitgelegd middels het verschil in benadering van dat vraagstuk door de verschillende momenten en geenszins de fundamentele eenheid van Lenins opvattingen weerleggen.

Aan de andere kant heb ik nooit het burgerlijke karakter van de revolutie ontkend, in de zin van haar directe historische taken, maar alleen in de zin van haar drijvende kracht en haar vooruitzichten. Mijn basiswerk uit die tijd (1905-1906) begint met de volgende zinnen: “De revolutie kwam naar Rusland geheel onverwacht voor iedereen, behalve voor de sociaaldemocraten. Het marxisme voorspelde lang geleden de onvermijdelijkheid van de Russische Revolutie, die zou uitbreken als gevolg van een botsing tussen de kapitalistische ontwikkeling en de krachten van het versteende absolutisme... Door het een burgerlijke revolutie te noemen, zette het marxisme uiteen dat de onmiddellijke objectieve taken van de revolutie bestonden uit het scheppen van normale omstandigheden voor de ontwikkeling van de burgerlijke samenleving als geheel. Het marxisme bleek gelijk te hebben en we hoeven daarover niet meer te discussiëren of het te bewijzen. De marxisten worden nu geconfronteerd met een taak van een geheel andere soort: de ‘mogelijkheden’ te ontdekken van de zich ontwikkelende revolutie door middel van een analyse van de interne werking ervan... De Russische revolutie heeft een heel speciaal karakter, dat het gevolg is van de aparte loop van onze hele maatschappelijke en historische ontwikkeling en dit opent op haar beurt voor ons geheel nieuwe historische vooruitzichten.” In ‘Onze Revolutie’, 1906, Resultaten en Vooruitzichten, blz. 224.[3]

En verderop: “De algemene sociologische uitdrukking ‘burgerlijke revolutie’ lost geenszins de politiek-tactische vraagstukken, tegenstellingen en moeilijkheden op die de ontwikkeling van een gegeven kapitalistische revolutie oproept.” (Idem, blz.249).[4]

In hetzelfde artikel schreef ik: “De arbeidersklasse groeit en wordt sterker met de groei van het kapitalisme. In deze betekenis is de ontwikkeling van het kapitalisme ook de ontwikkeling van de arbeidersklasse naar heerschappij. Maar de dag en het uur waarop de macht over zal gaan in de handen van de arbeidersklasse hangt niet rechtstreeks af van het door de productiekrachten bereikte niveau, maar van de verhoudingen in de klassenstrijd, van de internationale toestand en, tenslotte, van een reeks van subjectieve factoren en tradities, het initiatief en de strijdbereidheid van de arbeiders.

“Het is voor de arbeiders mogelijk om in een economisch onderontwikkeld land eerder aan de macht te komen dan in een ontwikkeld land. Je indenken dat de heerschappij van de arbeidersklasse op de een of andere manier mechanisch afhankelijk is van de technische ontwikkeling en de rijkdommen van een land, is een vooroordeel van het ‘economisch’ materialisme, dat vereenvoudigd is tot in het absurde. Dit standpunt heeft niets gemeen met marxisme. Naar mijn mening zal de Russische revolutie omstandigheden scheppen waarin de macht kan overgaan in de handen van de arbeidersklasse - en in het geval van een overwinning van de revolutie moet zij dat doen - voordat de politici van het kapitalistische liberalisme de kans krijgen om hun regeertalent volledig te ontplooien.”[5]

Deze regels bevatten een polemiek tegen het vulgaire ‘marxisme’ dat niet alleen in 1906-1907 de toon zette, maar ook die van de maartconferentie van de bolsjewieken in 1917, net voordat Lenin terugkwam en haar meest uitgesproken weerklank kreeg in de toespraak van Rykov op de conferentie in april. Op het Zesde Congres van de Komintern bepaalde dit pseudomarxisme, oftewel laakbaar ‘gezond verstand’ doorkneed met kamergeleerdheid, de “wetenschappelijke” grondslag van de toespraken van Kuusinen en vele, vele anderen. En dat tien jaar na de Oktoberrevolutie!

