Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Voorbeeld van de noodzaak van dialectisch denken en van niet-vaste categorieën en verhoudingen in de natuur: de valwet, die reeds na enkele minuten val onjuist wordt, omdat de straal van de aarde dan niet meer foutloos kan worden vastgesteld = ∞, en de aantrekkingskracht van de aarde toeneemt in plaats van gelijk te blijven, zoals de valwet van Galilei veronderstelt. Toch wordt deze wet nog steeds voortdurend onderwezen, maar het voorbehoud wordt weggelaten!
*
Newtons aantrekkingskracht en middelpuntvliedende kracht – voorbeeld van metafysisch denken: het probleem is niet opgelost, maar eerst gesteld, en dit als oplossing onderwezen. – Dito Clausius’ warmteafname.
*
Newtoniaanse gravitatie. Het beste wat ervan kan worden gezegd is dat het de huidige toestand van de planetaire beweging niet verklaart, maar verduidelijkt. De beweging is gegeven. Dito de aantrekkingskracht van de zon. Hoe is de beweging met deze gegevens te verklaren? Door het parallellogram van krachten, door een tangentiële kracht die nu een noodzakelijk postulaat wordt dat we moeten accepteren. Dat wil zeggen, uitgaande van het eeuwige karakter van de bestaande toestand, hebben we een eerste impuls nodig, God. Nu is noch de bestaande toestand van de planeten eeuwig, noch oorspronkelijk de beweging een samenstel, maar een eenvoudige rotatie, en het hier toegepaste parallellogram van krachten is onjuist, voor zover het niet slechts de onbekende grootheid ophelderde die nog gevonden moest worden, de x, d.w.z., voor zover Newton beweerde niet eerst de vraag te stellen, maar haar op te lossen.
*
Het krachtenparallellogram in het zonnestelsel van Newton is hoogstens waar voor het moment dat de torussen [Ringkörper] zich scheiden, want daar komt de rotatiebeweging in tegenspraak met zichzelf, verschijnt het als een aantrekkingskracht enerzijds en als een tangentiële kracht anderzijds. Maar zodra de scheiding voltooid is, is de beweging weer een eenheid. Dat deze scheiding moet plaatsvinden is een bewijs van het dialectische proces.
*
De theorie van Laplace gaat alleen uit van bewegende materie – rotatie is noodzakelijk voor alle lichamen die in de ruimte zweven.
Halley kwam in het begin van de 18e eeuw, op grond van het verschil tussen de gegevens van Hipparchus en Flamsteed over drie sterren, voor het eerst op het idee van de eigen beweging van de sterren (p. 410). – Flamsteeds British Catalogue, de eerste redelijk nauwkeurige en volledige (p. 420), daarna rond 1750, Bradley, Maskelyne, en Lalande.
Een dolle theorie over de reikwijdte van lichtstralen in lichamen van enorme afmetingen en de daarop gebaseerde berekening van Mädler – een theorie even dol als elke these in Hegels Naturphilosophie. (pp. 424-425).
De sterkste (schijnbare) juiste beweging van een ster=701” een eeuw= 11’41” = een derde van de diameter van de zon; kleinste gemiddelde van 921 telescopische sterren 8”, 65, sommige van hen 4”.
De Melkweg is een serie ringen die allen een gemeenschappelijk zwaartepunt hebben (p. 434).
De Pleiadengroep en daarin Alcyone, Tauri, centrum van beweging voor ons wereldeiland “tot in de verste regionen van de Melkweg” (p. 448). De omlooptijden binnen de Pleiadengroep zijn gemiddeld ongeveer 2 miljoen jaar (p. 449). De Pleiaden bestaan uit ringvormige groepen die afwisselend arm en rijk zijn aan sterren. – Secchi betwist de mogelijkheid om op dit moment een centrum te bepalen.
Volgens Bessel beschrijven Sirius en Procyon naast de algemene beweging ook een baan rond een donker lichaam (p. 450).
