Henk Sneevliet

Indonesië, het stiefkind


Toespraak: 21 februari 1936
Bron: Uitgeverij “de Vlam”, 1e Helmerstraat 130 Amsterdam (W), maart 1936
Transcriptie: Rick Denkers
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juni 2008


Een uitgeknepen citroen

Meer dan drie honderd jaren koloniaal contact tussen Nederland en de Indische Archipel heeft aan de Nederlandse bourgeoisie geen windeieren gelegd. In de dagen der Oost-Indische Compagnie bestond het contact daarin, dat alle profijten getrokken werden van een handelsmonopolie, hetwelk een zeer nadelige invloed op de ontwikkeling der Indonesische maatschappij heeft uitgeoefend.

In de tijd van het “Cultuurstelsel” was het de Nederlandse staat, die grote voordelen trok uit de exploitatie van de hulpbronnen en de bevolking van Indonesië. Met behulp van de “gouden pajong”, symbool van de heerschappij der Inlandse groten, die als werktuigen van de koloniale overheerser dienst deden en de “printah aloes” (de zachte overreding) werd het proces van belemmering der Indonesische maatschappij voortgezet.

En het daarop volgende tijdvak van de “vrije arbeid”, d.w.z. het tijdvak van particuliere exploitatie der Indonesische mogelijkheden, deed een stroom van goud uit Indonesië naar de koloniale kapitalisten wegvloeien. Zelfs in de vetste jaren werden de Indonesiërs stiefmoederlijk bedeeld. In de oorlog van 1914-1918 kwam de tegenstelling overheerser-onderdrukte scherp naar voren. En de concessies, die in naam van culturele roeping der blanke beschavers aan de bevolking gedaan zijn, waren op geen stukken na voldoende om de huid van de overheerser te delgen. In dat tijdvak werd koloniale bevrijdingsbeweging geboren, die stelselmatig aan politieke onderdrukking heeft blootgestaan. In het interneringskamp aan de Boven-Digoel, in het enorme aantal analfabeten, in de gebrekkige verzorging van de volksgezondheid, in het ongekend lage levenspeil der gehele Indonesische massa heeft men de sprekende gevolgen van het systeem der eenzijdige koloniale overheersing te zien.

De crisis brak uit over Indonesië! De overheerser hief het parool van ongebreidelde bezuiniging en aanpassing aan. Heil de sluitende begroting! En in 1936 gaf de behandeling der begroting van Indonesië voor dat jaar een ruime gelegenheid tot demonstratie van de noodlottige uitkomsten, door het crisisbeleid van de overheerser teweeggebracht.

In zijn redevoering van 21 februari 1936 heeft de afgevaardigde der RSAP, H. Sneevliet, die noodlottige uitkomsten blootgelegd.

Een overgevoelige koloniale bourgeoisie

Er is opvallende overgevoeligheid bij de Nederlandse bezittende klasse op het punt van koloniën en koloniaal beleid. Een telegram van Nationaal Herstel is voldoende om de Minister van Justitie er toe te brengen opdracht te verstrekken aan het Amsterdamse parket voor het voorbereiden van een vervolging op grond van het nieuwe beledigingsartikel in het Strafwetboek wegens een artikel in het partijorgaan “De Nieuwe Fakkel” van de RSAP over honger en tuberculose in Indonesië en een bij dat artikel behorende tekening. De zogenaamd beledigende uitdrukkingen in het artikel blijven ver beneden hetgeen binnen en buiten de Kamer in vroeger jaren over Indonesië gezegd werd.

Die overgevoeligheid demonstreert zich in de vragen van enige senatoren, die ongerust zijn over een uitdrukking van Minister de Graeff inzake het koloniënbezit. De Minister heeft bij zijn beantwoording de verontruste gemoederen gerustgesteld. Geen van die verontruste gemoederen denkt er aan, dat wie geen vrijwillige herverdeling van koloniaal bezit wil bevorderen, zich maar vast op de volgende grote oorlog abonneren moet. Soortgelijke overgevoeligheid als bij de senatoren was er bij de heer Westerman van Nationaal Herstel in de Kamer, wiens zenuwen niet bestand blijken tegen de lezing van “Rubber” van Szekely-Lulofs, een boek, dat, afgezien van de kunstwaarde, de positieve betekenis heeft waarheden te durven zeggen over de koloniale wantoestanden. De heer Westerman is hier in Musserttrant vast begonnen met een campagne tegen de film “Rubber”, die nog gemaakt moet worden of die in de maak is: hij wil zich een waardig kandidaat-lid voor de NSB tonen. Hij doet alsof slechts in Nederland van die onvaderlandslievende typen gevonden worden, die weigeren de waarheid te verbergen als koloniale wantoestanden gegeseld moeten worden, ook als het eigen land daarbij is betrokken. Hij opent ons het perspectief van een feest van de geest, hetwelk in het teken zal staan van de verbranding van aanstotelijke lectuur. Het kunstwerk van Multatuli zal mede daarvoor in aanmerking komen. Maar de heer Westerman blijkt niet geheel juist te zijn, wanneer hij het kwaad alleen bij Nederland zoekt. Spaart bij geval André Malraux het Franse koloniale gouvernement en de Franse bourgeoisie in zijn boeken van hoge kunstwaarde, die zich met Oost-Azië bezighouden; spreekt hij niet openlijk uit: “Un Anamite courageux ne peut être que révolutionnair!” (Een dappere Anamiet kan slechts revolutionair zijn). Hetzelfde kan van de Javaan, de Soendanees, de Madoerees, de Maleier gezegd worden. Was het niet Multatuli, die klewangwettende krijgszangen leveren wou aan die Indonesiërs, die met de koloniale heerschappij zouden afrekenen? En al was Multatuli zeker te vroeg om zich direct tot de Javaan te richten, iets van die aard schemerde hem toch voor de ogen, daar waar hij verklaart zijn krijgszangen te willen leveren aan de verschillende volken van de Archipel, wanneer hij op andere wijze geen gehoor zou kunnen vinden.

Rudyard Kipling, hier door de heer Westerman geprezen, heeft naar waarheid verklaard, dat ten oosten van het kanaal van Suez de tien geboden ophielden van kracht te zijn. Die scherpe kritiek gold ook de Engelse bourgeoisie.

Koloniale allure

De heer Westerman heeft de uitdrukking “koloniale allure” gebruikt. De heer Colijn was volgens hem een man van koloniale allure. Wat verstaat de heer Westerman daaronder? Sedert oude tijden verrijzen in verband met koloniale allure de figuren van een Pizarro, van J. P. Coen en tot in de nieuwste tijden der veldheren, die in koloniale expedities de behoeften van het imperialisme bevredigden; maar ook de typen van de wegbereiders der wereldmacht van de petroleum.

