Geschreven: 1993
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 2, juli 1993, jg. 27
Vertaling: geen
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2007
Ruim twintig jaar reeds verkeert de Belgische Staat in een diepe institutionele crisis. De ononderbroken sliert van grondwetswijzigingen en speciale wetten op de gewestvorming, die sinds 1970 dit land teisteren[1], hebben een ontstellende chaos gecreëerd. Het jongste “Sint-Michiels” akkoord, dat bij de verschijning van deze tekst misschien reeds zal bekrachtigd zijn als de zoveelste grondwetswijziging, is zeker geen eindpunt en komt slechts de verwarring vergroten.
Tot voor dit laatste akkoord, was de toestand als volgt:
* Er is nog steeds één koninkrijk, met negen provincies. Weldra worden dat er tien en half, of tien en één kwart: geen jurist durft het nog te zeggen.
* Er zijn vier taalstreken gemaakt: de Nederlandstalige, de Franstalige, de Duitstalige en de tweetalige streek Brussel-Hoofdstad. Daarnaast zijn er nog speciale taalgebieden zoals Voeren en de zes Brusselse randgemeenten in Vlaanderen.
* Er zijn drie gemeenschappen: de Franse, de Vlaamse en de Duitse.
* Er zijn ook drie gewesten: Vlaanderen, Wallonië en Brussel.
De vier taalstreken, drie gemeenschappen en drie gewesten hebben alle een verschillend territorium, overlappen elkaar gedeeltelijk of zitten in elkaar verstrengeld.
* Over die wirwar van streken, gemeenschappen en gewesten liggen zes regeringen (of executieven) gespreid: de Belgische regering, de Vlaamse executieve (voor het Vlaams gewest en de Nederlandstalige gemeenschap samen), de executieven van het Waalse gewest, het Brusselse gewest, de Franse gemeenschap en de Duitse gemeenschap. Samen goed voor ettelijke tientallen ministers en staatssecretarissen, met duizenden kabinetsleden.
* Bovendien maakte men, in Brussel-Hoofdstad, drie commissies met deels executieve, deels normatieve (wetgevende) bevoegdheden: de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (in het Frans: la Commission Communautaire Commune: een pareltje van orweliaanse “newspeak”).
* Tenslotte werden we opgezadeld met zeven, normatieve lichamen: de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Belgische Senaat: de Vlaamse Raad (gemeenschap plus gewest); de Waalse Gewestraad; de Brusselse Gewestraad; de Franse Gemeenschapsraad en de Duitse Gemeenschapsraad. Naargelang het geval, noemen de producten van deze rijke ruiker van raden: wet, decreet of verordening.
In vele van deze wetgevende lichamen beslist men, hetzij met gewone meerderheid, hetzij met “gekwalificeerde” meerderheid; hetzij met speciale meerderheid binnen verschillende taalgroepen. Er zijn bovendien blokkeringsmechanismen ingebouwd, alarmbellen, overlegprocedures, enz.
* Aangezien deze poespas onvermijdelijk aanleiding geeft tot onderlinge conflicten van bevoegdheid, werd dan maar de kroon op het werk gezet met de oprichting, naast het Hof van Cassatie en de Raad van State, van een derde Hoog Gerechtshof: het Arbitragehof.
In dit kluwen zou zelfs een kat haar jongen niet meer terugvinden. Laat staan dat de burger er nog enige kijk op heeft of bij benadering nog zou weten wie bevoegd is voor wat.
Binnen dit bestel kan er van enige democratie geen spraak meer zijn. De besluitvorming is ondoorgrondelijk geworden en de controle van de burger onmogelijk gemaakt. Deze heeft dan ook wijselijk (?) afgehaakt. Een zelfgenoegzame politieke klasse kan voortaan, in een democratisch vacuüm, de staatskas plunderen naar believen.
