Leon Trotski

Over de strijd voor de vrede en het EREC

Rede van L. Trotski in de Executieve van de Komintern


Geschreven: 1927
Bron: Uitgave van het Nationaal Arbeids-secretariaat in Nederland, Amsterdam, september 1927
Vertaling: niet vermeld
Deze versie: Spelling en punctuatie. Uit: Nieuwe Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 1. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juni 2007


[EREC, is het Engels-Russisch Eenheids Comité]

De ontwikkeling van de internationale toestand maakt het vraagstuk van de strijd tegen de oorlog en de verdediging van Sovjet-Rusland als de eerste arbeidersstaat, tot een centraal probleem van het gehele internationale proletariaat. De gespannen toestand eist klaarheid over ons standpunt en herstel van de gemaakte fouten. In 1920 schreef Lenin:

“De houding die een politieke partij inneemt tegenover haar fouten is een van de voornaamste en meest betrouwbare criteria of de partij ernstig is te nemen en of zij metterdaad haar verplichtingen tegenover haar klasse en tegenover het arbeidende volk nakomt. Openlijk haar fouten erkennen, de omstandigheden ontleden die deze fouten hebben veroorzaakt en zorgvuldig de middelen tot herstel nagaan, — dat is het kenmerk van een ernstige partij, dàt is het nakomen van haar verplichtingen, dàt is opvoeding en scholing van haar klasse en van de massa”.

(Deel XVII, blz. 147 van de Russische uitgave).

Wat zien wij echter tegenwoordig?

De ‘gespannen toestand’ dient tot verontschuldiging en verbloeming van allerlei fouten van ideologische verwarring, van grove afwijkingen van het bolsjewisme, van schandelijke capitulaties. Het opportunisme kan echter onmogelijk door de tegenwoordige toestand worden gerechtvaardigd, want juist die toestand maakt de zaak honderdmaal gevaarlijker. Onder moeilijke omstandigheden is een goede leiding bijzonder noodzakelijk. Bij dreigend gevaar over de fouten van de leiding te zwijgen, zou de grootste misdaad zijn die men tegenover de partij en tegenover de revolutie kan begaan. Kritiek op fouten uit te maken voor “een speculatie op de moeilijkheden”, — dat doen slechts miserabele ambtenaren, die het ‘gisteren’ zijn vergeten en aan het ‘morgen’ niet denken. Met zulke neigingen houden wij ons niet op. Hoe groter het gevaar, des te sterker ontleden wij de fouten, des te scherper stellen wij de beslissende vragen.

1. De oorlog is de voortzetting van de politiek met andere middelen. De strijd tegen de oorlog is een voortzetting van de revolutionaire politiek tegen het kapitalistisch regiem. Deze opvatting te begrijpen betekent: de sleutel te hebben gevonden tot alle fouten van het opportunisme in vraagstukken die de oorlog betreffen. Het imperialisme is geen uiterlijke en op zichzelf staande factor, maar de scherpste uiting van het kapitalisme. De oorlog is de felste uiting van de imperialistische politiek. De strijd tegen de oorlog moet de felste uiting van het internationale proletariaat zijn.

Het opportunisme, of het radicalisme, dat zich in de richting van het opportunisme beweegt, heeft steeds de neiging oorlogen als zulke grote uitzonderingen te beschouwen, dat de revolutionaire politiek en haar grondslagen daardoor worden opgeheven. Het centrisme verzoent zich met de revolutionaire tactiek, maar gelooft er niet aan. Daarom is het in kritieke ogenblikken steeds geneigd, zich op het bijzondere van de toestand te beroepen, op uitzonderingsgevallen enz. om de revolutionaire tactiek door een opportunistische te vervangen. Heel sterk wordt zulk een koersverandering van centristen of schijnradicalen natuurlijk bevorderd bij oorlogsgevaar. Met des te groter onverzoenlijkheid moet men daarom de Communistische Internationale aan deze steen toetsen.

2. Het is thans reeds voor ieder duidelijk, dat het EREC niet als een vakverenigingsapparaat mag werden beschouwd, waartoe de communisten toetreden om invloed op de massa’s te krijgen, — maar als een ‘eigenaardig’ politiek verbond, welks doel in de eerste plaats is de strijd tegen het oorlogsgevaar te voeren. De strijdmethoden tegen de oorlog moet men daarom met verscherpte aandacht toetsen aan de ervaring en aan het voorbeeld van het EREC, om het revolutionaire proletariaat klaar en duidelijk te kunnen zeggen, wat men niet moet doen als men de Komintern niet ten gronde wil richten en het imperialisme zijn bloedig werk tegen het internationale proletariaat en tegen Sovjet-Rusland niet wil vergemakkelijken.