Twee stromingen

In feite tekent zich de koloniale allure bij de Hollandse bourgeoisie in de jongere tijd op tweeërlei manier af. Er is nuanceverschil. Meer niet dan dat. Het kan een ethisch gezind koloniaal politicus overkomen, dat hij als Gouverneur-generaal de stichter van het Digoelkamp wordt. Maar het verschil openbaart zich in de voorlichting over koloniale vragen der “Nieuwe Rotterdamse Courant” enerzijds en het “Algemeen Handelsblad” van Amsterdam anderzijds. Van dezelfde ethische soort als de voorlichting van de “Nieuwe Rotterdamse Courant” is die van de sociaaldemocratische pers en de vrijzinnig-democratie, van een groot deel der katholieke pers, van een blad als “De Nederlander”. Naast het “Handelsblad” staan behalve “De Standaard” van de antirevolutionairen, organen der puur nationalistische organisaties, Rijkseenheid, van het Verbond van Nationaal Herstel en van de Mussertbeweging.

Aan de orde is het requisitoir

Bij de behandeling van de begroting van Suriname heeft de heer Colijn als stelregel van regeerbeleid aangeduid: voorlichting van de Kamer naar waarheid. Als ik van het standpunt, door revolutionaire strijd vrij geworden Indonesië tot een ten aanzien van de begroting 1936, zal mijn betoog hoofdzakelijk een requisitoir tegen het Nederlandse koloniale systeem zijn, zoals het zich in volle scherpte in de crisisjaren heeft gemanifesteerd.

Het is voor mij niet twijfelachtig, dat het tribunaal van een door revolutionaire strijd vrij geworden Indonesië tot een scherpe be- en veroordeling van het koloniale beleid en die dragers zal komen die ten slotte een rekening van velen te vereffenen krijgen.

Nu kunnen wij nog spreken

Mijnheer de Voorzitter! Was Mussert hier de baas, dan zouden wij geen Parlement hebben of een schijnparlement, waarin ik zeker niet aanwezig zou zijn. Het is met zoveel woorden gezegd in “Volk en Vaderland” van 21 September 1935, aan het slot van een artikel, waarin mijn werkzaamheid in Indonesië is beschreven:

“Kenschetsend voor de huidige verwording van het Nederlandse parlementarisme is het, met de diepste verontwaardiging door ons in herinnering gebrachte feit, dat de wegens ernstige ondermijning van de openbare rust en orde in Nederlands-Indië en van de krijgstucht bij leger en vloot daar te lande, uitgezette revolutionair-communist Sneevliet, die na zijn uitzetting — in dienst van de bolsjewistische Komintern, van uit Sjanghai (China), waar hij een communistisch centrum stichtte — Indië met zijn verderfelijke actie bleef bestoken, voor die langdurige, trouwe en gewichtige diensten aan zijn partij bewezen, verheven werd op de eregestoelten van lid van de Hoge Raad van Arbeid, van lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland en van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal!”

De democratie in dit land is doende Mussert zijn zin te geven en een zekere reiniging van de vertegenwoordigende lichamen voor te bereiden, waardoor dergelijke verschrikkelijke dingen in de toekomst niet meer zullen voorkomen; zo schijnt de Grondwetscommissie sterk geïnspireerd door de geest van deze tijd, nu zij zich met deze interessante materie gaat bezighouden.

De Voorzitter: Mag ik er de geachte afgevaardigde op opmerkzaam maken, dat wij bezig zijn aan de Indische begroting?

De heer Sneevliet: Zeker, Mijnheer de Voorzitter, daar ben ik ook mee bezig. Nu kan ik nog binnen de grenzen, die hier getrokken worden, en binnen de gestelde tijd — ik zou slechts in tienmaal die tijd uitgebreide en gedocumenteerde argumenten van de juistheid van onze opvatting kunnen geven — de balans opmaken van het crisisbeleid in Indonesië.

Een sluitende Memorie van Antwoord

Vierkant wijzen wij de goedkeuring van het gevoerde beleid in de Memorie van Antwoord af. Als dat “koloniale allure” is, dan zien wij hoe weinig de Indonesische massa in deze tijd van snelle ondergang der Nederlandse koloniale heerschappij te verwachten heeft van het Nederlandse koloniale imperialisme. Gisteren prees de heer Cramer de “Nieuwe Rotterdamse Courant” om door haar gevoerde kritiek op het beleid van Jhr. de Jonge. Dat was nu precies wat sociaaldemocraten altijd gezegd hebben! In de “Nieuwe Rotterdamse Courant” van 18 februari wordt de redactie bevreesd voor haar moed en verklaart zij niet achter te blijven in bewondering voor het gevoerde financiële beleid. Een dergelijke terugtocht en aftocht is aan sociaaldemocraten evenmin vreemd.

Ik heb mij gestoten aan de Memorie van Antwoord. Zij vloeit over van sofismen, vooral waar gerekend wordt. Zij is gekenmerkt door uitbundige lof voor een beleid, dat de meest funeste gevolgen voor de bevolking heeft geopenbaard. Zij erkent het verband tussen staatshuishouding en volkshuishouding. Maar daarom is het absurd politieke en sociale verschijnselen van deze tijd in Indonesië te brandmerken en tegelijk tot bewondering voor het financiële beleid te geraken. Als de politieke en sociale gevolgen slecht zijn is het financiële beleid veroordeeld. De staatshuishouding is er om de volkshuishouding te dienen. Als de volkshuishouding uitkomsten oplevert, die de bezittende klasse bevreesd maken voor schildering naar waarheid van de noodlottige verschijnselen van deze tijd, dan is het alleen maar te veroordelen, dat men zich uitslooft om het gevoerde financiële beleid te bewonderen. Men wil zich niet verdiepen in de vraag hoe de lof voor het beleid over Gouverneur-generaal en Minister verdeeld moet worden. Wij zeggen hun treft dezelfde veroordeling, die slechts het zwaarst kan zijn voor hen, die over de grootste geestelijke capaciteiten beschikt. Zeker op dit punt is de vergelijking tussen Gouverneur-generaal en Minister niet moeilijk.

Mussert is tevreden

Op het briefje van een fabrikant uit Twente steunde de Minister voor rechtvaardiging van zijn Nederlands beleid. Verschillende Nederlanders van naam loven het gevoerde crisisbeleid in Indonesië. In de eerste plaats blijkt de heer Mussert uitermate voldaan te zijn. Wij halen slechts de uitspraak aan uit “Volk en Vaderland” van 17 augustus jl.:

“Hij was vol bewondering voor de wijze waarop hier de koloniale taak wordt vervuld, doch meende, dat hiervoor Nederland nog veel te doen was.”

Ik ben in verband met dit bericht ook een karikatuur tegengekomen in “Volk en Vaderland”, waarin de heer Colijn van nationaalsocialistisch standpunt nader werd bekeken.

“De geest van keurigheid en netheid is uit Holland naar Indië overgebracht en is zichtbaar in de aanleg van de steden Bandoeng, Weltevreden en Soerabaja. Dit alles bewijst, dat Nederland hier niet voor niets de leiding heeft. Mussert ontdekte hier dat het onwaar is, dat de bevolking in Ned.-Indië lijdt, zoals in Holland wordt beweerd. Hij bemerkte dat vele mensen er hier fleurig en vrolijk uitzien, terwijl op sommige plaatsen de druk der malaise niet merkbaar is.”