Uiteraard heb ik hier niet de mogelijkheid om de gehele gedachtegang achter ‘Resultaten en Vooruitzichten’ uiteen te zetten. Laat ik daarom een citaat toevoegen uit een artikel in ‘Nachalo’ uit 1905: “Onze liberale burgerij treedt ons als een contrarevolutionaire kracht tegemoet, zelfs al voor de revolutionaire climax. Op ieder kritisch moment bewijzen onze intellectuele democraten alleen maar hun impotentie. De boerenstand vertegenwoordigt als zodanig een elementaire kracht in rebellie. Zij kan ten dienste worden gesteld van de revolutie, door die machtsfactor die de staatsmacht in handen neemt. De voorhoedepositie van de arbeidersklasse in de revolutie, de directe banden die zij heeft opgebouwd met het revolutionaire platteland, de aantrekkingskracht waarmee zij het leger onder haar invloed brengt - dit zal haar uiteindelijk naar de macht leiden. De volledige overwinning van de revolutie betekent de overwinning van de arbeidersklasse. Op haar beurt vormt dit het onophoudelijke, of permanente, karakter van de revolutie.” (blz. 172)

Het vooruitzicht van een heerschappij van de arbeiders vloeit dus juist precies voort uit de burgerlijk-democratische revolutie - in tegenstelling tot alles wat Radek schrijft. Daarom noemen we die revolutie juist dus ononderbroken, of permanent. Maar de heerschappij van de arbeiders komt niet na het vervolmaken van de burgerlijke taken van de revolutie, zoals Radek het graag zou willen zien. Als dat zo zou zijn, was dat in Rusland gewoon onmogelijk, want in een onderontwikkeld land kan de numeriek zwakke arbeidersklasse niet aan de macht komen als het agrarische vraagstuk in de daaraan voorafgaande fase al was opgelost. Neen, de heerschappij van de arbeiders leek alleen maar mogelijk en zelfs onvermijdelijk op basis van de burgerlijke revolutie, juist omdat er geen andere macht en geen andere manier over bleef om het agrarische vraagstuk op te lossen. En juist dit opent het vooruitzicht van het overgaan van de democratische revolutie in een socialistische revolutie.

“Het feit dat de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse deelnemen aan de regering, niet als machteloze gegijzelden, maar als een leidende kracht, vernietigt het onderscheid tussen maximum- en minimumprogramma. Dat wil zeggen: het plaatst collectivisme op de agenda. Het punt waarop de arbeidersklasse bij haar opmars daar naartoe wordt tegengehouden, hangt af van de krachtsverhoudingen, maar geenszins van de oorspronkelijke bedoelingen van de arbeidersbeweging.”

“Om deze reden kan er geen sprake zijn van enige speciale vorm van arbeidersbewind in de burgerlijke revolutie, van een democratische arbeidersheerschappij (of heerschappij van de arbeidersklasse en de boerenstand). De arbeidersklasse kan haar heerschappij niet bewaren zonder af te zien van het doorbreken van de grenzen van haar democratische programma...”

“De arbeidersklasse zal, wanneer zij eenmaal de macht genomen heeft, er tot het einde voor strijden. Terwijl een van de wapens in deze strijd voor het handhaven en consolideren van de macht, agitatie en organisatie zal zijn, vooral op het platteland, zal een ander wapen een beleid van collectivisme zijn. Collectivisme zal niet alleen de onvermijdelijke weg vooruit zijn vanuit de positie waarin de aan de macht zijnde partij zich zal bevinden, maar het zal ook een middel zijn om deze positie te behouden met de steun van de arbeidersklasse.” (Resultaten en Vooruitzichten, blz 258).[6]