3. Partijgenoot Boecharin heeft in het Presidium van het Ekki op 11 mei een nieuwe verklaring van onze capitulatie voor de Generale Raad van Berlijn gegeven. Het blijkt dat men deze capitulatie niet van het standpunt van de internationale revolutionaire proletarische strijd moet beschouwen, maar als een ‘diplomatiek’ verweer tegen het offensief, dat het imperialisme tegen Sovjet-Rusland heeft geopend. Er staan ons verschillende strijdmiddelen der internationale actie ter beschikking: de Partij (Komintern), de vakbeweging, de diplomatie, de pers, enz.; ons optreden in de vakbeweging moet door de belangen van de klassenstrijd worden beheerst. Dat is echter slechts de regel. In sommige gevallen, aldus Boecharin, moeten we bij wijze van uitzondering de organen van de vakbeweging als middelen van diplomatieke actie gebruiken. Dit gebeurde met het EREC. Wij hebben voor de Generale Raad gecapituleerd, maar niet voor de Generale Raad àls Generale Raad, maar voor hem als vertegenwoordiger van de Engelse regering. Wij hebben ons niet als partij verplicht om ons niet in de zaak te mengen, maar uit staatkundig-politieke gronden.

Dat is de inhoud van de nieuwe uitleg van de Berlijnse capitulatie, welke, zoals wij zullen zien, die capitulatie nog gevaarlijker maakt.

4. De Berlijnse overeenkomst van de vakcentrale van de Radenrepubliek met de Generale Raad werd kortgeleden (april) in plenaire zitting van het Centraal Comité van onze partij besproken. De besluiten van de Berlijnse conferentie werden verdedigd door de partijgenoten Tomski, Andrejev en Melnitsjanski, d.w.z. door onze meest geziene vakbewegingleiders, niet door onze diplomaten.

Al deze partijgenoten verdedigen de Berlijnse capitulatie en beschuldigen de oppositie niet de taak en de tactiek der vakbeweging te begrijpen. Men zou volgens hen niet op de massa’s uit de vakbeweging kunnen inwerken, als het met het apparaat tot een breuk komt. Op het apparaat zou men niet kunnen inwerken, als het met zijn leiding tot een breuk kwam. En juist uit deze overwegingen zou de houding van onze vakbewegingsmannen in Berlijn zijn ontsproten. Thans vertelt partijgenoot Boecharin, dat de besluiten van de Berlijnse conferentie integendeel als een uitzondering zijn te beschouwen. Een uitzondering op de principiële, bolsjewistische tactiek van inwerking op de vakbeweging, — een uitzondering met een beroep op een tijdelijke, diplomatieke taak. Waarom heeft partijgenoot Boecharin ons dat niet in de laatste plenaire zitting van het Centraal Comité medegedeeld? En waarom deed partijgenoot Tomski dit niet? De verslagen van de aprilzitting van het Plenum zullen toch hopelijk als voorlichtend materiaal in de partij worden verspreid? De nieuwe theorie van partijgenoot Boecharin zal toch eveneens, lijkt me zo, tot het geestelijk bezit minstens van het partijkader moeten worden. Wij zullen dientengevolge twee verklaringen krijgen, beide officieel, beide gezaghebbend, volgens de ene verklaring is, onze Berlijnse politiek een principiële politiek in de vakbeweging. Volgens de andere is onze Berlijnse politiek een tijdelijk afzien van een principiële, bolsjewistische politiek.

5. Hoe kon er in het verloop van slechts enkele weken zulk een grote tegenstelling ontstaan? Zij ontstond uit de onmogelijkheid om ook maar gedurende één maand de positie van april te kunnen handhaven. Toen onze delegatie naar Berlijn ging, bezat zij nog niet de Boecharinsche verklaring van haar toekomstige handelingen. Partijgenoot Boecharin had toen zelf ternauwernood deze verklaring. In alle geval werd zij nergens geuit. In de plenaire zitting van april zweeg partijgenoot Boecharin. Het gelukte de oppositie, ondanks dat zij weinig tijd kreeg, aan te tonen dat de Berlijnse politiek met de meest elementaire grondbeginselen van het bolsjewisme onverenigbaar is. De referent, partijgenoot Tourski, probeerde niet eens in zijn slotwoord onze argumenten te beantwoorden. Het verslag van deze plenaire zitting is nog niet gedrukt (wij willen hopen dat het toch nog verschijnt) en wij bezitten reeds een nieuwe, pas gefabriceerde verklaring van onze Berlijnse capitulatie. Het is volkomen duidelijk; deze verklaring is achteraf uitgedacht.

6. De zaak wordt nog duidelijker, wanneer wij verder teruggaan tot aan de oorsprong. Na de bedrieglijke opheffing van de algemene staking door de Generale Raad, waarbij ‘linksen’ en ‘rechtsen’ elkaar de loef poogden af te steken, eiste de oppositie van de Russische partij, dat men onmiddellijk met de Generale Raad zon breken om daardoor de proletarische voorhoede des te sneller en te gemakkelijker van de invloed van de verraders te bevrijden.

De meerderheid van het Centraal Comité stelde daar tegenover, dat ondanks de contrarevolutionaire politiek van de Generale Raad gedurende de staking, het in stand houden van het EREC, zogenaamd in het belang van het revolutioneren van het Engelse proletariaat noodzakelijk is. Partijgenoot Boecharin ontwikkelt een theorie over trappen, die men niet kan overslaan. Onder een ‘trap’ wordt in dit geval niet verstaan, het politieke ontwikkelingspeil van de massa, dat immers bij verschillende delen verschillend is, maar de conservatieve leiding die een onverzoenlijke strijd voert tegen de meest vooruitstrevende delen van het proletariaat.