Men treft in deze institutionele doolhof zowat alle cijfers aan, van één tot negen. Eén getal zoekt men tevergeefs: twee. Met een betekenisvolle zorg werd in honderden bladzijden grondwettelijke en andere teksten vermeden, ook maar één keer te vermelden wat nochtans de evidentie is: dat er in België twee volkeren leven, het Vlaamse en het Waalse; elk met een eigen, welafgebakend territorium; met eigen taal en cultuur; met specifieke economische en sociale structuren, waaraan — zoals bij elke verkiezingsuitslag blijkt — specifieke politieke krachtsverhoudingen beantwoorden.
En daar was het precies om te doen. Men wou de vis verdrinken. De hele gewestvorming is er doelbewust op gericht te vermijden dat Vlaanderen en Wallonië hun lange mars naar een soevereine staatsvorming zouden kunnen voltooien. Omdat dan de Belgische heersende klasse haar politieke macht verliest.
Elke staatsstructuur is de weerspiegeling van de machtsverhouding die op een gegeven moment tot stand komt tussen de verschillende sociale klassen van een maatschappij.
De Belgische staat ontstond als resultaat van de dominerende positie van de kapitalistische bourgeoisie in het België van de 19e eeuw. In de loop van de tweede helft van deze eeuw heeft deze bourgeoisie geleidelijk haar economische macht verloren[2]. De sleutelsectoren van de economie, waar de essentie van de meerwaarde wordt geproduceerd, en waar de basis ligt van de accumulatie van het kapitaal, zijn bijna volledig in handen van het nieuwe multinationaal gestructureerde kapitaal. De Belgische bourgeoisie is voor het grootste gedeelte geëlimineerd en wat ervan overblijft is geïntegreerd in internationale groepen.
Het voorlaatste bastion is gevallen toen de Société Générale overging in vreemde handen. Alleen het Belgische koningshuis blijft, voorlopig, nog overeind, als eenzaam en nutteloos symbool van een reeds verdwenen maatschappij.
België is dood ... maar nog niet begraven.
Zolang de Belgische staatsstructuur overeind blijft, kan de rest van de oude, Belgische bourgeoisie de politieke heerschappij behouden, hoewel zij niet langer de hegemonische klasse van de maatschappij is. De institutionele ondoorzichtigheid, resultaat van de gewestvorming, vergemakkelijkt deze kunstmatige verlenging van haar politiek leven.
Gramsci heeft schitterende bladzijden gewijd aan de analyse van dit tweeledige karakter van de klassedominantie: de politieke machtsuitoefening enerzijds en de ideologische leiding van de maatschappij anderzijds[3]. Een klasse kan slechts blijvend het staatsapparaat controleren, d.i. politiek overheersen, indien zij tegelijk de hegemonische klasse van de maatschappij wordt, en blijft: indien en zolang zij door de andere klassen en sociale groepen wordt erkend en aanvaard als de incarnatie, de draagster van het algemeen, nationaal belang. Zij moet, naar de massa toe, een globaal maatschappijbeeld weten te projecteren, waarin het gehele volk zich zelf erkent.
Deze hegemonie is in essentie ideologisch, en dus cultureel. Niettemin steunt zij uiteindelijk ook op de economische machtspositie van de klasse. Alleen een groep, die de voornaamste sectoren van het productieproces beheerst, beschikt over de nodige armslag om de belangenconflicten tussen de verschillende klassen van de maatschappij te arbitreren. Pas dan kan zij het politieke proces op zodanige wijze ordenen dat, steeds met behoud van de voorrang van haar eigen klassebelangen, ook de belangen van de andere sociale geledingen worden in acht genomen en, voor het essentiële, ook worden veilig gesteld. Dit laat tevens toe andere klassen te associëren aan de uitoefening van de politieke macht (in België was dit de arbeidersklasse). Door middel van dit mechanisme wordt de heersende klasse dan aanvaard als draagster en behoedster van het algemeen maatschappelijk belang. Alleen op deze basis kan een democratie effectief functioneren.