Algol eclips om de 3 dagen, duurt 8 uur, bevestigd door spectrale analyse (Secchi, p. 786).
In het gebied van de Melkweg, maar ver daarbinnen, een dichte ring van sterren van 7e-11e grootte; ver buiten deze ring de concentrische Melkwegringen, waarvan wij er 2 zien. In de Melkweg zijn volgens Herschel ongeveer 18 miljoen sterren zichtbaar met zijn telescoop, deze binnen de ring ongeveer 2 miljoen of meer, dus in totaal meer dan 20 miljoen. Bovendien is er in de Melkweg nog steeds een niet op te lossen schijnsel, zelfs achter de gekende sterren, vandaar dat er misschien nog meer ringen verborgen zijn vanwege het perspectief? (pp. 451-452)
Alcyone staat 573 lichtjaren ver van de zon. Diameter van de Melkwegring van afzonderlijk zichtbare sterren, minstens 8.000 lichtjaren. (pp. 462-463)
De massa van lichamen die zich bewegen binnen de straal van de zon-alcyon van 573 lichtjaren, berekend op 118 miljoen zonnemassa’s (p. 462), komt in het geheel niet overeen met het maximum van 2 miljoen sterren die zich daarbinnen bewegen. Donkere lichamen? Er is in ieder geval iets mis. Een bewijs hoe onvolmaakt onze observaties nog steeds zijn.
Voor de buitenste ring van de Melkweg gaat Mädler uit van een afstand van duizenden, misschien wel honderdduizenden lichtjaren (p. 464).
Mooi argument tegen de vermeende absorptie van licht:
“Er is inderdaad zo’n afstand” (vanwaar geen enkel licht ons bereikt) “maar de reden is heel anders. De snelheid van het licht is eindig; vanaf het begin van de schepping tot onze dagen is een eindige tijd verstreken, en wij kunnen de hemellichamen dus slechts waarnemen tot de afstand die het licht in die eindige tijd passeert!” (p. 466)
Dat licht, dat in intensiteit afneemt volgens het kwadraat van de afstand, moet een punt bereiken waar het niet meer zichtbaar is voor onze ogen, hoezeer deze laatste ook worden verbeterd en toegerust, is vrij duidelijk, en volstaat voor het weerleggen van het standpunt van Olbers dat alleen lichtabsorptie in staat is om de duisternis van de hemel te verklaren die toch in alle richtingen wordt gevuld met stralende sterren tot op een oneindige afstand. Waarbij niet gezegd is dat er geen afstand is waar de ether geen licht meer doorlaat.
*
Nevels. Alle vormen, duidelijk cirkelvormig, elliptisch of onregelmatig en gekarteld. Alle graden van oplosbaarheid, overgaand in totale onoplosbaarheid, waar alleen condensatie in het centrum te onderscheiden is. In sommige van die nevels zijn tot tienduizend sterren te zien, de middelste meestal gecondenseerd, zeer zelden een centrale ster met een grote helderheid. De reuzentelescoop van Rosse heeft er veel waargenomen. Herschel I telt 197 sterrenhopen en 2.300 nevels, waarbij nog de nevels moeten worden geteld die door Herschel II aan de zuidelijke hemel zijn gecatalogiseerd. – De onregelmatige moeten verre wereldeilanden zijn, omdat de dampmassa’s alleen in evenwicht kunnen bestaan in bolvormige of ellipsoïde vorm. De meeste zijn maar net zichtbaar met de sterkste telescopen. De ronde kunnen hoogstens dampmassa’s zijn, het zijn er 78 van de 2.500. Herschel gaat uit van 2 miljoen, Mädler – uitgaande van een reële diameter gelijk aan 8.000 lichtjaren – 30 miljoen lichtjaren ver van ons vandaan. Omdat de afstand van elk astronomisch systeem van lichamen tot het volgende minstens honderd keer zo groot is als de diameter van het systeem, zou de afstand van ons wereldeiland tot het volgende minstens 50 keer zo groot zijn als 8.000 lichtjaren = 400.000 lichtjaren, in welk geval we met de enkele duizenden nevels ver voorbij de 2 miljoen komen van Herschel I (Mädler, loc cit., p. 485-492).