Daar stelt de oppositie tegenover, dat door handhaving van het EREC — na zijn openlijk, voor een ieder duidelijk gebleken verraad, hetwelk de daaraan voorafgaande periode van ‘ontwikkeling naar links’ afsloot — onze kritiek op de leiders van de Generale Raad, althans op de ‘linkse’ leiders, onverbiddelijk zou worden verzwakt. Men antwoordt ons, vooral Boecharin, dat dit een gemene leugen is, dat, deze organisatorische verbinding onze revolutionaire kritiek in het minst niet zou beperken, — dat wij generlei principiële concessie zouden doen, — dat het EREC ons slechts als een brug tot de massa zou dienen. Geen mens kwam toen echter op de gedachte de handhaving van het EREC te rechtvaardigen met een beroep op oorzaken van diplomatieke aard, die een tijdelijk afwijken van de revolutionaire tactiek zouden gebieden. Nog sterker; wanneer iemand van de oppositie een dergelijke veronderstelling had durven uitspreken, zo zou hij onmiddellijk zijn prijsgegeven aan die grove en grillige kritiek, die de laatste tijd meer en meer mode is geworden en waardoor men de verloren ideologische bagage wil vervangen.

7. De oppositie heeft schriftelijk voorspeld, dat de instandhouding van het EREC de positie van de Generale Raad meer en meer zou versterken en dat deze onvermijdelijk van aangeklaagde tot aanklager zou worden. Deze voorspellingen worden verklaard als een gevolg van ons ultralinks zijn. Er werd een merkwaardige (en terloops gezegd: een belachelijke) theorie opgesteld, volgens welke de eis tot opheffing van het EREC gelijk zou staan met een eis tot het uittreden uit de vakbeweging. Hierdoor heette de eis tot handhaving van het EREC een belangrijk principieel karakter te hebben gekregen.

8. Het bleek echter al spoedig dat men kiezen moest: of handhaving van de organisatorische verbinding met de Generale Raad, of het recht om verraders, verraders te noemen. De meerderheid van het Politiek Bureau bleek steeds meer geneigd om de organisatorische verbinding tot iedere prijs te handhaven. Om dit doel te bereiken behoefde men inderdaad geen ‘trappen over te slaan’; daarvoor behoefde men slechts politiek steeds dieper te zinken. Dit kan men het duidelijkst waarnemen aan de drie conferenties van het EREC; in Parijs (juli 1926), in Berlijn (augustus 1926) en nogmaals in Berlijn (april 1927). Telkenmale werd onze kritiek op de Generale Raad voorzichtiger, het vraagstuk der ‘linksen’ — d.w.z. van de gevaarlijkste verraders van de arbeidersklasse — werd geheel en al vermeden.

9. Door consequente druk uit te oefenen op de vertegenwoordigers van de Russische vakbeweging, bewerkte de Generale Raad, dat hij deze vertegenwoordigers in zijn handen had. Van beklaagde werd hij tot aanklager. Hij begreep dat — nu de algemene staking, die zo grote internationale betekenis had, de bolsjewieken geen aanleiding tot een breuk had gegeven — zij het nu ook verder niet tot een breuk zouden laten komen, welke eis men hen ook zou stellen. Wij zien, hoe de Generale Raad steeds krachtiger zijn offensief tegen de Russische vakbeweging voerde, onder de druk, die de Engelse bourgeoisie op hem uitoefende.

Het Russisch Vakverbond volbracht de ene terugtocht na de andere en gaf toe. Deze terugtochten werden verklaard uit een oogpunt van revolutionaire strategie in de vakbeweging, maar niet met diplomatieke motieven. Wil men zich daarvan overtuigen, men leze de verslagen van Tomski, Andrejev en anderen, alsmede die van de discussies in de plenaire zittingen van ons Centraal Comité en van het Politiek Bureau, om niet te spreken van honderden artikelen in de internationale communistische pers over onze ‘ultralinkse houding’ inzake het EREC. Men moest eens een ‘bloemlezing’ samenstellen uit deze redevoeringen en artikelen en ze naar tijdsorde rangschikken.

De gedragslijn van het Politiek Bureau eindigt natuurlijk onvermijdelijk met de Berlijnse conferentie van het EREC, begin april.

De capitulatie van het Russisch Vakverbond in belangrijke vraagstukken van de internationale arbeidersbeweging was daardoor noch een onverwachte zijsprong, noch een brutale manoeuvre, — zij was de onvermijdelijke en te rechter tijd door ons voorspelde bekroning van de ten opzichte van dit vraagstuk gevoerde tactiek.

Hieruit alleen is het duidelijk, dat een verwijzing naar een diplomatiek manoeuvre er later met de haren bijgesleept is.

10. Begin juni van het vorige jaar was partijgenoot Boecharin, zoals gezegd, de uitvinder van een theorie, volgens welke de noodzakelijkheid om in reactionaire vakbonden te werken, met zich mee heette te brengen de noodzakelijkheid om onder alle omstandigheden het EREC in stand te houden. Tegen alle duidelijke feiten in, heeft Boecharin destijds ronduit bestreden dat het EREC een politiek verbond en geen vakbewegingsapparaat is.

