Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Het belang van Friedrich Engels
voor een hedendaagse materialistische epistemologie

Onderstaande is een vertaling van een oorspronkelijk in het Engels geschreven artikel ter gelegenheid van de 200ste geboortedag van Friedrich Engels

De originele versie is te vinden op:
www.kra.nl/Website/ArtkelenSP/Engels200-Final-preprint.pdf
De vertalingen van citaten (in geval er geen Nederlandstalige uitgave is) zijn van de auteur).
Let wel vertalingen zijn geen wiskunde en in verschillende uitgaven in verschillende talen, of zelfs verschillende vertalingen in dezelfde taal, kan een formulering net anders zijn.

Samenvatting
In deze studie onderzoeken we in hoeverre de kentheoretische ideeën van F. Engels, gebaseerd in 19e-eeuwse wetenschap, als springplank kunnen dienen tot een nieuwe epistemologie binnen de kaders van hedendaagse wetenschap.

Inleiding

Tegenwoordig gaat het niet meer om het bestrijden van een idealisme dat de wetenschap ontkent, maar veeleer om het bestrijden van een idealisme binnen de moderne wetenschap. Deze strijd houdt in: het handhaven van een materialistische epistemologie tegenover ofwel platonisch-theoretische ofwel empirisch-agnostische wetenschapsopvattingen die vandaag de dag de overhand hebben; het verwerpen van de antithese wetenschap-geschiedenis (iets wat de anti-historici niet voldoende duidelijk hebben gedaan), het centraal stellen van de historische natuurwetenschappen en hun consolidatie met de menswetenschappen; en ten slotte, het uitwerken van het verband tussen materialisme en hedonisme, met alle gevolgen van dien voor het model van het socialisme dat we voor onszelf voor ogen hebben. Het anti-Engelsisme staat voor een afwijzing van die zienswijze.
(Timpanaro 1975a, 128)

In deze bijdrage voor Friedrich Engels zijn tweehonderdste verjaardag behandel ik Engels als een historische figuur in zijn negentiende-eeuwse context met sterke en pertinente emancipatorische ideeën, binnen een materialistische kentheorie die voorwaarde is voor het emancipatorische project dat hij en Karl Marx voor ogen hadden. In deze bijdrage zal ik me vooral richten op zijn Anti-Dühring en zijn Dialectiek van de Natuur, in hun negentiende-eeuwse context. Ten tweede zal ik zijn intenties die hij bij het schrijven van deze inspirerende werken had, gebruiken als basis voor een verdere reflectie op de wetenschappen en hun mogelijke bijdrage aan de menselijke emancipatie. In het bijzonder zal ik ingaan op de vraag in hoeverre wetenschappelijke theorieën de ons bekende wereld weergeven en in hoeverre theorieën in de natuurwetenschappen en de biologie als model kunnen dienen voor de geesteswetenschappen en de sociologie. Met andere woorden, als we de wereld materialistisch beschouwen, dat wil zeggen dat ze bestaat onafhankelijk van wat de mensheid ervan maakt, hoe kunnen ons nu dan de vroege aanzetten van Engels en Marx in het begrijpelijk maken van deze wereld, vandaag de dag, helpen bij het redden van de mensheid van een door zichzelf veroorzaakte catastrofe.

1) De uitdaging

Een herdenking van een held als Friedrich Engels zou meer moeten zijn dan een terugblik op al zijn woorden en daden. Er zijn veel biografieën geschreven, zowel hagiografisch als haatdragend. Helaas zijn beide literaire genres van beperkte waarde als we de verdiensten van Engels aan de orde willen stellen om ons, hier en nu, te stimuleren een hedendaagse materialistische epistemologie te ontwikkelen, zonder de halfgodsdienstige ondertoon die tijdens de stalinistische cultus kon worden waargenomen.

De tijd lijkt rijp voor een nieuwe benadering van Engels, die een einde maakt aan oude mystificaties. Een dergelijke benadering kan voortbouwen op de uitstekende uitgave van Engels’ geschriften in de Marx-Engels Gesamtausgabe (MEGA2) en de uitstekende inleidende essays die deze werken duiden en in hun negentiende-eeuwse context situeren (Engels 1985), (Engels 1988).

Van Engels is vaak een karikatuur gemaakt. Dit kan gebaseerd zijn op de vermeende uni-lineaire opeenvolging: Marx, Engels, Lenin, Stalin en Mao. Critici van deze suggestie werken vaak terug en maken Engels tot de boosdoener bij het ‘redden’ van Marx. Hij is vaak afgeschilderd als een grote vereenvoudiger die de subtiele en briljante ideeën van Marx vervormde (Levine 1975), (Carver 1983) .

In het midden van de jaren zeventig viel Sebastiano Timpanaro de kunstmatige en ongefundeerde rol van Engels als de slechterik met kracht aan.

“In de loop van de twintigste eeuw heeft een bepaalde intellectuele stroming telkens de overhand gekregen in de burgerlijke cultuur ... sommige marxisten hebben getracht het denken van Marx zo te ‘interpreteren’ dat het zo homogeen mogelijk aansluit met de overheersende filosofie”. (Timpanaro 1975a, 73). “Zo kan Marx, terwijl Engels beladen is met materialistische ballast, het uiterlijk aannemen van een diepgaande en subtiele (en nog onbegrepen) grote intellectueel die de rigueur is in onze culturele wereld”.

In dezelfde geest vallen twee recentere boeken op. Elmar Altvater (Altvater 2015) benadrukt de eenheid van natuur en maatschappij en bespreekt kritisch Engels zijn critici en benadrukt zijn anticipatie op veel elementen binnen de huidige ecologiediscussie . Michael Krätke (Krätke 2020) benadrukt de intieme intellectuele en praktische samenwerking tussen Engels en Karl Marx en de rol van Engels als initiatiefnemer van nieuwe ideeën en concepten.

We vinden daar een relevante en actuele kritiek op “Engels Bashing” zoals Krätke het noemt. Historische vervormingen kunnen alleen vermeden worden als we een denker in zijn of haar historische context plaatsen. We kunnen iemands streven en zoektocht nooit definiëren als ongepast, afwijkend of zelfs vals zonder rekening te houden met de hele historische maatschappelijke context en zijn beperkingen (bv. religie, politieke onderdrukkingscultuur, moraal, enz.). We kunnen alleen stellen dat elke theorie voorlopig is en altijd herzien en overtroffen kan worden. Soms is de levensduur kort (zoals in het geval van de flogistontheorie in de chemie), en soms duurt het heel lang (zoals het begrip absolute ruimte). De historiciteit van de theorie is op zichzelf dialectisch, en dialectiek betekent het overstijgen van stadia. Intrinsiek betekent historisch materialisme zelfreflectie; de productieve krachten veranderen de maatschappij en omgekeerd: de geschiedenis van de marxistische theorie moet op een marxistische manier worden geschreven. De notie van historische contingenties is nog steeds slecht gedefinieerd in zijn brede economische, politieke, biologische en fysisch-chemische betekenis. Historisch materialisme is een analytische benadering met een eigen dynamiek en kan zeker niet gereduceerd worden tot zogenaamd meer fundamentele begrippen als dialectisch-materialisme (Diamat), zoals die in de stalinistische school worden geponeerd, noch als onbemiddelde “reflecties” in de bovenbouw van de materialistische basis (zoals in het vulgair materialisme).

Historische materialistische zelfreflectie is een uiting van menselijke arbeid en zoals Karl Marx in zijn tweede stelling over Feuerbach schreef: “De vraag of aan het menselijk denken objectieve waarheid mag worden toegekend, is geen theoretische, maar een praktische vraag. De mens moet de waarheid, d.w.z. de werkelijkheid en de macht, het aardse karakter van zijn denken in de praktijk bewijzen. De strijd over de werkelijkheid of niet-werkelijkheid van het denken, dat volledig losstaat van de praktijk, is een zuiver scholastische kwestie.” (Marx, 1976b)

Dit is een duidelijke oproep tot serieus wetenschappelijk onderzoek naar alle aspecten van de mensheid.

Engels moet daarom worden gesitueerd in zijn context met de daaraan verbonden beperkingen. In lijn met nieuwe ontwikkelingen in de geschiedschrijving van de wetenschap kan het nuttig zijn om Engels als personage te analyseren. Lorraine Daston en Otto Sibum, die dit concept ontwikkelen in de context van sociale studies van de wetenschap, schreven: “Tussen de individuele biografie en de sociale instelling ligt de persona: een culturele identiteit die tegelijkertijd het individu in lichaam en geest vormgeeft en een eenheid creëert met een gedeeld en herkenbaar uiterlijk” (Daston en Sibum 2003) , en “... de interactie tussen de maatschappij die betekenis moet toekennen aan een persona en de individuen die het moeten belichamen staat centraal, wat het hybride karakter van het persona-concept tussen individu en maatschappij onderstreept. Symbolen, waarden en betekenissen – de elementen van de cultuur – zijn essentiële componenten in deze interactie”.

Ik zal proberen de discussie over Engels een stap verder te brengen, over het waarom, vanwaar en wat hij schreef, en bovendien over de vraag hoe we vandaag de dag de fundamentele zoektochten van Engels kunnen voortzetten, in de context van ons huidige begrip van de mensheid als onderdeel van de natuur. Ik zal twee dingen proberen. Ten eerste zal ik proberen de basis te leggen voor een historisch-materialistische interpretatie van Engels’ historisch materialisme, waarbij ik me vooral zal richten op zijn Anti-Dühring en zijn Dialectiek van de Natuur. Ten tweede zal ik deze inspirerende werken gebruiken als basis voor verdere reflectie op de wetenschappen en hun mogelijke bijdrage aan de menselijke emancipatie in de hedendaagse wereld.

2) Engels in perspectief

Vier noodzakelijke vragen

Terugkijkende op twee eeuwen geleden moeten we ons op minstens vier zaken richten.

Ten eerste: wat was Engels’ politieke en morele motivatie? Waarom probeerde hij een theorie en praktijk te ontwikkelen voor de emancipatie van de mensheid – van de afschaffing van de verschillende vormen van onderdrukking tot een nieuwe vorm van samenleving waarin iedereen (met plezier!) werkt naar zijn of haar capaciteiten en die goederen en onderdak ontvangt naar zijn of haar behoeften? En, hoe heeft Engels deze motivatie uitgedrukt in zijn culturele context en de concrete maatschappelijke kenmerken en beperkingen van zijn tijd?

Ten tweede: in hoeverre is de manier waarop Engels zijn emancipatorische politieke project heeft gekaderd, beïnvloed door de hegemonische cultuur van het mechanistische denken en door de fenomenale explosie van biologische, chemische, agrarische, geologische en fysische theorieën, alsmede door hun toepassingen in de technologie? In hoeverre heeft deze hegemonische cultuur zijn visie op sociale bewegingen als emancipatorische projecten vormgegeven?

Ten derde: Hoe integreren we vandaag de dag nieuwe wetenschappelijke inzichten en nieuwe modellen in het emancipatorische project zonder te proberen alle nieuwe kennis en inzichten in oude schema’s te gieten? Essentieel hierbij is: hoe kunnen we beter – al is het maar een klein beetje – in de toekomst kijken. Met andere woorden: hoe kunnen de wetenschappelijke prestaties van de 20ste en 21ste eeuw veranderingen teweegbrengen in onze visie op een mogelijke toekomst?

Karl Marx ging als fundamenteel menselijk kenmerk uit van het unieke karakter van de menselijke soort in zijn vermogen tot teleologie:

“Niet alleen dat hij een vormverandering van het natuurlijke tot stand brengt, hij realiseert in het natuurlijke tevens zijn doel, een doel dat hij kent, dat als een wet zijn wijze van handelen bepaalt en waaraan hij zijn wil moet onderwerpen.” (Marx, 1976a,)

Marx drukt hier ook een typisch negentiende-eeuws geloof uit in eeuwige wetten, met een voorspelbare uitkomst, een begrip dat moet worden achtergelaten. Een betere wereld is geen vaststaand object op zich. We hebben eenvoudigweg geen idee wat de maatschappelijke spanningen zullen zijn in een postkapitalistische samenleving, zelfs met diepe kennis van mislukte experimenten in de USSR, China, Cuba en vele andere kleinere projecten.

