Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 19


JOSEPH DIETZGEN

— Wanneer ik mijn economische last van me heb afgeschud, zal ik een Dialectiek schrijven. De ware wetten van de dialectiek zijn al in Hegels werk vervat, echter nog in mystieke vorm. Het gaat erom ons van deze vorm te ontdoen. —

Karl Marx, brief aan Joseph Dietzgen[268]

– Om klassenbewust te worden, moeten de arbeiders J. Dietzgen lezen, maar zij behoren daarbij ook geen ogenblik te vergeten dat hij de leer van Marx en Engels, de enigen bij wie men filosofie studeren kan, niet altijd goed weergeeft. –

Wladimir Iljitsch Lenin[269]

Na zijn vroegere werken die uitgebreide filosofische verhandelingen bevatten, schreef Marx voornamelijk alleen maar terloops over filosofie. Slechts één keer, aan de leerlooier Joseph Dietzgen, beloofde hij een uitgewerkte materialistische dialectiek te schrijven. Marx deed dit uiteindelijk niet. Zijn economisch werk bleef hem maar bezighouden en Het kapitaal moest zelfs na Marx’ dood door Engels worden afgemaakt.

De naam van de genoemde Dietzgen duikt niet zo vaak op in de werken van Marx, Engels en Lenin. Maar wanneer dat wel gebeurt, is het altijd bij belangrijke vragen.[270]

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

In het bekende nawoord van de tweede, gewijzigde druk van Het kapitaal roemt Marx Joseph Dietzgen als een voornaam verdediger van zijn sociaal-economische analyse.[271] En op het Haagse congres van de Eerste Internationale noemt Marx Dietzgen ‘onze filosoof’, de filosoof van de arbeiderspartij.[272] Engels geeft later ook al zo’n opmerkelijke karakteristiek van Dietzgen, namelijk als een zelfstandig herontdekker van de materialistische dialectiek. Engels: ‘En deze materialistische dialectiek, die sedert jaren ons beste instrument en ons scherpste wapen was, werd merkwaardigerwijs niet slechts door ons, maar bovendien nog onafhankelijk van ons en zelfs van Hegel, nog eens ontdekt door een Duitse arbeider, Joseph Dietzgen.’[273]

In Lenins werk Materialisme en empiriocriticisme speelt naast Marx, Engels en Feuerbach de filosofie van Dietzgen een flinke rol waar het gaat om de verdediging van de marxistische kennistheorie als (dialectisch) materialisme. Lenin onderkent leemten bij Dietzgen en meent enkele fouten in zijn werk te zien, maar waardeert grosso modo zijn inzet als buitengewoon belangrijk.[274] In feite erkent Lenin daarmee Dietzgens positieve invloed binnen de kennistheoretische discussies van dat moment.[275]

In Nederland komt de naam Dietzgen ook naar voren in een beslissende periode, namelijk die waarin de revolutionaire sociaal-democratie zich hergroepeert en de communistische partij ontstaat. De in die periode belangrijke Anton Pannekoek en Henriëtte Roland Holst schrijven over Dietzgen, en Herman Gorter vertaalt diens eerste hoofdwerk Het wezen van de menselijke hoofdarbeid.[276]

Conclusie: de filosofie van Joseph Dietzgen speelde op belangrijke momenten een inhoudelijke rol in discussies binnen het marxisme. Een reden hem aan de (relatieve) vergetelheid te ontrukken. Wie was Dietzgen? Voor wie dat wil weten volgt hier een levensschets.