Nu vindt Boecharin een nieuwe theorie uit, volgens welke ons verblijf in het EREC (hetgeen wij verkregen ten koste van een zeer onprincipiële capitulatie) niet een eis is van de behoeften der vakbeweging, maar van de noodzakelijkheid om juist een politiek verbond met de Generale Raad en in naam van diplomatieke bedoelingen te handhaven.

Deze nieuwe theorie van Boecharin staat in directe tegenstelling tot zijn vroegere. Zij hebben slechts dit gemeen, dat zij beide voor honderd procent huichelarij zijn en dat zij er beide met de haren bijgesleept zijn, om later het onder de voet lopen van een bolsjewistische tactiek ter wille van een compromistactiek te rechtvaardigen.

11. Dat de rechtsen in geval van oorlog verraad zullen plegen, dat neemt zelfs Boecharin als vaststaand aan. Wat de ‘linksen’ betreft, die zullen ‘waarschijnlijk’ verraad plegen. Maar als zij verraad plegen, dan zullen zij dat, volgens Boecharin, ‘op hun manier’ doen, door ons niet te ondersteunen maar door ten opzichte van de Engelse regering de rol van ballast te vervullen. Hoe treurig deze motivering ook is, men moet ze slikken.

Nemen wij voor een ogenblik aan dat dit alles werkelijk zo is. Maar als de ‘linksen’ ons ‘op hun manier’ verraden zullen, d.w.z. minder actief, meer verholen dan de ‘rechtsen’, dan toch zeker niet ter wille van de mooie ogen van de delegatie der Russische vakbeweging, maar ter wille van de Engelse arbeiders. Het is in het algemeen de politiek van de ‘linksen’ in alle zaken: ‘op hun manier’ verraad te plegen. Deze politiek is voor hen zelf voordelig. Waarom zijn wij dan verplicht de ‘linksen’ nog te betalen ook, door af te zien van onze eigen politiek, en dan nog wel om plaats te maken voor de hunne, die zij min of meer gedwongen zijn te voeren?

12. In welk opzicht zullen de ‘linksen’ een ballast voor de regering zijn? Natuurlijk op dezelfde manier waarop zij tijdens de imperialistische oorlog ‘ballast’ waren en waarop zij dat nu zijn, tijdens de oorlog van Engeland tegen het revolutionaire China en tijdens de strijd van de conservatieven tegen de Trade Unions.

De ‘linksen’ kritiseren de regering slechts tot op die hoogte, waarop zij haar in haar rol van uitbuiters en rovers zouden storen. De ‘linksen’ geven aan de ontevredenheid van de massa maar juist voldoende uiting, om hen van revolutionaire activiteit terug te houden. In gevallen, waarin de ontevredenheid naar buiten zou komen, beijveren de ‘linksen’ zich de beweging te beheersen, om haar te kunnen wurgen. Als de ‘linksen’ de bourgeoisie niet zouden kritiseren, niet zouden ontmaskeren, niet zouden aanvallen, dan konden zij haar niet ‘op hun manier’ dienen.

Als men dus toegeeft, dat de ‘linksen’ een ballast zijn, dan geeft men toe dat zij voor de bourgeoisie nuttige, doelmatige, noodzakelijke ballast zijn, zonder welke het schip van het Britse imperialisme reeds lang te gronde was gegaan.

Het is waar, de diehards [Engelse conservatieve scherpslijpers] brullen tegen de ‘linksen’. Dat geschiedt echter om ze in de vreze Gods te houden, opdat ze de hun gestelde grenzen niet overschrijden, — en opdat men voor zijn ‘ballast’ geen onnodige kosten betaalt. In het mechanisme van het imperialisme zijn de diehards even noodzakelijk als de ‘linksen’.

13. Maar onder de druk van de massa’s kunnen de ‘linksen’ toch de hun voorgeschreven grenzen overschrijden! Dit onverwachte argument wordt ook wel afgevuurd.

Dat revolutionaire activiteit van de massa’s het spel van de Chamberlains, de Thomassen, de Purcells kan verhinderen, dat staat buiten twijfel; maar de strijd gaat toch niet om de vraag, of de internationale revolutionaire beweging van het proletariaat voor een arbeidersstaat nuttig is, maar om de vraag of wij door onze politiek die beweging helpen of belemmeren.

De druk der massa’s zal, als alle andere voorwaarden dezelfde blijven, te sterker zijn naarmate de massa’s door de vooruitzichten van een oorlog meer verontrust worden — naarmate zij zich minder op de Generale Raad verlaten en naarmate zij de verraders (de verraders ‘op hun manier’.) minder vertrouwen. Als wij met de delegatie van de Generale Raad eenparig een treurige, leugenachtige en huichelachtige verklaring over de oorlog ondertekenen, dan stellen wij daardoor de massa’s gerust, blussen haar opstandigheid, wiegen haar in slaap en verzwakken derhalve haar druk op de ‘linksen’.

14. De Berlijnse conferentie kan door de internationale belangen van de Sovjetrepubliek gerechtvaardigd worden. Hier schreit de fout van Boecharin ten hemel! Het meest en het eerst worden door de verderfelijke politiek van het Politiek Bureau ten opzichte van de Generale Raad de belangen van de Sovjetrepubliek geschaad — niets kan ons zoveel schade berokkenen als leugen en huichelarij in het revolutionaire kamp. Onze vijanden, ervaren en scherpzinnige imperialisten, kunnen wij niet bedriegen. Weifelende pacifisten zal het door de huichelarij des te gemakkelijker vallen te blijven weifelen. En onze werkelijke vrienden, de revolutionaire arbeiders, kunnen door een politiek van illusies en huichelarij slechts bedrogen en verzwakt worden.

