Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 24


ENGELS’ HISTORISCH MATERIALISME EN DE GETROKKEN RECHTE LOOP VAN HET GEWEER

— De soldaat was weer eens knapper geweest dan de officier; ... —

Friedrich Engels[336]

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

De titel is geen vergissing. Vaak wordt er gesproken over Marx’ historisch materialisme, zijn dialectische maatschappijopvatting, waarin de sociaal-economische basis als bepalend wordt gezien voor de maatschappelijke ontwikkeling, en ook nog al eens tracht men verschillen tussen Marx en Engels op te voeren.[337] Bijvoorbeeld wordt Marx dan getoond als de visionaire ziener en de historische dialecticus, en Engels als de veel stelliger materialistische systeembouwer. Daarbij wordt dit ‘materialisme’ dan vaak niet meer dialectisch begrepen. Aangetoonde wezenlijke verschillen tussen Marx en Engels treft men evenwel zelden aan. En lezend in de oorspronkelijke geschriften en brieven, loopt de overeenkomstige visie heel wat meer in het oog.

Inhoudelijk gezien kan men zeker net zo goed over Engels’ historisch materialisme spreken. Engels geeft Marx weliswaar de eer van de grote ontdekking van de (materialistische) toepassing van Hegels dialectiek op de maatschappij, waaruit de historisch-materialistische analyse ontstaat, maar ook zelf werkt hij hier voortdurend aan. Samen met Marx. Zijn eigen De toestand van de arbeidersklasse in Engeland van 1845 vormde bovendien een bepaald niet geringe aanzet tot het ontwikkelen van de historisch-materialistische zienswijze. Ook was dit boek een belangrijke bijdrage aan de concretisering van de kritiek van Marx en Engels op de linkse hegelianen en op Feuerbach.

Het gaat bij dat laatste om een belangrijke fase in de ontwikkeling van hun eigen denken, hun eigen theorievorming sinds ongeveer 1844, of ruimer gesteld, in de periode 1843-1848. Misschien zijn veel ideeën van hen terug te voeren op voorgangers als Hobbes, Hegel, Feuerbach, Ricardo, Smith en anderen, maar veel meer dan hun socialistische tijdgenoten volgen Marx en Engels een consequente, systematische denkwijze op basis van dit rijke erfgoed. Als men Engels verwijt een sluitend systeem te formuleren, is het tegelijk even dubieus dat op deze wijze (impliciet) bij Marx te ontkennen. Dat laatste zou een miskenning van diens systematisch-wetenschappelijke én omvattende benadering van de geschiedenis betekenen. Die omvattendheid is bij Marx echter zeker in Het kapitaal goed naspeurbaar, juist als het gaat om de verwerking van Hegels dialectiek hierin.[338]

Kortom, net als bij Marx, kan men óók spreken over Engels’ historisch materialisme. Neem bijvoorbeeld Engels’ beschouwingen over het geweld in de geschiedenis, zoals neergelegd in zijn bekendste omvangrijke polemiek, de Anti-Dühring.[339] Hij wijst hier onder meer op het feit dat de ontwikkeling van de geweldsmiddelen zoals leger en vloot afhankelijk zijn van de materiële, daarin begrepen de economische omstandigheden.[340] En nog meer, zelfs de ideële ontwikkeling met betrekking tot geweld, zoals het uitvinden van nieuwe strategieën, tactieken of organisatievormen, is in sterke mate materieel bepaald.

Natuurlijk vindt de mens met al zijn geestelijke vermogens zijn hulpmiddelen en eigen denkwijzen uit. Maar niet zonder meer. De menselijke vrijheid en creativiteit is vaak een tot keuzes en denkwijzen opgezweepte of aangemoedigde activiteit. De mens moét denken, en die dwang is vaak tot minstens evenveel in staat, als de vrije creatieve denkwijze of valt nog eerder in vruchtbare aarde, omdat meer mensen het belang ervan goed begrijpen. Die dwang is zeker aanwezig als het gaat om de geschiedenis van de oorlogsvoering.