Ten vierde: hoe kunnen we op basis van voorlopige antwoorden op de eerste drie vragen bewust de betere toekomst die Engels nastreefde bevorderen – niet alleen door een strijd tegen kapitalistische uitbuiting en andere vormen van onderdrukking, maar ook door het verduidelijken van mogelijke wegen die moeten worden bewandeld? Zo’n project moet worden ingekaderd in termen van de spanning tussen hoop voor de toekomst en de concrete mogelijkheden van het heden. Een epistemologie voor het antropoceen, waar Jürgen Renn sterk op aandringt, is een integratie en transcendentie van oudere fasen van de menselijke cultuur en kennis (Renn 2020).

De huidige bijdrage beperkt zich tot Engels’ (en Marx’!) veronderstelling dat de moderne wetenschap een model en motor voor emancipatie zou kunnen zijn. Wat betekenden de grenzen van het negentiende-eeuwse denken voor hun project? Wat onthullen recente theorieën en modellen over de (on)mogelijkheid om ons punt aan de horizon te definiëren? Met andere woorden, hoe verandert de historische contingentie? Gelijkheid voor alle mensen binnen de notie “volgens capaciteiten en behoeften” betekent niet dat mensen gelijk zijn als atomen zoals de rationele keuzetheorie in de neoklassieke economie beweert, die gebaseerd is op de negentiende-eeuwse thermodynamica (Mirowski 1991). We weten dat mensen allemaal verschillend zijn en nu accepteren zelfs economen dat.[1]

De context van de Anti-Dühring

De successen van de negentiende eeuwse wetenschappen, zoals thermodynamica, elektromagnetisme, organische chemie, geologie en opkomende genetica in de vorm van evolutie en erfelijkheid, vulden de wereld met optimisme en het idee vatte post dat een theorie, indien “correct” toegepast, de mensheid oorlog en ellende zou overwinnen. Dit wetenschappelijk optimisme was een sterke impuls voor het idee dat het socialisme gebaseerd moet zijn op een solide theorie en dat het socialisme voortaan in staat zal zijn om op een georganiseerde manier de Hobbese oorlog van allen tegen allen te overwinnen. Terwijl Marx en Engels probeerden een wetenschappelijk socialisme vorm te geven, was het ook een gemeenschappelijk en vasthoudend geloof dat de organisatie van de samenleving gebaseerd moet zijn op een bewust plan en dat zo’n plan gegrondvest kan worden door goed gebruik te maken van wetenschap en technologie.[2]

Zoals Griese en Pawelzig, beiden lid van de redactie van de Mega2 publicatie van Dialectiek van de Natuur, aangeven, was in de vroege arbeidersbeweging de noodzaak tot een brede opvoeding (Bildung) een belangrijk aspect van de politieke activiteit. De uitgebreide commentaren op Dühring sluiten aan bij die opvatting aan. De auteurs stellen ook dat Engels’ aantekeningen die Dialectiek van de Natuur zijn geworden, in die context moeten worden gezien. Engels’ ambitie was niet zozeer een nieuwe theorie, zoals Marx’ project over economie, maar om een breed overzicht te bieden dat de noodzaak van een “wetenschappelijke” sociale theorie bewijst, tegenover vormen van simplistisch materialisme à la Ludwig Büchner (Griese en Pawelzig 1995).

Eugen Karl Dühring was een briljante ideoloog, antisemiet en voorloper van het nationaalsocialisme (Kaltenbrunner 1970), met een grote invloed in de jonge Duitse sociaaldemocratische beweging. Hij publiceerde in zeer korte tijd een reeks boeken variërend van titels als Kapital und Arbeit (1865), en uiteindelijk zijn prefascistische boek Die Judenfrage als Racen-, Sitten- und Culturfrage mit einer weltgeschichtlichen Antwort (1881) (Muller 2004).

Tegen het opportunisme en de romantische luchtkastelen in de vroege arbeidersbeweging, wilde Engels het “wetenschappelijk socialisme” definiëren als een manier om de socialistische theorie systematisch te ontwikkelen. Dührings werken werden een voorwendsel om het socialistische denken te systematiseren.

“Enerzijds kreeg ik daardoor de gelegenheid op de zeer verschillende gebieden die hier behandeld worden mijn opvatting over tegenwoordig van meer algemeen wetenschappelijk of praktisch belang zijnde vraagstukken positief te ontwikkelen” (Engels 2010a,5).

Engels schreef met actieve hulp van Marx in zeer korte tijd een monumentale tour d’horizon. Zoals hij in het voorwoord van de 1e editie uitlegt:

“Het volgende werk is geenszins de vrucht van een of andere ‘innerlijke’ drang. Integendeel” (Engels 2010a,5),

dit geeft aan dat het werk niet is gestructureerd als een zelfstandige verhandeling over het socialisme. De polemische aanval op Dühring had echter een duidelijk educatief doel.

Engels’ Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft of Herr Eugen Dühring’s Revolution in Science (vaak afgekort tot Anti-Dühring) werd na de derde editie van 1894, een basis en centraal leerboek over historisch materialisme en dialectiek voor wereldwijde generaties socialisten. Het is duidelijk dat het vrij eenvoudig is om dit boek aan te vallen op basis van latere politieke ervaringen en opgebouwde kennis.

Het echte probleem is niet Anti-Dührings vele voorbeelden uit de losse pols, of onvoldoende onderzochte technische onderwerpen, maar het feit dat zo’n sterk polemisch en historisch contextueel educatief boek een bijbel is geworden voor de sociaaldemocratische beweging en zelfs een heilig geschrift in de stalinistische cultus. Dit in volledige tegenspraak met Engels’ nadruk op zelforganisatie en zelfemancipatie. Engels vele argumenten vanuit een voorbeeld, in plaats van opgebouwd te zijn vanuit de onderliggende dynamiek, dienden een educatieve rol. Echter, in latere jaren, en met name in Diamat (dit was de naam die binnen het stalinisme aan het dialectisch materialisme werd gegeven) , vond er een omkering plaats van voorbeelden die een dynamiek blootleggen, naar wetten die een dynamiek bepalen. Op dezelfde manier werden wiskundige of logische wetten leidende vormen van denken. De drie zogenaamde dialectische wetten (de eenheid van tegenstellingen, de negatie van de negatie, en de kwantiteits-kwaliteitsovergang), geabstraheerd uit (historisch) empirisch onderzoek, werden grondbegrippen die beschouwd werden als ultieme waarheden; zoals het idee van de Euclidische meetkunde ultiem waar zou zijn.[3]

Zoals Marx zei:

“De mystificatie, waaronder de dialectiek bij Hegel te lijden heeft, neemt geenszins weg dat hij de eerste was die volledig en bewust haar algemene bewegingsvormen uiteenzette. Zij staat bij hem op de kop. Men moet haar ondersteboven keren om in het mystieke hulsel de rationele kern te vinden”. [Marx 1976a, 103] www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/het_kapitaal.pdf p. 23

Interpenetrerende objecten, krachten, bewegingen en concepten zullen door hun historische dynamiek steeds opnieuw worden uitgedrukt in nieuwe modellen. Wetten, uitgedrukt in menselijke (teken)taal, zijn menselijke uitdrukkingen van ervaring en kennis en dus nooit transhistorisch. Dit in tegenstelling tot menselijke uitvindingen, die in een historische situatie ontstaan maar bij ons blijven (niet noodzakelijkerwijs in gebruik), zoals de fiets, de atoombom, of een wiskundige theorie (met alle respect voor de platonisten).

Alleen al het feit dat de bijnaam van het boek Anti-Dühring is, is een sterke waarschuwing dat het boek een aanval is, en niet het eerste deel van een boekenreeks onder de titel Pro-Socialisme. Het zou Dr. Dühring te veel eren om zijn werk als uitgangspunt te nemen voor een definitie van het socialisme vanuit haar ontkenning.[4]

Experimentele Kennis

Wat betekent dit dan voor een frisse aanpak? Niet dat we moeten beginnen bij het begin van de menselijke beschaving, net zomin als dat voor Marx, de economie van de Babyloniërs cruciaal is voor zijn kritiek op de dynamiek van het moderne kapitalisme. We moeten niet proberen een “wet” op de geschiedenis te drukken, die dan ook moet leiden tot een welomschreven toekomst. De negentiende-eeuwse notie van de natuurkundige wet werd een model voor “natuurlijke” maatschappelijke wetten, en zo krachtig dat het de openbaring van Rosa Luxemburg nodig had (in plaats van een voor de hand liggende conclusie) dat de kapitalistische productiewijze niet hoeft te eindigen in het socialisme, maar net zo goed kan eindigen in barbarij: de totale vernietiging van het evolutionaire experiment van de natuur met de mensheid (Luxemburg 1915).[5]

Engels’ aanval in Anti-Dühring, en zijn aantekeningen in Dialectiek van de Natuur zijn embryonale stukken voor een groter en ander werk over hoe we de natuur en de methoden en technieken voor de interactie met de natuur begrijpen.

Voor een hedendaagse lezer is het belangrijk om de polemieken te lezen en te proberen de diepere redenering te begrijpen. Engels had een opmerkelijk brede kennis van de wetenschappen en biologie van zijn tijd. Maar we moeten er rekening mee houden dat deze kennis niet altijd de nieuwste en meest actuele was, en soms zelfs ernstig achterbleef, zoals in het geval van de wiskunde, zoals de oud secretaris van Trotsky en later beroemde wiskundige Jean van Heijenoort boos schreef (Van Heijenoort 1985) . Bovendien zijn, alleen al omdat Anti-Dühring polemisch is, de argumenten ervan vaak gebaseerd op voorbeelden en (nog) niet op een consistente theorie.[6]

De notities die Engels schreef, al voor het schrijven van Anti-Dühring, bevatten interessante overwegingen, maar zijn zeker geen uitgewerkte gedachten. We kunnen gerust Albert Einstein citeren, die door Eduard Bernstein werd gevraagd om een beoordeling van een deel van de notities die Dialectiek van de Natuur werden, schreef: “... de inhoud is niet van bijzonder belang, noch vanuit het oogpunt van de hedendaagse fysica, noch voor de geschiedenis van de fysica. Anderzijds kan ik me voorstellen dat deze tekst in aanmerking komt voor publicatie voor zover hij een interessante bijdrage levert aan het verhelderen van de intellectuele persoonlijkheid van Engels” (Engels 1985, 597).[7]

De echte discussie toen en nu gaat niet over de voorbeelden die inductief een wereldbeeld (Weltanchauung) bewijzen , maar over hoe we de historiciteit van de natuur kunnen begrijpen en het feit dat de planeet één geheel is, één totaliteit. We hebben nu te maken met een catalogus van wederzijds uitsluitende theorieën en hun regulerende wetten,[8] maar geleidelijk aan moeten we een omvattend inzicht krijgen in de dynamiek van de natuur en de rol van de mens daarin.[9]

De crux is: hoe het menselijk lichaam als biologische materie in staat is om al haar ervaringen te weerspiegelen in steeds nieuwere theorieën, die steeds meer onderzoeksgebieden beslaan. Het is in de negentiende eeuw dat we monumentale stappen voorwaarts maken in alle wetenschappen. Daarom besteedt Engels veel aandacht aan deze nieuwe ontwikkelingen.

“Filosofisch of dialectisch denken was voor Engels – en hier is hij het eens met Hegel en niet met Schelling – een denken dat gebaseerd is op concepten, conclusies en bewijzen. In die zin is het wetenschappelijk denken. Alleen onder deze voorwaarde bevordert het filosofisch denken het proces van natuurwetenschappelijke kennis. Een groot deel van het huidige manuscript is gewijd aan de vraag in hoeverre de objectieve dialectiek van de natuur in de natuurwetenschappen wordt weerspiegeld, en in hoeverre deze een dialectische inhoud heeft” (Engels 1985, 16*-32*).

