Leon Trotski
Resultaten en vooruitzichten


V. De arbeidersklasse aan de macht en de boerenstand

In het geval van een beslissende overwinning van de revolutie zal de macht overgaan in handen van die klasse die in de strijd een leidende rol speelt — met andere woorden in handen van de arbeidersklasse. Laten we meteen zeggen dat dit geenszins uitsluit dat revolutionaire vertegenwoordigers van maatschappelijke groepen die niet uit de arbeidersklasse komen, deelnemen aan de regering. Zij kunnen en horen in de regering vertegenwoordigd te zijn: een verstandig beleid zal de arbeidersklasse ertoe brengen de invloedrijke leiders van de stedelijke kleinburgerij, van de intellectuelen en van de boeren bij de macht te betrekken. Het hele probleem bestaat hieruit: wie zal de inhoud van het regeringsbeleid bepalen, wie zal erin een stevige meerderheid vormen?

Het is één ding wanneer vertegenwoordigers van de democratische lagen van de bevolking deelnemen aan een regering met een arbeidersmeerderheid, maar het is heel iets anders wanneer vertegenwoordigers van de arbeidersklasse deelnemen aan een duidelijk burgerlijk-democratische regering in de hoedanigheid van min of meer gerespecteerde gijzelaars.

Het beleid van de liberale burgerij is ondanks al haar aarzelingen, terugtochten en verraderlijkheid, heel duidelijk. Het beleid van de arbeidersklasse is zelfs nog meer duidelijk en afgerond. Maar het beleid van de intellectuelen, vanwege hun maatschappelijke tussenkarakter en hun politieke rekvermogen; het beleid van de boerenstand vanwege zijn maatschappelijke veelvormigheid, zijn tussenpositie en zijn primitiefheid; het beleid van de stedelijke kleinburgerij opnieuw vanwege haar karakterloosheid, haar tussenpositie en haar volledig gebrek aan politieke tradities — het beleid van deze drie maatschappelijke groepen is volkomen onduidelijk, vormeloos, vol mogelijkheden en daarom vol verrassingen.

Het is voldoende om te proberen zich een revolutionair-democratische regering voor te stellen zonder vertegenwoordigers van de arbeidersklasse om meteen de zinloosheid van zo’n denkbeeld in te zien. De weigering van de sociaaldemocraten om deel te nemen aan de revolutionaire regering zou zo’n regering volkomen onmogelijk maken en zou zo gelijk staan aan verraad aan de revolutie. Maar de deelname van de arbeidersklasse aan een regering is ook objectief het meest waarschijnlijk, en in principe alleen dan toelaatbaar, als een overheersende en leidende deelname. Men kan zo’n regering natuurlijk beschrijven als de dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand, en als dictatuur van de arbeidersklasse, de boerenstand en de intelligentsia, maar de vraag blijft niettemin: wie zal binnen de regering en daardoor in het land overheersen? En wanneer we praten over een arbeidersregering, dan antwoorden we daarmee dat die overheersing behoort aan de arbeidersklasse.

De Nationale Vergadering bestond als orgaan van de jacobijnse dictatuur geenszins alleen maar uit jacobijnen. Meer dan dat — de jacobijnen waren er in de minderheid. Maar de invloed van de sansculottes buiten de muren van de Conventie, en de noodzaak van een doortastend beleid om het land te redden, legde de macht in handen van de jacobijnen. Dus, terwijl de Conventie formeel een nationale vertegenwoordiging was, bestaande uit jacobijnen, girondijnen en het uitgebreide weifelende midden, dat bekend stond als het ‘moeras’, was het in wezen een dictatuur van de jacobijnen.

Wanneer we spreken van een arbeidersregering, hebben we een regering op het oog waarin de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse de overhand hebben en leiding geven. De arbeidersklasse kan om haar macht te consolideren niets anders doen dan de basis van de revolutie verbreden. Veel lagen van de werkende massa’s, met name op het platteland, zullen door de revolutie opgezogen worden en politiek pas georganiseerd worden nadat de voorhoede van de revolutie, de stedelijke arbeidersklasse, aan het roer van de staat staat. Revolutionaire agitatie en organisatie zullen dan worden gedaan met behulp van de instrumenten van de staat. De wetgevende macht zelf zal een machtig instrument worden om de massa’s te revolutioneren. De aard van onze sociaal-historische verhoudingen, die de hele last van de burgerlijke revolutie op de schouders van de arbeidersklasse legt, zal niet alleen enorme moeilijkheden scheppen voor de arbeidersregering, maar in elk geval in de eerste periode van haar bestaan, haar ook onschatbare voordelen geven. Dat zal zijn uitwerking hebben op de verhoudingen tussen de arbeidersklasse en de boerenstand.

