Nadat de geldbezitter het arbeidsvermogen gekocht heeft, zijn geld tegen arbeidsvermogen uitgeruild heeft (de koop is klaar met de wederzijdse overeenkomst, ook wanneer de betaling pas later plaatsvindt), zet hij het nu om als gebruikswaarde, hij consumeert het. De realisering van het arbeidsvermogen, zijn werkelijke gebruik is echter de levende arbeid zelf. Het consumptieproces van deze specifieke ‘waar’, dat de arbeider verkoopt, valt dus samen met het arbeidsproces of is veel meer het arbeidsproces zelf. Omdat de arbeid de activiteit van de arbeiders zelf is, de realisering van zijn eigen arbeidsvermogen, treedt hij dus als de arbeidende persoon op, als arbeider in dit proces en voor de koper heeft hij in dit proces geen andere bestaansvorm als dat van het activerende arbeidsvermogen. Hij is daarom niet een persoon die arbeid, maar het actieve arbeidsvermogen gepersonifieerd in de arbeider. Het is kenmerkend, dat in Engeland de arbeiders naar hun belangrijkste orgaan, waardoor hun arbeidsvermogen geactiveerd wordt, de eigen handen namelijk, ‘hands’ genoemd worden.
Werkelijke arbeid is doelmatige activiteit voor de vervaardiging van een gebruikswaarde, voor de toe-eigening van een natuurlijke stof in een overeenkomende wijze met bepaalde behoeften. Of het meer spieren of meer zenuwen zijn is om het even, dat bij deze activiteit gebruikt wordt, eveneens of de natuurstof al meer of minder geïdealiseerd is.
Elke werkelijke arbeid is bijzondere arbeid, het uitoefenen van een bijzondere van de andere tak van de arbeid onderscheidende. Zoals de ene ‘waar’ van de andere zich door de bijzondere gebruikswaarde onderscheidt, zo is het een bijzondere vorm van actieve arbeid, dat zich in hem belichaamt. Omdat de omzetting van geld in kapitaal of de kapitaalvorming een ontwikkelde warencirculatie vooronderstelt, vooronderstelt ze een ontwikkelde deling van de arbeid. Een deling van de arbeid die hier begrepen moet worden, zoals ze in de veelvuldigheid van de circulerende ‘waren’ toont (verschijnt), dus als een deling van de gezamenlijkheid, de totaliteit van de maatschappelijke arbeid in veelvuldige manieren om te arbeiden, als een totaliteit van bijzondere arbeidswijzen. De arbeid, die de arbeider verricht, hoort dus bij een bijzondere arbeidstak, zoals zijn arbeidsvermogen zelf een bijzondere is. De bepaalde inhoud of doel en daardoor de bepaalde wijze van de arbeid gaat ons hier even weinig aan, zoals ons bij de analyse van de ‘waar’ haar bepaalde stof of gebruikswaarde aan gaat. Het is om het even in welke bijzondere arbeidstak de arbeider arbeidt, hoewel natuurlijk de koper altijd een bijzondere vorm van de arbeid kopen kan. Het enige punt, dat hier vastgehouden moet worden, is de bestemming van de arbeid, waar ze als werkelijk proces verschijnt, het zal zich hieronder tonen, dat deze onverschilligheid tegen de bijzondere inhoud van de arbeid niet alleen een abstractie is, die we maken, maar die het kapitaal maakt en wezenlijk tot het karakter van het kapitaal |29| behoort. (Zoals de beschouwing van de gebruikswaarde van de ‘waren’ als zodanig in de warenkunde hoort, zo hoort het arbeidsproces in zijn werkelijkheid in de technologie.)