Juist daarom heeft Lenin in zijn instructie voor onze delegatie naar het pacifistisch congres in den Haag, waar wij met dezelfde vakverenigingsleiders, coöperatoren enz. te doen hadden, geschreven:

“Indien wij op de Haagse conferentie iemand hebben die in staat is in de een of andere taal een rede tegen de oorlog te houden, dan schijnt het mij het belangrijkst, — te ontkennen dat de aanwezigen, hoe de oorlog hen onverwacht kan en zal bespringen, tegenstanders van de oorlog zijn — te ontkennen, dat zij beseffen, dat zij ook maar in het minst met de strijdmiddelen tegen de oorlog bekend zijn en dat zij ook maar enigszins in staat zouden zijn, verstandige en doelmatige strijdmiddelen aan te wijzen.”

(Band XX, Deel 2, blz. 530).

Wat beoogde Lenin hiermee? De internationale belangen van Sovjet-Rusland te verdedigen of de revolutionaire belangen van het internationale proletariaat? Bij een dergelijke belangrijke vraag stelde Lenin het ene niet tegenover het ander hij, kon het niet tegenover elkaar stellen. Lenin was van mening dat de geringste toegevendheid ten opzichte van de pacifistische illusies van de vakbewegingsleiders de werkelijke strijd tegen het oorlogsgevaar zou verzwaren en derhalve het internationale proletariaat èn Sovjet-Rusland in gelijke mate schaden zou.

Daarbij had Lenin oprechte pacifisten op het oog en geen gebrandmerkte strijdbrekers, die door hun hele houding sinds mei 1926 zijn veroordeeld, verraad te blijven plegen.

15. Hierop zal Boecharin antwoorden: “De Berlijnse besluiten zouden ontoelaatbaar zijn, indien wij slechts in de vakbeweging zouden werken. Al datgene echter, wat wij in Berlijn hebben gedaan, kunnen wij aanvullen en verbeteren met de middelen waarover de partij beschikt. Let maar op: wij bekritiseren zelfs de Generale Raad in de Pravda, in speeches van Engelse communisten enz.”

Dit argument staat gelijk met vergiftiging van het revolutionair bewustzijn. De woorden van Boecharin betekenen slechts, dat wij de Generale Raad ‘op onze manier’ ondersteunen, terwijl die weer ‘op zijn manier’ de imperialistische staat ondersteunt. Als wij de Generale Raad kritiseren, is dat onder de gegeven omstandigheden slechts om onze steun aan hem en ons politiek verbond met hem te dekken.

De artikelen in de Pravda (die in hoge mate dwaas zijn ten opzichte van Purcell & Co.) lezen de Engelse arbeiders niet. De besluiten van de Berlijnse conferentie echter zijn door de pers over de gehele wereld verspreid. Van de artikelen van de Engelse communisten weet voorlopig slechts een kleine minderheid van het Engelse proletariaat wat. Dit ene echter: dat Purcell en Tomski met elkaar ‘vriendschappelijke betrekkingen’ onderhouden, ‘elkaar begrijpen’ en ‘het met elkaar eens zijn’, dat weten alle Engelse arbeiders. De houding van de delegatie van de Russische vakbeweging, die het overwinnende proletariaat van de Radenrepubliek vertegenwoordigt, is veel meer doorslaggevend dan de speeches van Engelse communisten en verloochent daarom hun kritiek, die — terloops opgemerkt — onvoldoende is, daar hun vrijheid door het EREC wordt beperkt.

In één woord: de capitulatie van de Russische vakbeweging, in naam van het verbond met Purcell, is een van de belangrijkste feiten in de internationale arbeidersbeweging op het tegenwoordige moment. De ‘kritische’ artikelen in de Pravda, de steeds nieuwe theorieën van Boecharin zijn slechts de saus, die daarbij wordt gebruikt.

16. Op welke wijze kan de door en door ellendige, pseudo-pacifistische overeenkomst met verraders, die wij tot ‘de enige vertegenwoordigers’ van het Engelse proletariaat hebben verklaard, onze internationale toestand versterken? Op welke wijze? De Berlijnse conferentie vond plaats in de periode waarin de oorlogsdaden tegen China en de voorbereiding van dergelijke daden tegen ons een aanvang namen. Onze internationale toestand eiste vóór alles, dat men deze feiten openlijk bij de naam noemde.

Wij echter hebben ze verzwegen. Chamberlain kent deze feiten en heeft nodig, dat men ze verzwijgt. De Engelse massa kent de feiten niet goed en heeft nodig ze te leren kennen. Eerlijke pacifisten onder het proletariaat zouden door deze feiten tot revolutionairen kunnen worden. De kooplui in pacifisme, die de Generale Raad vormen, kunnen niet openlijk over feiten spreken, die hun duidelijk gebleken en in het beste geval stilzwijgende samenzwering met Chamberlain tegen, de Engelse arbeiders, tegen China, tegen Sovjet-Rusland, tegen het wereldproletariaat, aan het licht zouden brengen.