Peter Joseph Dietzgen wordt op 9 december 1828 geboren in Blankenburg in de buurt van Keulen, in een familie van leerlooiers. Hij blijft, trouw aan de familietraditie, het leerlooiersvak beoefenen. Soms schrijft hij handarbeider te zijn, maar tevens is hij eigenaar van verschillende kleinere en voor die tijd middelgrote leerlooierijen. Na de lagere school bezoekt Dietzgen korte tijd de ‘Bürgerschule’ en een half jaar een ‘Lateinschule’, maar hij is verder in sterke mate autodidact. Tijdens het werk in de leerlooierij verdiept hij in zijn werkplaats zich in Goethe en Schiller, en daarnaast in economische en socialistische literatuur, de Franse taal en de filosofie. Hij leest er werken van Aristoteles, Kant en Fichte.[277] Wat betreft zijn filosofische scholing noemt Dietzgen zichzelf in een brief aan Marx autodidact. Zo kenschetst hij althans zijn ideeën over Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit als ‘mijn autodidactische gedachten.’[278]

Dietzgen houdt zich het liefst ver van het dagelijkse politieke werk, hoewel hij zich tegelijkertijd goed op de hoogte blijft stellen van de dringendste politieke vraagstukken en hierover kortere stukken schrijft. Zelf meent hij dat het vele ‘onderhandelen, beschikken en commanderen’ dat bij het dagelijkse politieke werk hoort, hem niet de rust geeft te schrijven en de daarbij behorende stof te zoeken.[279] Als het echter nodig is toont hij zich bereid politieke taken te aanvaarden.

Op twintigjarige leeftijd wordt hij ten tijde van de Duitse revolutie van 1848-1849 in zijn dorp Uckerath politiek actief. Deze activiteiten bepalen mede zijn groeiende filosofische interesse.[280] Het werk van Feuerbach en Marx leert hij al vrij vroeg kennen. Van Marx leest hij bijvoorbeeld in 1848 stukken in Die Neue Rheinische Zeitung, en het Manifest der kommunistischen Partei wordt in 1852 bestudeerd. Op 6 juni 1849 vertrekt Dietzgen, mede vanwege de repressie in Duitsland, voor de eerste keer naar Amerika. Daar leeft hij als leerlooiersgezel, schilder, leraar. Hij reist als ‘tramp’ rond, te voet of per schip, om in 1851 weer terug te keren naar Uckerath.[281] In 1853 trouwt hij en begint een kruidenierszaak annex bakkerij annex leerlooierij, weer in de omgeving van Keulen, in Winterscheid. In 1859 gaat Dietzgen opnieuw naar de Verenigde Staten. Vanaf dat moment krijgt hij meer connecties in communistische kringen zoals met Friedrich Adolph Sorge. Ook ontstaat hernieuwd contact met zijn jeugdvriend Albert Komp, die op zijn beurt Wilhelm Weitling kent.[282]

In 1861 schrijft Dietzgen het eerste van hem bewaard gebleven artikel. Het gaat over het slavenvraagstuk in de Verenigde Staten.[283] In datzelfde jaar keert hij weer naar Duitsland terug om zijn vaders leerlooierij over te nemen. Hij bestudeert nu nieuwe methoden in de leerlooierij en deze deskundigheid maakt het hem mogelijk om van 1864 tot 1868 als ‘technisch leider’ in de ‘Wladimirsche’ leerfabriek te St.Petersburg te gaan werken.[284] Hij slaagt erin de productiecijfers in korte tijd drastisch te verhogen door het invoeren van nieuwe productietechnieken.[285]

In Rusland krijgt Dietzgen contact met Duitse emigranten van de emigrantenvereniging ‘Palme’ en publiceert politiek-economische artikelen voor het Palmblatt. In deze artikelen verwerkt hij Marx’ economisch werk en al spoedig na het verschijnen van diens politiek-economisch hoofdwerk ook Het kapitaal. Tijdens zijn verblijf in Rusland schrijft Dietzgen zijn bekendste boek, een filosofische (ontologische, kentheoretische, ethische en politieke) studie, Het wezen van de menselijke hoofdarbeid. Dit komt in 1869 uit, nadat hij het manuscript eerst aan Marx en Engels heeft laten lezen. Overigens had hij reeds in 1855 een manuscript klaar, over de aard van de moraal, dat hij Feuerbach zond.[286] Deze tekst is niet bewaard gebleven. Feuerbach heeft hem in die periode een lange brief teruggeschreven, die Dietzgen bewaart, maar tot zijn spijt in de jaren tachtig kwijtraakt.[287]