Wat ons aan het arbeidsproces interesseert, zijn alleen de geheel algemene momenten, waarin het vervalt en die het als arbeidsproces toekomen. Deze algemene momenten moeten voortkomen uit de aarde van de arbeid zelf. Voordat de arbeider zijn beschikking over zijn arbeidsvermogen verkocht heeft, kon hij dat arbeidsvermogen niet als arbeid activeren, niet realiseren, omdat het gescheiden was van de ‘objectieve’ voorwaarden van zijn activiteit. In het werkelijke arbeidsproces is deze scheiding opgeheven. Het arbeidsvermogen werkt nu, omdat het zich zijn ‘objectieve’ voorwaarden volgens zijn aard toegeëigend heeft. Het activeert zich, omdat het in contact, in het proces, in verbinding met de ‘objectieve’ factoren treedt, zonder welke het zich niet realiseren kan. Deze factoren kunnen heel algemeen als arbeidsmiddelen gekenmerkt worden. De arbeidsmiddelen zelf echter vervallen noodzakelijk in een ‘object’, dat bewerkt wordt, en dat we het arbeidsmateriaal willen noemen. In het eigenlijke arbeidsmiddel, dat een ‘object’ is, (het is niet nodig voor dit ‘object’ dat het een instrument is, het kan bijvoorbeeld ook een chemisch proces zijn) wordt de menselijke arbeid, de activiteit als middel tussen het arbeidsmiddel en het arbeidsmateriaal geschoven, zodat het als gids van de menselijke arbeid dient. Bij een precieze analyse zal steeds gevonden worden, dat bij alle arbeid een arbeidsmateriaal en een arbeidsmiddel gebruikt wordt. Het is mogelijk, dat het arbeidsmateriaal, het ‘object’ dat door de arbeid voor een bijzondere behoefte toe geëigend moet worden, zonder toedoen van de menselijke arbeid zich in de natuur bevindt. De vis bijvoorbeeld, die in het water gevangen wordt, of het hout, dat in het oerwoud geveld wordt, of het erts, dat uit de schacht gehaald wordt, zodat alleen het arbeidsmiddel zelf een product van vroegere menselijke arbeid is. Dit alles toont aan, wat ontginningsindustrie genoemd kan worden en geldt voor de akkerbouw alleen in zoverre als iets dat door moeder aarde voorbereid wordt. Het zaad is hier echter zowel arbeidsmiddel en arbeidsmateriaal, zoals al het organische, zoals bijvoorbeeld het dier in de veeteelt beide is. Daarentegen kan het alleen op het ruwste niveau van de economische ontwikkeling voorkomen, dus alleen in de toestand waar aan de vorming van de kapitaalverhouding niet te denken valt, dat het arbeidsinstrument zonder verdere tussenkomst in de natuur beschikbaar is. Het is vanzelf duidelijk, dit volgt uit de aard van de zaak, dat de ontwikkeling van het menselijke arbeidsvermogen zich in het bijzonder toont in de ontwikkeling van de arbeidsmiddelen of de productie-instrumenten. Het toont zich namelijk in welke mate hij de werking van zijn directe arbeid op het natuurlijke door het ertussen schuiven voor zijn arbeidsdoelen al geschikt gemaakt heeft en heeft geregeld en zijn wil als leider van de onderworpen natuur verhoogd heeft.
Onder de arbeidsmiddelen, als onderscheid van het arbeidsmateriaal, worden niet alleen de productie-instrumenten begrepen, van het eenvoudigste werktuig of bestek tot het meest ontwikkelde systeem van de machinerie, maar ook de ‘objectieve’ voorwaarden, zonder welke het arbeidsproces in het algemeen niet plaatsvinden kan. Bijvoorbeeld het huis waarin gewerkt wordt of het veld waarop gezaaid wordt. Ze gaan niet direct in het arbeidsproces op, maar zijn voorwaarden, zonder welke het arbeidsproces niet kan plaatsvinden, dus noodzakelijke arbeidsmiddelen. Ze verschijnen als voorwaarden van de voortgang van het hele proces, niet als in zijn voortgang ingesloten factoren.[2] Ingaan op de details heeft hier geen zin.