Wat hebben wij in Berlijn gedaan? Wij hebben met de autoriteit, waarover wij als arbeidersstaat beschikten, de ‘pacifistische’ lakeien van het imperialisme geholpen om hun dievengeheimen te beschermen. Meer nog: wij hebben de verantwoording voor deze geheimen op ons genomen. Wij hebben voor de gehele wereld getoond, dat wij, wat de strijd tegen de oorlog betreft, tot overeenstemming zijn gekomen met de agenten van Chamberlain in de Generale Raad. Wij hebben daarmee het weerstandsvermogen van de Engelse arbeiders verzwakt. Wij hebben daarmee Chamberlains vrijheid van handelen vergroot. Wij hebben daarmee aan de internationale toestand van Sovjet-Rusland grote schade toegebracht.

Om het nog duidelijker te zeggen: de Berlijnse capitulatie van de Russische vakbeweging voor de Generale Raad heeft aan Chamberlain de overval op de Sovjetgebouwen in Londen, met alle mogelijke gevolgen daaraan verbonden, in grote mate vergemakkelijkt.

17. Men moet dit niet vergeten: doordat Engeland een eiland is en een onmiddellijke bedreiging van zijn grenzen dus ontbreekt, konden de Engelse reformisten zich reeds in de laatste oorlog een ietwat grotere ‘vrijheid’ (in woorden) veroorloven dan hun vrienden op het vasteland. Maar in het algemeen hebben zij dezelfde rol gespeeld. Nu, na de ervaring van de imperialistische oorlog zullen de reformisten, vooral de ‘linksen’, in het geval van een nieuwe oorlog, hun best doen de arbeiders nog meer zand in de ogen te strooien dan in de jaren 1914/1918. Het is niet onwaarschijnlijk dat de reformisten ten aanzien van de inval in de Sovjetgebouwen, die zij door hun politiek hebben voorbereid, op veel hogere toon zullen protesteren dan de liberalen. Maar als het EREC ook maar enigszins in slaat was niet Chamberlain, maar ons te helpen, moest men dan niet aan beide zijden binnen 24 uur tot de slotsom komen, dat men alarm moest maken en met de massa moest gaan praten in de taal, die met de omstandigheden in overeenstemming is? Maar daar is geen sprake van en daar zàl geen sprake van zijn: het EREC bestond niet tijdens de algemene staking, toen de Generale Raad weigerde ‘het vervloekte geld’ van het Russisch vakverbond aan te nemen; het EREC bestond niet tijdens de mijnwerkersstaking; niet tijdens de verwoesting van Nanking; en het EREC zal niet bestaan in geval van verbreking van de diplomatieke betrekkingen tussen Engeland en Sovjet-Rusland. Deze harde waarheden moet men de arbeiders zeggen. Men moet hun eerlijk de waarheid zeggen. Dat zal Sovjet-Rusland versterken!

Men kan hiertegen aanvoeren: concessies onzerzijds tegenover de bourgeoisie zijn toch toelaatbaar, en als men de tegenwoordige Generale Raad beschouwt als een agentuur van de bourgeoisie in de arbeidersbeweging, waarom mag men dan de Generale Raad geen concessies doen uit dezelfde overwegingen, waarop wij die aan de bourgeoisie doen? Enige partijgenoten klampten zich aan deze formulering vast, die een klassiek voorbeeld is van vervalsing en verdraaiing van het leninisme ten bate van een opportunistische politiek.

Als wij gedwongen zijn de klassenvijand concessies te doen, dan doen wij die aan de heersers zelf, niet aan hun reformistische agenten. Wij verbloemen of bedekken onze concessies nooit. Toen wij concessies deden aan het ultimatum van Curson, toen verklaarden wij aan de Engelse arbeiders dat wij, met hen te samen voorlopig nog niet sterk genoeg zijn om de uitdaging van Curson onmiddellijk aan te nemen. Wij hebben het ultimatum afgekocht, d.w.z. de diplomatieke breuk, maar hebben door de zaak duidelijk te stellen de werkelijke klassenverhoudingen blootgelegd, hebben de reformisten verzwakt, onze internationale positie versterkt, evenals de toestand van het internationale proletariaat. In Berlijn hebben wij echter totaal niets van Chamberlain gekregen. De concessies, die wij in het belang van het Engelse kapitalisme hebben gedaan (bekroning van de Generale Raad, beginsel van niet-inmenging, enz.) hebben wij niet gedaan in ruil voor enige concessie zijnerzijds (geen verbreken der betrekkingen, geen oorlog) maar eenzijdig, en verbloemd, terwijl wij onze concessies aan het kapitalisme voorstellen als een ‘triomf’ van de eenheid der arbeidersklasse. Chamberlain heeft veel gratis gekregen. Ook de verraders van de Generale Raad hebben veel gekregen. Wij hebben... ons gecompromitteerd. Het internationale proletariaat heeft... verwarring en verbijstering gekregen. Het Engelse imperialisme is door de Berlijnse conferentie versterkt. Wij zijn verzwakt.

19. Maar, zegt men, een breuk met de Generale Raad zou op zulk een spannend ogenblik betekenen dat wij niet eens met de arbeidersorganisaties in Engeland in vrede kunnen leven — dat zou een triomf van de imperialisten zijn, enz.