Vanaf zijn eerste publicaties, in 1866, zal Dietzgen zich zijn leven lang inzetten voor de arbeidersbeweging. Hij houdt zich in de eerste plaats bezig met het uiteenzetten en verdedigen van zijn dialectisch-materialistische filosofie en van Marx’ werk, vooral diens economische theorie. Als een der eersten verdedigt hij Het kapitaal, dat hij al zes weken na verschijning uitleest, in een recensie die uitkomt in het Demokratisches Wochenblatt.[288] Dietzgen zou nadien in veel socialistische tijdschriften schrijven, zoals Der Volksstaat, Vorwärts, Der Sozialdemokrat, Die Neue Zeit, de onder de socialistenwet illegaal verschenen Die Laterne, de New Yorker Volkszeitung, Der Sozialist, Vorbote en de Chicagoer Arbeiter-Zeitung.

Sinds 1867 heeft Dietzgen contact met Marx. Talrijk worden de contacten overigens niet. Hij heeft, voorzover bekend, van 1867 tot 1882 een dertiental brieven aan Marx geschreven. In september 1869 bezoekt Marx Dietzgen, die inmiddels uit Rusland weer naar het Rijnland is teruggekeerd. Hij werkt te Siegburg in de van zijn oom geërfde leerlooierij. Dietzgen richt er een (kleine) sectie van de Eerste Internationale op en is actief in de ‘Eisenacher partij’, de zich mede op Marx oriënterende Sozialdemokratische Arbeiterpartei.

In 1872 neemt hij als afgevaardigde deel aan het Haagse congres van de Internationale. Vlak voor het invoeren van de Duitse ‘socialistenwet’, in 1878, wordt Dietzgen drie maanden gevangen gezet vanwege zijn ‘opruiende’ rede: De toekomst van de sociaal-democratie.[289] Later volgt vrijspraak. De brochure wordt wel in beslag genomen. Ondanks zijn karaktertrek zich het liefst ver te houden van het dagelijkse partijwerk, laat hij zich in 1881 kandidaat stellen voor een Rijksdagzetel. Hij wordt niet verkozen.

Aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig is Dietzgen een gewaardeerd partijlid. Bovendien trekt zijn filosofie belangstelling, bijvoorbeeld van studenten uit Bonn die hem komen opzoeken. Economisch gaat het hem echter bergafwaarts. Een belangrijke oorzaak hiervan is de opkomst van de grote industrie, waardoor zijn middelgroot bedrijf in een steeds moeilijker concurrentiepositie komt. Ook bij financiële hulp aan anderen schiet Dietzgen er het nodige bij in.[290]

Voor de derde maal besluit Dietzgen daarom naar de andere kant van de oceaan te emigreren. Hij vertrekt in 1884, woont tot 1886 in Hoboken bij New York en daarna in Chicago. Met de leiding van de Amerikaanse socialistische arbeiderspartij botst het keer op keer, waarbij Dietzgen een revolutionaire marxistische koers verdedigt.[291] In 1884 en 1885 werkt hij mee aan het partijblad Der Sozialist. Korte tijd nadat hij in Chicago is komen wonen, zijn aldaar grote demonstraties voor de achturendag en tegen politierepressie, georganiseerd door de daar toentertijd vooral anarchistisch-socialistisch en syndicalistisch georinteerde arbeidersbeweging. Op 4 mei 1886 wordt een bom gegooid, waarop de politie het vuur opent en later diverse arbeidersleiders en redactieleden van arbeiderskranten arresteert.[292] Tegen acht arbeidersleiders, waaronder Albert Parsons en August Spies, wordt een proces gevoerd en hoewel geen bewijs van schuld wordt geleverd, worden zeven van de acht ter dood veroordeeld, van wie twee het vonnis veranderd zien in levenslang. Een van de terdoodveroordeelden vindt de dood in zijn cel. Vier anderen worden daadwerkelijk opgehangen.