We weten bovendien van een klassiek voorbeeld, zo schreef ik in een kritiek op de mensjewiek Tsjerevanin in 1908, van een revolutie waarbij “de voorwaarden tot heerschappij van de kapitalistische burgerij werd voorbereid door de terroristische heerschappij van de sansculottes. Dit was in een tijdperk waarin het overgrote van de stedelijke bevolking bestond uit de kleinburgerij van ambachtslieden en kooplui. Zij volgden de leiding van de jacobijnen. Vandaag de dag bestaat het overgrote deel van de Russische stedelijke bevolking uit industriële arbeiders. Alleen al deze overeenkomst duidt op de mogelijkheid van een historische omstandigheid waarin de overwinning van de ‘burgerlijke’ revolutie alleen mogelijk zal blijken door de verovering van de revolutionaire macht door de arbeidersklasse. Maakt dit dan dat de revolutie niet meer burgerlijk is? Ja en nee. Dat hangt namelijk niet af van de formele benaming maar van de werkelijke loop van de gebeurtenissen. Als de arbeidersklasse omvergeworpen wordt door een coalitie van de burgerlijke klassen en met haar de boerenbevolking die zij heeft bevrijd, dan zal de revolutie haar beperkte burgerlijke karakter behouden. Slaagt de arbeidersklasse er echter in, met inzet van al haar politieke macht en middelen, om door de nationale beperkingen van de Russische Revolutie heen te breken, dan kan deze laatste de proloog van de wereldwijde socialistische ontknoping worden. De vraag welk niveau de Russische revolutie zal bereiken, kan alleen met het nodige voorbehoud worden beantwoord. Een ding is absoluut en ongetwijfeld zeker: de Russische revolutie simpelweg als burgerlijk karakteriseren, vertelt ons niets over haar wijze van interne ontwikkeling en betekent al helemaal niet dat de arbeidersklasse haar tactiek moet aanpassen tot het instellen van een burgerlijke democratie als enig legitieme erfgenaam van de staatsmacht.” (‘1905’, L. Trotski, blz. 263).

En uit hetzelfde artikel: “Onze revolutie, die naar de aard waar zij uit voorkomt en haar onmiddellijke taken burgerlijk is, kent als gevolg van de buitengewone klassendifferentiatie van de industriële bevolking, geen enkele burgerlijke klasse die in staat is zich aan het hoofd te plaatsen van de volksmassa, door haar eigen sociale gewicht en politieke ervaring te combineren met hun revolutionaire energie. De onderdrukte arbeiders en boerenmassa’s, op zichzelf teruggeworpen, zullen de taak zelf op zich moeten nemen om, de harde leerschool van onverzoenlijke conflicten en zware nederlagen doorlopend, de noodzakelijke politieke en organisatorische voorbereidingen te treffen, om te overwinnen. Er staat geen andere weg open.” (Idem, blz. 257-268).

Nog een opmerking uit ‘Resultaten en Vooruitzichten’ moet worden toegevoegd over het meest zwaar aangevallen punt; over de boerenbevolking. In een speciaal hoofdstuk, ‘De arbeidersklasse aan de macht en de boerenstand’, wordt daarover het volgende gesteld: “De arbeidersklasse kan, om haar macht te consolideren, niets anders doen dan haar basis te verbreden. Veel lagen van de werkende massa’s, met name op het platteland, zullen door de revolutie opgezogen worden en politiek pas georganiseerd worden nadat de voorhoede van de revolutie, de stedelijke arbeidersklasse, aan het roer van de regeringsmacht staat. Revolutionaire agitatie en organisatie zullen dan worden gedaan met behulp van de instrumenten van de staat. De wetgevende macht zelf zal een machtig instrument worden om de massa’s te revolutioneren.”

“Als gevolg hiervan is het, los van de meest elementaire revolutionaire belangen van de boerenbevolking en zelfs die van de boerenstand als geheel, verbonden met het lot van de revolutie, dat wil zeggen met het lot van de arbeidersklasse”.

“De arbeidersklasse die aan de macht is, zal voor de boeren staan als klasse die hen bevrijd heeft. De overheersing door de arbeidersklasse zal niet alleen democratische gelijkheid betekenen, vrij zelfbestuur, de verschuiving van de hele belastingdruk naar de rijke klasse, de overgang van een staand leger naar een gewapend volk en de afschaffing van de verplichte kerkbelastingen, maar ook de erkenning van alle revolutionaire veranderingen (de onteigeningen) in de grondverhoudingen die door de boeren zijn uitgevoerd. De arbeidersklasse zal van deze veranderingen het beginpunt maken van verdere maatregelen van de staat op landbouwgebied. Onder dergelijke omstandigheden zal de boerenstand in de eerste en moeilijkste periode van de revolutie belang hebben bij het handhaven van het arbeidersbewind (‘arbeidersdemocratie’), in elk geval niet minder dan de Franse boerenstand dat had bij het handhaven van het militaire bewind van Napoleon Bonaparte, die met de bajonet de nieuwe bezitters de onaantastbaarheid van hun bezittingen garandeerde.”