Dit argument is er zo ver mogelijk naast. Natuurlijk zou het onnoemlijk veel beter zijn geweest om zoals de oppositie geëist heeft, na zijn verraad van de algemene staking met de Generale Raad onmiddellijk te breken. Dit jaar zou dan niet met betreurenswaardige vriendelijkheden tegenover de verraders zijn verknoeid, maar tot onverbiddelijke ontmaskering zijn gebruikt. Aan aanleidingen daartoe was geen gebrek. Zulk een politiek zou de ‘linksen’ heren van de Generale Raad, voor zover zij nog een naam hadden te verliezen, gedwongen hebben, zich voor het behoud daarvan van de rechtsen te onderscheiden, Chamberlain half te ontmaskeren en de arbeiders te bewijzen, dat zij de ‘linksen’, lang niet zo slecht zijn als de Moskovieten hen voorstellen. Dat zou de verdeeldheid in de Generale Raad ernstiger hebben gemaakt. En als de reformistische koks en keukenmeiden kijven, komen de geheimen voor de dag en de arbeiders winnen er bij. Zulk een strijd tegen de Generale Raad zou de scherpste vorm van strijd zijn tegen de politiek van Chamberlain in de arbeidersbeweging. In deze strijd zou het kader van de Engelse arbeidersbeweging in een jaar leren, de schelmen uit de Generale Raad veel beter op hun nummer te zetten en de politiek van Chamberlain te ontmaskeren. Het Engelse imperialisme zou thans op veel groter moeilijkheden stoten. Met andere woorden: als in juni van het vorige jaar de politiek, die de oppositie voorstelde, was aangenomen, dan zou de positie van Sovjet-Rusland thans sterker zijn.

Met enige vertraging had men deze breuk minstens tijdens de mijnwerkersstaking moeten bewerkstelligen, wat zowel voor het miljoen mijnwerkers als voor enige miljoenen, die zich in de Gen. Raad bedrogen zagen, volkomen duidelijk zou zijn geweest. Onze desbetreffende voorstellen werden echter afgewezen als in strijd met de belangen van de internationale vakbeweging. De gevolgen zijn bekend. Zij zijn in Berlijn versterkt. Thans beweert gij, dat de tot in de grond verkeerde tactiek, die reeds zo onnoemelijk veel schade heeft aangericht, gehandhaafd moet blijven in verband met de internationale toestand. Dat zou in wezen betekenen: dat men de internationale positie van Rusland opoffert om de fouten van de leiding te verbergen. De nieuwe theorie van Boecharin heeft geen andere betekenis.

20. Een herstel van de fout zou ook nu, na een jaar vertraging, nog voordelen en geen nadelen meebrengen. Natuurlijk zou Chamberlain zeggen dat de bolsjewieken zelfs niet in staat zijn om met zijn Trade Unions de vrede te bewaren. Maar ieder eerlijk en enigermate bewust arbeider zal zeggen: “De veel te geduldige Russische bolsjewieken die zelfs tijdens onze staking niet met de Generale Raad hebben gebroken, konden geen verdere vriendschap met hem onderhouden toen hij weigerde de strijd aan te binden tegen het afslachten van de Chinese revolutie en tegen de door Chamberlain listig voorbereide Engelse oorlog.” De onnutte schermen van het EREC zullen weggeworpen worden. De arbeiders zullen de werkelijke feiten en verhoudingen zien. Wie zal daarbij verliezen? Het imperialisme, dat camouflage nodig heeft. Winnen zullen Sovjet-Rusland en het internationale proletariaat.

21. Keren wij echter nogmaals tot de nieuwste theorie van Boecharin terug. In tegenstelling tot Tomski zegt Boecharin, zoals wij weten, dat de Berlijnse besluiten geen eenheidsfrontpolitiek zijn, maar een afwijking daarvan, ontstaan door buitengewone omstandigheden.

Welke zijn die omstandigheden? Het oorlogsgevaar. Dat is: het belangrijkste vraagstuk van de imperialistische politiek en van de politiek van het wereldproletariaat. Reeds dit feit alleen moest ieder revolutionair tot waakzaamheid dwingen. Men komt daarbij tot dit slot: revolutionaire politiek deugt voor min of meer ‘normale’ omstandigheden; als het echter op leven en dood gaat, dan moet de revolutionaire politiek door een compromis worden vervangen.

Toen Kautsky in 1914 de zondeval van de sociaaldemocratie trachtte te rechtvaardigen, dacht hij achteraf de theorie uit dat de Internationale een vredesinstrument en geen oorlogsinstrument was. Met andere woorden: Kautsky proclameerde dat de strijd tegen de burgerlijke staat normaal is, dat men echter onder de ‘uitzonderingstoestand’ die de oorlog schept, een uitzondering moest maken en een verbond met de burgerlijke regering moest sluiten, doch daarbij kon doorgaan haar in de pers te bekritiseren.