Wanneer op het hoogtepunt van de strijd de arbeidersbeweging en arbeiderspers in Chicago door massale arrestaties van haar leiding is beroofd, biedt Dietzgen aan, de redactie van drie anarchistisch-socialistische bladen op zich te nemen. Hij doet dit resoluut, ook al wijken zijn opvattingen af van de ideeën van de gearresteerde arbeiders. Deze daad van Dietzgen, die van grote moed getuigt en door de politie met openlijke repressie tegen zijn gezin wordt beantwoord, leidt tot de nodige discussie. Temeer omdat Dietzgen hierbij sommige verschillen tussen het wetenschappelijk socialisme en het anarchisme naar de achtergrond schuift waardoor zijn eigen stellingname in het geding komt.[293] Van hun kant verdedigen redactieleden van deze bladen Dietzgen tot aan zijn dood. Dit is het geval wanneer Dietzgen door Johann Most, overgegaan van de sociaal-democratie[294] naar het anarchisme, wordt aangevallen. De redactie van de Chicagoer Arbeiter-Zeitung schrijft dan: ‘Maar wanneer de heer Most of zijn vrienden op deze manier argumenteren, dan willen wij graag tenminste erop wijzen, dat de heer Dietzgen al voor het socialisme streed en leed, toen de heer Most nog in zijn wieg lag. De heer Dietzgen heeft voor de zaak van de arbeiders afgelopen veertig jaar minstens zoveel en waarschijnlijk nog meer gedaan als de heer Most – alleen met dit verschil, dat de heer Dietzgen zelfs aan zijn beste vrienden niets daarover vertelt.’[295]

De laatste jaren van zijn leven houdt Dietzgen zich intensief met filosofie bezig en ontstaan De verworvenheden van de filosofie en Omzwervingen van een socialist in het gebied van de kennistheorie.[296] Dietzgen laat meer dan honderd geschriften na: enkele boeken, diverse reeksen van (filosofische) brieven, artikelen en ‘preken’ (toespraken of artikelen in toegankelijke taal), en veel korte politieke krantenartikelen.

Op 15 april 1888 sterft hij. Dietzgen wordt begraven naast de vermoorde arbeidersleiders, de ‘martelaars van Chicago’. Zijn graf is nog altijd te vinden naast het voor hen opgerichte monument.

Wanneer ooit de sociaal-democratische partij tot een dergelijke zwakheid zou kunnen worden misleid, hoop ik de eerste van een desnoods nog zo’n klein groepje te zijn, om de rode, de radicale vlag te redden, om deze misschien niet voor het heden, maar dan toch zeker voor de toekomst voorop te dragen.

Joseph Dietzgen[297]

