Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 8
— ... en in plaats daarvan (werd) het wetenschappelijk inzicht in de economische structuur van de burgerlijke maatschappij aangegeven als de enig houdbare theoretische grondslag, terwijl ten slotte in populaire vorm werd uiteengezet, dat het niet ging om het ten uitvoer brengen van het een of andere utopistische systeem, maar om het zelfbewust deelnemen aan het historische proces van omwenteling van de maatschappij, dat zich onder onze ogen voltrekt. —
Karl Marx[87]
– Hoewel het Manifest ons beider gemeenschappelijke werk was, voel ik mij toch verplicht vast te stellen dat de grondgedachte, die er de kern van vormt, Marx toebehoort. –
Friedrich Engels[88]
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
Karl Marx, Friedrich Engels, Wilhelm Liebknecht, Ferdinand Lassalle, August Bebel, Karl Kautsky, Franz Mehring, Wladimir Iljitsch Lenin en vele navolgelingen gaven leiding aan de georganiseerde strijd van de arbeidersklasse, aan het welbewuste streven naar een socialistische maatschappij. Leiding, zowel in de theorie als in de praktijk. Bij de historische waardering van al deze figuren bestaat een natuurlijke of soms zelfs bijna religieuze neiging te willen weten wie het meest van allen moet worden vereerd. Maar ook heel nuchter kan men willen vaststellen wat nu precies de bijdrage van ieder geweest is. Wat was ieders kracht en wat waren zwakkere punten?
Zonder deze vraag nu volledig te willen beantwoorden blijft het boeiend te zien dat als het gaat om de vraag waar de georganiseerde arbeidsbeweging groeide en het theoretisch fundament van het socialisme zich ontwikkelde, altijd de namen Marx en marxisme opduiken. Marx erkend door vriend en vijand, als grondvester van het wetenschappelijk socialisme, theoretisch én praktisch. Aan deze nauwelijks omstreden beoordeling droeg juist Marx’ vriend en medestrijder Engels bij. Hij stelde in diverse voorwoorden bij zijn eigen latere geschriften Marx voor als degene die de kern van het wetenschappelijk socialisme zag én in de praktijk bracht.
Wanneer wat groffer naar de vroege geschiedenis van de samenwerking van Marx en Engels wordt gekeken, ligt het misschien niet direct voor de hand Marx een grotere of liever speciale waardering te geven, en die Engels te onthouden. Wanneer Marx en Engels elkaar in 1844 leren kennen – na elkaar voorheen slechts een keer vluchtig ontmoet te hebben – blijken veel van hun ideeën al overeen te komen.[89] Engels heeft dan al een Schets van een kritiek op de politieke economie geschreven, en zal vrij kort erna zijn historisch-materialistische meesterwerk De toestand van de arbeidersklasse in Engeland schrijven. Engels’ praktische en politiek-economische zienswijze heeft Marx’ theorie handen en voeten helpen geven. Engels’ grote invloed op Marx is onmiskenbaar, is buitengewoon belangrijk.
Na hun ontmoeting werken ze spoedig samen aan De heilige familie en aan De Duitse ideologie, en kort daarna zijn beiden politiek-praktisch actief in de internationale ‘Bond van Communisten’, waarvoor ze Het communistisch manifest schrijven. Ook al zo’n gezamenlijk product. Engels schreef de ontwerpen ervan en gezamenlijk maakten zij het af, mét een aantoonbare hand van Marx erin. Engels kwam naar het schijnt ook met de gevleugelde slogan ‘Proletariërs aller landen verenigt U’, die het met burgerlijke ideologie doordrenkte ‘Alle mensen zijn/worden broeders’ moest vervangen. Kortom, wat een geweldige inbreng van Engels. Wordt die niet tekort gedaan wanneer het wetenschappelijk socialisme zo sterk de naam van Marx meekrijgt?