In dat licht kan Engels, die nauwkeurig de feiten met betrekking tot de krijgsgeschiedenis heeft onderzocht, schrijven: ‘Niet de ‘vrije scheppingen van het verstand’ van geniale veldheren hebben hier revolutionerend gewerkt, maar de uitvinding van betere wapens en de veranderingen in het soldatenmateriaal; de invloed van geniale veldheren beperkt zich in het beste geval tot het aanpassen van de strijdwijze aan de nieuwe wapens en strijders.’[341]

De uitvinding van nieuwe wapens, met name van buskruit en vuurwapens heeft veel meer gevolgen, want de invoering en toepassing ervan vraagt om (vroege vormen van) industrie, waardoor ook de politieke verhoudingen van ‘heerschappij en knechtschap’ in het geding zijn.[342] Voor industrie is geld nodig, en geld en industrie behoren tot het bezit van de stadsburgers. ‘De vuurwapens waren daarom van de aanvang af wapens van de steden en van de op de steden steunende, opkomende monarchie tegen de feodale adel.’ De muren van de kastelen vielen onder de vuurwapens, de feodale maatschappij wankelde des te meer daardoor. Engels laat zien dat materiële veranderingen bijdragen, deel uit maken van diepgaande veranderingen in de klassen- en machtsverhoudingen. In de Anti-Dühring onderbouwt hij dit proces met historische gebeurtenissen.

Van deze analyse van Engels is ook nog een andere variant overgeleverd, een concepttekst van een gedeelte van de Anti-Dühring. Deze staat bekend onder de titel Tactiek van de infanterie uit materiële oorzaken afgeleid, 1700-1870.[343] Concept en paralleltekst hebben dezelfde strekking. Ze beogen de invloed van de materiële ontwikkeling te laten zien op tactieken, denkwijzen en strategieën. De uitvinding van het snel laadbare geweer met rechte getrokken loop, waarmee ook nog goed geschoten kon worden, heeft in korte tijd de oorlogsindustrie, en vooral de oorlogsvoering danig veranderd. Engels schrijft dat in 1777 in Frankrijk de gebogen kolf van het jachtgeweer ook bij het infanteriegeweer werd gentroduceerd en er vanaf dat moment effectief, gericht geschoten kon worden door de soldaat. In de tijd daarvoor was het infanteriegeweer recht en kon de soldaat niet goed mikken met dat onhandige geweer.[344]

Wat een uitvinding...? Maar hij moest eerst wel worden gedaan en met die uitvinding werd de soldaat als scherpschutter uitgevonden, het tirailleursvuur, werden gesloten linies ouderwets en ontstonden colonnes schutters die vervolgens echter even snel weer uit de tijd moesten geraken door de kwetsbaarheid van de openlijk opgestelde soldaten, waarna als tactiek er colonnes soldaten kwamen die zich als schutters verspreidden.

De beste tactieken werden vooral in de strijd zelf gevonden, die immers voor de soldaat er een op leven en dood was. Daarin probeert een ieder zo slim mogelijk te zijn en toonde de soldaat bij de uitvinding van nieuwe organisatievormen zich slimmer dan zijn meerdere op afstand. Waarop Engels ironisch de vrije slimheid van de afstandelijke theoreticus nog eens op de hak neemt: ‘De soldaat was weer eens knapper geweest dan de officier; de enige gevechtsvorm, die zich tot nu toe onder het vuur van de achterladers met getrokken loop heeft gerechtvaardigd, had hij instinctief gevonden en zette hij ondanks het weerstreven van de aanvoerders met succes door.’[345] Hetzelfde gold voor de looppas als enige vorm van beweging die in de oorlog toentertijd succesvol kon zijn onder bereik van vijandelijk vuur. Daar waren generaals die meer van excerceren hielden niet op gekomen, zo schijnt het.

In soms korte tekstgedeelten – zoals hier; overigens neergeschreven in een veel grote context – speelt in feite een hele maatschappijbeschouwing een rol. Economische ontwikkeling, industrie, de organisatievormen in de oorlog, vormen van denken én de wijze waarop die ontstaan, worden in samenhang weergegeven.

Het denken speelt hierin een actieve rol, maar soms wel anders dan misschien verwacht wordt. Ook de soldaat toont zich denkend, meer dan de geniale geesten die zo vaak de geschiedenisboeken bevolken. Een minder vrije ideële schepping is óók een schepping en vereist evenzeer veel creativiteit. De mens die louter vrije scheppingen van het verstand wil – als schepper naast god – wordt hier door Engels netjes naar het aardrijk terug verwezen. Aldus spreekt zijn historisch materialisme.