Als de heer Mussert hier ongelukkigerwijze, met zijn beperkte capaciteiten, nog eens de leiding in de zaken van dit land zou mogen krijgen, zou ik mij bij hem willen aanbevelen, of misschien mijn internering ingetrokken zou kunnen worden, opdat ik in staat zou zijn met eigen ogen mij ervan te gaan overtuigen of Indonesië in de laatste twintig jaar zo veranderd is als dit hier door de heer Mussert wordt beschreven.

Waarom zou een dergelijk loffelijk getuigenis als van de heer Mussert geen waarde hebben voor de heren de Jonge en Colijn? Voor de heer de Jonge behoeft er geen twijfel te bestaan. Evenmin voor minister Colijn. Heel wat kapitalisten van Nederland prijzen het initiatief van de heer Mussert en hebben het er voor over, het nationaalsocialisme te ondersteunen, waar dat mogelijk is.

Goedkeurend waren de uitlatingen van de heer Crena de longh, volgens de “Telegraaf” van 23 oktober 1935. En eveneens van de voorzitter van de Indische Ondernemersbond, Weijer, in het kwartaaloverzicht van de Amsterdamse Bank. Het ongeluk is aan de redactie van het NVV-orgaan “De Strijd” overkomen, dat zij het nuttig oordeelde gebruik te maken van de uitlatingen van de heer Crena de longh in haar propaganda. De liberalen in deze Kamer zijn handig genoeg geweest om dit verbijsterend staal van sociaaldemocratische journalistiek voor eigen doeleinden te gebruiken.

Een wanklank in het koor

Zeker zijn er bij de bezittende klasse nog enkelingen, die de moed hebben de waarheid te zeggen over de geschapen toestand. In dit verband verdient gewezen te worden op het oordeel van de heer J. S. C. Kasteleyn, oud-planter, in de “Nieuwe Rotterdamse Courant” van 4 januari 1936:

“De lonen zijn op Sumatra dankzij de koelieordonnantie nog belangrijk hoger dan op Java, alwaar zij een laagte bereikt hebben, die vroeger ondenkbaar was. De Javaan is een levenskunstenaar en hij weet van uiterst weinig te leven, maar hoe lang hij dat kan doen is, geloof ik, zelden of nooit nagegaan.

Wij kunnen gerust zeggen: tot nu toe heeft de Javaan ons door deze moeilijke tijd heen geholpen, door zonder mopperen voor steeds lagere lonen te werken, ja, soms voorstelde zijn loon op een lager niveau terug te brengen dan de administrateur gedacht had te doen. Maar thans schijnt de grens bereikt en laten wij de ogen niet sluiten voor de armoede, die reeds geleden wordt, en voor een ondervoeding, die van een leven van een paar centen daags het gevolg moet zijn. Maar als men het er mee eens is, dat de gedweeheid en meegaandheid van de Javaan een der voornaamste redenen is, waardoor wij ons bestaan hebben kunnen rekken, dan rust ook op ons de plicht om zodra het ons iets beter gaat en de kwestie “to be or not to be” niet meer de eerste is, die wij onder de ogen hebben te zien, die lonen weer te verhogen. Dergelijke lonen mogen niet mede de basis voor dividendbetaling zijn.”

Een minimumloonregeling nodig

Het klinkt bijna als een sprookje. De garantie, die Thamring zocht in de Volksraad tegen verdere loondaling en tegen misbruik van de arbeidswilligheid der verhongerende Javanen op de basis van dergelijke lonen, die zeer ongunstig afsteken bij wat slecht betaalde Japanners krijgen, bestond in de gedachte van een minimum loonregeling, natuurlijk allereerst voor de gekleurde arbeidskrachten. De Memorie van Antwoord wijst die noodzakelijke bescherming van de Indonesiërs af. Er was een tijd, dat het Nederlandse koloniale systeem er zich op beroemde de inlander te beschermen tegen vervreemding van zijn grond. Dat gold als een van de verdiensten van het Nederlands koloniaal systeem. Maar de heer Colijn schijnt voor het brede gebaar van een minimumloonregeling, die thans afgekondigd zou moeten worden ter bescherming der Javaanse bevolking, weinig te gevoelen. Hij komt er niet toe; zijn kapitalistisch inzicht belet hem in die richting te denken. Een kapitalistisch inzicht met bruikbare hersenen vindt altijd wel een formulering om de asociale tendens van de gedachte, die wordt geponeerd, te bemantelen.

De uitvluchten van Minister Colijn

Dat gebeurt daar, waar de Minister-president schrijft: wanneer wij nu met een minimumregeling zouden komen, zou dat de werkgelegenheid in de toekomst belangrijk beperken. Hem kwelt de gewone zorg, dat wij piano aan moeten doen met belasting van het bedrijfsleven, maar of de Javaan zal verzwakken, is een vraag, die misschien ook mag worden gesteld.

De verzuchting van de heer Kasteleyn, die van dividend wil afzien, zolang de lonen zo gruwelijk laag zijn in Java, Mijnheer de Voorzitter, ik stel met volle overtuiging van tevoren vast, dat die weinig weerklank zal vinden en voor de praktijk elke invloed zal missen. Wij behoeven niets anders te doen dan de Volksraadsverslagen te lezen om te begrijpen, hoe zelfs een oud-planter onrust vertoont onder de geschapen toestand. De heer Westerman maakte zich ongerust over de vertaling van “Rubber” in verschillende talen in Indonesië.

Het oordeel van een gematigde Volksraad

Het in Indonesië geïnteresseerde imperialisme heeft niets anders te doen dan de rubbervertegenwoordigers beslag te doen leggen op het materiaal, dat in de “Handelingen” van de Volksraad is bijeengebracht, om over heel wat meer gegevens te kunnen beschikken dan in dat boek van Lulofs zijn verzameld.

Voor wat Japan betreft; kan men er zeker van zijn, dat dit werk gelezen wordt en dat de vertaling de Japanse autoriteiten minder moeilijkheden zal opleveren dan bij de Scheepvaartconferentie het geval bleek te zijn.

Ook in Italië heeft men interesse in de Hollandse koloniën en Duitsland — het is bekend genoeg — heeft maar bitter weinig moeite om de vertaling van Hollandse gegevens tot stand te brengen.

Ik wil het volle licht laten vallen hierop, dat dit materiaal in de “Handelingen” van de Volksraad gekomen is, van een Volksraad, waarin geen enkel revolutionair zit. De revolutionairen zitten in de Digoel.