“Maar is het niet mogelijk dat de boerenstand de arbeidersklasse opzij duwt en haar plaats inneemt? Alle historische ervaring keert zich tegen deze veronderstelling.[7] De historische ervaring toont dat de boerenstand volstrekt niet in staat is om een onafhankelijke politieke rol op zich te nemen.” (Idem., blz. 251).[8]

Dit alles is op papier gezet, niet in 1929, zelfs niet in 1924, maar in 1905. Als dit lijkt op het “onderschatten van de boerenbevolking”, dan wil ik weten: hoe dan? Waar zit hier het ‘overslaan’ van het agrarische vraagstuk? Wordt het niet tijd vrienden, om wat minder scrupuleus te worden?

Maar laten we eens kijken hoe ‘scrupuleus’ Stalin over deze kwestie is. Verwijzend naar mijn artikelen uit New York over de Februarirevolutie in 1917, die in alle opzichten dezelfde lijn volgen als de artikelen van Lenin uit Genève, stelt deze theoreticus van de partijreactie: “De brieven van Trotski ‘lijken in het geheel niet’ op die van Lenin, noch in de geest en noch in hun conclusies, omdat ze volledig Trotski’s antibolsjewistische slogan weerspiegelen: ‘Geen tsaar, maar een arbeidersregering’. Een slogan die impliciet een revolutie zonder de boeren betekent.” (toespraak tot de partijfractie op het Al Russisch Vakbonds Centrale Comité, 19-11-1924).

Het is verwonderlijk hoe deze woorden klinken over de ‘antibolsjewistische slogan’ (zogenaamd van Trotski): ‘Geen tsaar, maar een arbeidersregering’. Blijkbaar had volgens Stalin de bolsjewistische slogan moeten zijn: “Geen arbeidersregering, maar de tsaar”. Later zullen we het nog hebben over die slogan en of die wel van Trotski was. Maar laten we eerst ons oor te luisteren leggen bij een andere zogenaamde leermeester van het eigentijds gedachtegoed, wellicht iets minder laaggeletterd, maar evenzogoed nog verder verwijderd van theoretische gewetensbezwaren - ik heb het over Loenatsjarski:

“In 1905 hing Lev Davidovitsj Trotski het idee aan dat de arbeidersklasse geïsoleerd moest blijven (!) en de burgerij niet moest steunen, dat zou opportunisme zijn; maar voor de arbeidersklasse zou het op zichzelf zeer moeilijk zijn de revolutie door te voeren, omdat de arbeidersklasse op dat moment maar 7 of 8 % van de totale bevolking uitmaakte en de overwinning met zo’n klein kader niet kon worden behaald. En dus besloot Lev Davidovitsj dat de arbeidersklasse een permanente revolutie in Rusland moest voeren, waarmee hij bedoelde dat het voor de grootst mogelijke resultaten moest vechten, totdat de vonken van dit gevecht een wereldbrand zouden doen uitslaan.” (‘Vlast Sovjetov’; [Sovjetmacht], nr. 7, 1927 “Over het karakter van de Oktoberrevolutie, A. Loenatsjarski, blz. 10).

De arbeidersklasse ‘moet geïsoleerd blijven’ tot de vonken van dit gevecht een wereldbrand doen uitslaan... Wat weten de vele Volkscommissarissen het toch mooi te zeggen, die op dit moment niet ‘geïsoleerd’ staan, ondanks de dreiging die boven hun eigen hoofdjes hangt.[9] Maar laten we niet te hard zijn voor Loenatsjarski; van eenieder naar zijn mogelijkheden. Uiteindelijk is zijn absurde broddelwerk niet veel beter of slechter dan dat van vele anderen.

Maar hoe dan, moet volgens Trotski, de ‘arbeidersklasse geïsoleerd blijven’? Laat ik nog één zinsnede toevoegen uit mijn brochure tegen Struve (1906). In die tijd prees Loenatsjarski mijn werk nogal onbescheiden, overigens. In het hoofdstuk dat over de Sovjet van Afgevaardigden gaat, wordt gezegd dat: terwijl de burgerlijke partijen “volledig langs de zijlijn stonden”, ver weg van de ontwakende massa’s, “raakte het politieke leven geconcentreerd rond de Sovjet van arbeiders.” De houding van de kleinburgerlijke stedelijke bevolking was over het algemeen sympathiek, hoewel niet altijd even bewust. “Alle onderdrukten en gekrenkten zochten haar bescherming. De populariteit van de Sovjet verspreidde zich ver buiten haar stadsgrenzen. Ze ontving smeekbedes en petities van boeren die onrecht waren aangedaan, ze werd overspoeld met resoluties, afgevaardigden uit dorpsgemeenschappen kwamen op audiëntie. Daar, precies daar, in de Sovjet, kwamen alle gedachten en sympathieën van het land samen, van de echte en niet de vervalste democratische volken.”