In de revoluties van 1789-1793 en van 1848 ging de macht in het begin over van het absolutisme naar de gematigde elementen van de burgerij en het was die klasse die de boerenstand bevrijdde (hoe, dat is een andere zaak) voordat de revolutionaire democratie de macht kreeg of zich erop voorbereidde om de macht te krijgen. De bevrijde boerenstand verloor alle belangstelling voor de politieke stunts van de ‘stadsmensen’, d.w.z. voor de verdere ontwikkeling van de revolutie en verried de revolutie aan de caesaristische of ancien régime absolutistische contrarevolutie, zich als een zware hoeksteen aan de voet van de ‘orde’ plaatsend.

De Russische revolutie laat de vestiging van een kapitalistisch-constitutionele orde, die het meest fundamentele probleem van de democratie kan oplossen, niet toe en zal dat voor lange tijd niet toelaten. Alle ‘verlichte’ inspanningen van de hervormende bureaucraten, zoals Witte en Stolypin, worden tenietgedaan door hun eigen strijd voor het bestaan. Als gevolg daarvan is het los van de meest elementaire revolutionaire belangen van de boerenstand — zelfs die van de boerenstand als geheel, als een stand, verbonden met het lot van de hele revolutie, d.w.z. met het lot van de arbeidersklasse.

De arbeidersklasse die aan de macht is, zal voor de boeren staan als de klasse die hen bevrijd heeft. De overheersing door de arbeidersklasse zal niet alleen democratische gelijkheid betekenen, vrij zelfbestuur, de verschuiving van de hele belastingdruk naar de rijke klasse, de overgang van het staande leger naar het gewapende volk en de afschaffing van verplichte kerkbelastingen, maar ook de erkenning van alle revolutionaire veranderingen (onteigeningen) in de grondverhoudingen die door de boeren zijn uitgevoerd. De arbeidersklasse zal van deze veranderingen het beginpunt maken van verdere staatsmaatregelen in de landbouw. Onder dergelijke omstandigheden zal de boerenstand in de eerste en moeilijkste periode van de revolutie belang hebben bij het handhaven van het arbeidersbewind (arbeidersdemocratie), in elk geval niet minder dan de Franse boerenstand dat had bij het handhaven van het militaire bewind van Napoleon Bonaparte, die met de bajonet de nieuwe bezitters de onaantastbaarheid van hun bezittingen garandeerde. En dat hetekent dat het vertegenwoordigende lichaam van de natie, bijeengeroepen onder leiding van de arbeidersklasse, die de steun van de boerenstand veilig heeft gesteld, niets anders zal zijn dan een democratische verpakking voor de heerschappij van de arbeidersklasse. Maar is het niet mogelijk dat de boerenstand de arbeidersklasse opzij duwt en haar plaats inneemt? Dit is onmogelijk. Alle historische ervaring keert zich tegen deze veronderstelling. De historische ervaring toont dat de boerenstand volstrekt niet in staat is om een onafhankelijke politieke rol op zich te nemen.[1] De geschiedenis van het kapitalisme is de geschiedenis van de onderwerping van het platteland aan de stad. De industriële ontwikkeling van de Europese steden maakte op den duur het voortbestaan van de feodale verhoudingen onmogelijk. Maar het platteland zelf produceerde op geen enkel moment een klasse die de revolutionaire taak van het afschaffen van het feodalisme kon ondernemen. De stad, die de landbouw onderwierp aan het kapitaal, bracht een revolutionaire kracht voort, die de politieke hegemonie over het platteland in handen nam en de omwenteling in de staats- en eigendomsverhoudingen naar het platteland uitbreidde. Naarmate de verdere ontwikkeling zich voltrok, is het platteland ten slotte in economische slavernij van het kapitaal gekomen en de boerenstand in politieke slavernij van de kapitalistische partijen. Deze partijen hebben het feodalisme doen herleven in de parlementaire politiek en veranderden de boerenstand in een domein voor hun strooptochten naar kiezers. De moderne kapitalistische staat kluistert door middel van belastingheffing en militarisme de boer aan het woekerkapitaal en door middel van staatspriesters, staatsscholen en de corruptie van het kazerneleven maakt hij hem een slachtoffer van woekerpolitiek.