Ze mogen zo bekwaam zijn als een Mohammed Hatta of als een Tan Malakka, als een Darsono, voor hen is in de Volksraad geen toegang en er is geen sprake van, dat zij in het Nederlands-Indisch Parlement een kans op benoeming zouden kunnen krijgen. Die Indonesiërs in de volksbeweging zijn benoemd door iedere regering, die voor imperialistische beïnvloeding toegankelijk geacht werden. In dit opzicht heeft men in 1917 wijs gekozen. Er zijn maar enkele uitzonderingen op die regel tot stand gekomen. Het is om die reden, dat ik mij in 1917 in Indië bevindende, tegen deelneming aan de verkiezingen door de Indonesische volksbeweging voor de Volksraad heb verzet. En toch ben ik bereid te erkennen, dat de getuigenissen ook van gematigde nationalisten in de Volksraad van ontzaglijke waarde zijn voor de volksbeweging zelf en dat die positieve kant van het werk, dat daar gedaan wordt, moet worden erkend.

Een sociaaldemocratische klacht

In de Volksraad heeft vroeger een sociaaldemocraat gezeten. Hij is er nu weg. De heer Cramer heeft gisteren de Gouverneur-generaal er een verwijt van gemaakt, dat hij de ISDP [Indische Sociaal-Democratische Partij — MIA] heeft gepasseerd; misschien nog een staartje van het gebeurde op “de Zeven Provinciën”, ik weet het niet, misschien wel een kwestie van prestige. Maar in het wezen der zaak heeft het sociaaldemocratische optreden in de Volksraad nooit meer inhoud gehad dan dat van verschillende Indonesische nationalisten en er is m.i. geen sprake van, dat de ISDP niet evengoed in de Volksraad een vertegenwoordiger zou kunnen hebben als de andere, burgerlijke partijen. Al die partijen met elkaar hebben op het wezen van de Indonesische volksbeweging zo goed als geen invloed en zullen die nooit kunnen krijgen, omdat zij door hun politiek eenvoudig ook de meest primitieve instincten der Indische nationalisten afstoten bij iedere gelegenheid waar het op aankomt.

Er zou reden zijn om aan de klacht van de heer Cramer gehoor te geven in de Kamer, omdat het een sociaaldemocratische afgevaardigde was, die tijdens de gebeurtenissen in Bantam en op West-Sumatra een zo grote mate van bewondering voor het Regeringsbeleid aan de dag heeft weten te leggen in de Volksraad. Had ik daar gezeten, ik had het anders gedaan, dat zal men van mij wel willen geloven.

De Indonesische volksbeweging zelf heeft zich rekenschap te geven van het optreden van een Volksraadlid als Mandagi van de politiek-economische Bond, die op 22 juli van zijn grote dankbaarheid getuigde voor de persoonlijke belangstelling van de koningin in de gezondheidstoestand van haar Indonesische kinderen. Dergelijke parlementaire werkzaamheid van Indonesische parlementariërs zal in alle lagen der volksbeweging — daar ben ik zeker van — een passende beoordeling vinden.

De “hoge idealen” der regering

Omdat niet alle Indische gedelegeerden Mandagi’s zijn, kon de Regeringsgevolmachtigde voor Algemene Zaken op 26 juli 1935 klagen over overdrijving en wantrouwen en kritiek in de pers, die uitdaging werd. Hij karakteriseerde de bestaande politiek van het koloniale bewind als volgt:

“De ethische politiek is niet alleen niet dood, maar zij is, als tegenstelling tot een politiek, die Indië als een wingewest beschouwt, zelfs de enige bestaande en bestaanbare politiek. De Regering althans blijft haar daden naar de hoge idealen der ethische politiek richten.”

In de Memorie van Antwoord is men voorzichtiger; daar wordt geen behoefte gevoeld aan een etiket voor de tegenwoordige politiek, al wil men een uitdrukking overnemen, in Indonesië gebezigd: empirische bevordering van de Volkswelvaart. Ik denk aan geweldig omvangrijke verslagen van commissies van onderzoek naar die welvaart, die bitter weinig welvaart wisten te vinden.

Ik denk aan verdere gegevens, o.a. aan het boek van dr. Meijer Ranneft, en op grond van al die officiële gegevens geloof ik, dat wij dichter bij de waarheid zijn als wij van “empirische vernietiging” van levensmogelijkheden voor brede lagen der bevolking spreken dan dat wij het woord “welvaart” misbruiken.

De ethiek is niet dood! Het blijkt, dat geijkte begrippen in deze tijd hun waarde verliezen. Er was geen ethiek meer, sinds een ethisch Gouverneur-generaal de linkervleugel der volksbeweging op afdoende wijze desorganiseerde. Daarmee is de grondslag gelegd voor de bezuinigings- en aanpassingspolitiek van Jhr. de Jonge.

De beginselen van prof. Schriecke

Op 12 juli heeft het Volksraadslid Soeangkoepon een aanhaling gebezigd uit de inaugurale rede van prof. Schriecke over de Indische Regeringspolitiek, die naar zijn oordeel vastgelopen was:

“Psychologisch omdat de volksgeest niet is begrepen, technisch aangezien te veel aan Westerse sjablonen is gewerkt en financieel omdat de draagkracht van het land overschat is.”

Het is de heer Verboom geweest, die uit die rede op 23 juli drie principes haalde, die volgens de heer Schriecke uitgangspunt moesten zijn voor alles wat in Indonesië gedaan wordt:

“1. De bewustheid van de geringe draagkracht der bevolking, van de beperktheid der middelen en als gevolg hiervan grote soberheid en eenvoud in de gehele Overheidsorganisatie; wat op dit punt reeds is bereikt, is geen later te herstellen noodvoorziening, doch een begin;

2. een speuren naar de eigen Indische behoeften, een nauwgezet schiften van die noden in verband met relatieve mate van urgentie en beschikbare middelen, en een toespitsen van de voorziening daarin op al de eigenaardige kenmerken van land en volk;

3. een systematisch streven naar contact met de volkspsyche, naar autochtoon intermediair bij het invoeren van het nieuwe en naar het afmeten van een bevredigende mate van verantwoordelijkheid voor de autochtone krachten.”

Deze drie principes moeten dus volgens de heer Schriecke uitgangspunt zijn, maar welk ongeluk overkomt nu de professor, die deze drie principes met zoveel zorg formuleerde? De eenvoudige waarheid schijnt hem te ontgaan, dat in een koloniale maatschappij verwezenlijking van deze principes eenvoudig ondenkbaar en onbereikbaar is.

Geen eenheid en eenvoud in de gehele overheidsorganisatie, die in twee delen uiteenvalt. Geen uitgaan van eigen Indische behoeften als de koffie, de rubber en de petroleum hun vette winsten willen binnengaren. Geen streven naar contact met de volkspsyche door aan superioriteitswaan lijdende blanke bestuurders.

De zorgen van de heer van Sandick

Op 6 augustus 1935 zegt de heer van Sandick veel beter wat hij van het koloniale bewind denkt en van de eigenschappen, waaraan dat moet voldoen. Hij zegt:

“Het leger als laatste inzet voor gezagshandhaving moet bij de kwaadwillende bevolking gevreesd blijven. Er moet een innig contact zijn in normale tijden tussen bevolking en leger.”