Toch zijn er duidelijke redenen Marx’ inbreng zo fundamenteel te achten dat die apart moet worden benoemd. Niet alleen om de persoon van Marx, maar vooral ook om het wetenschappelijk socialisme te kunnen onderscheiden van andere vormen van progressief denken, en om de organisatie steeds opnieuw te helpen structureren. Wat dit laatste betreft valt dan ook op – en daar werkt Marx’ visie door – dat de al genoemde ‘Bond van Communisten’ op de overgang staat van de oude geheime communistische groepen naar de moderne organisatievorm. De statuten van deze bond, aangenomen in november/december 1847, opgesteld door Marx en Engels, hebben nog enkele ‘ouderwetse’ bepalingen die voortvloeien uit het vooralsnog nodige geheime karakter van de bond. Bijvoorbeeld dragen de leden nog bondsnamen, dus geheime aanduidingen.[90]
Overigens zijn echter in deze statuten zowel de doelstellingen als de organisatievorm sterk verwoord in termen die nu nog steeds in hoge mate actueel zijn.[91] Zo wordt het principe van het democratisch centralisme met een intentie geformuleerd die ook nu nog van grote waarde is voor de socialistische beweging: het principe van het democratisch congres dat werkt als wetgevende macht in de hele organisatie en het gekozen en afzetbare centrale uitvoerende orgaan (zeg maar: partijbestuur) als tussentijdse centrale instantie.
Nieuw voor hun tijd was ook dat Marx en Engels belangrijke beleidsdocumenten als Het communistisch manifest ter grondige bespreking voorlegden aan de leden. Dat was voor een nog geheime politieke organisatie zeer bijzonder, in wezen ook een uitdrukking van het feit dat de communistische partij op de drempel stond over te gaan van een geheime naar een open democratische organisatie. Het eerste ontwerp van Het communistisch manifest, in de vorm van Engels’ Ontwerp van de communistische geloofsbelijdenis wordt op 9 juni 1847 door Marx en Engels als volgt bij de leden aanbevolen: ‘Wij hopen, dat de centrale instantie zeer vele aanvullingen en wijzigingsvoorstellen van jullie zal ontvangen, en wij wekken jullie nogmaals op, juist dit onderwerp bijzonder ijverig te bediscussiren.’[92]
Dat alles honderdvijftig jaar geleden, vlak voor de definitieve vorm van het Manifest.[93] Maar is dit nu werkelijk Marx’ inbreng? Was dit niet ongeveer net zo gegaan zonder Marx? Engels benoemt later de twee fundamentele wetmatigheden die Marx heeft ontdekt. De tweede ontdekking is de meerwaardetheorie, waarmee Marx heel de uitbuitingsverhouding van de arbeider en zijn arbeidskracht doorgrondt. Op basis daarvan ontstaat een veel sterker wetenschappelijk fundament voor de kritiek op het kapitalisme als sociaal en economisch stelsel, én een fundament voor verandering, voor een politieke strategie en voor een socialistische en communistische economie.
De eerste wetmatigheid die Marx ontdekt wordt door Engels veelvuldig genoemd en geroemd. Marx doorziet de historisch-dialectische maatschappijontwikkeling en ziet de sociaal-economische ontwikkeling als basis voor (verdere) sociale, politieke en culturele ontwikkeling. Eveneens onderkent Marx de rol van de klassenstrijd hierin. Het is het (dialectisch-)historisch materialisme dat niet slechts in aanzet door Marx wordt begrepen, maar in relatie met velerlei politieke aspecten en levensterreinen wordt ontwikkeld. Het is de grondslag voor kritiek op andere vormen van communisme en socialisme in hun tijd en geeft mogelijkheden voor een veel meer doordachte politieke strategie. Een strategie die soms geduldig is, maar immer revolutionair blijft. Soms geduldig, want sommige socialisten willen op irreële wijze, veel te voorbarig de revolutie ineens doorzetten, zijn dan gedoemd vast te lopen en velen verliezen daardoor niet alleen hun illusies, maar ook hun idealen.