De Russische burgerij zal de hele revolutionaire positie overgeven aan de arbeidersklasse. Zij zal de revolutionaire hegemonie over de boeren moeten overgeven. In zo’n situatie, geschapen door de overdracht van de macht aan de arbeidersklasse, blijft er voor de boerenstand niets anders over dan zich aan te sluiten bij het bewind van arbeidersdemocratie. Het zal niet veel uitmaken of de boerenstand dit doet met een mate van bewustzijn die niet groter is dan die waarmee hij zich gewoonlijk achter het kapitalistische regiem plaatst. Maar terwijl elke kapitalistische partij die de stemmen van de boerenstand controleert, zich haast om haar macht te gebruiken om de boeren te bezwendelen en te bedriegen, en dan — als puntje bij paaltje komt — plaats te maken voor een andere kapitalistische partij, zal de arbeidersklasse, steunend op de boerenstand, alle krachten aanwenden om het culturele niveau van het platteland te verhogen en het politieke bewustzijn van de boerenstand te ontwikkelen. Van wat we hiervoor gezegd hebben zal het duidelijk zijn hoe we het idee van een ‘arbeiders- en boerendictatuur’ bezien. Het is niet echt een kwestie of we dat in principe als toelaatbaar zien, of we ‘al dan niet’ zo’n vorm van politieke samenwerking wensen. We denken gewoon dat deze niet te realiseren is — op zijn minst in een directe en onmiddellijke betekenis.

Inderdaad veronderstelt zo’n coalitie dat een van de bestaande burgerlijke partijen invloed uitoefent op de boerenstand, of dat de boerenstand een me eigen onafhankelijke partij geschapen zal hebben, maar we hebben geprobeerd aan te tonen dat noch het een noch het ander mogelijk is.

_______________
[1] Doet het feit van de opkomst en ontwikkeling van de boerenstand en van de Trudoviki in de Doema iets af aan deze en andere argumenten? Niet in het minst. Wat is de boerenbond? Een bond die enige elementen omvat van de radicale democratie die zoeken naar de massa’s om op hen te steunen, samen met de meer bewuste elementen van de boerenstand — duidelijk niet de laagste lagen van de boerenstand — op een platform van een democratische revolutie en landhervorming. Wat het agrarische programma van de boerenbond betreft (‘gelijkheid in het gebruik van de grond’), wat de reden van zijn bestaan is, moet het volgende worden gezien: hoe breder en dieper de ontwikkeling van de agrarische beweging wordt en hoe eerder het punt van de inbeslagname en de verdeling van de grond komt, des te sneller zal het proces van desintegratie inzetten binnen de boerenbond als gevolg van de duizenden tegenstellingen van klassen-, plaatselijke, dagelijkse en technische aard.
Zijn leden zullen hun deel aan invloed in de boerencomités, de organen van de agrarische revolutie in de dorpen, gebruiken, maar het is niet nodig om te zeggen dat de boerencomités, economisch-administratieve instellingen, niet in staat zullen zijn om de politieke afhankelijkheid van het platteland van de stad, die een van de fundamentele trekken van de moderne samenleving vormt, af te schaffen.
Het radicalisme en de vormeloosheid van de Trudoviki was de uitdrukking van de tegenstrijdigheden in de revolutionaire aspiraties van de boerenstand. Gedurende de periode van constitutionele illusies volgden zij hulpeloos de ‘Kadetten’ (constitutionele democraten). Op het moment van de ontbinding van de Doema kwamen zij natuurlijk onder de leiding van de sociaaldemocratische groep. Het gebrek aan onafhankelijkheid van de kant van de boerenvertegenwoordigers zal zich met speciale duidelijkheid tonen op het moment waarop het nodig wordt om een stevig initiatief te tonen, dat wil zeggen op het moment waarop de macht in de handen van de revolutionairen moet overgaan. — Noot van Trotski