Een van de moeilijkheden, die het koloniale Gouvernement altijd heeft, is deze, dat het met geen mogelijkheid een instrument ontdekken kan, waardoor het de djahats kan scheiden van de volkomen betrouwbaren. De laatste soort is minimaal aanwezig. Maar wat zegt men er van, wanneer men in deze tijd een dergelijk recept geeft voor koloniaal beleid voor wat betreft het contact tussen leger en volk, wanneer men bedenkt, dat het grootste deel van het leger uit Indonesiërs moet bestaan. Meent de heer van Sandick een ogenblik, dat men het contact tussen de Indonesische soldaten en de bevolking kan verhinderen? Dat is een dwaze gedachte, die gevaarlijk wordt en die bewijst, dat nuchtere mensen, die op het gezagsstandpunt staan, soms wel heel slecht hun tijd kiezen om hun nuttige wenken te geven. Zo’n tijd is er nu. Als men van de kant van de Regering niet altijd gezagsschadelijke elementen zocht aan de linkervleugel, zou zij aan de rechtervleugel merkwaardige ontdekkingen kunnen doen.

De koloniale bevrijding op de agenda

Het noodlot van professoren en koloniale imperialisten — en in dat probleem weet zelfs de Minister-president, Minister van Koloniën, geen weg — is, dat de koloniale exploitatie een verandering in de Indonesische maatschappij en in alle koloniale maatschappijen teweegbrengt, die de bevrijding der koloniale bevolking onverbiddelijk op de dagorde plaatst. Kapitalistische geborneerdheid maakt het onmogelijk, de grote draagwijdte van het probleem in deze periode en de nieuwe waarden in volle omvang te overzien, en zielig zijn de pogingen om aan alle consequenties te ontkomen. Wat te denken van een politieke aanval als van de heer Westerman, die zich hier een kwartier uitgeput heeft in het beschrijven van de ellende van de decentralisatiepolitiek, aan de hand van een paar bomen, die van een kerkhof verwijderd moesten -worden. Ik heb het niet goed verstaan, maar veel was het niet. Ook die decentralisatiepolitiek, al wordt zij door de heer Westerman en zijn compagnon Mussert niet van de benen gelopen, houdt de liquidatie van de koloniale heerschappij niet tegen. Dat de heer Westerman een epidemie van fraudegevallen ontdekt in Indonesië sinds er een decentralisatiepolitiek is, bewijst alleen, dat hij nooit las wat prof. de Louter schreef over de werkzaamheid van de Oost-Indische Compagnie in vroeger dagen, bewijst, dat hem niets bekend is van hetgeen tijdens het cultuurstelsel-ten Bosch is gebeurd en bewijst bovendien, dat deze afgevaardigde er geen aandacht aan schenkt, dat lang voor het decentralisatiebesluit klachten over fraude voortdurend aan de orde zijn geweest; in elke koloniale maatschappij en dus ook in Indonesië. Zijn ijver om naast Mussert te komen staan, is oorzaak, dat hij de fraude als een speciale ondeugd van democratische bestuursvormen en wat daaruit voortvloeit, onderkent.

In feite leven wij in het tijdvak van de Götterdämmerung der koloniale heerschappij. Als de Italianen de oude beproefde middelen toepassen om de zelfstandigheid van de Abessijnen op te heffen, ontstaat er spoedig gisting in Syrië, komen de leden van de Wafd-partij [Opgericht in de jaren 1920. Een aristocratische partij. Opgedoekt tijdens de revolutie van 1952. In 1983 opnieuw opgericht. - bron Wikipedia] in Egypte met een scherp en duidelijk program voor de dag. Dit verklaart veel van de halfheid van de politiek van Engeland van vandaag, welke niet al te best klopt met de radicale woorden, die nu en dan ten beste worden gegeven. In zo’n tijd krijgt men in het Brits-Indische Wetboek van Strafrecht nieuwe bepalingen tegen de propaganda in dat land.

Herverdeling en oorlog

Het ondergangstijdvak der koloniale heerschappij wordt gekenmerkt door de werking van twee krachten, ten dele tegenover elkaar, ten dele naast elkaar, maar die beide de koloniale heerschappij slopen. De ene kracht voert tot oorlog tussen hen, die niet willen herverdelen en hen, die zeggen, dat er herverdeeld moet worden. De andere kracht tot onweerstaanbare groei van de volksbeweging in de koloniën met een steeds meer geprononceerd anti-imperialistisch karakter. Dat zijn de realiteiten van vandaag in verband met alle koloniale kwesties. Hopeloos is het gewriemel van de rentmeesters over de koloniale goederen, die aan de gevolgen willen ontkomen. Wijl zij tot het laatste vasthouden aan hun koloniale methoden, doen zij alleen ontzaglijke gevaren voor de gehele wereld ontstaan. De enige kracht, die deze gevaren voorkomen kan, is een Europese federatie van socialistische republieken, die de liquidatie van de koloniale overheersingsvormen zal bewerkstelligen. Het is duidelijk, dat de internationale politiek van thans draait om het koloniënbezit.

Belangstelling van Japan en Italië

Japan is de grote boeman voor het Nederlandse koloniale kapitaal. Ik zou vele aanhalingen uit de pers kunnen doen, om te bewijzen, dat Japan absoluut opzettelijk bij herhaling als gegadigde naar deze Nederlandse bezittingen wordt voorgesteld. Er wordt in een bericht in het Handelsblad over gesproken, dat de Japanners op Noord-Nieuw-Guinea zo vriendelijk zijn aan de kolonisten een vrouw cadeau te geven. Dat kon men vinden in het deftige, nette Handelsblad van 27 januari 1935. In datzelfde blad wordt gewezen op de nabijheid van Japanse mandaateilanden in Micronesië ten opzichte van Nieuw-Guinea. De Japanse invoer naar Indonesië over 1934 beliep 30 pct. van de totale import. Volk en Vaderland gaat zich voortdurend te buiten aan voorlichting met betrekking tot Japan met deze tendens. Onze grote bladen kleuren hun berichten over Japan. De tijd ontbreekt mij om ter illustratie een gehele serie courantenberichten van 1935 aan te voeren. Nog pas wees senator Pittman in de Verenigde Staten op de uitbreiding van de actieradius van de Japanse vloot tot Nieuw-Guinea en Borneo. Het was in dit verband, dat een pleidooi ten beste werd gegeven voor enorme versterking van het eiland Guam. En, gelijk reeds gezegd, Japan staat niet alleen. Het inlandse blad Pemimpin kon gegevens gebruiken van het Italiaanse Aardrijkskundig Genootschap over analfabetisme, dus cijfers, die zijn geregistreerd in Italië:

“De hoogste cijfers geven Guatemala, nl. 86,8 pct., Egypte 92.1 pct., Brits-Indië 92,8 pct., doch van alle landen spant Nederlands Oost-Indië de kroon en wel met een percentage van 95,8 pct!”

Nu gaat misschien de Minister er een ambtenaar aan zetten, om vast te stellen, dat het niet 95,8 pct., maar misschien 94,8 pct. is. Het lijkt verloren moeite; beschamend is het in ieder geval. Italië brengt evenwel geen cijfers over het analfabetisme in Eritrea, Libië of Tripoli en in grote delen van Italië zelf. Belangstelling van deze soort vloeit uit de brandende koloniale begeerten van het Italiaanse imperialisme voort.