Hier is het probleem goed gesteld. Als we beginnen met de notie dat de natuur een dynamisch systeem is waarin tijdelijke structuren en krachten op elkaar inwerken, dan beseffen we dat we te maken hebben met een tijdelijke ontwikkeling. In ons huidige (aardgebonden) geval bereiken we de grenzen van het traditionele denken en de traditionele modellen. Engels neemt, net als veel filosofen, de nieuwste versies van ‘natuurlijke’ wetten als uitgangspunt voor projecties in de toekomst.[10]

Engels is “wetenschappelijk” omdat hij benadrukt dat de natuur zich intrinsiek uitdrukt in, wat wij noemen, dialectiek, wat een goede werkhypothese is. Net zoals de euclidische meetkunde een uitstekende hypothese is, zolang we geen andere intuïtie hebben om wederzijds bepalende interpenetrerende fenomenen te benoemen, anders dan te herbenoemen, als – zeg maar – niet-lineair gedrag. De transcendentie van grenzen in ons denken en modelleren komt tot uiting in het feit dat we getuige zijn van regelmatige herzieningen van wetenschappelijke theorieën.

Engels spendeert veel tijd aan het simpele voorbeeld van de scheikunde. Dialectiek in de chemie, dat een groot deel van de notities omvat, is relatief eenvoudig te begrijpen. Zodra duidelijk werd dat we chemische moleculen kunnen beschouwen als samengesteld uit een aantal meer elementaire chemische atomen, vroeg deze ontleding van moleculen in atomen om een theorie over de verschillende vormen van chemische binding. Combinaties van individuele entiteiten, of het nu gaat om atomen of moleculen, kunnen niet bestaan zonder het begrip binding. In oppervlakkige taal zou men kunnen zeggen dat het deeltje (een atoom, molecuul of subatomaire entiteit) en zijn bindingskrachten een samengestelde totaliteit zijn, aangezien het nieuwe, begrensde, deeltje weer een op zichzelf staande eenheid is. Op die manier zou men de verwevenheid van chemische atomen en bindingskrachten een dialectische eenheid kunnen noemen, aangezien chemische moleculen worden beschouwd als objecten met een beperkte ruimtelijke extensie en bindingskrachten worden beschouwd als velden die over grote afstanden reiken in vergelijking met de grootte van de atomen, dit terwijl ze alleen samen bestaan.

Het spreekt voor zich dat de theorie van de chemische binding enorm succesvol bleek te zijn en equivalenten vond in theorieën over de samenstelling van elementaire deeltjes, de bestanddelen van atomen. Ze passen allemaal in de notie van een wereld die bestaat uit deeltjes en velden, om later te worden getranscendeerd in het idee dat ook deeltjes kunnen worden beschreven door (materie)velden. De tegenstelling tussen deeltjes- en krachtvelden wordt dan “opgelost” door de kwantumveldentheorie. De wet van de omslag van kwantiteit naar kwaliteit in de chemie kan eenvoudig worden geïllustreerd in het voorbeeld van een homologe reeks van organische moleculen, bijvoorbeeld alkanen, waarbij het toevoegen van één koolstofatoom aan de keten, het karakter van het molecuul fundamenteel verandert.

De vraag is echter in hoeverre dit beeld een uitdrukking is van een aangeboren dialectiek van de natuur of slechts een menselijke benadering van de veronderstelde dialectiek van de natuur? Is dialectiek onze manier om te begrijpen dat “objecten” nooit geïsoleerd zijn?

Geformaliseerde kennis

De situatie wordt anders als we niet beginnen met experimentele kennis, maar met theoretische modellen, zoals in de wiskunde.

Wiskunde is de kunst van het denken die slechts twee regels kent: strengheid en consistentie. Iedereen is vrij om elk wiskundig object en elke wiskundige regel te definiëren, zolang de resulterende theoretische constructie op basis van deze goed gedefinieerde uitgangspunten maar intern consistent is. Het fantastische feit is dat sommige wiskundige benaderingen uitstekende hulpmiddelen blijken te zijn voor het beschrijven van bijvoorbeeld natuurkundige fenomenen en natuurkundige toepassingen. Maar de pertinente en vaak gestelde vraag waarom wiskunde zo effectief is, is fundamenteel ahistorisch en ondialectisch (Wigner 1960). In de loop der eeuwen is effectieve modellering ontstaan als gevolg van sociale collectieve arbeid. Als een model werkt, lijkt het (op dat moment) op een wonder. Menselijke mentale arbeid creëerde de blikopener en de verzamelingen en manifold-theorie en als we dit vergeten, zien inderdaad, door het openen van het blik, de resulterende sardientjes in tomatensaus eruit alsof ze uit de hemel komen.

In de wiskunde tellen alleen de strengheid en de consistentie en we mogen elke theoretische wolkenkrabber bouwen die we willen, zolang de basisbegrippen en de regels maar goed gedefinieerd zijn. Daarom is de bewering dat de wiskunde perfect past in dialectisch materialisme twijfelachtig.

Zo heeft de eminente Sovjetwiskundige Aleksandr Danilovitsj Aleksandrov, Lenin-orde en Stalin-premieprijswinnaar, betoogd dat differentiaalmeetkunde de tegenstelling tussen discrete entiteiten en een continuüm overstijgt. Het voorbehoud van de intrinsieke dialectische eis dat de nieuwe situatie weer genegeerd/overstegen kan worden, wordt niet gemaakt. Aleksandrovs geschriften zijn een verdediging in een zeer politiek-filosofisch debat, van wat hij ziet als een intrinsieke dialectiek van de wiskunde (Aleksandrov 1970), (Aleksandrov 1971), (Aleksandrov 1980). Iets waarin Hegel in zijn logica hem voorging.

Terugkomend op Engels, ervaren we zijn zwakte in de wiskunde in zijn discussies over de vierkantswortel van min één: sqr(-1), of √(-1), wat gedefinieerd is als het teken “i”, wat betekent dat i kwadraat gelijk is aan min één. Engels begreep eenvoudigweg niet het belang van complexe getallen (getallen met inbegrip van een zogenaamd “denkbeeldig” deel: een veelvoud van “i”), die in de negentiende eeuw een volledige geaccepteerde positie kregen. In plaats van een getal af te beelden op een eendimensionale lijn, blijkt een tweedimensionaal assenstelsel productief om complexe getallen weer te geven. Tegenwoordig worden ook quaternions (vier assen) en octonions (acht assen) gebruikt.

In een formele taal zou men een ontkenning kunnen definiëren als het plaatsen van een minteken voor een teken. Het heeft echter weinig betekenis. Min zeven (zeg maar een commercieel verlies van € 7) opgeteld bij zeven (zeg maar een winst van € 7) geeft ons geen enkel dynamisch inzicht, de totaliteit telt op tot nul, waarvan de positieve ontkenning niet gedefinieerd is. Met andere woorden, om axiomatische wiskunde met dialectiek te verknopen probeert men formele logica toe te passen in een niet-formeel logische omgeving. Als voorbeeld: Engels schrijft: “In een bepaald probleem heb ik bijvoorbeeld twee variabelen, x en y, (...) ik differentieer x en y (...) En nu, wat heb ik anders gedaan dan x en y te ontkennen (...)? In plaats van x en y; heb ik daarom hun ontkenning, dx en dy, voor me in de formules of vergelijkingen. Ik ga dan verder met deze formules en behandel dx en dy als hoeveelheden die reëel zijn, hoewel onderworpen aan bepaalde uitzonderlijke wetten, en op een bepaald punt ontken ik de ontkenning (negatie van de negatie), d.w.z. ik integreer de differentiaalformule, en in plaats van dx en dy krijg ik weer de reële hoeveelheden x en y, en ben dan niet waar ik in het begin was, maar met deze methode heb ik het probleem opgelost waarop de gewone meetkunde en algebra misschien tevergeefs hun kaken hadden kunnen breken” (Engels 2010a,128).

Van Heijenoorts commentaar is: “In deze twee [de eerste is over Engels en de wortel van min één -JK] voorbeelden betekent ‘ontkennen’ vier verschillende bewerkingen: (1) vermenigvuldigen met – 1, (2) een negatief getal in het kwadraat zetten, (3) differentiëren, (4) integreren. Wat is het gemeenschappelijke kenmerk van deze bewerkingen dat Engels in staat zou stellen om ze onder het begrip negatie te brengen? Enkele bladzijden later vertelt hij ons dat ‘in de differentiaal en integraal rekening [de calculus -JK] het anders wordt ontkend dan in de vorming van positieve machten uit negatieve wortels’. Maar hij geeft ons nooit de minste aanwijzing over wat de vier ‘ontkennende’ bewerkingen onderscheidt van andere wiskundige bewerkingen. Of kan elke wiskundige bewerking als een ‘ontkenning’ worden beschouwd? Wat betekent de ‘ontkenning van de ontkenning’ dan? Het is zowel onmogelijk als nutteloos om kritiek te leveren op het gebruik van dit vormloze begrip door Engels op het gebied van de wiskunde” (Van Heijenoort 1985).

Het zou in dit artikel te ver gaan om op de discussie over de wiskundige manuscripten van Marx, die Engels zo geprezen heeft, in te gaan.[11]

Het volstaat te zeggen dat Marx de spijker op zijn kop slaat in zijn niet unieke kritiek op de calculus van zijn tijd. Er zijn interessante werken over geschreven, maar de meeste bespreken Marx’ wiskunde in relatie tot Hegel, wat ook Engels’ aanpak is. Maar na de totale herdefiniëring van de calculus in de tweede helft van de negentiende eeuw werd het bespreken van Marx’ kritiek een historische oefening en leidde niet tot een nieuwe doorbraak in de wiskunde. Dit standpunt sluit aan op Engels’ problemen met complexe getallen. Voor de geschiedenis van de calculus zie: (Boyer 1959).

Dit betekent helemaal niet dat de discussie voorbij is, want in de moderne benadering bestaat geen continuüm, alles is discreet (Bell 2019). Met andere woorden, sommige zorgen van Marx en Engels ten aanzien van de calculus blijven bestaan. Een interessant aspect is de sterke nadruk die Engels legt op het discrete, die wordt toegelicht in zijn ideeën over tellen. Bijvoorbeeld: “De begrippen getal en figuur zijn uitsluitend genomen uit de werkelijke wereld. De tien vingers waaraan de mens aftelt, waarmee hij dus de eerste rekenkundige bewerking heeft leren uitvoeren, zijn alles behalve een vrije schepping van het verstand. Tot het tellen behoren niet alleen telbare voorwerpen, maar ook de bekwaamheid om bij de beschouwing van de voorwerpen van al hun andere eigenschappen, behalve van hun aantal, te kunnen afzien – en deze bekwaamheid is het resultaat van een lange historische ervaringsontwikkeling. Zoals het begrip getal, zo is ook het begrip figuur uitsluitend aan de buitenwereld ontleend en niet in het brein aan het zuivere denken ontsproten. Er moesten dingen voorhanden zijn die een vorm hadden en wier vormen men vergeleek voordat men op het begrip figuur kon komen. De zuivere wiskunde heeft tot onderwerp: de ruimtevormen en de kwantitatieve verhoudingen van de werkelijke wereld; een zeer reële stof dus”. (Anti-Dühring-Eerste deel – Filosofie III. Indeling. Apriorisme)

Dit standpunt sluit aan op Engels’ problemen met complexe getallen.[12]

Het is belangrijk om op te merken dat Engels de natuurkundige wetten en hun uitdrukking in de wiskunde verwart. Engels vergeet hier dat alle wetten menselijke constructies zijn, zoals blijkt uit zijn beruchte ‘spiegelbeeld’ metafoor (Abbildung, Widerspiegelung), het idee dat menselijke gedachten, en dus ook de wiskunde, min of meer één-op-één representaties zijn van de materiële werkelijkheid buiten onze schedel. Engels schrijft: “De zuivere wiskunde heeft tot onderwerp: de ruimtevormen en de kwantitatieve verhoudingen van de werkelijke wereld; een zeer reële stof dus. Dat deze stof in een hoogst abstracte vorm verschijnt, kan zijn oorsprong uit de buitenwereld slechts oppervlakkig verbergen.” (Idem & Engels 2010a, 37).