Het arbeidsmateriaal moet met uitzondering van de grondstoffen steeds zelf al door een vroegere arbeidsproces doorlopen zijn. Wat als arbeidsmateriaal en daarom als grondstof in de ene arbeidstak ingaat, verschijnt als resultaat in de andere tak. Het merendeel zelf van dat, wat als natuurproduct beschouwd wordt, bijvoorbeeld de planten en dieren, zijn in de vorm, waarop ze nu door mensen benut en weer gebruikt worden, het resultaat van een door vele generaties onder menselijke controle, door middel van menselijke arbeid, voorafgegane omzetting, waarin zich de vorm en de substantie veranderd hebben. Evenzeer zoals al opgemerkt, is het arbeidsmiddel in een arbeidsproces het arbeidsresultaat in het andere.|30|
Om dus het arbeidsvermogen te consumeren, is het niet voldoende dat de geldbezitter het arbeidsvermogen koopt (tijdelijke beschikking daarover), hij moet ook de arbeidsmiddelen, waarvan de omvang groter of kleiner kan zijn, kopen, het arbeidsmateriaal en de arbeidsmiddelen. Hierop komen we later terug. Hier is nog op te merken, dat omdat de geldbezitter, die arbeidsvermogen gekocht heeft voor de consumptie daarvan, dat wil zeggen dat hij het werkelijke arbeidsproces kan voortzetten, hij met een ander deel van zijn geld de ‘objectieve’ arbeidsvoorwaarden, die als waren in de circulatie rouleren, gekocht moet hebben, zodat in verbinding met deze voorwaarden het arbeidsvermogen in het werkelijke arbeidsproces kan overgaan.
Hij koopt ook ‘waren’, maar ‘waren’ waarvan de gebruikswaarde levende arbeid consumeert, als factoren van het arbeidsproces geconsumeerd moet worden. Gedeeltelijk zijn het gebruikswaarden die het arbeidsmateriaal en daarmee het element van een hogere gebruikswaarde vormen moeten, deels arbeidsmiddelen, die de inwerking van de arbeid op het arbeidsmateriaal als leiding dienen. ‘waren’, hier verder de gebruikswaarden van de ‘waren’, zo in het arbeidsproces consumeren betekent ze productief consumeren, namelijk alleen opnemen als middel of ‘object’ waardoor en waarin de arbeid een hogere gebruikswaarde schept. Het is de industriële consumptie van ‘waren’. (Gebruikswaarden.) Tot zover in betrekking op de geldbezitter, die zijn geld door de ruil met het arbeidsvermogen in kapitaal omzet.
In het werkelijke arbeidsproces zelf zijn de ‘waren’ alleen als gebruikswaarden beschikbaar, niet als ruilwaarden, want ze staan tegenover de werkelijke levende arbeid alleen als voorwaarden tegenover ze, als middel van hun realisering. Ze zijn de door de natuur zelf bepaalde factoren, die ze voor de realisering in een bepaalde gebruikswaarde nodig hebben. De lakenwever in de handeling van het weven verhoudt zich tot het garen voor het laken, zijn arbeidsmateriaal alleen als materiaal voor deze bepaalde activiteit, van het weven. Hij doet dat alleen als element van het maken van het lakenproduct, niet omdat het een ruilwaarde heeft, niet omdat het een resultaat is van voorafgaande arbeid, maar omdat het een beschikbaar ding is, waarvan de eigenschappen hij voor de verandering van het arbeidsmiddel benut. Evenzeer heeft het weefgetouw hier niets als ‘waar’ te zoeken, als drager van de ruilwaarde, maar alleen als arbeidsmiddel voor het weven. Alleen als zodanig wordt het in het arbeidsproces gebruikt en verbruikt. Als arbeidsmateriaal en als arbeidsmiddel, hoewel zelfs ‘waren’ en dus gebruikswaarden, die een ruilwaarde hebben, tegenover de werkelijke arbeid alleen als moment van het proces, als factoren van dat proces staan. Het is dus te begrijpen, dat de factoren in dit proces zelf nog minder als kapitaal tegenover de arbeider staan. De werkelijke arbeid eigent zich het instrument als middel en het materiaal als het materiaal van zijn activiteit toe. Het is het proces van toe-eigening van deze ‘objecten’ als het bezielde lichaam, als de organen van de arbeid. Het materiaal verschijnt hier als de anorganische aard van de arbeid, het arbeidsmiddel als orgaan van de toegeëigende activiteit zelf.
Als hier van hogere gebruikswaarden gesproken wordt, dan mag men daaronder niets moreels begrijpen, niet eens dat de nieuwe gebruikswaarde noodzakelijk een hogere rang in het systeem van behoeften inneemt. Graan, dat voor jenever voorbereid wordt, is een lagere gebruikswaarde als jenever. Elke gebruikswaarde, dat als element voor de vorming van een nieuwe voorbestemd is, is ten opzichte van deze nieuwe een lagere gebruikswaarde, omdat het zijn elementaire voorwaarde vormt. Een gebruikswaarde is des te hoger, hoe meer arbeidsprocessen de elementen waaruit de nieuwe gevormd wordt, doorlopen hebben, hoe meer de vorm in plaats komt van de vorige.