De hegemonische positie van de Belgische bourgeoisie is nooit volmaakt geweest. De reden hiervan was dat er een culturele kloof bestond tussen deze bourgeoisie en de brede lagen van het Vlaamse volk. Herhaalde malen werd de legitimiteit van de Belgische staat dan ook door sommige sociale klassen in Vlaanderen betwist[4]. Doch met de teloorgang van haar centrale positie in de Belgische economie, gaat nu ook het verlies gepaard van haar imago als “nationale” klasse bij alle andere sociale groepen, waarop zij gewend was te steunen voor de werking van het unitaire, democratische staatsapparaat. Bij de Waalse arbeidersklasse is deze loskoppeling het verst gevorderd. Daarom is Wallonië totnogtoe de drijvende kracht achter de gehele staatshervorming.
Nu kan een verdwijnende heersende klasse haar politieke macht nog voor min of meer lange tijd bestendigen, hoewel zij haar economische macht en haar hegemonische positie in de maatschappij reeds heeft verloren. De heersende klasse is immers vergroeid met de politieke structuren — vnl. staat en partijen — die onder haar hegemonie zijn ontstaan of tot stand gekomen. Maar zodra ook die structuren vallen, verdwijnt deze klasse van het historisch toneel. Binnen een onafhankelijk Vlaanderen en Wallonië, en in het groeiproces naar soevereiniteit van deze twee volkeren, komen nieuwe klassenverhoudingen tot stand en zal een nieuwe politieke elite naar voren treden. Dan begint een nieuw tijdperk in de geschiedenis.
Gramsci wees erop dat de groei van een potentieel heersende klasse tot hegemonische klasse een ideologisch en cultureel proces is, en daarom gebonden is aan de natie.
Het kan zich slechts op het terrein van de nationale cultuur voltrekken. Ook een klasse die tot internationale leiding zou geroepen zijn — zoals de arbeidersklasse in leninistisch perspectief werd gezien — moet zich eerst “nationaliseren"[5] [6] indien zij haar politieke heerschappij wil gelegitimeerd zien door de brede bevolkingslagen.
Daar ligt precies het drama van het internationaal kapitalisme.
De vloedgolf van “takeovers” die sinds 1975 de westerse landen overspoelde, heeft nagenoeg alle sleutelsectoren van de nationale economieën in handen gespeeld van internationale financiële dinosaurussen. Hierbij werden reusachtige kapitalen gespendeerd, die wellicht de globale schuld van al deze landen samen overtreft. De bezitters van deze financiële reuzen vormen een nieuwe internationale elite van enkele honderdduizenden individuen, waarvan de naam slechts uitzonderlijk doorsijpelt in de media. Zij treden op via een leger van managers, technocraten en toppolitici op internationaal niveau. Deze leiden de nieuwe machtsstructuren, zoals het IMF, de Wereldbank, de Groep van Zeven, en ook de Europese Commissie die na Maastricht één van de belangrijkste hefbomen van het internationaal kapitaal zal worden.
Al deze nieuwe machtsinstrumenten hebben slechts één doel: de vrije circulatie van het internationaal kapitaal, van zijn grondstoffen en zijn producten. De verdwijnende nationale bourgeoisieën waren verplicht, elk binnen haar natie, de voornaamste antagonistische klassen te betrekken bij het beleid, en met hun vitale belangen rekening te houden. Dat was immers de voorwaarde voor hun hegemonische positie. Het resultaat was de zgn. welvaartsstaat, gekenmerkt door een participatiedemocratie en een uitgebreid net van sociale zekerheid en regulerende wetgeving.
Het internationaal kapitaal wil zich bevrijden van deze belemmeringen. De nationale staten zijn nu een hinderpaal geworden voor de verdere expansie en accumulatie van het kapitaal. Zij worden ontmanteld. Zij verliezen de controle over de hefbomen van de economie, en meteen ook de middelen tot regeling van de lotsbestemming van de volkeren.