En: “Maar evenals op ieder gebied van het denken worden op een bepaalde ontwikkelingstrap de uit de werkelijke wereld geabstraheerde wetten van die werkelijke wereld losgemaakt, als iets zelfstandig daar tegenovergesteld, als van buiten komende wetten, waarnaar de wereld zich te richten heeft. Zo is het in samenleving en staat toegegaan, zo en niet anders wordt de zuivere wiskunde achteraf op de wereld toegepast, hoewel zij juist aan deze wereld ontleend is en slechts een deel der vormen van haar samenstelling uitmaakt – en enkel en alleen daarom dan ook toepasbaar is” (idem)

3) De natuur als voorbeeld en inspiratiebron

Er is een opmerkelijk aspect in de discussies over materialisme en dialectiek. Engels zet de idealistische constructie die Hegel bouwde om de begrippen en de historische ontwikkeling van eenvoudige begrippen tot een steeds grotere complexiteit te vatten, zoals de staat als ordenend begrip in de menselijke samenleving, “met zijn poten op de grond”. Kort gezegd zegt Engels dat “het idee” een menselijk geestelijk en dus materieel object is dat het resultaat is van een materiële progressie van elementair chemisch materiaal tot waar we nu zijn.[13]

De achterliggende vraag is: in hoeverre kunnen hegeliaanse categorieën als kwaliteit, kwantiteit, causaliteit en essentie dienen als bouwsteiger voor een maatschappelijke analyse op basis van een materialistisch wereldbeeld. Zoals zo vaak met wetenschappelijke theorieën die gebaseerd zijn op onze ervaringen, ontwikkelen we een analytische methode en bij het bereiken van haar grenzen, houden we een deel van de methode vast in een nieuwe context. Het hegeliaanse systeem heeft in de hand van zijn schepper niet geleid tot de emancipatie van de mensheid en heeft intrinsiek autoritaire aspecten, maar essentiële onderdelen van Hegels denken blijven bestaan.

We hebben nieuwe analysemethoden nodig die ons helpen te begrijpen waarom het huidige kapitalistische systeem is ontstaan en hoe het kan worden overstegen. Geheel in lijn met de explosieve ontwikkelingen in de theoretische en toegepaste wetenschappen en hun expressie in de onstuimige industrialisatie, gingen Engels en Marx deze uitdaging aan om de dynamiek in de ontwikkelingen in de economie en haar afhankelijkheid van de natuur te onderzoeken. Daarbij proberen zij de lessen van Hegel als methodologisch model te gebruiken, tegenover de eenvoudige formele logica. Modellen voor de intrinsieke stofwisseling van de natuur moeten de mensheid in staat stellen om het sociale leven op een historisch ongekende manier te bevorderen. De belangrijkste voorbeelden zijn de onderzoeken in de landbouw en dus de pacht. Waar komt de waarde vandaan en hoe wordt de waarde (opnieuw) gecreëerd in een markt die in de negentiende eeuw volledig kapitalistisch werd? Doorbraken in de chemie met als voorbeeld Liebigs uitvinding van de kunstmest, hebben de landbouw voorgoed veranderd. De onvermijdelijke gevolgen van deze innovatie voor de nationale en internationale handel in landbouwproducten en voor de ecologische situatie op aarde kunnen gemakkelijk worden gezien als een voorbeeld van een “dialectiek”, een niet-lineaire en niet-monocausale volgende stap in het menselijk leven.[14]

Materialistische noties van dialectiek werden onvermijdelijk, gezien de enorm snelle ontwikkelingen op gebieden als geologie, kosmologie en erfelijkheid (genetica was als zodanig nog niet bekend) waardoor de historiciteit van het heden duidelijk werd, alsmede de enorme uitbreiding in kennis en modellen zoals elektromagnetisme en thermodynamica in de natuurkunde.

Er is een echte wereld waar we deel van uitmaken, en we moeten dit materialistische uitgangspunt aannemen om onze soort vooruit te helpen. In de politieke strijd is het daarom noodzakelijk om ons sterk te verzetten tegen terugval in religie of solipsisme. Met Engels zien we een overenthousiaste gretigheid om aan de hand van het voorbeeld te laten zien dat alle moderne wetenschappen de wereld proberen te begrijpen door middel van modellen van interpenetrerende en wederzijds bepalende “krachten”.

Dialectiek van de natuur op deze manier gezien is een verzameling voorbeelden en pogingen deze voorbeelden te gebruiken als bouwstenen voor een meer omvattend argument. Het herformuleert onze menselijke manier van denken binnen een nieuw “epistemisch” kader en resulteert in studies zoals zijn beroemde: ‘De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens’ ([Engels 1976. Geschreven: mei-juni 1876. Eerste publicatie: Die Neue Zeit 1895)

Engels schept een kader dat historiciteit, dus verandering – ook in zijn basisbegrippen – dat een zekere mate van ‘vloeibaarheid’ in zijn uitdrukkingen mogelijk maakt.

4) Engels de inspirator

Deze tweehonderdste verjaardag is een goed uitgangspunt om terug te keren naar wat Engels en Marx wilden bereiken en ons af te vragen in hoeverre hun analytische pogingen in het probleem van het bereiken van menselijke emancipatie, van ellende en onderdrukking, meer zijn dan alleen negentiende-eeuwse eerste pogingen. Hun hele oeuvre kan gezien worden als een verzameling van pogingen om de dynamiek van de sociale werkelijkheid te begrijpen als een functie van de menselijke natuur (Geras 1983), en de grenzen en mogelijkheden die de natuur biedt als determinanten voor het leven en de mensheid als een evolutionaire soort dat voortkomt uit de planetaire evolutie (Gould 1988). Om deze noties van beweging, verandering en vooruitgang operationeel te maken, moet er diep worden ingegrepen in de studie van deze gebieden van de menselijke kennis om zo tot min of meer stabiele definities te komen om de stap van historische analyses naar voorspellingen te maken. Het is begrijpelijk dat de astronomie, de fysica en de wiskunde dan de belangrijkste onderzoeksgebieden worden. Engels sprak vaak zijn enthousiasme uit over de jeugdige theorie van Immanuel Kant (veertig jaar later aangevuld door Pierre-Simon Laplace) dat de planeten producten zijn van de condensatie, door de zwaartekracht, van interstellair stof. Dit staat nu bekend onder de naam Kant-Laplace-hypothese, ook wel zonnenevel genoemd, (Kant 2012), en zijn lange discussies over het toenmalige nieuwe principe van het behoud van energie, dat de dynamische uitwisseling van verschillende fysische, chemische en biologische vormen van energie mogelijk maakt (Harman 1982). Dit alles geeft duidelijk aan dat hij streeft naar een wetenschappelijk socialisme, vrij van dagdromen, dat in overeenstemming is met de grenzen en de intrinsieke dynamiek van het menselijk leven als onderdeel van de natuur. Zoals uit de correspondenties en uittreksels van boeken blijkt, waren Engels en Marx gedreven lezers van wetenschappelijke werken.[15]

De negentiende-eeuwse rijping van de wetenschappen dient als voorbeeld voor het creëren van een wetenschappelijke benadering van economie en sociologie. Hoewel het natuurlijk een zeer omstreden hoop blijft om op productieve wijze natuurwetenschappelijke methoden onbemiddeld te importeren in sociologisch en geesteswetenschappelijk onderzoek.

Epistemologieën komen en gaan met elke nieuwe ontdekking (denk aan kwantummechanica). Afhankelijk van steeds betere experimentele methoden en daarmee data-analyses zien we een verscherping van de debatten, maar ook een verbreding van de reikwijdte ervan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de indrukwekkende nieuwe inzichten in de paleozoölogie en paleontologie en de zoektocht naar menselijke voorouders. Discussies in de natuurwetenschappen vragen om striktheid, gebaseerd op welomschreven begrippen. Dit brengt hetzelfde soort eisen met zich mee op gebieden met minder welomschreven begrippen (bijvoorbeeld het concept van de arbeidersklasse in de sociale wetenschappen) en daarmee de ongelukkige neiging in de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen om te veel te leunen op formele logische, mathematische en statistische gegevens analyses, wat kan leiden tot valse verwachtingen van wat statistische methoden kunnen bereiken. De ‘wegen’ die Engels in de natuurwetenschappen inslaat, zijn zeker een teken van de hoop om “wetenschappelijke” methoden over te brengen naar de economie en de sociologie, maar hij heeft dit nooit bereikt – en wij heden ook niet.[16]

Het probleem van het begrip beweging is fundamenteel, omdat beweging (van een object, of een tijdlijn die wordt uitgedrukt in de op hersenen gebaseerde of niet-menselijke (fossielen), geheugens) altijd een relatie uitdrukt tussen het ene object en het andere. Bijvoorbeeld een star coördinatensysteem – dat dan als een absoluut object wordt gezien, zoals in de newtoniaanse natuurkunde.
Wij hebben nog steeds te maken met enkele pertinente vragen die Engels stelt: de historiciteit van kennis; de materialiteit van de wereld; objectiviteit en realisme in de epistemologie; en de noties van de werkelijkheid, objectiviteit, reflectie, en modellering.

Historiciteit van de kennis

De geschiedenis en de sociologie van de wetenschap zijn vrij recente disciplines. Ze zijn ontstaan in een beschrijvende literaire traditie, van het volgen van de veronderstelde lineaire vooruitgang van steeds meer omvattende en diepere kennis. Tegenwoordig graven sociologen en wetenschapshistorici dieper in de maatschappelijke context en in de historisch-economische contingenties van het hoe en waarom bepaalde vorderingen werden gemaakt.

De historisch-materialistische traditie begon met de beroemde bijdrage van Boris Hessen (Hessen 1931), die de vonk was voor een sterke communistische traditie in het veld. Met name in het Verenigd Koninkrijk met mensen als Needham, Bernal, enz.[17]

Langzaam aan maakte dit soort vereenvoudigde, soms bijna monocausale, benadering (Bernal 1969) plaats voor diepere studies waarin culturele, filosofische en religieuze contexten deel uitmaakten van het begrip. Belangrijk is vroeg werk uit 1935 van Ludwig Fleck (Fleck 1979) en later Thomas Kuhn (Kuhn 1962), die het bestaan van duidelijke epistemologische gemeenschappen suggereren, maar ook breuken en verschuivingen in het perspectief (zogenaamde paradigma’s).

De materialiteit van de wereld

Engels en Marx maken grappen over het spiritisme (Engels 2010, 352), (Marx 1976a, 163-4), een populair tijdverdrijf in hun tijd, en bestrijden de idealisten. Hun materialisme werd sterk beïnvloed door het achttiende-eeuwse materialisme, waarbij materialisme werd gelijkgesteld met materie: spullen. Engels’ enthousiasme voor Hermann von Helmholtz, destijds de belangrijkste wetenschapper in Duitsland, komt goed tot uiting in zowel Anti-Dühring als in de Dialectiek van de Natuur.
De moderne natuurwetenschap heeft het principe van de onverwoestbaarheid van de beweging uit de filosofie moeten overnemen; zonder dit principe kan ze niet meer bestaan. Maar de beweging van de materie is niet alleen ruwe mechanische beweging, louter verandering van plaats, het is warmte en licht, elektrische en magnetische spanning, chemische combinatie en dissociatie, leven en, ten slotte, bewustzijn” (Engels 2010b,332).

Rond de eeuwwisseling is de notie van elektrische en magnetische velden gerijpt en zijn “velden”, samen met “materiaal”, onderdeel geworden van de materialiteit van de wereld. Dit leidde tot theorieën die het einde van de materie suggereren, zoals het energetische concept van Wilhelm Ostwald die, net als Ernst Mach, het bestaan van chemische atomen weigerde te accepteren. De volgende aanval op het begrip materie gebeurde met de ontdekking van radioactief verval, ontdekt in 1896.