_______________
[268] Deze levensbeschrijving van Joseph Dietzgen is, afgezien van het introducerende begin, geheel ontleend aan J. Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, Kampen 1993, pp. 17-20.
Het eerste motto, zie MEW, deel 32, p. 547, brief van 9 mei 1868. ‘Wenn ich die ökonomische Last abgeschüttelt, werde ich eine Dialektik schreiben. Die rechten Gesetze der Dialektik sind schon im Hegel enthalten; allerdings in mystischer Form. Es gilt diese Form abstreifen.’
Dit is het enige brieffragment dat van de brieven van Marx aan Dietzgen bewaard gebleven is. Het is bewaard gebleven doordat Dietzgen dit publiceerde in zijn artikel Sozialdemokratische Philosophie, 1876-1877; zie J. Dietzgen, Schriften in drei Bänden (DS), deel I, Berlin DDR 1961, p. 342. Dietzgen sprak tegenover Marx de wens uit dat deze een Dialektik zou schrijven met de filosofische grondslagen van Marx’ denken. Zie DS, deel 3, Berlin DDR 1965, p. 411, brief van 22 mei/3 juli 1868. In deze derde brief van Dietzgen aan Marx refereert hij aan Marx’ toezegging om een dergelijk werk te schrijven, echter pas op het moment waarop de arbeid aan zijn economische studies achter de rug zou zijn. Dietzgen spreekt in de brief daarom de wens uit dat Marx zijn werk aan het tweede deel van Das Kapital spoedig klaar zal hebben. Marx echter schudde zijn ‘economische last’, het afschrijven van Das Kapital, nooit geheel van zich af.
[269] W.I. Lenin, Werke, deel 19, Berlin DDR 1977, p. 63. Dit staat in een artikel in de Prawda van 5 mei 1913 naar aanleiding van de vijfentwintigste sterfdag van Dietzgen. ‘Um klassenbewußt zu werden, sollen die Arbeiter J. Dietzgen lesen, sie dürfen dabei aber auch nicht einen Augenblick vergessen, daß er die Lehre von Marx und Engels, bei denen einzig und allein man Philosophie studieren kann, nicht immer richtig wiedergibt.’
[270] De twee voornaamste uitgaven van het merendeel van de werken van Dietzgen zijn: J. Dietzgen, Sämtliche Schriften, herausgegeben von E. Dietzgen, 4e druk, Dietz Verlag Berlin 1930 (drie delen in één band, tevens de laatste druk van deze uitgave). En: J. Dietzgen, Schriften in drei Bänden (DS), deel I, Akademie Verlag, Berlin DDR 1961, deel II 1962, deel III 1965.
[271] Zie MEW, deel 23, p. 22.
[272] Zie hierover bv. H.-D. Strüning (Hrsg.), ‘Unser Philosoph’ Josef Dietzgen, Frankfurt am Main 1980, p. 5. Marx noemde Dietzgen zo toen hij hem in 1872 voorstelde aan de deelnemers van het congres te Den Haag van de ‘Internationale Arbeiterassoziation’ (IAA), waar Dietzgen gedelegeerde was namens de Duitse SDAP. Deze partij werd vaak ‘Eisenacher’ partij genoemd, naar de plaats waar zij was opgericht.
[273] F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, Amsterdam 1973, p. 47. In MEW, deel 21, p. 293.
[274] In Materialisme en empiriocriticisme wordt J. Dietzgen veelvuldig positief aangehaald. Lenin noemt enkele formuleringen van Dietzgen die hij als zwak of als verkeerd beschouwt, en wijst erop dat sommigen juist aanknopen bij deze aspecten van Dietzgens denken. In dat licht verdedigt Lenin Dietzgen tegen ‘schandelijke vervalsingen’ (zie bv. Nederlandse vertaling Materialisme en empiriokriticisme, Moskou z.j., p. 176; Duitse vertaling W.I. Lenin, Werke, deel 14, Berlin DDR 1977, p. 152) en noemt hem ‘voor negentiende materialist’ (zie resp. N/D pp. 280 en 246). Zie verder ook het motto van voorliggende tekst.
Terzijde: als een van de ‘vervalsers’ van J. Dietzgens werk wordt Eugen Dietzgen gezien, de oudste zoon van Dietzgen. Deze gaf J. Dietzgens werk uit, waarbij hij vooral in de daarbij gegeven commentaren een geheel eigen uitleg inbracht.
[275] Zie hierover ook J. Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, hoofdstuk 11.8 over J. Dietzgens werk en Lenins ‘Materialisme en empiriocriticisme’.