Het arbeidsproces is dus het proces, waarin vanuit de kant van de arbeiders een bepaalde doelmatige activiteit uitgeoefend wordt, een beweging, die zowel activering van zijn arbeidsvermogen, zijn geestelijke en lichamelijke kracht, alsook de uitgave en benutting van de activiteit is. Doordat de arbeider het arbeidsmateriaal een nieuwe vorm geeft en het arbeidsvermogen in die nieuwe vorm materialiseert, kan deze verandering van de vorm chemisch of mechanisch zijn, of door de controle van fysiologische processen zelf uit zich zelf plaatsvinden of alleen door de verwijdering in de ruimte van het ‘object’ (verandering van zijn plaatselijke bestaan) of enkel de scheiding daarvan, van de samenhang met de aarde bestaan. Terwijl zich zo de arbeid in het arbeidsobject materialiseert, formeert ze het arbeidsobject en verbruikt, consumeert ze het arbeidsmiddel als haar orgaan. Uit de vorm van de activiteit gaat de arbeid in de vorm van het ‘zijn’ over, in die van het ‘object’. Als verandering van het ‘object’ verandert ze haar eigen gedaante. De vormgevende arbeid verteert het ‘object’ en zichzelf, ze formeert het en materialiseert zich. Ze verteert zichzelf in haar subjectieve vorm als activiteit en verteert het ‘objectieve’ van het ‘object’, dat wil zeggen ze heft haar gelijkwaardigheid tegen het doel van de arbeid op. Uiteindelijk consumeert de arbeid het arbeidsmiddel, dat gedurende het proces uit enkel de mogelijkheid zich eveneens in de werkelijkheid omgezet heeft, doordat het tot werkelijke leider van de arbeid geworden is. Daarmee echter, door het mechanische of chemische proces, die het ingaat, is het evenzeer in zijn rustende |31| vorm verteerd. Alle drie momenten van het proces, die van het subject, de arbeid en de factoren van het arbeidsmateriaal waarop ze werkt en de arbeidsmiddelen waarmee ze werkt komen samen in een nieuw resultaat, het product. In het product heeft zich de arbeid doormiddel van het arbeidsmiddel met het arbeidsmateriaal verbonden. Het product, het neutrale resultaat, waarin het arbeidsproces eindigt, is een nieuwe gebruikswaarde. Een gebruikswaarde in het algemeen verschijnt als product van het arbeidsproces. Deze gebruikswaarde kan nu zelf de laatste vorm bereikt hebben, waarin het als bestaansmiddel van de individuele consumptie kan dienen. Het kan ook in deze vorm weer een factor voor een nieuw arbeidsproces worden, zoals bijvoorbeeld mais niet door mensen maar door paarden gegeten kan worden, voor de productie van paarden. Het kan ook als element voor een hogere gecompliceerde gebruikswaarde dienen, of de gebruikswaarde is een gereed arbeidsmiddel, dat als zodanig in een nieuw arbeidsproces moet dienen. Of, de gebruikswaarde is uiteindelijk een niet gereed product, een halffabricaat, dat in een ander arbeidsproces dan waar het uitkomt, onderscheidende arbeidsprocessen weer als arbeidsmateriaal ingaan, of de rij van deze processen nu groter of kleiner is. Het moet dan ook een serie van stoffelijke veranderingen doorlopen. Met betrekking tot het arbeidsproces echter, waaruit het als product uitkomt, verschijnt het als gereed en afsluitend resultaat, als een nieuwe gebruikswaarde, waarvan de totstandkoming de inhoud van het arbeidsproces en het op zichzelf staande doel van de arbeidsactiviteit vormen. Ze vormt de uitgave van het arbeidsvermogen, van zijn consumptie.