Maar Engels en zeker Vladimir Lenin zetten de zaken in een duidelijk perspectief. Materialisme kan niet worden gekoppeld aan de beperkte menselijke kennis van een bepaalde periode.
Engels zegt nadrukkelijk dat het materialisme ‘Bij iedere belangrijke ontdekking, zelfs op natuurwetenschappelijk gebied’ (laat staan op het gebied van de geschiedenis van de mensheid), ‘zijn vorm moet wijzigen’ (Lenin citeert: Ludwig Feuerbach, Duitse editie, p. 19). Een herziening van de ‘vorm’ van het materialisme van Engels, een herziening van zijn natuurfilosofische stellingen, houdt dus niets ‘revisionistisch’ in de gebruikelijke zin van het woord in, maar is integendeel een onontkoombaar vereiste van het marxisme” [(Lenin 1968, p. 251), Nederlandse uitgave 197x, p. 284)[18]
En: “Het grote succes van de natuurwetenschap, het naderkomen tot gelijksoortige en eenvoudige elementen van de materie waarvan bewegingswetten zich wiskundig laten bewerken doet de wiskundige de materie vergeten. ‘De materie verdwijnt’, er blijven alleen vergelijkingen over. Op een nieuwe trap van ontwikkeling en tevens op een nieuwe manier, krijgt men zo het oude idee van Kant: het verstand schrijft aan de natuur de wetten voor” (Lenin 1968, Nederlandse uitgave p. 351)

Lenins strijd tegen de nieuwe positivistische filosofie die alle onwaarneembare zaken elimineert, wordt geformuleerd als:
“Het ‘wezen’ van de dingen of de ‘substantie’ is ook relatief en brengt alleen de verdieping van de menselijke kennis van de objecten tot uitdrukking; en wanneer gisteren deze verdieping niet verder ging dan het atoom en vandaag niet verder dan het elektron en de ether, dan volhard het dialectisch materialisme bij het tijdelijke, relatieve, benaderende karakter van deze mijlpalen van de kennis der natuur door de progressieve wetenschap van de mens. Het elektron is even onuitputtelijk als het atoom, de natuur is oneindig, maar zij bestaat oneindig en door deze even categorische als onvoorwaardelijke erkenning van haar bestaan buiten het bewustzijn en buiten de gewaarwording van de mens onderscheidt het dialectische materialisme zich van het relativistische agnosticisme en het idealisme” (idem. Nederlandse uitgave p. 297)

Het probleem van de onwaarneembaarheid is nog steeds de kernvraag in de kwantummechanica, maar dit heeft zeker ook te maken met de fysieke grenzen van de menselijke zintuigen. Zoals Abraham Pais, een van Albert Einsteins biografen zich herinnert: “Ik herinner me dat Einstein tijdens een wandeling plotseling stopte, zich tot mij keerde en me vroeg of ik echt geloofde dat de maan alleen bestaat als ik er naar kijk. De rest van deze wandeling was gewijd aan een discussie over wat welke betekenis een natuurkundige zou moeten geven aan de term ‘bestaan’”. (Pais 1979).

Objectiviteit en realisme in de discussie over epistemologie

Nu we hebben bepaald dat de wereld bestaat vóór de mensheid (zoals bewezen door de geologie en het darwinisme) en vermoedelijk ook na de mensheid (afhankelijk van de kracht van de atoombomvoorraad), komen we bij de volgende kwestie, die van “reflectie” als een bron voor theorievorming en modellering. Benadrukt moet worden dat materialiteit expliciet een belangrijk begrip is in de context van het menselijk lichaam en zijn ziekten.

Zoals Timpanaro schrijft: “Het achttiende-eeuwse thema ‘van genot en pijn’ werd door het marxisme te veel verwaarloosd, dit was een gevolg van het feit dat Marx en Engels het hedonisme al vroeg op een te summiere manier hadden vereenzelvigd met het burgerlijke individualisme” (Timpanaro 1975b). Lichamelijke ervaringen zijn de enige toegangspoorten voor kennis en dus voor wetenschap en politiek, ook al worden deze ervaringen verheven tot abstracte wiskundige modellering. Maar dit betekent niet dat deze toegangspoorten voor een positivistische filosofie bewijzen zijn. Het ouderwetse vulgaire materialisme komt tegenwoordig tot uiting in de neurologie en het hersenonderzoek; synapsen en neuronen worden als elementaire – materiële – objecten beschouwd. Bovendien modelleert dit type onderzoek de hersenactiviteit met behulp van, in principe meest primitieve maar zeer veelzijdige, binaire modellen zoals die tot uitdrukking komen in de computerwetenschap en de zogenaamde kunstmatige intelligentie. Het is gebaseerd op het succesverhaal van de digitale computers, wier ontwikkelingstempo suggereert dat in de toekomst quantum computers een doorbraak zullen creëren. Interessant is dat het onderzoek naar analoge computers in de jaren zeventig van de vorige eeuw in het slop is geraakt door de opmars van digitale computers, omdat deze laatste een steeds grotere numerieke precisie mogelijk maakten. Opnieuw een culturele verschuiving naar het discrete, ten koste van het analoge continuüm.

Het ware; objectiviteit, reflectie, modellering

Engels worstelt voortdurend met de notie van beweging of verandering. De geschiedenis is immers een uitdrukking van verandering. In zijn Dialectiek van de Natuur essay: ‘Basisvormen van de beweging’ zegt hij expliciet:
“We zijn gedwongen om ons – in overeenstemming met de stand van de wetenschap – te beperken tot de bewegingsvormen van de niet-levende natuur.”

Hij gaat dan verder met de notie van beweging in de mechanica en de tegengestelde krachten van aantrekking en afstoting, die samenhangen met de wetten van energie en momentumbehoud. Het behoud van energie, vastgesteld door Helmholtz, kan geïnterpreteerd worden als een voorbeeld van een eenheid van tegenstellingen, die samen beweging creëren. “Opgelet: aantrekking en afstoting worden hier niet beschouwd als zogenaamde “krachten” maar als eenvoudige vormen van beweging, net zoals Kant de materie al had opgevat als de eenheid van aantrekking en afstoting. Wat onder het begrip “krachten” moet worden verstaan, zal te zijner tijd blijken.” (idem)

Hier moeten we begrijpen dat we met Helmholtz het hoogtepunt van de negentiende-eeuwse wetenschap hebben bereikt op basis van toenmalige voor de hand liggende waarheden, zoals die al door Kant waren geformuleerd. We hebben objecten, maar onze kennis is misschien onvolledig, we doorkruisen een driedimensionale euclidische ruimte in de tijd en naarmate we verder komen is het begrip causaliteit onvermijdelijk. Kants a priori veronderstellingen over tijd en ruimte zijn gemakkelijk te begrijpen. Hoe benaderen we beweging, dat wordt gedefinieerd in termen van tijd en plaats? Deze begrippen staan nog steeds ter discussie, maar de negentiende-eeuwse modellering zou er niet zonder kunnen.

Met de uitvinding van de theorie van het elektromagnetisme als een geïntegreerde theorie voor elektriciteit en magnetisme werden de beperkingen van mechanische modellen bereikt, aangezien de elektromagnetische velden toen moesten worden begrepen als gesondeerd in materie, of in andere woorden uitdrukkingen zijn van golven in een ether, een drager zoals water voor watergolven (Harman 1982), (Born 1965). De definitieve doodsklap kreeg de negentiende eeuwse natuurkunde toen nieuwe inzichten van ruimte en tijd in de speciale relativiteit, vanaf 1905 en algemene relativiteitstheorie (zwaartekrachttheorie), vanaf 1915 werden bevestigd; het waarnemen van tijd en ruimte als dynamische entiteiten.[19]

Bovendien werd de kwantummechanica vanaf de jaren twintig de meest succesvolle beschrijvende theorie voor de materie (met veronachtzaming van de zwaartekracht) Dit echter zonder een aanwijzing voor Anschauung. Het blijft een puur wiskundige abstracte theorie, zonder gepopulariseerde afbeeldingen zoals het rubberen vel als model voor de zwaartekracht.[20]

Alle betekenissen van menselijke begrippen veranderen in de loop van de geschiedenis. De notie van een atoom werd door de Grieken gezien als het kleinste deeltje waarvan materie werd gemaakt. Atomen zijn nu, afgezien van hun metaforische betekenis, slechts de kleinste entiteit van een chemisch element. Tegenwoordig hebben we experimenten die aantonen dat zulke atomen net als golven interferentie kunnen vertonen, of zich kunnen clusteren in een ander uniek geheel, zoals in het geval van de Boson-condensatie van Rubidium-atomen. Het eindeloos heen en weer lopen tussen ideeën en modellen lijkt op het lopen in een cakewalk op een kermis. Maar tegenover het overoptimistische idee van een asymptotisch bereiken van een eindbestemming (de uitgang van de cakewalk) en Feyerabendse agnosticisme (Feyerabend 1989) moeten we beginnen met het diepe materialistische basisidee dat de wereld echt is en wij als onderdeel daarvan dat ook zijn. De steeds toenemende hoeveelheid kennis laat ons de politieke/morele verplichting na om bestaande kennis toe te passen en nieuwe experimentele gegevens en hun modellen te promoten om te strijden voor een wereld waarin een nieuw concept van de maatschappij is gevestigd, waarin ‘iedereen werkt (met plezier!) volgens zijn/haar capaciteiten en goederen en onderdak ontvangt volgens zijn/haar behoeften’. Het redden van onze soort betekent het behouden van de wereld in omstandigheden die onze soort in staat stellen te leven. De nu dreigende ecologische crisis bewijst dat onze epistemologie een dynamische morfologie van fenomenen (experimentele gegevens) en theorieën is. Beide zijn uitingen van menselijk vernuft.

De noodzaak om de huidige wetenschap op een nieuwe manier te heroverwegen impliceert dat we de reflecties en modellering in de geest moeten heroverwegen (Kircz 2015), (Kircz 2016).

Dit hele thema komt neer op de eeuwige zoektocht naar de mate waarin het menselijk brein, als onderdeel van het menselijk lichaam, in staat is zich een beeld te vormen van de objecten rondom en in het menselijk lichaam. Deze zoektocht heeft veel te maken met het unieke menselijke vermogen om zintuiglijke indrukken in formele talen te externaliseren. Met andere woorden, reflecteren we de “realiteit” daarbuiten? Is het mentale beeld een homomorfisme (een structuur die één op één de buitenwereld in kaart brengt)? Aangezien onze hersenactiviteiten zoals het geheugen en het denken voortdurend in ontwikkeling zijn tot de dood of dementie toeslaat, is de ‘reflectie’ duidelijk in een dynamische lachspiegel. Met de komst van positivisme door de pragmatische school van Ernst Mach en William James werd het probleem (on)opgelost door te stellen dat we in het praktische leven alleen te maken hebben met wat er met onze (versterkte) zintuigen kan worden ervaren. Om James te citeren: “Geef een idee of geloof dat waar zou moeten zijn,” zegt hij, “welke concrete verschillen zal dit waar zijn in iemands leven werkelijk maken? Hoe zal de waarheid worden gerealiseerd? Welke ervaringen zullen anders zijn dan die welke zouden worden opgedaan als het geloof vals zou zijn? Wat is, in het kort, de geldswaarde [Cash Value] van de waarheid in ervaringstermen?” (James 1987a)

“De waarheid leeft, in feite, voor het grootste deel op een kredietsysteem. Onze gedachten en overtuigingen ‘gaan voorbij’, zolang niets hen uitdaagt, net zoals bankbiljetten voorbijgaan zolang niemand ze weigert. Maar dit alles wijst erop dat er ergens directe persoonlijke verificaties plaatsvinden, zonder welke het weefsel van de waarheid in elkaar stort zoals een financieel systeem zonder enige cash-basis” (James 1987, 576), (James 1987b, 821).[21]

James’ winkeliersmetafoor van geldwaarde is een juweeltje van eenvoudig historisch materialisme (zie voor een marxistische kritiek op het pragmatisme Novack 1975).

Engels en vervolgens Lenin namen de zoektocht naar een materialistisch wereldbeeld, oftewel ontologie, serieus. Deze zoektocht naar het “echte” is een varen tussen de Scylla van de rotsen van het pragmatisme en de kantiaanse Charybdis van de nooit aflatende asymptotische draaikolk tot aan het ding op zich. Maar net als varen op volle zee, de koers is altijd een versmelting van theorie en ervaring.

