Karl Marx
Het Kapitaal, boek 2: Het circulatieproces van het kapitaal
Hoofdstuk 7


Afdeling II
Het omzetten van het kapitaal

Omzettijd en omzetaantal

We hebben gezien: de totale circulatietijd van een gegeven kapitaal is gelijk aan de som van zijn omlooptijd en zijn productietijd. Het is de tijdsperiode vanaf het moment waarop de kapitaalwaarde in een bepaalde vorm wordt voorgeschoten tot aan de terugkeer van deze, zich in het circulatieproces bevindende, kapitaalwaarde in dezelfde vorm.

Het beoogde doel van de kapitalistische productie is steeds vermeerdering van de voorgeschoten waarde, of die waarde nu in haar zelfstandige vorm, d.w.z. in de geldvorm voorgeschoten is, of in waren, waardoor haar waardevorm in de prijs van de voorgeschoten waren enkel ideële zelfstandigheid bezit. In beide gevallen doorloopt die kapitaalwaarde tijdens haar kringloop verschillende bestaansvormen. Haar identiteit met zichzelf wordt vastgesteld in de boeken van de kapitalist of in de vorm van het rekengeld.

Of we de vorm G ... G’ nemen of de vorm P ... P, beide vormen houden in, 1. dat de voorgeschoten waarde als kapitaalwaarde gefungeerd heeft en zich vermeerderd heeft; 2. dat zij naar de vorm waarin ze haar proces begon teruggekeerd is, na dit proces doorlopen te hebben. De vergroting van de voorgeschoten waarde G en tegelijk de terugkeer van het kapitaal naar die vorm (de geldvorm) is concreet zichtbaar in G ... G’. Maar hetzelfde is in de tweede vorm het geval. Want P als uitgangspunt betekent de aanwezigheid van de productie-elementen, waren van een gegeven waarde. De vorm impliceert de vermeerdering van die waarde (W’ en G’) en de terugkeer naar de oorspronkelijke vorm, want in de tweede P bezit de voorgeschoten waarde opnieuw de vorm van de productie-elementen waarin zij oorspronkelijk voorgeschoten werd.

We hebben eerder gezien: “Wanneer de productie de kapitalistische vorm heeft, dan heeft de reproductie die ook. Zoals in de kapitalistische productiewijze het arbeidsproces slechts een middel is voor het meerwaardevormingsproces, zo is ook de reproductie slechts een middel om de voorgeschoten waarde als kapitaal te reproduceren, d.w.z. als een zichzelf vergrotende waarde.” (boek 1, hoofdstuk 21, p. 588)

De drie vormen I) G ... G’, II) P ... P en III) W’ ... W’ onderscheiden zich daardoor dat: in vorm II (P ... P) de hernieuwing van het proces, het reproductieproces, als werkelijkheid is uitgedrukt en dat in vorm I dit echter slechts als mogelijkheid is geschied. Maar beiden onderscheiden zich van vorm III, doordat de voorgeschoten kapitaalwaarde — hetzij als geld, hetzij in de gedaante van de materiële productie-elementen — het uitgangspunt vormt en dus ook het punt van terugkeer. In G ... G’ is de terugkeer G’ = G + g. Wordt het proces op dezelfde schaal vernieuwd, dan vormt G opnieuw het uitgangspunt en g treedt niet in haar binnen, maar toont ons slechts, dat G zich als kapitaal vergroot en dus een meerwaarde g heeft gecreëerd maar die van zich heeft afgestoten. In de vorm P ... P vormt de in de vorm van de productie-elementen P voorgeschoten kapitaalwaarde eveneens het uitgangspunt. De vorm sluit haar vergroting in. Vindt er eenvoudige reproductie plaats, dan begint dezelfde kapitaalwaarde, in dezelfde vorm P, haar proces opnieuw. Vindt er accumulatie plaats, dan opent P’ (die in waardegrootte gelijk is aan G’ en W’) het proces nu als vergrootte kapitaalwaarde. Maar zij begint opnieuw met de voorgeschoten kapitaalwaarde in de beginvorm, zij het dan met grotere kapitaalwaarde als voorheen. Daarentegen begint in vorm III de kapitaalwaarde het proces niet als voorgeschoten, maar als reeds vergrootte kapitaalwaarde, als de gehele, zich in de vorm van waren bevindende rijkdom, waarvan de voorgeschoten kapitaalwaarde slechts een deel is. De laatstgenoemde vorm is belangrijk voor de derde afdeling, waar de beweging van de afzonderlijke kapitalen in samenhang met de beweging van het maatschappelijke totaalkapitaal behandeld zal worden. Ze is daarentegen niet te gebruiken voor de omzet van het kapitaal, die steeds begint met het voorschot van kapitaalwaarde, hetzij in de vorm van geld of waar, en die steeds de terugkeer van de rondgaande kapitaalwaarde bepaalt in de vorm, waarin zij was voorgeschoten. Van de kringlopen I en II is de eerste in gedachten te houden wanneer hoofdzakelijk de invloed van de omzet op de meerwaardevorming in beschouwing wordt genomen; de tweede, voor zover het haar invloed op de productvorming betreft.