In het arbeidsproces worden dus producten van eerdere arbeidsprocessen gebruikt, door de arbeid geconsumeerd, om nieuwe producten van hogere, dat wil zeggen plaatsvervangende gebruikswaarden te maken. In de beperking van bepaalde arbeidsprocessen zelf, waarin de ‘objectieve’ factoren alleen als ‘objectieve’ voorwaarden van haar realisering verschijnen, is deze bestemming van de gebruikswaarden, om zelf een product te zijn, geheel onverschillig. Het toont wel de stoffelijke afhankelijkheid van de verschillende maatschappelijke arbeidsmethoden ten opzichte van elkaar en de wederkerige invulling voor een totaliteit van de maatschappelijke arbeidsmethoden.
In zoverre arbeid uit het verleden van haar stoffelijke kant bekeken wordt, dat wil zeggen in zoverre aan een gebruikswaarde, dat als arbeidsmiddel of arbeidsmateriaal in een arbeidsproces dient, de situatie vastgehouden wordt dat deze gebruikswaarde zelf al een verbinding is van natuurlijk materiaal en arbeid, dient de uit het verleden in gebruikswaarden ‘geobjectiveerde’ concrete arbeid als middel voor de realisering van nieuwe arbeid, of wat hetzelfde is, voor de vorming van nieuwe gebruikswaarden. Echter het moet wel aangehouden worden, in welke zin dit in het werkelijke arbeidsproces het geval is. Bijvoorbeeld, weefgetouw en katoengaren dienen in het weven alleen in de eigenschappen die ze voor dit proces als materiaal en middel voor het weven bezitten, alleen door de materiële eigenschappen, die ze voor dit bijzondere arbeidsproces bezitten. Dat het katoen, hout en ijzer deze vorm, de ene als garen, de andere als weefgetouw hebben, waarin ze deze diensten in het arbeidsproces verrichten, dit bepaalde gebruik voor de waardevorming, precies zoals in de situatie, dat de tarwe de bepaalde dienst, het gebruik voor waardevorming verricht in het voedingsproces, door middel van eerdere arbeid verkregen hebben, zelf al een combinatie van arbeid en natuurstof weergeven, is een situatie, dat als zodanig voor dit bepaalde arbeidsproces, als ze op een bepaalde manier als gebruikswaarden dienen, een bijzonder nuttig gebruik hebben, als zodanig onbelangrijk is. Het zou echter niet kunnen plaatsvinden, als het katoen, ijzer en hout door een vroegere, in het verleden plaatsgevonden arbeidsproces niet de vorm en daarom de bijzondere nuttige eigenschappen, die ze als garen en weefgetouw verkregen hadden. Puur materieel beschouwd, vanuit het standpunt van het werkelijke arbeidsproces, verschijnt dus een bepaald in het verleden plaatsgevonden arbeidsproces als voorfase en voorwaarde voor het in actie komen van het nieuwe arbeidsproces. Daarom wordt dit arbeidsproces zelf alleen als voorwaarde voor de vervaardiging van een bepaalde gebruikswaarde, dus zelf vanuit het standpunt van een gebruikswaarde beschouwd. Zoals in de consumptie van een gebruikswaarde in het algemeen de in hem opgenomen arbeid er niet toe doet en het alleen als een gebruikswaarde werkt, of volgens zijn eigenschappen in het proces van de consumptie bepaalde behoeften bevredigt. De eigenschappen, die hij als ‘object’ bezit en de diensten die hij als dit ‘object’ verricht, zijn zo in het arbeidsproces interessant. Het arbeidsproces dat zelf alleen een bijzonder consumptieproces van gebruikswaarden is, een bijzondere specifieke manier van het gebruiken van zijn eigenschappen is, alleen de eigenschappen, die de producten uit eerdere arbeid voor dit proces hebben, niet hun bestaan als materiaal van arbeid uit het verleden. Die eigenschappen, die ergens een natuurstof door de eerdere arbeid verkregen heeft, zijn nu zijn eigen materiële eigenschappen, waarmee het werkt of dient. Dat deze eigenschappen door eerdere arbeid tot stand gekomen zijn is opgelost, deze totstandkoming is in het product opgeheven. |32|