Nu gaat het er voor het internationale proletariaat niet om, tegen de burgerlijke staat te strijden, zoals in 1914, maar om de verdediging van een arbeidersstaat. Doch in het belang van deze verdediging eisen wij van het internationale proletariaat niet een verzwakking van de strijd tegen de burgerlijke staat. Het oorlogsgevaar kan men slechts van het proletariaat afwenden, door een daadwerkelijk gevaar voor de bourgeoisie: dat de oorlog in een burgeroorlog kan veranderen. Met andere woorden: het oorlogsgevaar eist niet van een revolutionaire politiek tot een compromispolitiek over te gaan, maar omgekeerd: een steviger, meer energieke en meer onverzoenlijke, revolutionaire politiek door te voeren. De oorlog stelt alle vragen scherp. Hij laat in veel geringere omvang dan een vreedzaam milieu uitvluchten en halfheid toe. Als in vredestijd het verbond met de Purcells, die de algemene staking lebben verraden, een belemmering is, dan is dat verbond in oorlogstijd een steen om de nek van het proletariaat.

Laat men plaats voor het denkbeeld, dat de koersverandering van bolsjewisme tot opportunisme valt te rechtvaardigen door omstandigheden waarmee leven en dood van de arbeidersklasse zijn gemoeid, dan heeft men zich in principe reeds overgegeven aan het opportunisme: want wat is een revolutionaire politiek waard, waarvan men onder de meest kritieke omstandigheden afstand moet doen?

22. Kan men de ene keer de vakbeweging gebruiken in het belang van de internationale klassenpolitiek en een andere maal voor voorgewende diplomatieke doeleinden? Kan men een stelsel invoeren, waarbij dezelfde vertegenwoordigers van Sovjet-Rusland, van Komintern, van de Russische vakbeweging de ene maal van de Generale Raad zeggen, dat zij uit verraders en bedriegers bestaat en de andere maal, dat zijn leden onze geestverwanten en vrienden zijn? Is het dan voldoende, geheimzinnige te fluisteren dat men het eerste in revolutionairen, het tweede in diplomatieke zin moet begrijpen? Kan men in ernst over zulk een politiek spreken? Kan men in ernst spreken met mensen, die zulk een politiek voorstellen en verdedigen?

Na de Berlijnse conferentie is het woord ‘verrader’ met betrekking tot de mensjewistische agenten van de bourgeoisie bedenkelijk goedkoop geworden. Maar evenzo goedkoop zijn uitdrukkingen als: ‘vriendschappelijke betrekkingen’, ‘wederzijds begrijpen’ en ‘eenstemmigheid’ (woorden van Tomski). Voor wie is deze ongewoon sluwe combinatie van middelen bestemd? Zij zal geen ogenblik de vijand bedriegen. Zij zal slechts onze vrienden verbijsteren en het gewicht van onze eigen woorden en daden verminderen.

23. De nieuwe theorie van Boecharin staat niet op zichzelf. Aan de ene kant zegt men ons, dat een zo weinig principiële overeenkomst met de verraderlijke Generale Raad de verdediging van Sovjet-Rusland zal vergemakkelijken — aan de andere kant betoogt men met steeds meer klem, dat het organiseren van arbeiders- en boerenraden in China een bedreiging voor de verdediging van Sovjet-Rusland zou zijn. Betekent dat niet, dat men de grondslagen van het bolsjewisme op de kop zet? Arbeiders- en boerenraden in China zouden een enorme verbreiding van het Sovjetfront en een versterking van onze wereldpositie betekenen. De overeenkomst met de Generale Raad daarentegen betekent een verzwakking van de innerlijke tegenstellingen in Engeland en een vergemakkelijking van Chamberlains roversplannen tegen China en tegen ons.

Neemt men aan, dat de Sovjets in China voor onze internationale positie schadelijk zouden zijn, dat de Generale Raad echter nuttig is, dan is de erkenning van het beginsel van de ‘niet-inmenging’ in wezen juist, maar dan moet men verdergaande besluiten nemen, minstens met betrekking tot Amsterdam.

Men kan er zich van verzekerd houden, dat deze consequenties vroeg of laat getrokken zullen worden, zo niet door Boecharin zelf, dan door anderen. Het nieuwe beginsel van de opportunistische regel kan ruim worden aangewend. De oriëntatie naar de opportunistische toppen der arbeidersbeweging zal steeds steviger gefundeerd worden door de noodzakelijkheid een interventie te vermijden. De eisen, die de opbouw stelt, zullen het beginsel van de niet-inmenging moeten goedpraten. Zo zal door verschillende handen de strop geknoopt worden, die de revolutionaire beginselen van het bolsjewisme wurgt. Daar moet een eind aan komen!

Men moet het verzuimde inhalen. Nodig is een brede en politiek duidelijke internationale actie tegen oorlog en imperialisme. Ons verbond met de Generale Raad is op het ogenblik de voornaamste hinderpaal voor deze actie, gelijk ons verbond met Tsjang Kai-sjek de voornaamste hinderpaal was voor de ontwikkeling van de revolutie van arbeiders en boeren in China en juist daarom door de burgerlijke contrarevolutie tegen ons werd uitgebuit. Hoe meer gespannen de internationale toestand wordt, des te meer zal het EREC veranderen in een werktuig van het Britse en internationale imperialisme tegen ons.

Wat gebeurd is, kan slechts hij niet begrijpen, die het niet begrijpen wil. Wij hebben reeds te veel tijd verzuimd. Het zou een misdaad zijn, dat nog maar één dag langer te laten voortduren.