Net zo min als economen onderscheid hebben gemaakt tussen verschillende vormen van de kringloop, hebben ze deze met betrekking tot de omzet van het kapitaal als gescheiden beschouwd. Gewoonlijk wordt de vorm G ... G’ genomen omdat de afzonderlijke kapitalist er door wordt beheerst en deze hem helpt bij het opmaken van de rekening, zelfs wanneer het geld slechts in de gedaante van rekengeld het uitgangspunt vormt. Anderen gaan uit van de kosten van de productie-elementen tot het moment waarop deze zijn terugverdiend. Daarbij komt de vorm waarin de kosten worden terugverdiend, of in waren of in geld, niet ter sprake. Bv.:

“De economische cyclus, ... d.w.z. het gehele verloop van de productie, van de tijd, waar de onkosten worden gemaakt totdat deze zijn terugverdiend”. (Economic Cycle, ... the whole course of production, from the time that outlays are made till returns are received. In agriculture seedtime is its commencement, and harvesting its ending. [... In de akkerbouw is de zaaitijd het begin en de oogsttijd zijn einde.] - S. P. Newman, Elements of Political Economy, Andover and New York, p. 81.)

Anderen beginnen met W’ (IIIe vorm):

“De wereld van de handel kan worden beschouwd als een kringloop die we een economische cyclus zullen noemen en waarin steeds een omloop volbracht wordt zodra de bedrijvigheid, na het voltrekken van haar opeenvolgende transacties, weer aankomt bij het punt waar ze vanuit is gegaan. De aanvang kan gedateerd worden vanaf het punt waarop de kapitalist de inkomsten ontvangen heeft waardoor zijn kapitaal naar hem terugkeert; vanuit dat punt gaat hij er opnieuw toe over zijn arbeiders aan te werven en hen hun onderhoud, of veeleer de macht om zich haar te verschaffen, in arbeidsloon uit te keren; om door middel van hen de artikelen vervaardigd te krijgen waarin hij zaken doet; om deze artikelen op de markt te brengen en daar de kringloop van die reeks bewegingen tot een einde te brengen, doordat hij deze verkoopt en middels de opbrengst van de waren een vergoeding voor zijn gehele kapitaaluitgaven ontvangt.” Th. Chalmers, On Political Economy, 2nd edition, Glasgow 1832, p. 85.)

Zodra de totale kapitaalwaarde, die een individuele kapitalist in om het even welke bedrijfstak investeert, zijn kringloopbeweging heeft doorlopen, bevindt zij zich opnieuw in haar aanvangsvorm en kan nu hetzelfde proces herhalen. Zij moet haar herhalen, wil de waarde zich als kapitaalwaarde vereeuwigen en vergroten. De afzonderlijke kringloop vormt in het leven van het kapitaal slechts een onderdeel, dat zich voortdurend herhaalt, is dus een periode. Aan de einde van de periode G ... G’ bevindt het kapitaal zich opnieuw in de vorm van het geldkapitaal dat de reeks van de vormveranderingen waaruit haar reproductie- resp. meerwaardevormingsproces bestaat, opnieuw doorloopt. Bij het afsluiten van de periode P ... P bevindt het kapitaal zich opnieuw in de vorm van de productie-elementen die de voorwaarde voor haar hernieuwde kringloop vormen. De kringloop van het kapitaal, niet als een afzonderlijk gebeuren maar als periodiek proces bepaald, heet zijn omzet. De duur van die omzet is gegeven door de som van zijn productietijd en zijn omlooptijd. Deze totale tijd vormt de omzettijd van het kapitaal. Ze meet dus het interval tussen een kringloopperiode van de totale kapitaalwaarde en de eerstvolgende; de periodiciteit in het levensproces van het kapitaal, of zo men wil, de tijd van de vernieuwing, herhaling van het meerwaardevormings- resp. productieproces van dezelfde kapitaalwaarde.

Afgezien van de individuele avonturen die voor een afzonderlijk kapitaal de omzettijd kunnen versnellen of verkorten, is de omzettijd van de kapitalen verschillend al naargelang zijn verschillende investeringsgebieden.

Zoals de arbeidsdag de natuurlijke meeteenheid is voor de werking van de arbeidskracht, zo vormt het jaar de natuurlijke meeteenheid voor het proces van omzetten van kapitaal. De natuurlijke basis van die eenheid ligt daarin, dat de belangrijkste aardvruchten van de gematigde zone, die het moederland van de kapitalistische productie is, jaarlijkse producten zijn.

Noemen we het jaar als eenheid van de omzettijd U, de omzettijd van een bepaald kapitaal u, het aantal van zijn omzetten n, dan is n = U/u. Bedraagt dus bv. de omzettijd u 3 maanden, dan is n = 12/3; het kapitaal voltrekt 4 omzetten per jaar of zet zich vier maal om. Is u = 18 maanden, dan is n = 12/18 = 2/3 of het kapitaal voltrekt in een jaar slechts 2/3 van zijn omzettijd. Bedraagt zijn omzettijd meerdere jaren, dan wordt ze dus op meervouden van een jaar berekend.

Voor de kapitalist is de omzettijd van zijn kapitaal de tijd, waarin hij zijn kapitaal moet voorschieten, om het in waarde te vergroten en in de oorspronkelijke gedaante terug te krijgen.

Voordat we de invloed van de omzet op het productie- en meerwaardevormingsproces nader onderzoeken, moeten we eerst twee nieuwe vormen bekijken die het kapitaal door het circulatieproces verkrijgt en die op de vorm van zijn omzet inwerken.