Miljoenen voor de vloot

De internationale verhoudingen leiden tot beschikbaarstelling van meerdere miljoenen voor de Indische vloot. Er zal geld blijken te zijn, maar dat zal direct en zeker indirect worden afgewenteld op de schouders van de brede massa. Het is kwestieus, of ook de Indonesische massa daarvoor in aanmerking moet worden gebracht. Zelfs de heer Kruyne heeft in de Volksraad te kennen gegeven, dat dit niet mag gebeuren en dat verwacht mag worden, dat Nederland het zal betalen. Als het om dergelijke zaken gaat, hoort men uit hoeken van de Kamer de gloeiendste pleidooien houden voor geldverspilling, maar in diezelfde hoeken blijkt men geen oog te hebben voor de leniging van sociale noden en behoeften.

Geef mij de honderd miljoen, zeggen de sociaaldemocraten voor hun Plan van de Arbeid. De Minister zegt: als ik ze maar had, waarschijnlijk niet om ze voor het Plan van de Arbeid te besteden, maar op andere wijze. Het schijnt, dat de miljoenen er direct zijn, wanneer de militaire honger bevredigd moet worden. Dan vindt men het toverwoord uit: militaire honger is primair, gaat boven de honger uit van de mensen, die ten onder gaan. De miljoenen voor het militarisme komen er. Wil de Minister over de bereidheid van Holland om de defensielasten van Indië voor zijn rekening te nemen eens duidelijk zijn mening te kennen geven? Bij de behandeling van het Weerfonds heeft hij een paar cijfers genoemd, maar lang niet genoeg, en duidelijk moet worden gemaakt, of men de imperialistische belangen zo wil verdedigen, dat men zelf betaalt voor de uitgaven, die in verband daarmee gedaan moeten worden. Telkens wanneer defensievragen ook in verband met de koloniën aan de orde zijn, wordt alleen maar duidelijk gemaakt hoe volkomen eenzijdig en afkeurenswaardig de financiële politiek der regering is met betrekking tot de toestand der bevolking.

Daarbij moet dan nog geconstateerd worden, dat de vrees voor het gebruik van Indonesiërs als militairen de tendens openbaart om de militaire verdediging nodeloos duurder te maken dan deze zou moeten zijn. Ik wil verklaren, dat ik onder geen enkele omstandigheid bereid ben mijn stem, de stem van onze partij, aan de militaire uitgaven voor Indonesië te geven, ook niet wanneer zij op Nederlandse rekening worden overgebracht.

Wel Indische jongens, geen Indonesiërs

Ik wil er nog op wijzen, dat, wanneer men zo nu en dan in de Kamer zegt: De Indische jongens voor de vloot, dat zijn je ware jongens; het lid van de Volksraad Kerstens op 16 juli kon constateren, dat die jongens in de Goodyearfabrieken te Bandoeng, al hebben zij een behoorlijke opleiding gehad, 4 ct. per uur betaald krijgen voor sjouwerswerk bij een zware dagtaak van 8 tot 10 uur. Hoe denkt de Regering en hoe denkt de Kamer over de gloeiende liefde van deze Indo-Europeanen voor wat betreft de verdediging van de bestaande vorm van koloniale overheersing.

In dit verband behoef ik slechts te zeggen: de enige plaats die perspectief biedt aan de Indo-Europeanen, is de plaats vlak naast de Indonesiërs en naast hen alleen.

De verschrikkelijk lage lonen

Ik kan mij niet geheel ontslaan van de verplichting om althans iets te zeggen tot waarmaking van mijn beschuldigingen, wat betreft de funeste gevolgen van de financiële politiek van de regering. Indonesië — de heer Cramer herinnerde er aan een rijk land, is het land van de laagste lonen. Als men over dumpinglonen van Japan spreekt, dan constateer ik, dat de lonen in Indonesië er nog ver beneden liggen. Indië, het land van het grootste aantal analfabeten, van ondervoeding op grote schaal, van grote sterfte. Alleen zo arm, omdat miljoenen en miljoenen systematisch aan het land onttrokken zijn, alleen daarom. Elk ander land, dat dit proces had ondergaan, zou dezelfde uitkomsten opleveren.

Deze fout kan niet meer worden goed gemaakt. De sociale wanverhoudingen hebben katholieken en sociaaldemocraten er toe gebracht om kritisch te spreken over de begroting. Wat zullen hun consequenties zijn? Zij hebben het in hun macht samen deze begroting te verwerpen. Zullen wij in verband met deze begroting een ministeriële crisis tegemoet gaan? De sfeer lijkt er niet erg op op dit ogenblik, maar dan wordt de waarde van de kritiek uit het katholieke kamp veel kleiner.

Imperiale zelfvoorziening geen oplossing

Ik wil met de meeste nadruk waarschuwen tegen de tendens van imperiale zelfvoorziening. Het is een imperialistische politiek en een imperialistische gedachte, die op verdere benadeling van de belangen van de Indonesische massa neerkomt, gelet op de economische constellatie van het land, op zijn plaats in de wereldhuishouding.

De heer Westerman sprak over de fantasie van de heer van Poll. Vele afgevaardigden zijn blijkbaar bereid de heer van Poll tegemoet te gaan. Wanneer de handelsbeweging van Indonesië en wat daarvoor nodig is vanuit de gezichtshoek van de imperialistische zelfvoorziening wordt bekeken, dan komt dit niet alleen op een moeilijker maken van het vraagstuk neer, maar bovendien in politieke zin op zelfmoord. Waar zijn de grote imperialistische machten, die dit verdragen zullen? Men kan nu eenmaal geen vuist maken, groter dan men aan hand bezit. Ik vrees, dat de katholieken en sociaaldemocraten, althans de katholieken, achterwege zullen blijven, wanneer het er op aan komt, door hun stem aan deze begroting te onthouden het sociaaleconomisch beleid in Indonesië op een duidelijke wijze af te keuren.

Ik behoef tot het waarmaken van het feit, dat de laagste lonen in Indonesië worden betaald, slechts te verwijzen — de heren kunnen het naslaan — naar wat de Nieuwe Rotterdamse Courant op 14 januari 1936 vertelt over het Kedirische, waar de cultures daglonen van zes cent betalen; naar wat de heer Kasteleyn op 14 januari 1936 vertelt over de Javaanse lonen in het algemeen; naar wat de Nieuwe Rotterdamse Courant van 8 juli 1931 vertelt over het wieden van 7 uur ‘s morgens tot 2 uur ‘s middags en de betaling daarvan, nl. drie cent per dag in het Cheribonse; naar wat in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 14 januari 1936 staat over de tuberculose in Soerabaja en Oost-Java, over de onhoudbare toestand op Madoera, over de grote ondervoeding op Madoera en de voedselschaarste in het Kedirische, om met deze gegevens een vrij algemeen beeld te geven.