De nieuwe, internationale beslissingscentra zijn zorgvuldig afgeschermd van elke politieke druk van de massa. Het is geen toeval dat noch het Verdrag van Rome, noch dat van Maastricht, voorziet in de oprichting van een echt parlement.
Dit zou strijdig zijn met het wezen zelf van de nieuwe machtsstructuur. Zo kunnen de technocraten, in een democratisch vacuüm en achter gesloten deuren, de hun toevertrouwde belangen van het Internationaal kapitaal regelen, zonder acht te slaan op de mateloze sociale, morele en culturele ellende die zij daardoor veroorzaken. De blinde wet van de internationale markt treedt in de plaats van de rechtsstaat[7].
De internationalisering van het kapitaal leidt in de eerste plaats tot de afbraak van de economische structuren en evenwichten binnen elk land afzonderlijk. De gevolgen hiervan zijn voldoende gekend. Om slechts de voornaamste te noemen:
- algehele verpaupering van de Derde Wereld, nu ook van de voormalige communistische landen;
- de opstapeling van reusachtige staatsschulden;
- massale werkloosheid;
- een onstuitbare stroom van economische migranten en politieke vluchtelingen;
- afbouw van de sociale zekerheid.
Doch de catastrofale gevolgen op politiek en moreel gebied worden nog onvoldoende onderkend en ingeschat, vooral door de Europese linkerzijde. De verdwijning van de nationale burgerlijke elites, die het cement vormden van het democratisch bestel naar Westers model, leidt tot een algehele desintegratie van de samenleving, zonder historisch precedent[8].
Met de verdwijning van de hegemonische klasse verliezen alle ondergeschikte sociale groepen en klassen hun verankering in de maatschappij. De mogelijkheid tot politieke arbitrage van de conflictuele klassebelangen is verdwenen. De politiek, van bovenuit aan de volkeren opgedrongen door de nieuwe internationale machtsinstrumenten wordt door de massa correct ervaren, niet als een compromis met algemeen maatschappelijke finaliteit, doch als een dictaat door een vreemde, anonieme en ongrijpbare macht. Er is dus geen consensus meer mogelijk, en ook geen democratie.
De symbiose tussen de brede bevolkingslagen en een leidende klasse is onherstelbaar verbroken. Hier ligt de kloof tussen burger en politiek veel dieper en angstwekkender dan men alom vermoedt. In de derde wereld en in Oost-Europa zijn de gevolgen reeds evident. Somalië en Joegoslavië zijn slechts voorbeelden. Talrijke andere landen staan op de rand van dezelfde afgrond.
Maar ook in de Westerse landen is het proces van maatschappelijke desintegratie in volle ontwikkeling. Naargelang de plaatselijke situatie verschillen de reeds zichtbare symptomen: rassenrellen; guerrillaoorlog tegen migranten; boerenrevoltes; massale desaffectatie van de kiezer, plotselinge opkomst en verdwijning van nieuwe demagogische “partijen”; maffia, en snelle uitbreiding van de maatschappelijke kanker van de corruptie. Wilde sociale explosies en zelfs regelrechte burgeroorlogen behoren tot de reële mogelijkheden.
Het maatschappelijk evenwicht dat vroeger binnen de staten tot stand kwam rond de hegemonische klasse van de nationale bourgeoisie kan in deze fase van de geschiedenis niet hersteld worden op internationaal niveau. Ook niet binnen een beperkte Europese ruimte. Dit vooronderstelt immers de verdwijning van de bestaande, rijke schakering van nationale culturen.