Deze ontdekking nu vormt de grondslag van de koers die Marx en Engels anno 1847 varen. En zo wordt de richting die Marx en Engels inslaan met hun ‘Nulde Internationale’, de ‘Bond van Communisten’, de basis van een revolutionaire, maar ook reële politiek van de arbeidersklasse. Deze basis wordt door Engels gezien, gevoeld en snel begrepen, maar hij stelt zelf klip en klaar dat Marx de eigenlijke ontdekker ervan is. Werkelijk ontdekken betekent ook: de vérliggende consequenties doorzien en kunnen verwoorden. Marx is degene die als eerste het historisch materialisme ontwikkelt. De politieke weg die hiermee ingeslagen wordt, wordt consequent vastgehouden – maar ook genuanceerd benaderd! – in allerlei situaties en allerlei geschriften. Het is de basis van de latere Eerste en Tweede Internationale, die Engels beide nog mee zal maken.
Engels heeft in zijn latere geschriften duidelijk de intentie scherp te houden hoe het wetenschappelijk socialisme is ontstaan en verder werd ontwikkeld. Want een scherp inzicht blijft nodig om steeds opnieuw een juiste politieke weg in te kunnen slaan. Zijn herhaalde hulde aan Marx is meer dan een vriendendienst, evenzeer klinkt er de inzet door de politieke geschiedenis helder en zelfbewust te blijven zien. Vandaar de herhaling dat Marx het was die de eerste fundamentele ontdekking deed en op haar consequenties onderzocht.
In 1885, vrij kort na Marx’ dood, schrijft Engels Over de geschiedenis van de Bond van Communisten. Hij schrijft dan over wat er veertig jaar voordien gebeurde en wat Marx’ verdienste was: ‘Toen wij in het voorjaar van 1845 in Brussel elkaar weer ontmoetten, had Marx (...) zijn materialistische theorie van de geschiedenis al in grote trekken afgerond ontwikkeld, en wij gingen nu aan de slag om de pas verworven beschouwingswijze naar alle kanten in detail uit te werken. Deze ontdekking, die een omwenteling betekende in de geschiedeniswetenschap en die, zoals men ziet, in wezen het werk was van Marx, terwijl maar een zeer gering deel ervan op mijn rekening kan worden geschreven, was voor de arbeidersbeweging van die tijd evenwel van het grootste belang.’[94]
Engels wijst er vervolgens op dat socialistische bewegingen van hun tijd voorheen misschien nog als toevallig konden worden gezien, maar nu – na Marx’ ontdekking – in hun tijd, tegen de achtergrond van de concrete historische verhoudingen konden worden begrepen. Bovendien leerde men een onderscheid te maken welke middelen geëigend waren voor een effectieve strijd van de arbeidersklasse, en welke niet of minder.
Veel vaker nog – in woord en geschrift – wijst Engels zo op Marx als de eigenlijke grondlegger van het wetenschappelijk socialisme als theorie en politieke beweging. In 1887, in De arbeidersbeweging in Amerika noemt Engels Marx ‘de grote grondlegger van het moderne socialisme’.[95] Dé grote grondlegger? Ja, want het gaat om de kern van waarin het moderne socialisme zich onderscheidt van het utopische, anarchistische, ethische, gevoels- en andere vormen van socialisme die zich niet (in doorslaggevende zin) op het historisch materialisme baseren. Een kern die Marx ook benoemt in het bovengegeven motto waarin hij stelt dat zijn ontdekking het mogelijk maakt om zelfbewust deel te nemen aan het historische proces van omwenteling van de maatschappij, dat zich onder onze ogen voltrekt.