In al deze zinsneden - en haar aantal kan makkelijk ver twee-, drie- of vertienvoudigd worden - wordt de permanente revolutie beschreven als een revolutie die de onderdrukte massa’s van stad en platteland met elkaar samensmeedt rond de in de sovjets georganiseerde arbeidersklasse; als een nationale revolutie die de arbeidersklasse aan de macht brengt en daarmee de mogelijkheid doet ontstaan dat de democratische revolutie doorgroeit naar een socialistische revolutie.

De permanente revolutie is geen geïsoleerde sprong van de arbeidersklasse; maar juist het herbouwen van het gehele land onder de leiding van de arbeidersklasse. Dat is hoe ik het vooruitzicht van de permanente revolutie voorstelde en interpreteerde, te beginnen in 1905.

Ook ten aanzien van Parvus[10] slaat Radek de bal mis - hoewel zijn gedachten over de Russische Revolutie in 1905 dicht bij de mijne stonden, zonder dat ze identiek waren - als hij de stereotype slogan opdiept: ‘van een tsaristische naar een sociaaldemocratische regering’. Radek spreekt zichzelf tegen als hij, verderop in zijn artikel, er terecht op wijst dat mijn opvatting over de revolutie verschilde met die van Parvus. Parvus was niet van mening dat een arbeidersregering in Rusland in staat zou zijn in de richting van een socialistische revolutie te bewegen, waarmee ik bedoel dat de revolutie in het uitvoeren van de democratische taken door kon groeien naar een socialistische heerschappij. Zoals al wordt bewezen door de aanhaling uit 1905, door Radek zelf ingebracht, beperkt Parvus de taken van de arbeidersregering tot de democratische. Maar waar zit dan die sprong naar het socialisme? Wat Parvus ook toen al in gedachten had was de vestiging van een arbeidersregime naar model van Australië, als gevolg van de revolutie. Parvus maakte ook de omgekeerde vergelijking tussen Rusland en Australië na de Oktoberrevolutie, toen hij zelf al lang geleden was overgegaan naar de uiterst rechtervleugel van het sociale reformisme. Boecharin stelde in dat verband dat Parvus het voorbeeld van Australië ‘had bedacht’ na de gebeurtenis, om zo zijn oude opvattingen over de permanente revolutie te verhullen. Maar dat is niet zo. Ook in 1905 zag Parvus in de overwinning van de arbeidersklasse een weg naar democratie en niet naar het socialisme, oftewel, hij gaf aan de arbeidersklasse de rol die het uiteindelijk speelde in de periode van de 8 tot 10 maanden voor de Oktoberrevolutie. Zelfs toen, in een verdere vooruitblik, verwees Parvus al naar de Australische democratie van die tijd, oftewel een regime waarin de arbeiderspartij wel deelnam aan de regering maar niet heerste en haar reformistische eisen alleen als een supplement van die van de burgerij beschouwde. Door de ironie van het lot bestond de fundamentele tendens van het rechts-centristische blok van 1923-1928 juist precies uit het omvormen van de heerschappij van de arbeiders in de richting van een arbeidersdemocratie van het Australische type, meer in de richting van de prognose van Parvus. Dit wordt alleen nog maar duidelijker als we ons herinneren dat de Russische kleinburgerlijke ‘socialisten’ van de afgelopen twee of drie decennia in de Russische pers constant verwezen naar Australië als een arbeiders- en boerenland dat, afgesloten van de buitenwereld door hoge tariefmuren, ‘socialistische’ wetgeving aan het ontwikkelen was en op die manier het socialisme in één land opbouwde. Radek zou de juiste lijn hebben gevolgd als hij juist deze kant van de zaak zou hebben belicht in plaats van de sprookjes te herhalen over mijn fantastische sprong over de democratie.