Lenin zelf had hier duidelijk moeite mee toen hij de volgende beruchte zinnen schreef:
“Onveranderlijk is vanuit het standpunt van Engels alleen dit ene: de weerspiegeling in het menselijk bewustzijn (wanneer het menselijk bewustzijn bestaat) van de onafhankelijk daarvan bestaande en zich ontwikkelende buitenwereld. Een andere ‘onveranderlijkheid’, een ander ‘wezen’, een ‘absolute substantie’ in de zin waarin nutteloze professorenfilosofie deze begrippen schetste, bestaat er voor Marx en Engels eenvoudig niet. Het ‘wezen’ van de dingen of de ‘substantie’ is ook relatief en brengt alleen de verdieping van de menselijke kennis van de objecten tot uitdrukking...” idem p. 297

In deze passage pleit Lenin enerzijds tegen de positivisten voor “onveranderlijkheid”, in lijn met Engels, en stelt hij anderzijds dat de essentie relatief is, omdat de natuur oneindig is. Naar mijn mening kunnen we dit opvatten als een uitspraak dat het fysieke feit van een blauwe nagel als gevolg van het klussen in je huis, gevat kan worden in een overvloed aan modellen, van Nagelstudiocultuur tot subungual hematomaonderzoek. Alle ervaringen zijn theorie geladen, een begrip dat pas later in de twintigste eeuw is ontwikkeld.

Deze cruciale observatie verdwijnt vaak uit zicht, vooral wanneer we te maken hebben met de moderne wetenschap (in het bijzonder in de kwantummechanica, die volledig in wiskundige tekentaal is geformuleerd), waarin gesloten wiskundige modellen een duidelijke materiële ervaring verhullen, zoals bijvoorbeeld positron – elektronbotsingen die een lichtflits geven.

De kwestie van veranderende modellen, soms geformuleerd als wetenschappelijke revoluties of paradigmaverschuivingen, is een relevant probleem. Noch Engels, noch Lenin konden dit begrijpen in hun tijd; in het geval van Engels de periode van het hoogtepunt van het materialistische denken, in Lenins geval de periode dat het materialisme op de helling werd gezet. De vele studies die dergelijke epistemologische veranderingen beschrijven, berusten te vaak op het nemen van de nieuwe wetenschap als de nieuwe waarheid en het kaderen ervan in de sociale context van haar geboorte.[22]

In het kader van deze bijdrage kunnen drie opmerkingen worden gemaakt.

1) Er is veel nieuwe kennis over niet-menselijke waarnemingen. Nadat Franz Anton Mesmer aan het eind van de achttiende eeuw studie deed naar dierlijk magnetisme als genezende kracht, wat uiteindelijk hypnose of groepspsychologie bleek te zijn, werd het idee van dierlijk magnetisme bij de mens een anathema. Maar met nieuwere technologieën is het menselijk biomagnetisme (dat uiteraard een nieuwe naam vergde) sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw een volledig ontwikkeld vakgebied. Het laat alleen maar zien dat de traditionele vijf menselijke zintuigen slechts een deelverzameling zijn van wat het menselijk lichaam ervaart. We hebben simpelweg nog geen volledig overzicht van hoe materiële “indrukken” zijn of kunnen worden gemodelleerd in nieuwe theorieën over het menselijk leven als onderdeel van de natuur (met behulp van instrumenten als een bril of “SQUIDS” om het magnetoencefalogram van het menselijk brein te meten). Het elimineren van ‘onwaarneembare zaken’ is een verloren oorlog. Helaas heeft veel van het onderzoek naar andere dieren dan mensen te maken met het herscheppen van dierlijke kenmerken voor direct menselijk (vaak militair, denk aan de vorm van vleugels of pantsering) gebruik, waaronder “levende machines” – door de mens gemaakte apparaten met mogelijkheden die door wezens die in de natuur zijn geëvolueerd, worden gedeeld (Prescott, Lepora, en Verschure 2018).

Dit fantastische veld is een stap in de richting van het “verbeteren” van de mensheid met nieuwe, niet aangeboren overlevingskansen, door het analyseren en nabootsen van niet-menselijke percepties en structuren. Het bewijst niet alleen dat “de natuur oneindig is”, maar doet ons ook nadenken over het “wereldbeeld” van andere dieren. De beeldsnelheid van het menselijk oog is laag, en in films is de snelheid nu gestandaardiseerd op 24 beelden per seconde. Op die manier nemen we continue beweging waar. Om veilig te kunnen spelen is de snelheid van onze pc-schermen 50 tot 60 beelden per seconde. Maar hoe zit het met vliegen, die zo moeilijk te vangen zijn, en roofvogels die nog veel sneller zien, tot over de 100 beeldjes per seconden (Potier et al. 2020)?

En laten we de sidderaal niet vergeten, die ‘ziet’ door elektrische pulsen en heeft daardoor een andere perspectiefwaarneming dan wij. In zijn extreem utilitaristische inleiding op een populair natuurhistorisch boek stelt William J. Turkel: “Het centrale argument van dit boek is dat onze behandeling van elektrische vis als apparaat, ons in staat stelde om onze weg te voelen in onze eigen elektrische werelden en, uiteindelijk, om ze te bewonen. Meer in het algemeen is ons evolutionaire succes voor een groot deel te danken aan het feit dat we het vermogen hebben, misschien wel uniek, om ons eigen lichaam en dat van andere mensen en andere dieren als apparatuur te behandelen” (Turkel 2013).

Deze productivistische benadering, dezelfde als in het eerder genoemde handboek “Levende Machines”, gaat niet in op de veel interessantere vraag hoe deze ‘vreemde’ dierenzintuigen ons zouden kunnen helpen om de natuur te zien, voorbij onze door de evolutie bepaalde diversiteit. We hebben een hoekje van de evolutionaire geschiedenis afgerond, omdat die ons het beste past, maar dat zegt meer over ons dan over de natuur.

“... deze omweg in de zintuiglijke waarneming in onze discussie laat zien dat er in de natuur een veelheid aan verschillende manieren bestaat om dezelfde fysieke werkelijkheid te interpreteren, wat zeker leidt tot verschillend sociaal gedrag. Ons begrip van de wereld is een wisselwerking tussen onze analoge zintuiglijke waarnemingen en onze digitale mentale cognitieve abstracties. Het gevolg hiervan is dat we met de kennis van verschillende zintuiglijke representatieschema’s deze kunnen simuleren in een elektronische publicatieomgeving en daarmee de menselijke kijk op de werkelijkheid kunnen uitbreiden, die immers de basis vormt voor haar verlangen om de wereld te veranderen” (Kircz 1998).

Hoe zou het zijn als we in staat zijn om de sidderaal in een Artificial Reality bodysuit te programmeren? Zal dat ons wereldbeeld veranderen?

2) Na het verlaten van het dogma van het positivisme, en het accepteren dat zintuiglijke indrukken kunnen worden verborgen voor onze meest eenvoudige zintuiglijke scherpte, werd de volgende antimaterialistische stap genomen door de logisch-positivisten, in het vinden van de grenzen van de waarheid van de werkelijkheid in de zoektocht naar een perfecte (wiskundige) taal. Hoewel het nu uit de mode is, zit het verborgen in de golf van wiskundige modellering die zo ongelooflijk productief blijkt te zijn in termen van geld voor bijvoorbeeld financieel kapitaal. De pertinente en vaak gestelde vraag waarom de wiskunde zo effectief is, is fundamenteel ahistorisch en onwezenlijk, zoals hierboven betoogd. In de loop der eeuwen is effectieve modellering belangrijk geworden als gevolg van sociale collectieve arbeid.

Dit brengt ons tot de conclusie, door Engels niet expliciet genoemd, maar wel gesuggereerd, dat nieuwe wetenschappelijke vergezichten en modellen zullen verschijnen in nieuwe maatschappelijke omstandigheden. Het bewijs van deze suggestie wordt geleverd in de begindagen van de USSR toen collectieve arbeid en cultuur de “norm” was. Laat ik twee voorbeelden geven. Alexei Kojevnikov laat zien hoe de notie van “collectieve beweging” door communistische natuurkundigen tot nieuwe wetenschap leidde (Kojevnikov 1999), (Kojevnikov 2002). Dit staat los van de dooddoener dat de actoren zelf misschien geen loyale communisten waren (Gorelik, 2005). Het gaat om de hegemone cultuur.

Aangezien deze nieuwe ideeën over plasma’s en quasideeltjes, zoals fononen (gekwantiseerde golven in gecondenseerde materie), al snel deel uitmaakten van de “standaard” natuurkunde, is het ook een bewijs dat de materiële werkelijkheid “out there” is, maar dat er sociaal-contextueel menselijk vernuft nodig is om de materiële wereld te modelleren als functie van zijn sociale context. In dezelfde geest concludeert Ludmila Hyman bij de bespreking van het verschil tussen de psychologen Piaget en Vygotsky: “Piaget werkte in een kapitalistische maatschappij waarin de individualisering van de persoon als vanzelfsprekend werd beschouwd en het individu gesocialiseerd moest worden. Vygotsky daarentegen werkte in een communistische maatschappij die de collectivistische situatie van de persoon als vanzelfsprekend beschouwde. In het denken van Vygotsky was het dus de individualisering die de persoon moest ontwikkelen” (Hyman 2017).

3) Een epistemologie gebaseerd op de combinatie en integratie van de grote verscheidenheid aan verschillende ervaringen en zintuiglijke indrukken, vraagt om de notie van een atlas, als een soort encyclopedisch werk, dat vooral bekend is uit de geografische cartografie (Kraak en Ormeling 1998). Waar overlappende tweedimensionale projecties van beperkte oppervlakken van de aarde de menselijke lezer een zintuiglijk gevoel geven van de echte driedimensionale wereld. Op dit moment laat een 3D-simulatie, die ook door bijvoorbeeld architecten wordt gebruikt, de kijker de ruimte op een plat 2D-scherm ‘ervaren’. Tegelijkertijd worden met GPS-apparaten, die de bestuurders instrueren waar ze moeten rijden, de overblijfselen van een richtingsgevoel dat de moderne mens heeft overgeërfd van zijn voorouders die leefden van jacht en verzamelen, vernietigd.

In de wiskunde en in het bijzonder in de differentiaalmeetkunde wordt de notie van een atlas gebruikt om het begrip van de hoger-dimensionale ruimte mogelijk te maken. Een functie (spoor) in een hoger-dimensionale ruimte kan worden geanalyseerd in de verzameling van projecties (mappings) op lagere – één (een lijn) of twee (een vlak) – dimensionale voorstelling. De mens is namelijk gewend aan het tweedimensionale vlak van het visuele netvlies. Iedereen begrijpt dat dergelijke projecties niet de werkelijkheid zijn. In een recente grote studie graven Daston en Galison (Daston en Galison 2010) in de geschiedenis van het wetenschappelijke genre van de Atlas, als een groot plaatjesboek met een inventarisatie van bijvoorbeeld vogels, bloemen, radiologische opnamen, enz. In dit geval wordt de atlas beschouwd als een echte representatie. De auteurs stellen drie soorten objectiviteit voor die elkaar in de historische tijd opvolgen, elk met hun eigen epistemologie. De eerste fase was de zo getrouw mogelijke (“truth to nature”) stijl waarbij de wetenschapper in nauwe samenwerking met de kunstenaars die het object tekenen of schilderen en de drukker die deze beelden vermenigvuldigt, werkt. De tweede fase, de mechanische reproductie, wordt geïllustreerd door de fotografie en suggereerde een meer volledige objectiviteit. Epistemologisch gezien is de discussie echter ingewikkelder en beide fasen hebben zich ontwikkeld tot wat Daston en Galison ‘Structurele Objectiviteit’ noemen, een uitdrukking van het idee dat niet de objecten maar de wetten (of modellen) de echte wereld vertegenwoordigen. Een laatste fase is wat de auteurs een getraind oordeel noemen, en dat is precies waar we hopen dat onze studenten geneeskunde in getraind worden. In geneeskundige leerboeken zijn beeldinstructies van bijvoorbeeld een maagzweer of een ernstige breuk meer een verrijking van de natuur dan een fotografische weergave.