De technische middelen, en de economische structuren die eraan beantwoorden, kunnen zeer snel evolueren. Doch de menselijke geest werkt op het ritme van de eeuwigheid. De opvattingen, de waarden, de bestaansvormen waar de mens binnen elke natie impliciet naar refereert om zijn identiteit, zijn eigen zijn, te vatten en gestalte te geven, zijn steeds de neerslag van de specifieke omstandigheden waarin elke mensengroep tijdens een lange prehistorie zijn eigen bestaan heeft geproduceerd en gereproduceerd. Deze collectieve ervaring wordt, in de taal en de cultuur, van generatie tot generatie doorgegeven. Elke generatie reproduceert de haar overgeleverde cultuur, en in het proces van reproductie worden de overgeleverde waarden en concepten ongetwijfeld voortdurend gewijzigd en aangepast aan de eigentijdse levensvoorwaarden, aan de nieuwe technieken en productievoorwaarden.
Doch deze aanpassing gebeurt traag en fragmentair. De fundamentele opvattingen over mens en maatschappij, geldig binnen een gegeven groep, overleven honderden en duizenden jaren lang de concrete levenservaringen waarbinnen zij voor het eerst vorm kregen. Volkeren, talen en culturen verdwijnen voortdurend in het historisch proces. Of dit gebeurt als gevolg van een langdurend verval, of als resultaat van een plotselinge chaotische gebeurtenis, steeds is het een materiële en morele ramp voor alle leden van die betrokken groep. Het oude gevoel van nationale verbondenheid zal, na de ineenstorting van de maatschappelijke structuren die eraan beantwoorden, veelal nog honderden jaren nawerken en levend blijven, in de diaspora en bij de restgroepen van de verdwenen naties.
Het versmelten van naties tot een nieuw cultureel en politiek coherent geheel is een langdurig, quasi-biologisch proces. Op wereldschaal gemeten zal dit wellicht duizenden jaren vergen. Doch ook binnen de Europese ruimte, waar nochtans een ruime gemeenschappelijke culturele ondergrond verschillende naties verbindt, kan men de wagen niet straffeloos voor de paarden spannen. Pas nadat het unificerend cultureel proces een reële Europese dimensie zal hebben verkregen, zullen de voorwaarden vervuld zijn om een vreedzame en democratische samenleving op supranationaal niveau tot stand te brengen. Het kapitalisme is, in zijn razend snelle technische ontwikkeling, in een nieuwe historische contradictie terechtgekomen, die door Marx op geen enkel ogenblik werd ingeschat. Zijn nieuwe internationale structuur, die onmisbaar is voor de voortzetting van de verruimde reproductie, is onverenigbaar met het tot stand komen, op hetzelfde internationale niveau, van een maatschappelijk hegemonische en dus politiek heersende klasse.
Wij beleven niet “het einde van de geschiedenis”. Wel het einde van een lange historische epoque: het einde van een beschaving. Dit wordt de val van het Romeinse rijk. En de terugkeer naar de duistere middeleeuwen ... zoniet regelrecht naar de barbarij. Tenzij ...
Als productieproces is het kapitalisme onomkeerbaar de nationale ruimt ontgroeid. Doch een postkapitalistische economie kan perfect gereorganiseerd worden op nationale basis. Op voorwaarde dat het nieuw economisch stelsel afstapt van het model van de kapitalistische groei-economie, die slechts in evenwicht kan zijn wanneer zij, als een “perpetuum-mobile”, een eindeloze expansie blijft kennen en daarom internationaal moet zijn. Ecologisch is dat type van economie, hoe dan ook, onhoudbaar. De mensheid zal dus nieuwe paden betreden.
Het ontstaan van nieuwe, postkapitalistische economische structuren zal uiteraard samengaan met het ontstaan van nieuwe klassenverhoudingen. In dit proces zal een nieuwe politiek-heersende klasse te voorschijn treden. Het maatschappelijk terrein waarop deze nieuwe klasse de gehele maatschappij zal verenigen rond een nieuw maatschappijproject, en dus hegemonisch worden, kan slechts een natie zijn.