_______________
[1] Ik herinner mij dat Boecharin op de 8e zitting van het Uitvoerend Comité van de Komintern met dezelfde aanhalingen kwam en ik hem toeriep: “maar er zijn ook tegenovergestelde uitspraken van Lenin.” Na een kort moment van verbazing, gaf Boecharin als antwoord: “Dat weet ik, dat weet ik, maar ik neem degene die ik nodig heb, niet die jij kan gebruiken.” Ziedaar de gedachtegang van deze theoreticus! L.T.
[2] Voorwoord bij de brochure van Kautsky: ‘De drijvende kracht en vooruitzichten van de Russische revolutie’, december 1906, 4e editie, blz. 372.
[3] ‘Resultaten en Vooruitzichten’ door Leon Trotski, 1985, Uitgeverij Feniks, blz. 7
[4] Idem, Hoofdstuk IV Revolutie en Arbeidersklasse, blz. 30
[5] Idem, Hoofdstuk IV Revolutie en Arbeidersklasse, blz. 26, 27
[6] Idem, Hoofdstuk VI Het Arbeidersbewind, blz. 39
[7] Na de Tweede Wereldoorlog kwam de Sovjet-Unie als overwinnaar uit de bus en wist, mede door de verzwakking van het kapitalistische Westen, haar invloedsfeer naar Midden- en West-Europa uit te breiden op basis van de afspraken in Jalta, waar Roosevelt namens de VS, Churchill namens het Verenigd Koninkrijk en Stalin namens de Sovjet-Unie, de wereld ‘verdeelden’ in invloedsferen, wat leidde tot de Koude Oorlog; een kwalitatief andere wereldorde. De situatie van “dubbele macht” in de wereldkrachtsverhoudingen schiep tijdelijk ruimte voor tussenvormen en zogenaamde successen voor het stalinistische model. Dit kwam ook voor de toenmalige trotskistische beweging als een verrassing. Na de overwinning van de Chinese Communistische Partij onder leiding van Mao Ze Dong, ontstond binnen de Vierde Internationale een uitgebreide discussie over de mogelijk relatieve progressiviteit van het stalinisme en de eventuele mogelijkheid van succesvolle socialistische revoluties onder leiding van de plattelandsbevolking en het leger. In Cambodja, Korea, Vietnam en wisten zich ‘communistische’ regimes te vestigen op basis van een genationaliseerde economie, maar vooral gebaseerd op een militaire elite, naar het evenbeeld van het regime in de Sovjet-Unie; de éénpartijstaat, ook wel proletarisch-bonapartisme of gedeformeerde arbeidersstaat genoemd. In Cambodja bijvoorbeeld werd door de Rode Khmer het maoïstische programma in extremis gepoogd ingevoerd te krijgen, door het hele land terug te werpen op een zelfvoorzienende landbouwbasis en werden alle intellectuelen (iemand met een bril werd al als intellectueel beschouwd!) verdachten, tegenstanders en arbeiders vermoord in de periode 1975-1979, zeker 1,7 miljoen Cambodjanen. Diverse opvattingen over het nationale vraagstuk en de koloniale revolutie, rond de ‘progressieve nationale burgerij’ en guerrillastrijd in plaats van ‘klassenstrijd’ in onderontwikkelde landen, tactiek en strategie, leidde tot meerdere scheuringen binnen de 4e Internationale en in 1962-1963 legden meningsverschillen over het nationale vraagstuk de basis voor de breuk en later de oprichting van het CWI (sinds 2019 van naam veranderd in International Socialist Alternative). Die geschiedenis is terug te vinden in ‘The Unbroken Thread’ van Ted Grant en ‘The Rise of Militant’ door Peter Taaffe. Met de val van het Oostblok en de Sovjet-Unie in de periode 1989-1992 zijn de wereldkrachtsverhoudingen wederom kwalitatief veranderd. De versterking van het wereldwijde kapitalisme en de theoretische verzwakking van het marxisme en van de internationale revolutie hebben tot een nederlaag van het experiment van het socialisme in één land geleid. Inmiddels zijn de belangrijkste grootmachten in de wereld de Verenigde Staten en China, waarin laatstgenoemde nu ook een op het kapitalisme gebaseerd imperialistisch beleid voert, met alle bijbehorende economische en politieke spanningen van dien. Noot. vd vert
[8] Idem, Hoofdstuk V De Arbeidersklasse aan de macht en de Boerenstand, blz. 32-33
[9] Het Russische woord iskra; vonk, betekent ook kopje, als in klein hoofd
[10] Men moet weten dat Parvus in begin 1900 op de extreme linkervleugel van het internationale marxisme stond - L.T.