Ook hier worden we geconfronteerd met de spanning tussen zuivere modellering in de formele theorie en de modderige wereld waarin we leven.

5) Conclusie

Bij de viering van het 200-jarig bestaan van Friedrich Engels heeft het geen zin om al zijn fouten, slechte voorbeelden en gebrek aan kennis op te sommen. De wetenschap gaat door en we moeten terug naar Engels als een formidabel nieuwsgierige, breed gecultiveerde, sociale en enorm productieve intellectueel. Engels en zijn levenslange medewerker Marx wilden weten om de samenleving te veranderen.

Eerder noemden we al Karl Marx’ tweede stelling over de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach. Stelling elf luidt: “De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er op aan haar te veranderen.” (Marx 1976b, Nederlands Engels 1886 ).

Deze slogan is een strijdkreet voor socialistische actie. Dit aforisme eist, zoals alle strijdkreten, meer vlees op de botten. Marx had gelijk, het gaat niet alleen om interpretatie, dat wil zeggen om te proberen uit te leggen waar we zijn en hoe we in deze tijdelijke situatie zijn gekomen. Het gaat erom: waar gaan we heen als menselijke samenleving? Het doel van onze activiteiten is om de wereld in een nieuwe richting te sturen, dus om de wereld te veranderen, gebaseerd op de beste kennis van het heden en ons steeds veranderende begrip van de dynamiek ervan. Het voortzetten van deze mars zal de beste manier zijn om Engels te herdenken.

De uitspraak, ‘een concrete analyse van een concrete situatie’ is een veel geciteerde slogan van Lenin. Lenin gebruikt deze zin echter maar één keer; en wel in een recensie van het tijdschrift Kommunismus, waarin hij de Hongaren Georg Lukács en Bela Kuhn bekritiseert, de volledige zin luidt: “Kameraad B. K. bekritiseert op basis van citaten van Marx, die verwijzen naar een situatie die anders is dan de huidige, hij verwerpt de tactiek van het Centraal Comité van de Duitse Communistische Partij volledig en ontwijkt absoluut het belangrijkste, datgene wat de kern, de levende ziel, van het marxisme vormt – een concrete analyse van een concrete situatie” (Lenin, Vladimir Il’ich 1974).

Vertaald naar onze tijd (Kircz 2020): Stop met het citeren van Engels, probeer zijn voorbeeld te volgen! Neem de laatste kennis in alle gebieden serieus en ontwikkel daarop een dynamische emancipatoire theorie

Dankwoord

Ik dank Alain Alcouffe, Graham Hobbs en Marcel van der Linden van harte voor hun kritiek, opmerkingen en suggesties voor verbetering. Loes Lauteslager dank ik voor haar hulp bij deze Nederlandse versie.

Joost Kircz, 2020

_______________
[1] Interessant is dat zelfs twee ‘Sveriges Riksbank Prijzen in de Economische Wetenschappen ter nagedachtenis aan Alfred Nobel’ worden toegekend aan mensen die voorzichtig de rationele keuzetheorie aan de orde stellen: Daniel Kahneman (2002): “voor het hebben van geïntegreerde inzichten uit psychologisch onderzoek in de economische wetenschap, in het bijzonder met betrekking tot het menselijk oordeel en de besluitvorming onder onzekerheid”: en Richard H. Thaler (2017): “voor zijn bijdragen aan de gedragseconomie”.
[2] Opmerkelijk is dat in de 500 plus pagina’s bloemlezing K. Marx, F. Engels, V. I. Lenin, over het wetenschappelijk communisme geen enkele verwijzing naar enige wetenschap wordt genoemd (Marx, Engels, en Lenin 1967).
[3] Het spreekt voor zich dat het primair stellen van wetten, de poorten opent voor het structuralisme.
[4] Het lijkt me altijd een typisch Angelsaksisch voorbeeld van haat tegen Duitsland, dat de Duitse aanspreektitel Herr, dat gewoonweg meneer betekent, nooit wordt vertaald. Kijk maar eens naar een Britse film of (TV-)toneelstuk waarin een onaangename Duitse burger opduikt, het is altijd Herr X en niet mister of Sir X.
[5] Voor een interessante discussie over de Kautskyaanse oorsprong van de slogan ‘socialisme of barbarij’ zie (Angus 2014).
[6] Hetzelfde zien we in vele politieke traktaten: “we zien (voorbeelden van) de ellende, de onderdrukking en de verwoesting, waar het kapitalisme de schuld van is, vandaar dat we het systeem moeten omverwerpen en een nieuw systeem moeten opbouwen”. Maar helaas zijn er meestal minder marsroutes dan morele oproepen tot solidariteit en actie.
[7] Een volledige geschiedenis van de publicatie van Dialectiek van de Natuur wordt gegeven in (Engels 1985).
[8] Zoals de newtonse mechanica, de kwantummechanica en de algemene relativiteitstheorie, die drie duidelijk verschillende noties van ruimte, tijd en ruimte-tijd hebben.
[9] Dit algemene idee van eenwording is niet bijzonder voor Engels, maar een eeuwenoud verlangen, althans in de natuurwetenschappen. In zekere zin kan dit streven naar een samenvattende theorie, en één voorkeurssemantiek, op één lijn worden gesteld met monotheïstische denken.
[10] Kijk bijvoorbeeld naar de New Age en latere postmoderne interpretaties van de kwantummechanica. Het gaat dit artikel te buiten om de ooit verhitte discussies over de zogenaamde “Sokal-hoax” en de daaropvolgende “wetenschapsoorlogen” in de jaren negentig van de vorige eeuw uit te diepen, want het antagonisme tussen de wetenschapper en de postmodernisten is niet zo eenvoudig en rechttoe rechtaan.
[11] Aangezien de Mega2-publicatie van Marx Wiskundige Manuscripten nog steeds in het ongewisse is, zijn er drie publicaties met bijlagen en inleidingen die de moeite waard zijn om onder de loep te nemen: Sofya A, Yanovskaya en Ersnt (Arnost) Kolman (redactie): Wiskundige manuscripten van Karl Marx, voor het eerst gepubliceerd in het Duits en Russisch, Nauka Press, 1968. Voor een Engelse vertaling (Marx 1983) en (Marx 1994). In het Frans (Marx 1985) en Duits (Marx 1974).
[12] Het idee van een aangeboren getalsbegrip is ook een principe in de werken van de cognitieve wetenschappers Lakoff en Núñez (Lakoff, en Núñez 2000).
[13] In dit verband is het voor verder onderzoek van belang naar de gedachten van Evald Ilyenkov over de materialiteit van het ‘Idee’ verder te analyseren. (Ilyenkov 2014).
[14] Voor Marx’ en Engels’ bijdragen in de ecologiediscussie zie bv. (Grundmann 1991), (Foster 2000), (Altvater 2015), (Foster en Burkett 2016) , (Saito 2017).
[15] Hun brede belezenheid wordt o.m. duidelijk in de vele delen van Mega2 met betrekking tot de Marx-Engels correspondentie, (Marx en Engels 1999), en (Marx 1982)
[16] Dit ondanks de semantische truc om alle vakken in het hoger onderwijs in het Engels te duiden en Science te noemen: Science Tourism, Hospitality science en wat je zo meer hebt.
[17] J.D. Bernal, naamgever van het zogenaamde bernalisme, bleef zijn hele leven een missionaris voor Engels, “...er bestaat geen twijfel over dat hij vooral herinnerd zal worden als een van de belangrijkste wetenschapper-filosoof van de eeuw. (Bernal 1935).
[18] Met elke ophefmakende ontdekking, reeds op natuurwetenschappelijk gebied, moet het zijn vorm wijzigen; en sedert ook de geschiedenis onderworpen is aan de materialistische behandeling, opent zich hier een nieuwe weg voor de ontwikkeling. Dit zegt Engels in Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, 1886 Bron: Het Wereldvenster, 1980 Baarn - www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1886/1886feuerbach.htm
[19] Voor een technisch boek over de geschiedenis van het begrip ruimte zie: (Jammer 1993). Voor een bredere verhandeling over ruimte zie : (Schemmel 2016). Voor een technisch werk over tijd zie: (Jammer 2006).
[20] Dit is niet de plaats om de mistige discussie over kwantummechanica en de bijna religieuze claim dat de huidige hegemone interpretatie gesloten en compleet is, inclusief het idee van Niels Bohr dat we uiteindelijk alleen in klassieke mechanische termen kunnen denken. Zie ook (Beller 1999).
[21] Het is duidelijk dat James in een tijd leefde dat geld nog gerelateerd was aan een gouden standaard. Op dit moment is zelfs die zekerheid verloren.
[22] Neem de buitengewoon interessante discussie over de mate waarin het kwantummechanicadebat zou zijn gebaseerd op de chaos van de Weimar-republiek (Forman et al. 2011)

Referenties

Omdat dit artikel een vertaling uit het Engels is noem ik waar mogelijk de Nederlandse en de Engelse versie. Citaten in bovenstaande zijn dan naar de Nederlandse versie.