De Javaan is een mens

Ik kwam bij het overwegen van mijn betoog hedenmorgen tot de conclusie: zou het niet nuttig zijn in alle kamers van het Departement van Koloniën de oude spreuk van Multatuli op te hangen: De Javaan is een mens, lezer! Het lijkt mij niet overbodig, dat in de bureausfeer dit eenvoudige begrip, dat nooit vlees is geworden, nooit onder ons is komen wonen, dichterbij gebracht wordt aan het bewustzijn van hen, die van den Haag uit zeker grote invloed op de gang van zaken uitoefenen.

Kennis nemende van de sociale uitkomsten van de laatste paar jaren, is het, dunkt mij, duidelijk, dat ik in deze gedachtegang kan zeggen met een variatie op de uitspraak van André Malraux over de dappere Anamiet, die revolutionair moet zijn: “Een dapper christen moet thans muiter zijn voor God”. Ik meen, dat een dergelijke uitspraak volkomen binnen de gebruikelijke grenzen van wat hier gezegd kan worden, kan worden ten beste gegeven.

Het is mijn naamgenoot pater Henricus, die in verband daarmede deed uitkomen: het is de crisis, die als een zuigpomp werkt om de gelovigen van hun geloof te vervreemden. Dat de christenen dit werk zouden hebben te doen, zouden moeten muiten, betekent niet veel anders dan wat de geestverwanten van de heer Colijn in de 80-jarige oorlog, de Geuzen, klaarspeelden.

Toenemende verarming

Sociale maatregelen, in een vroeger periode genomen dan die van het Volkskredietwezen, werken, volgens de heer Kasimo, thans verarming in de hand. Hij beriep zich op 7 augustus 1935 op een werk van dr. C. J. W. Cramer: “Het Volkskredietwezen in Nederlands-Indië”. De heer Soeroso sprak over ernstige stijging van het aantal vervreemdingen van grondbezit op 10 juli. De heer Kartowisastro heeft het over de groeiende criminaliteit sedert 1933, toen volgens hem de dessa de grens van haar opslorpingsvermogen bereikt had.

De instantie, waarover de Minister sprak en die sedert 1918 in Buitenzorg zetelt, heeft daarvan niets bemerkt. De heer Gondosoebroto spreekt over hulp met 50.000 gulden en kininetabletten aan Zd. Banjoemas: tienduizenden personen kregen elke dag wat rijst en een bedrag van een halve cent per dag ieder: het Gouvernement treedt helpend op. De heer Wirjopranoto oordeelde op 16 juli, dat de Indonesiër geen geld heeft, geen voedsel en geen kleding naar behoren, zodat hij meer als een dier dan als een mens moet worden beschouwd, althans wordt behandeld.

De heer Thamrin spreekt op 31 juli het oordeel uit — dat is niet vreemd, dat heb ik zelf in mijn tijd van de Europese bestuursambtenaren gelezen — dat de Indonesische ambtenaren bevreesd zijn rapport uit te brengen over de voedselnood in hun streek, omdat die aan de Kandjengs niet welgevallig zijn. Maar hoe moet men dan in Buitenzorg werken, wanneer rapporten achterwege blijven? De heer Wirjopranoto deelt mede, dat 80 pct. van gegadigden uit Kroja afgewezen zijn voor emigratie naar Zuid-Sumatra, en hij zegt er bij:

“omdat zij geteisterd door ontberingen en door een recente malariaepidemie in zo slechte fysieke toestand verkeerden, dat het onverantwoordelijk zou zijn hen naar de Lampongse districten te zenden.”

De werking van het zoutmonopolie

Hij spreekt er over, dat de Regering het zout aan het volk onthoudt; weer heeft hij het over de ellende in Kroja, en zegt:

“De mensen zijn er daar economisch allerellendigst aan toe; zij zijn door de verhoging van de zoutprijs niet meer in de gelegenheid goed zout te kopen en trachten nu surrogaat te maken uit waterplanten, die zij verbranden en met water mengen, waardoor een zoutachtige smaak wordt verkregen.”

Ik nodig de heren van de rechterzijde uit om uit hun midden een delegatie te benoemen om zich te overtuigen van de waarheid en te gaan zien de armoede, die ginds heerst.

Zo nu en dan zijn er katholieke missionarissen, die ons dingen vertellen ten opzichte waarvan het Gouvernement een gereserveerd gezicht zet. Het Gouvernement zegt echter: daar was geen hongersnood, maar voedselschaarste.

Er wordt gewezen op het groeiende aantal gevallen van abortus criminalis, dat in de dessa wordt geconstateerd en dat als een verschijnsel, hetwelk nog nooit vertoond werd, wordt aangeduid door een van de sprekers in de Volksraad.

Als men op deze dingen let en daarbij het sobere bericht leest in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 19 November 1935:

“In de Gouvernementsziekenhuizen zijn de voedselkosten per inlandse patiënt in de laatste jaren gedaald tot 5 à 7 cent voor normale voeding, tegen 20 cent en meer per hoofd in de jaren voor de crisis”

dan begrijp ik niet, hoe een Nota van de Regering in het jaar 1936 er uit kan zien als dit verschrikkelijke stuk van bureaucratische geest, hetwelk ik onder mijn ogen kreeg.

Zware druk van belastingen

De heer Kasimo heeft aan de hand van een uitspraak van oud-resident Barre in het IEV-congres er op gewezen — ik meen, dat de heer van Kempen ook reeds deze ambtenaar aanhaalde —, dat de inlander 17 pct. van zijn bruto-inkomen aan rechten en belastingen betaalt, en dat dit een percentage is, dat de Europeaan eerst betaalt bij een inkomen van 60.000 tot 70.000 gulden.

Als de sociale rechtvaardigheid van zulke feiten kennis neemt en kalm in de zetel blijft zitten, dan zeg ik, dat zij zeer laag genoteerd staat. Ik zou willen, dat men zich van deze gegevens eens rekenschap gaf.

Gevangenistoestanden

Ik zou nog kunnen wijzen op de verworpenen der aarde, die in de inlandse gevangenissen zitten, die overvol zijn.

Een Chinees, de heer Ko Kwat Tiong heeft beschreven hoe het met de inlandse gevangenen is gesteld. Hij spreekt over verschrikkelijke verwaarlozing in de gevangenis te Semarang. Ik heb het citaat bij mij, misschien dat het gebruikt kan worden, wanneer de replieken aan de orde zijn. Hij spreekt over verschrikkelijke vervuiling en zegt, dat als -met een plank, waarop de gevangenen slapen, op de grond wordt geslagen, de luizen er in troepen aflopen. Dit lees ik in een verslag’ van de Volksraad. Nu vraag ik, hoe een christen- of ander mens genoegen kan nemen met zulke toestanden.

Veel heil en zegen

In dit verband de rede bekijkende van de Gouverneur-generaal in Indië uitgezonden op oudejaarsavond, moet men wel in een zonderlinge wereld leven, als men als de heer van Boetzelaer van Dubbeldam zijn grote sympathie voor die rede uitspreekt. De Gouverneur-generaal heeft naar zijn zeggen medegeleden met de Indonesiërs vier jaar lang.