Secchi:
“De nevels die kunnen worden opgelost geven een continu en een gewoon stellair spectrum. De eigenlijke nevels geven echter gedeeltelijk een continu spectrum, zoals de nevels in Andromeda, maar meestal een spectrum dat bestaat uit één of zeer weinig heldere lijnen, zoals de nevels in Orion, Sagittarius, Lyra, en het grote aantal nevels dat bekend staat onder de naam “planetaire” (rondachtige) “nevels”. (p. 787)
(De Andromedanevel is volgens Mädler, p. 495, onoplosbaar. – De Orionnevel is onregelmatig, vlokkig en steekt als het ware de armen uit, p. 495. – Lyra en het Zuiderkruis zijn slechts licht elliptisch, p. 498).
Huggins vond in het spectrum van nevel nr. 4374 (Herschel-catalogus) drie heldere lijnen; “Hieruit volgde onmiddellijk dat deze nevelvlek niet bestaat uit een cluster van individuele sterren, maar een echte [cursief van Engels] nevel is, een gloeiende substantie in gasvormige toestand.” [p. 787]
De lijnen zijn van stikstof (1) en waterstof (1), de derde is onbekend. Hetzelfde geldt voor de Orionnevel. Zelfs nevels die lichtgevende punten bevatten (Waterslang, Boogschutter) hebben deze heldere lijnen, zodat de verzamelde stellaire massa’s nog niet vast of vloeibaar zijn (p. 789) Lyra slechts een stikstoflijn (p. 789). – Orionnevel 1° dichtste deel, gehele omvang 4° [p. 790-791].
Secchi: Sirius:
“Elf jaar later (na de berekening van Bessel, Mädler, p. 450) ... werd niet alleen de satelliet van Sirius ontdekt in de vorm van een zelflichtende ster van de zesde grootte, maar werd ook aangetoond dat zijn baan samenvalt met die berekend door Bessel. Sindsdien is de baan ook voor Procyon en zijn metgezel bepaald door Auwers, hoewel de satelliet zelf nog niet gezien is” (p. 793).
Secchi: Vaste sterren:
Omdat de vaste sterren, met uitzondering van twee of drie, geen waarneembare parallax hebben, zijn ze minstens zo’n 30 lichtjaren van ons verwijderd (p. 799).
Volgens Secchi zijn de sterren van de 16e grootte (nog steeds te onderscheiden in de grote telescoop van Herschel) 7.560 lichtjaren ver weg, die in de telescoop van Rosse zijn minstens 20.900 lichtjaren ver weg (p. 802).
Secchi (p. 810) vraagt:
Als de zon en het hele systeem zijn gestorven, “zijn er dan krachten in de natuur die het dode systeem in zijn oorspronkelijke staat van gloeiende nevel kunnen herstellen en weer tot nieuw leven kunnen wekken? We weten het niet.”
*
Secchi en de paus.
*
Descartes ontdekte dat eb en vloed wordt veroorzaakt door de aantrekkingskracht van de maan. Dito tegelijk met Snellius de fundamentele wet van lichtbreking {1} en dat in een vorm die hem eigen is en verschilt van die van Snellius.
*
Mayer, Mechanische Theorie der Wärme, p. 328. Kant heeft al verklaard dat eb en vloed een vertragend effect hebben op de draaiende aarde. (Adams berekening dat de duur van de siderische dag nu met 1/100 seconde toeneemt in 1000 jaar).
{1} In de marge van het handschrift: “Betwist [door] Wolf, p. 325”.