Aleksandrov, A.D. 1970.
‘On the One Hundredth Anniversary of the Birth of VI Lenin: Mathematics and Dialectics’. Siberian Mathematical Journal 11 (2): 243-63.
---- 1971.
‘Mathematik Und Dialektik, Ideen Des Exacten Wissens.’ In: Michael Otte (Redactie) Mathematiker über Die Mathematik, 4:251-57. Ideen Des Exacten Wissens. Springer Verlag.
---- 1980.
‘Mathematics Its Essential Nature and Objective Laws of Development’, (#3, p 22-42) Online op: www.Massline.Org/Philosophy/Math/Mathematics-CensoredMarxistPhilosophy.Pdf . Science and Nature: A Journal of Marxist Philosophy for Natural Scientists, no. 3: 22-42.
Altvater, Elmar. 2015.
Engels neu entdecken: das hellblaue Bändchen zur Einführung in die ‘Dialektik der Natur’ und die Kritik von Akkumulation und Wachstum. Hamburg: VSA: Verlag.
Angus, Ian. 2014.
‘The Origin of Rosa Luxemburg’s Slogan “Socialism or Barbarism”’. 21 October 2014. https://johnriddell.com/2014/10/21/the-origin-of-rosa-luxemburgs-slogan-socialism-or-barbarism/.
Bell, J. L. 2019.
The Continuous, the Discrete and the Infinitesimal in Philosophy and Mathematics. Springer International Publishing.
Beller, Mara. 1999.
Quantum Dialogue: The Making of a Revolution. University of Chicago Press.
Bernal, John Desmond. 1935.
‘Engels and Science’. Labour Montly Pamflets.
---- 1969.
Science in History. Harmondsworth: Penguin Books Ltd.
De wetenschap als maatschappelijk proces, 4 delen Aula Pocket, Spectrum, 1971.
Born, Max. 1965.
Einstein’s Theory of Relativity. Rev. ed. New York: Dover Publications.
Boyer, Carl B. 1959.
The History of the Calculus and Its Conceptual Development. Herdruk van 1949. Dover Publ.
Carver, Terrell. 1983.
Marx and Engels: The Intellectual Relationship. Wheatsheaf.
Daston, Lorraine, and Peter Galison. 2010.
Objectivity. Paperback ed. New York, NY: Zone Books.
Daston, Lorraine, and H. Otto Sibum. 2003.
‘Introduction: Scientific Personae and Their Histories’. Science in Context 16 (1/2): 1-8.
Engels, Friedrich. 1886
Geschreven: lente van 1845, Eerste publicatie: appendix bij het boek Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, geschreven door Engels in 1886. www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1845/1845feuerbach.htm
---- 1976
‘The Part Played by Labour in the Transition from Ape to Man (1876)’. In Dialectics of Nature. Progress Publishers Moscow.
www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1876/1876aapmens.htm
---- 1980
Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, 1886 Het Wereldvenster.
www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1886/1886feuerbach.htm
---- 1985.
Dialektik der Natur (1873-1882). Redactie: Anneliese Griese. : Werke, Artikel, Entwürfe / Karl Marx, Friedrich Engels; Vol. I/26. Marx Engels Gesamtausgabe: Mega2. Berlin: Dietz.
---- 1988.
Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (Anti-Dühring). Redactie: Renate Merkel. Abt.I: Werke, Artikel, Entwürfe / Karl Marx, Friedrich Engels?; Vol. I/27. Marx Engels Gesamtausgabe: Mega2. Berlin: Dietz.
---- 2010a.
Anti – Dühring Herr Eugen Dühring’s Revolution in Science’. In Engels. Vol. 25, p. 5. MECW. Lawrence & Wishart.
www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1877/anti-duhring/anti-duhring.pdf
Engels Anti-Dühring: Eerste deel – Filosofie III. Indeling. Apriorisme.
www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1877/anti-duhring/3.htm
---- 2010b.
Dialectics of Nature’. In ,MECW 25. 313-734.
Feyerabend, Paul. 1989.
‘Realism and the Historicity of Knowledge’. The Journal of Philosophy 86 (8): 393-406.
Fleck, Ludwik. 1979.
Genesis and Development of a Scientific Fact. University of Chicago Press.
Forman, Paul, Cathryn Carson, A. B. Kozhevnikov, and Helmuth Trischler, eds. 2011.
Weimar Culture and Quantum Mechanics: Selected Papers by Paul Forman and Contemporary Perspectives on the Forman Thesis. Imperial College Press and World Scientific.
Foster, John Bellamy. 2000.
Marx’s Ecology: Materialism and Nature. Monthly Review Press.
Foster, John Bellamy, and Paul Burkett. 2016.
Marx and the Earth: An Anti-Critique. Vol. 115. Historical Materialism Series. Brill.
Geras, Norman. 1983.
Marx and Human Nature: Refutation of a Legend. Verso Editions and NLB.
Gorelik, Gennady, 2005.
Review of Stalin’s Great Science: The Times and Adventures of Soviet Physicists, By Alexei B Kojevnikov. Physics World, November.
Gould, Stephen Jay. 1988.
Time’s Arrow, Time’s Cycle: Myth and Metaphor in the Discovery of Geological Time. Penguin Books.
Griese, Anneliese, and Gerd Pawelzig. 1995.
‘Friedrich Engels “Dialektik Der Natur”: Eine Vergleichende Studie Der Editionsgeschichte’. MEGA-Studien 1: 33-60.
Grundmann, Reiner. 1991.
Marxism and Ecology, Clarendon Press. Oxford New York.
Harman, Peter M. 1982.
Energy, Force and Matter: The Conceptual Development of Nineteenth – Century Physics. Cambridge University Press.
Hessen, Boris. 1931.
‘The Social and Economic Roots of Newton’s Principia’. In: Science at the Cross Roads. KNIGA Ltd.
Hyman, Ludmila. 2017.
‘The Soviet Psychologists and the Path to International Psychology’. In: The Globalization of Knowledge in History: Based on the 97th Dahlem Workshop, edited by Jürgen Renn, Reprint of the 2012 edition, 643-68. Max Planck Research Library for the History and Development of Knowledge Studies 1. Berlin: Edition Open Access.
Ilyenkov, Evald V. 2014.
‘Dialectics of the Ideal’. In: Dialectivs of the Ideal, Evald Ilyenkov and Creative Soviet Marxism, edited by Alex Levant and Vesa Oittinen. Brill and Haymarket Books.
James, William. 1987a.
‘Lecture VI Pragmatism’s Concept of Truth.?: PRAGMATISM, A New Name for Some Old Ways of Thinking. Popular Lectures on Philosophy (1907).’ In: William James: Writings 1902-1910, 572-90. Library of America.
---- 1987b.
‘The Meaning of Truth, a Sequel to ‘Pragmatism’. In: William James, Writings 1902-1910, 821-978. Library of America.
Jammer, Max. 1993.
Concepts of Space: The History of Theories of Space in Physics. 3rd enlarged . ed. New York: Dover Publications.
---- 2006.
Concepts of Simultaneity, from Antiquity to Einstein and Beyond. The John Hopkins university press.
Kaltenbrunner, Gerd-Klaus. 1970.
‘Eugen Dühring’. Zeitschrift Für Religions- Und Geistesgeschichte 22 (1): 58-79.
Kant, Immanuel. 2012.
‘Universal Natural History and Theory of the Heavens or Essay on the Constitution and the Mechanical Origin of the Whole Universe According to Newtonian Principles (1755)’. In: Natural Science, edited by Eric Watkins, 182-308. The Cambridge Edition of the Works of Immanuel Kant in Translation. Cambridge: Cambridge University Press.
Kircz, Joost. 1998.
‘Nouvelle présentation! Nouvelle Science?’ Colloque L’écrit de la science/ Writing Science, 1998. English translation at: www.kra.nl/Website/Artikelen/Nice98.htm
---- 2015.
‘Reality, Knowledge and Forecasting.’ International Institute of Research & Education, Working Paper 41: 27. At: http://fileserver.iire.org/working_papers/WP41.pdf
---- 2016.
‘Elements of an Essay on Human Change’. In: Return of Marxism. Marxist Theory in a Time of Crisis, edited by Sara R. Farris, 163-92. IIRE and Haymarket Books.
www.kra.nl/Website/ArtkelenSP/wewt-soc12a.pdf
---- 2020.
‘Socialist Strategies and the Role of Science’. SOK21.nl. https://soc21.nl/wp-content/uploads/2020/04/Intro1-v5a-What-is-this-work-about-kort.pdf.
Kojevnikov, Alexei. 1999.
‘Freedom, Collectivism, and Quasiparticles: Social Metaphors in Quantum Physics’. Historical Studies in the Physical and Biological Sciences 29 (2): 295-331.
---- 2002.
‘David Bohm and Collective Movement’. Historical Studies in the Physical & Biological Sciences 33 (1): 161-192.
Kraak, Menno-Jan, and Ferjan Ormeling. 1998.
Cartography: Visualization of Spatial Data. Reprinted. Harlow: Longman.
Krätke, Michael. 2020.
‘Friedrich Engels, Der Erste Marxist’. In Friedrich Engels Oder: Wie Ein ‘Cotton-Lord’ Den Marxismus Erfand., 6-68. Dietz-Berlin.
Kuhn, Thomas S. 1962.
The Structure of Scientific Revolutions. University of Chicago press.
Lakoff, George, and Rafael E. Núñez. 2000.
Where Mathematics Comes From-How the Embodied Mind Brings Mathematics into Being. Basic Books.
Lenin, Vladimir Il’ich. 1968.
‘Materialism and Empirio-Criticim;Critical Comments on a Reactionary Philosophy’. In V.I. Lenin Collected Works, V14, 14:17-388. Progress Publishers Moscow.
---- 1974.
‘Kommunismus Journal of the Communist International for the Countries of South-Eastern Europe (in German), Vienna, No. 1-2 (February 1, 1920) to No. 18 (May 8, 1920)’. In: V.I. Lenin Collected Works. Progress Publishers Vol. 31,165-67.
---- 197x: Lenin, Materialisme en empiriokriticisme. Kritische opmerkingen bij een reactionaire filosofie. Uitgeverij Progres, Moskou
Levine, Norman. 1975.
The Tragic Deception: Marx Contra Engels. Twentieth Century Series 8. Oxford: Clio Books.
Luxemburg, Rosa. 1915.
The Junius Pamphlet,;The Crisis of German Social Democracy’. April 1915. www.marxists.org/archive/luxemburg/1915/junius/.
Marx, Karl. 1974.
Mathematische Manuskripte. Edited by Wolfgang Endemann. Scriptor Taschenbücher?: Sozialwissenschaften?; S 10. Kronberg Ts: Scriptor.
---- 1976a.
Capital Vol 1. 1867-1886, p. 284. Translated by Ben Fowles. Penguin Books Ltd.
www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/het_kapitaal.pdf
---- 1976b.
‘Theses on Feuerbach’. In Frederick Engels Collected Works (MECW), by Karl Marx and Friedrich Engels. Vol. 5. New York: International Publishers.
Appendix bij het boek Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, geschreven door Engels in 1886. www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1845/1845feuerbach.htm
---- 1982.
Die technologisch-historischen Exzerpte: historisch-kritische Ausgabe. Edited by Hans-Peter Müller. Originalausg. Ullstein-Buch Ullstein-Materialien 35131. Frankfurt/M.: Ullstein.
---- 1983.
Mathematical Manuscripts of Karl Marx. Edited by Sofya A. Yanavskaya and Ernst Arnost Kolman. New Park Publications.
---- 1985.
Les Manuscrits Mathématiques de Marx. Edited by Alain Alcouffe. Paris: économica.
---- 1994.
Karl Marx Mathematical Manuscripts: Together with a Special Supplement. Edited by Pradip Baksi. Calcutta: Viswakos Parisad.
---- Marx, Karl, and Friedrich Engels. 1999.
Naturwissenschaftliche Exzerpte und Notizen Mitte 1877 bis Anfang 1883: Apparat. Edited by Anneliese Griese, Friederun Fessen, Gerd Pawelzig, and Peter Jäckel. Gesamtausgabe Exzerpte, Notizen, Marginalien,[2] 4. Berlin: Dietz
Marx, Karl, Friedrich Engels, and Vladimir Il’ich Lenin. 1967.
K. Marx, F. Engels, VI Lenin: On Scientific Communism. Progress Publishers.
Mirowski, Philip. 1991.
More Heat than Light: Economics as Social Physics, Physics as Nature’s Economics. Cambridge University Press.
Muller, Karl. 2004.
‘Zur Entstehung Und Wirkung von Engels “Anti-Dühring”’. Trend Onlinezeitung Nr 09-04. 2004. www.trend.infopartisan.net/trd0904/t010904.html.
Novack, George Edward. 1975.
Pragmatism versus Marxism: An Appraisal of John Dewey’s Philosophy. New York, NY.: Pathfinder.
Pais, A. 1979.
‘Einstein and the Quantum Theory’. Rev. Mod. Phys. 51 (4): 863-914.
Potier, Simon, Margaux Lieuvin, Michael Pfaff, and Almut Kelber. 2020.
‘How Fast Can Raptors See?’, The Journal of Experimental Biology 223 (1): jeb209031. https://doi.org/10.1242/jeb.209031.
Prescott, Tony J., Nathan Lepora, and Paul F.M.J Verschure, eds. 2018.
Living Machines: A Handbook of Research in Biomimetics. New York, NY: Oxford University Press.
Renn, Jürgen. 2020.
The Evolution of Knowledge: Rethinking Science for the Anthropocene. Princeton University Press.
Saito, Kohei. 2017.
Karl Marx’s Ecosocialism. Monthly Review Press.
Schemmel, Matthias. 2016.
Historical Epistemology of Space: From Primate Cognition to Spacetime Physics. 1st ed. 2016. SpringerBriefs in History of Science and Technology. Cham: Springer International Publishing: Imprint: Springer. https://doi.org/10.1007/978-3-319-25241-4.
Timpanaro, Sebastiano. 1975a.
‘Engels, Materialism and ‘Free Will’’. In: On Materialism, 73-134. New Left Books.
---- 1975b.
‘Praxis and Materialism’. In: On Materialism, 55-72. London: NLB.
Turkel, William J. 2013.
Spark from the Deep: How Shocking Experiments with Strongly Electric Fish Powered Scientific Discovery. Animals, History, Culture. Baltimore: The Johns Hopkins University Press.
Van Heijenoort, Jean. 1985.
Friedrich Engels and Mathematics’. In: Selected Essays, 123-51. Napoli: Bibiopolis.
Wigner, Eugene P. 1960.
‘The Unreasonable Effectiveness of Mathematics in the Natural Sciences. Richard Courant Lecture in Mathematical Sciences Delivered at New York University, May 11, 1959’. Communications on Pure and Applied Mathematics 13 (1): 1-14. https://doi.org/10.1002/cpa.3160130102.