Een ander belangrijk aspect dat inzake de getrokken loop en de gebogen kolf nog speelt, is dat revolutionaire veranderingen zich soms langzaam, dan weer zich versneld kunnen voltrekken, wat achteraf pas goed zichtbaar wordt. Engels’ schets van de uitvinding van het buskruit in de 14e eeuw tot en met de scherpschietende soldaat die zich vervolgens in looppas voortbeweegt in de Frans-Duitse oorlog van 1870, laat zien dat er in de oorlog fundamenteel iets verandert. Engels schrijft dat de oorlog zich door de technische vooruitgang revolutioneerde. Tegelijk verloopt (een groot deel van) het voltrekken van deze revolutionaire beweging zeer langzaam, zo stelt hij.[346] Is dat dan wel revolutionair? Kan dat, een langzame revolutie? Ja, want sindsdien bepaalt de welbewust ingezette technische ontwikkeling de wijze van oorlog voeren en het succes daarvan, en gaat hiervan een belangrijk effect uit op de functie van de staat. Dat was voorheen anders, structureel anders. En nog meer, Engels voorziet eigenlijk hier al het ontstaan van wat later wel het industrieel-militair complex zou worden genoemd, nauw verbonden aan de functie van de staat. ‘Het leger is hoofddoel van de staat, is doel op zichzelf geworden’, schrijft hij.[347] Of nog sterker: ‘Het militarisme beheerst en verslindt Europa. Maar dit militarisme draagt ook de kiem van zijn eigen ondergang in zich.’ Engels voorziet dus het ontstaan van een bepaald maatschappijtype, maar ook het tegelijk inherente toekomstige verval ervan. Een vooruitziende blik die meer analyse vergt, buiten het onderwerp van dit hoofdstuk. Men leze de eerste aanzet daarvan in de Anti-Dühring.[348]

_______________
[336] F. Engels, Materialien zum ‘Anti-Dühring’, Taktik der Infanterie aus den materiellen Ursachen abgeleitet, 1700-1870, in MEW, deel 20, p. 603. Dit materiaal bij de Anti-Dühring staat ook in de Nederlandse vertaling van F. Engels, Anti-Dühring, De heer Eugen Dührings omwenteling van de wetenschap, Moskou 1978. Dit citaat op p. 437.
[337] Twee vrij willekeurige voorbeelden uit vele. Zie J. van Santen, De marxistische accumulatietheorie, Leiden 1968, p. 21. Hier wordt Engels genoemd als een van de leiders van het ‘officiële marxisme’ die Marx’ ‘zogenaamde materialisme’ hebben ‘gesanctioneerd’. Zie ook een artikel van G. Huck, Zum Verhältnis von Theorie und Praxis bei Heß, Lassalle, Lange und Dietzgen, in J. Reulecke (Hrsg.), Arbeiterbewegung an Rhein und Ruhr, Beiträge zur Geschichte der Arbeiterbewegung in Rheinland-Westfalen, Wuppertal 1974, pp. 43-44. G.Huck wijst hier op de theoretische relatie tussen het werk van Dietzgen en Lenin. Daarbij brengt hij tussen het werk van Marx en Engels een theoretische scheiding aan, door Engels’ werk in de wereldbeschouwelijke lijn van Feuerbach, Dietzgen en Lenin te plaatsen, in tegenstelling tot Marx’ geschiedsfilosofie.
Voor dergelijke interpretaties bestaan meer bronnen, die vaak teruggaan tot discussies in de Tweede Internationale en de geschiedenis in de periode erna.
[338] Lenin schrijft later dat Marx’ Kapital niet te begrijpen is zonder Hegels Wissenschaft der Logik te kennen. Zie W.I. Lenin, Werke, Bd. 38, Berlin DDR 1973, Philosophische Hefte, p. 170. Zie ook pp. 168 en 316.
[339] In MEW, deel 20, pp. 147-171; Nederlandse vertaling Anti-Dühring, pp. 185-216. Het vervangen deel dat later bekend wordt onder de titel Tactiek van de infanterie uit materiële oorzaken afgeleid, 1700-1870, betreft in de Anti-Dühring pp. 195-199.
[340] Zie MEW, deel 20, pp. 154-155 e.v.; Ned. vert. p. 195 e.v.
[341] MEW, deel 20, p. 155; Ned. vert. p. 195.
[342] Zie MEW, deel 20, p. 155; Ned. vert. pp. 195-196.
[343] In MEW, deel 20, pp. 597-603; Ned. vert. in Materiaal bij de Anti-Dühring, pp. 430-437.
[344] Zie MEW, deel 20, p. 599; Ned. vert. p. 433.
[345] MEW, deel 20, p. 603; Ned. vert. p. 437. Deze tekst is een variant op de definitieve tekst in de Anti-Dühring, zie MEW, deel 20, p. 158; Ned. vert. p. 199. De strekking is dezelfde.
[346] Zie MEW, deel 20, p. 597; Ned. vert. p. 430.
[347] MEW, deel 20, p. 158; Ned. vert. pp. 199.
[348] Zie vooral MEW, deel 20, pp. 158-159; Ned. vert. pp. 199-200.