Wij hebben dezen Gouverneur-generaal veel heil en zegen horen wensen aan de Indonesische massa, wier toestand ik daareven heb besproken. Het is mij op dit moment in deze zaal niet mogelijk, om op een voor mij bevredigende wijze de mentaliteit te schilderen, die zulk een kunstwerk klaarspeelde. Een klein beetje bescheidenheid en gereserveerdheid zou niet slecht zijn geweest bij die Gouverneur-generaal.

Ik zal in dit verband nader hebben in te gaan op de afwezigheid van elk politiek leven in Indonesië, op “een netwerk van strafbepalingen”, hetwelk de geestesvrijheid belet, waarover een gematigd man als de heer Koesoemo Oetoyo spreekt; ik zou ook over de totale verstikking van het verenigingsleven, één van de belangrijkste elementen in de geestelijke groei van een koloniaal volk, een hele hoop kunnen zeggen, waarvoor de tijd mij nu niet rest.

Een gevaarlijke politiek

De begroting levert geen sluiting op. Voor 1937 wordt als absolute eis gesteld, dat verdere schuldstijging vermeden moet worden. Hoe durft men deze absolute eis stellen, terwijl men zich, zoals uit de nota blijkt, van de enorme onzekerheden, die in het verre Oosten aanwezig zijn, bewust is. Het is een onmogelijke eis. Dit is de uiterste druk uitoefenen op een tijdstip, dat er reeds omstandigheden geschapen zijn, waarin die druk totaal misplaatst is.

De vraag rijst, of de gehele wereld nu absoluut eerst beleven moet, dat wij met grote hongerepidemieën in belangrijke delen van Java te maken moeten krijgen, voor dat de koers gewend zal worden. Een vraag is daarnaast, hoe het de geachte afgevaardigde de heer van Boetzelaer van Dubbeldam overkomen kan, terwijl zijn blad De Nederlander zoveel bezwaren heeft over de methoden van de Gouverneur-generaal, hier te verklaren, dat hij geen verandering van koers noodzakelijk acht.

Onze eisen

Gepleit is hier voor suiker, rubber en koffie. Gepleit is hier voor petroleum. Wij hebben andere zorgen. Wij eisen voor onmiddellijke verlaging van de zoutprijzen, voor opschorting van de betaling van de landrente en kwijtschelding voor de termijn der opschorting. Wij pleiten voor afschaffing van de slachtbelasting, wij achten de loonbelasting onhoudbaar. Wij sluiten ons volmondig aan bij de motie-Ratoelangi over het overbrengen van een aanzienlijk deel der schuldenlast naar Nederlandse rekening. Nederland deed zo veel. Hoe kan men dat volhouden? Denk aan de handelsverdragen. Denk aan de Nederlandse garantie voor leningen. Denk aan de uiteindelijk bewerkstelligde overname van een deel der vlootkosten door Nederland, zegt men. De heer van Kempen heeft gisteren uit de brochure van wijlen prof. van Vollenhoven voorgelezen, hoeveel Nederland genomen heeft. Zelfs die afgevaardigde bepleitte overdracht van lasten. Het kind — om in zijn beeldspraak te blijven — moest verzorgd worden. Het had vroeger zo grote diensten bewezen. Het beeld is ongelukkig, maar de bedoeling van de geachte afgevaardigde de heer van Kempen wordt op dit punt door mij als juist erkend. Jammer, dat de heer van Kempen in zijn dualisme gevangen blijft. Naast van Vollenhovens lijn kiest hij de lijn van de petroleum. Dat zijn onverenigbare lijnen.

Petroleum en regeermacht

De ex-minister Verschuur was even tevreden over Indonesië als Mussert. De verstrengeling van regeermacht en petroleum is in 1915 in deze Kamer door de geachte afgevaardigde de heer Mendels op treffende wijze ter sprake gebracht, toen hij sprak over de nauwe bindingen tussen staatslieden en petroleum, waarbij dynastieën ontstaan, waardoor verhoudingen worden geboren, die zeker voor een verzorging van de Indische behoeften van het standpunt der Indonesische bevolking uitermate bedenkelijk moeten worden genoemd. Die bindingen zijn sindsdien niet verbroken. Formele verbrekingen zijn gevolgd door andere vormen van herstel. Te dien opzichte maak ik mij buitengewoon ongerust.

Wij hebben niet alleen het pikante, en in menig opzicht onjuiste boek van Zischka, ik heb hier ook het boek “Petroleumadel”, van veel jongere datum, dat een veel nauwkeuriger onderzoek van de bindingen van petroleum en regeermacht in Indonesië bevat. Men kan niet aan de ene kant gaan in de geest van van Vollenhoven — al ben ik er van overtuigd, dat vele bestuursambtenaren met de heer van Kempen deze, door de heer Westerman zo smalend bejegende, grote voorganger met respect zullen gedenken — en tegelijkertijd de gans, die de gouden eieren legt, slachten. Het is niet mogelijk, in deze tijd, waarin — ik citeer hier de Minister-president bijna woordelijk — zo grote structuurveranderingen in het verre Oosten plaats hebben, aan de tactiek van het uiterste te halen en zo min mogelijk te brengen, te blijven vasthouden.

Bezorgdheid over de sociale wantoestanden in Indonesië, over het willekeurig omspringen met de bewegingsvrijheid, het gevoerde crisisbeleid in het algemeen, kwam in de redevoeringen van sprekers van verschillende partijen naar voren. De uitgeoefende kritiek is veelal door hen zelf verzwakt, waar de financiële uitkomsten van dat beleid werden geprezen. Het viel in die omstandigheden Minister Colijn niet moeilijk een veroordeling van het beleid uit de weg te gaan.

Omdat in 1936 de regeringsperiode van de gouverneur-generaal de Jonge een einde neemt, en de benoeming van een opvolger te verwachten is, is zware verantwoordelijkheid aanvaard door hen, die de consequenties van hun eigen kritiek uit de weg gingen. Als niet alle tekenen bedriegen, zal de regering-Colijn zelf de keuze van de opvolger in de hand hebben. Dit betekent ongewijzigde voortzetting van de nu al jaren gevolgde politiek tegen de levensbelangen van de Indonesische massa, de politiek ook van verstikking van het organisatieleven. Bovendien zullen om redenen van internationale spanning miljoenen in de militaire versterking worden gestoken.

Onze partij, die onveranderlijk vasthoudt aan haar leuze: “Indonesië, los van Holland nu!” blijft zich verbonden weten met die krachten uit de Indonesische wereld, die doelbewust voor de liquidatie der koloniale heerschappij werken. Wij zullen in overeenstemming daarmee, waar dit slechts mogelijk is, zowel de weerbaarmaking van de werkende massa in Indonesië als het revolutionaire nationalisme ondersteunen. Wij zullen in ons eigen land “tegen de stroom” oproeien, die door het Nederlandse imperialisme gericht wordt op verdediging van het koloniale bezit met alle middelen en tot elke prijs.