[276] Zie o.a. A. Pannekoek, Die Stellung und Bedeutung von J.Dietzgens philosophischen Arbeiten, inleiding bij J. Dietzgen, Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit, Eine abermalige Kritik der reinen und praktischen Vernunft, Stuttgart 1903. H. Roland Holst, De philosophie van Dietzgen en hare beteekenis voor het proletariaat, Rotterdam 1910. J. Dietzgen Het wezen van den menschelijken hoofdarbeid, vertaling van H. Gorter, Amsterdam 1903.
[277] Zie E. Dietzgen, Josef Dietzgen. Ein Abriß seines Lebens von Eugen Dietzgen (Abriß), in J. Dietzgen, Sämtliche Schriften, hrsg. v. E. Dietzgen, eerste deel, p. VIII. Zie eveneens H.-D.Strüning, Dietzgens Leben und Wirken in der internationalen Arbeiterbewegung, in H.-D. Strüning (Hrsg.), ‘Unser Philosoph’ Josef Dietzgen, p. 15.
[278] Zie DS, deel III, p. 411, brief aan Marx van 22 mei/3 juli 1868.
[279] Zie (F.A. Sorge), Briefe und Auszüge aus Briefen von Joh. Phil. Becker, Jos. Dietzgen, Friedrich Engels, Karl Marx u.A. an F.A. Sorge und Andere, Stuttgart 1906, p. 283.
[280] Zie Vorrede bij Das Akquisit der Philosophie, 1887. In J. Dietzgen, Sämtliche Schriften, hrsg. v. E. Dietzgen, tweede deel, pp. 257-260.
[281] Zie E. Dietzgen, Abriß, p. X.
[282] Zie G. Huck, Joseph Dietzgen (1828-1888), Ein Beitrag zur Ideengeschichte des Sozialismus im 19. Jahrhundert, Stuttgart 1979, p. 34.
[283] Schwarz oder Weiß?, in J. Dietzgen, Sämtliche Schriften, hrsg. v. E. Dietzgen, derde deel, pp. 63-66.
[284] Zie G. Huck, Joseph Dietzgen, p. 42.
[285] Zie E. Dietzgen, Abriß, p. XI.
[286] Zie DS, deel III, pp. 397-398, brief aan Feuerbach van 24 juni 1855. Dietzgen schrijft hierin ook dat hij gedurende een aantal jaren de werken van Feuerbach ‘eifrig’ heeft bestudeerd.
[287] Zie G. Huck, Joseph Dietzgen, p. 49. Dietzgen beklaagt zich er bij Sorge over dat hij waardevolle brieven van Marx en Feuerbach kwijt is geraakt. Zie (F.A. Sorge), Briefe und Auszüge aus Briefen von Joh.Phil. Becker, Jos. Dietzgen, Friedrich Engels, Karl Marx u.A. an F.A.Sorge, p. 206. Wat betreft Feuerbach gaat het waarschijnlijk om één brief.
[288] Zie DS, deel I, pp. 1-14.
[289] Zie DS, deel II, pp. 79-98, Die Zukunft der Sozialdemokratie.
[290] Zie E. Dietzgen, Abriß, p. XIII.
[291] Zie G. Huck, Joseph Dietzgen, pp. 147 e.v.
[292] Zie hierover o.m. D. Fricke, Kleine Geschichte des ersten Mai, Berlin DDR 1980, pp. 9 e.v. Over wie de bom gooide is in de loop der tijd veel geschreven: was het een anarchist of een politie-provocateur? In D. Roediger, F. Rosemont (ed.), Haymarket Scrapbook, Chicago 1986, pp. 71-73, maakt P. Avrich in The Bomb-thrower, A new candidate, aannemelijk dat de bom toch door een anarchistische arbeider is gegooid. Bewezen worden zal het waarschijnlijk nooit.
[293] Zie J. Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, hoofdstuk 10, J. Dietzgens politieke ideeën en de verdediging van het marxisme binnen de Duitse en Amerikaanse arbeidersbeweging, pp. 209-229.
[294] Deze term was in die tijd gemeengoed onder socialisten en communisten en heeft nog niet de betekenis die hij kreeg sinds de breuk in de socialistische arbeidersbeweging. Ik houd deze term aan zoals die toentertijd werd gebruikt.
[295] DS, deel III, pp. 313-314, Onderschrift bij J.Dietzgen, Herr Most, 1888.
[296] Duitse titels: Das Akquisit der Philosophie en Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der Erkenntnistheorie (beide 1887).
[297] DS, deel II, p. 48, Herr Adolf Samter, 1877. ‘Wenn jemals die sozialdemokratische Partei zu einer derartigen Schwachheit mißleitet werden könnte, möchte ich der erste bei einem wenn noch so kleinen Häuflein sein, um die rote, die radikale Fahne zu retten, und wenn nicht der Gegenwart, dann doch der Zukunft sie vorantragen.’