De massa’s hebben reeds instinctief gekozen. Zowat overal, van Moskou tot Kopenhagen en Parijs, heeft het volkse verzet tegen de supranationale dictatuur van “de markt”, spontaan de bedding gevonden van een nationalistisch reveil. Om te vermijden dat dit hernieuwd nationalisme zou verzanden in een steriele reactionaire revolte zonder perspectief, moeten de arbeidersklassen van Europa de leiding ervan op zich nemen. Zij kunnen en zullen er een democratische en economisch-progressieve inhoud aan geven.
Sinds het begin van de 18de eeuw is het nationalisme het bindmiddel geweest tussen de gedomineerde klassen en de bourgeoisie. Nu de nationale bourgeoisie verdwijnt, kan het nationalisme het bastion worden waarbinnen een nieuw historisch blok ontstaat, en van waaruit de opmars van het internationaal kapitaal zegevierend kan worden gestuit en gebroken.
De volkeren moeten, onder een nieuwe nationale leiding, opnieuw hun lotsbestemming in eigen handen nemen. De essentiële voorwaarde hiertoe is, dat de circulatie en de besteding van het kapitaal opnieuw onder nationale en dus politieke controle wordt gebracht. Dit hoeft geen afbreuk te doen aan de markteconomie met vrije circulatie van goederen, die immers bestonden voor het ontstaan van de nationale kapitalistische staten.
De postkapitalistische economie moet dan definitief de liberale mythe begraven, die wil dat vooruitgang en welvaart slechts het resultaat kunnen zijn van een voortdurende expansie van de productie, gesteund op een ongebreidelde technologische innovatie en de ermee verbonden kanalisatie van al de beschikbare middelen naar de grote, multinationale bedrijven. De dagelijkse realiteit toont aan dat deze “strategie” een averechts effect heeft. In de huidige stand van de technologische ontwikkeling kan de ongeremde expansie van het kapitalistisch reproductieproces nog alleen leiden tot groeiende werkloosheid; tot het verspillen van de beperkte natuurlijke hulpbronnen en kapitalen, voor de productie van goederen waarvan het sociaal gebruiksnut steeds marginaler wordt; tot wereldwijde afbraak van de volkswelvaart en uiteindelijk tot een ecologische ramp met kosmische dimensies.
Een nieuw economisch evenwicht kan slechts tot stand komen door de beschikbare middelen prioritair te besteden aan de reële sociale behoeften: huisvesting, gezondheid, onderwijs, cultuur, communicatie en maatschappelijk verantwoorde verkeersmiddelen. Deze behoeften moeten de aanwending en de expansie van de productiemiddelen bepalen.
Hierbij mag de les van de mislukking van het “reëel bestaande socialisme” niet uit het oog worden verloren. Grootschalige nationalisaties en een alom aanwezige bureaucratie beletten het tot stand komen van een nieuw economisch evenwicht, vervreemden de mens van zijn bestaan en zijn even funest voor de democratie als het internationaal kapitalisme.
Tot slot, terug naar eigen land. De Waalse arbeidersklasse heeft, probleemloos, de leiding genomen van het Waals nationalisme. Zij is daardoor op weg de hegemonische klasse te worden van een nieuwe natie die slechts he geschikt moment afwacht om haar soevereiniteit te proclameren.
De Vlaamse linkerzijde laboreert nog steeds aan een acuut syndroom var antinationalisme. Wat haar niet belet elk ander nationalisme, ver van haar bed, toe te juichen: van Cuba tot Vietnam, van Palestina tot Nicaragua. Over de historische oorzaken van deze politieke schizofrenie hebben wij het elders reeds gehad[9].
Diezelfde politieke ambivalentie verlamt de Vlaamse linkerzijde waar het gaat om het Europa van Maastricht. Men is er zich wel van bewust dat een supranationaal Europa slechts het internationaal kapitaal kan dienen. Doch de irrationele afkeer van het nationaal alternatief, maakt dat wij tussen twee stoelen blijven zitten. Sommigen sussen hun geweten met de kinderlijke droom van een sociaaldemocratische meerderheid in een Europees parlement ... dat geen enkele bevoegdheid heeft noch ooit zal krijgen[10].