Wat een bijzondere manier is, de drijvende kracht, de activiteit van de arbeid verschijnt nu in het resultaat, in de in het product van de arbeid tot stand gekomen verandering van het ‘object’. Het verschijnt als een ‘object’ met nieuwe bepaalde eigenschappen, die het bezit voor het gebruik, voor de bevrediging van behoeften. Worden we er in het arbeidsproces zelf er aan herinnert, dat het arbeidsmateriaal en het arbeidsmiddel producten zijn van eerdere arbeid, dan gebeurt dat alleen, omdat ze niet de nodige eigenschappen ontwikkelen. Bijvoorbeeld een zaag, die niet verzaagd, een mes dat niet snijdt enzovoorts. Dit herinnert ons aan de onvolkomenheid van de arbeid, dat een factor voor het tegenwoordige arbeidsproces geleverd heeft. In zoverre producten van eerdere arbeidsprocessen in een nieuw arbeidsproces als factoren, als materiaal of als middelen ingaan, zijn we alleen geïnteresseerd in de kwaliteit van de voorafgaande arbeid. Hun product moet werkelijk de doelmatige eigenschappen bezitten, die het pretendeert te hebben, of de arbeid nu goed of slecht was. Het is de arbeid in haar materiële werking en werkelijkheid, dat ons hier interesseert. Voor het overige, in zoverre arbeidsmiddel en arbeidsmateriaal als gebruikswaarden in het werkelijke arbeidsproces dienen en de doelmatige eigenschappen bezitten is het om het even dat ze producten zijn van eerdere arbeid. Of ze de eigenschappen in hogere of lagere mate bezitten, meer of minder hun doel dienen, hangt van de voorafgaande arbeid af, waarvan ze het product zijn. Als ze klaar uit de hemel gevallen zouden zijn, zouden ze dezelfde dienst verrichten. In zoverre ze ons als producten, dat wil zeggen resultaten van eerdere arbeid, interesseren, is het alleen als resultaat van bijzondere arbeid, de kwaliteit van deze bijzondere arbeid, van haar kwaliteit als gebruikswaarde. De interesse hangt af van de mate van hoe ze werkelijk als gebruikswaarde voor dit bijzondere consumptieproces dienen. Helemaal hetzelfde interesseert de arbeid voor een gegeven arbeidsproces ons alleen, in zoverre ze als deze bepaalde doelmatige activiteit werkt. De interesse hangt af van hoe de gebruikswaarde deze bepaalde stoffelijke inhoud bezit of verkrijgt, en of het product goed of slecht is, de kwaliteit die het in het arbeidsproces verkrijgen moet. De interesse hangt af van de grotere of mindere kwaliteit, compleetheid en haar doelmatige karakter van de arbeid.
Producten, die ervoor bestemd zijn als gebruikswaarde in een nieuw arbeidsproces te gaan, dus of als arbeidsmiddel of als een niet gereed product, dat wil zeggen producten, die om werkelijke gebruikswaarde te worden, om de individuele of productieve consumptie te dienen, een verdere bewerking nodig hebben, deze producten, die dus of arbeidsmiddel of arbeidsmateriaal zijn voor een verder arbeidsproces, realiseren zich alleen als zodanig als ze in contact komen met de levende arbeid. De levende arbeid heft haar dode ‘objectiviteit’ op, ze consumeert, ze zet gebruikswaarden om, die alleen voor die mogelijkheid bestaan, in werkelijke en werkende gebruikswaarden, doordat ze deze als de ‘objectieve’ factoren van hun eigen levende beweging verbruikt en gebruikt. Een machine die niet in het arbeidsproces dient is nutteloos, dood ijzer en hout. Buiten dat vervalt aan de vertering door de elementaire machten, aan de algemene stofwisseling, het ijzer roest en het hout verrot. Garen dat niet verweeft of verwerkt wordt, is enkel verdorven katoen, katoen, dat voor ander nuttig gebruik, dat ze in haar toestand als katoen, als ruwe grondstof bezat, verloren is. Omdat elke gebruikswaarde verschillend gebruikt kan worden, elk ding verschillende eigenschappen heeft, omdat het de behoeften kan dienen, zo kan ze het ook verliezen. Dat kan omdat het door een eerder arbeidsproces een gebruikswaarde voor een bepaald gebruik verkregen heeft, eigenschappen waarmee het alleen in een bepaald opvolgend arbeidsproces gebruikt kan worden. Producten