Een kern die zoals Engels zegt door Marx is ontdekt: ‘Hoewel het Manifest ons beider gemeenschappelijke werk was, voel ik mij toch verplicht vast te stellen dat de grondgedachte, die er de kern van vormt, Marx toebehoort.’[96] Het gaat om de grondgedachte die de voorwaarden en ontwikkelingsfasen aangeeft hoe en waarin de uitgebuite en onderdrukte klasse zich van haar onderdrukkende klasse kan bevrijden en daarmee tegelijk de gehele maatschappij voor altijd van uitbuiting, onderdrukking en klassenstrijd moet bevrijden.[97] Zo eert Engels Marx als de man ‘aan wie de gehele arbeidersklasse van Europa en Amerika meer heeft te danken dan aan wie dan ook.’
_______________
[87] K. Marx, Herr Vogt (1860), in MEW, deel 14, p. 439. Nederlandse vertaling K. Marx, Over de Bond der Communisten, in F. Engels, De beginselen van het communisme, Amsterdam, 6e druk, 1976, pp. 78-79. (In de tekst wordt ‘Bond der Communisten’ weergegeven als ‘Bond van Communisten’, ook als vertaling van de titel van Engels’ Over de geschiedenis van de Bond der Communisten.)
[88] F. Engels, Voorwoord bij de Engelse uitgave van 1888 van het Manifest der kommunistischen Partei, in MEW, deel 4, p. 581. Nederlandse vertaling in K. Marx, F. Engels, Het communistisch manifest, 17e druk, Amsterdam 1979, p. 27.
[89] Zie hierover bv. F. Giroud, Jenny Marx (of de vrouw van de duivel), Baarn 1993, p. 51.
[90] Zie de Statuten van de Bond der Communisten, vastgesteld op het tweede congres, Londen 8 december 1848. Zie artikel 4. Als bijlage opgenomen in MEW, deel 4, zie p. 597. Zie F. Engels, De beginselen van het communisme, p. 93.
[91] Zie bv. art. 1 dat luidt: ‘Het doel van de bond is de omverwerping van de bourgeoisie, de heerschappij van het proletariaat, de afschaffing van de oude, op klassentegenstellingen berustende burgerlijke maatschappij en de stichting van een nieuwe maatschappij zonder klassen en zonder particuliere eigendom.’ Art. 21-23 betreffen de centrale leiding van de bond, art. 30-36 het (democratische) algemeen ‘wetgevende’ congres, de bevoegdheden en de samenstelling ervan. Zie MEW, deel 4, pp. 596-601. Zie F. Engels, De beginselen van het communisme, pp. 93-99.
[92] Rondschrijven van het eerste congres van de Bond der Communisten, in F. Engels, De beginselen van het communisme, p. 86. Officieel is dit rondschrijven een uitgave van het congres en draagt dit geen auteursnaam. Taal en toon verraden ook hier de inbreng of hand van Marx en Engels.
[93] Voorliggend hoofdstuk is geschreven in december 1997.
[94] Zie F. Engels, Zur Geschichte des Bundes der Kommunisten, in MEW, deel 8, p. 582. Nederlandse vertaling F. Engels, Over de geschiedenis van de Bond der Communisten, in F. Engels, De beginselen van het communisme, pp. 58-59.
[95] Zie F. Engels, Die Arbeiterbewegung in Amerika, voorwoord uit 1887 bij de Amerikaanse uitgave van Die Lage der arbeitenden Klasse in England, in MEW, deel 2, p. 636.
[96] F. Engels, Voorwoord bij de Engelse uitgave van 1888 van het Manifest der kommunistischen Partei, in MEW, deel 4, p. 581. Nederlandse vertaling in K. Marx, F. Engels, Het communistisch manifest, p. 27.
[97] F. Engels, Voorwoord bij de derde Duitse uitgave (1883) van het Manifest der kommunistischen Partei, in MEW, deel 4, p. 577. Nederlandse vertaling in K. Marx, F. Engels, Het communistisch manifest, pp. 11-12.