Ondertussen laten wij het Vlaams nationalisme usurperen door een Antwerps kliekje, waarvan het politieke credo hoofdzakelijk bestaat uit het nostalgisch teruggrijpen naar slogans en symbolen van een voorbijgestreefd fascisme dat, in de huidige structuur van het internationaal kapitaal, geel enkele herlevingkans heeft. Zij zijn handig in het demagogisch exploiteren van enkele reële doch ondergeschikte problemen, zoals dat van de migranten waarvoor zij nochtans geen oplossing bieden bij gebrek aan inzicht in de dieperliggende oorzaken ervan.
Aldus slagen zij erin de energie van progressief Vlaanderen af te leiden naar een terrein, waarop zij de meester zijn. Zeker, racisme is een menselijke plaag. Doch het kan slechts op die schaal aan de oppervlakte komen, omdat de gehele politieke samenleving ziek is. En in deze tijd komt het grootste gevaar voor de democratie niet van het Vlaams Blok, doch van het supranationaal kapitalisme, waarvan de Vlaamse linkerzijde, helaas, de gedweeë volgeling blijft.
Het Vlaams nationalisme, veel meer dan andere nationalismen in Europa, is een potentieel progressieve kracht in deze fase van de geschiedenis. Het behoort aan een vernieuwde linkerzijde er de democratische en sociale richting aan te geven, die beslissend wordt voor de toekomst van het volk.
[1] Voor een goed overzicht van de opeenvolgende grondwetswijzigingen en wetten op de staatshervorming, zie:
a. VINCENT, Willy, Het post-unitaire België (1977, Lier, Van In),
b. MABILLE, Xavier, Histoire politique de la Belgique (1986, Bruxelles, CRISP), p. 349 tot 373 en Histoire politique de la Belgique, Complément 1986-1992 (1992-ibidem).
[2] MOMMEN, André, De teloorgang van de Belgische bourgeoisie (1982, Leuven, KRITAK).
[3] GRAMSCI, Antonio, zie o.m. Note sul Machiavelli (1975, Torino. Editori Riuniti), p. 37 en p. 55 tot 57. Il Risorgimento (ibidem) p. 104 en vlg.; p. 87: “... de supprematie van een sociale groep uit zich op twee manieren, als “dominantie” en als “intellectuele en morele leiding”. Il Materialismo storico (ibidem) p. 14-15; p. 91 : “Het ontstaan van een heersende klasse — dit is van een staat — gaat gepaard met het ontstaan van een nieuwe Weltanschauung”. Gli intelletuali (ibidem): p. 7-9.
[4] ROOSENS, Antoon, De Vlaamse Kwestie (1981, Leuven, KRITAK), p. 49.
[5] GRAMSCI, Antonio, Note sul Machiavelli (ibidem), p. 142-143: “Internazionalismo e politica nazionale”.
[6] Voor een grondige analyse van het concept van hegemonie bij GRAMSCI, en van de nationale dimensie van deze hegemonie, zie : MOUFFE, Chantal: “Hegemony and ideology in Gramsci”, in Gramsci and Marxist Theory (1979 — London, Routledge & Kegan Paul Ltd.) p. 168 tot 204; p. 194: “The particular form in which the hegemonic etho-political element presents itself in the life of the state and the country is “patriotism” and “nationalism”, which is “popular religion”, that is to say it is the link by means of which the unity of leaders and led is effected”.
[7] DE BRIE, Christian, Des démocraties sans voix. Lois du marché conti droits des peuples. In: Le Monde Diplomatique, 4 december 1992, p. 4.
[8] HOAGLAND, Jim, History bas a reverse gear and the U.N. bas no map. In: International Herald Tribune, 17 december 1992, p. 5.
[9] ROOSENS, Antoon, op cit., p. 44-46.
[10] Nieuw Links — Extra nummer december 1992 — Editoriaal.