dus, die alleen als arbeidsmiddel en als arbeidsmateriaal dienen. Ze verliezen niet alleen hun eigenschap als product, als bepaalde gebruikswaarde, die ze door de voorafgaande arbeid verkregen hebben, maar ook de grondstof waaruit ze bestaan is bedorven, doelloos verkwist, en vervalt met haar de nuttige vorm die het door de voorafgaande arbeid verkregen heeft. Ze vervalt aan het oplossende spel van de natuurkrachten. In het arbeidsproces worden de producten uit het voorafgaande arbeidsproces, arbeidsmateriaal en arbeidsmiddelen, tegelijk uit de dood opgewekt. Ze worden alleen werkelijke gebruikswaarden, als ze als factoren in het arbeidsproces ingaan, ze werken alleen als gebruikswaarde in haar en worden door haar alleen aan de oplossing in de algemene stofwisseling onttrokken, om in het product als nieuwe vorm weer te verschijnen. De machine wordt ook door het arbeidsproces vernietigd, maar als machine. Ze leeft en werkt als machine, haar consumptie is meteen haar werkzaamheid en in de veranderde vorm van het materiaal is haar beweging als eigenschap van een nieuw ‘object’ gerealiseerd, vastgelegd. Het arbeidsmateriaal ontwikkelt ook zijn eigenschappen voor het gebruik, die het als zodanig bezit, alleen in het arbeidsproces zelf. Zijn consumptieproces is een omvormingsproces, een verandering, waaruit het als een hogere gebruikswaarde uitkomt. |33| Wanneer dus enerzijds beschikbare producten, resultaten van eerdere arbeid, de realisering van de levende arbeid als de ‘objectieve’ voorwaarden van dezelfde bewerkstelligen, bewerkstelligt de levende arbeid de realisering van deze producten als gebruikswaarde, als producten en onderhoud ze, onttrekt ze aan de algemene stofwisseling van de natuur, doordat ze de producten als elementen van een nieuwe vorm bezielt.
De echte arbeid, in zoverre ze gebruikswaarden schept, de toe-eigening van het natuurlijke voor menselijke behoeften is, of deze behoefte nu de behoefte van de productie is of van de individuele consumptie, is de algemene voorwaarde van de stofwisseling tussen natuur en mens en als zodanig een natuurvoorwaarde van het menselijke leven onafhankelijk van alle geldende maatschappelijke vormen. Hetzelfde geldt voor het arbeidsproces in zijn algemene vormen, die in het algemeen slechts de levende arbeid is, in zijn bijzondere elementen vastgelegd, als zijn eenheid van het arbeidsproces zelf, de werking van de arbeid door de arbeidsmiddelen op het arbeidsmateriaal. Het arbeidsproces zelf verschijnt volgens zijn algemenen vorm, dus nog niet in een bijzondere economische bestemming. Er is in het arbeidsproces geen bepaalde historische (maatschappelijke) productieverhouding uitgedrukt. De mensen gaan in de productie op met hun maatschappelijke leven, veelmeer in de algemene vorm, en met de algemene elementen, waarin de arbeid zich in alle maatschappelijke productiewijzen gelijkmatig vastleggen moet om als arbeid te werken.
De vorm van het arbeidsproces, dat hier beschouwd wordt, is enkel een abstracte vorm, verlost van alle bepaalde historische karakteristieken en van alle vormen van de arbeidsprocessen, waarin maatschappelijke verhoudingen die mensen tijdens deze arbeidsprocessen samenbrengen, overeenkomstig zijn. Zo weinig men het aan de tarwe proeft, of het door een Russische lijfeigene of door een Franse boer geproduceerd is, zo weinig ziet men aan dit arbeidsproces in zijn algemene vormen, of het onder de zweep van een slavenopzichter, of onder de ogen van een industriële kapitalist plaats vindt of dat het een proces van een wilde is, die met zijn boog wild schiet.
De geldbezitter heeft met zijn geld gedeeltelijk de beschikking over arbeidsvermogen gekocht, gedeeltelijk ook arbeidsmateriaal en arbeidsmiddelen, zodat hij dit arbeidsvermogen als zodanig verbruiken, consumeren, dat wil zeggen om het als echte arbeid te kunnen activeren, kortom opdat hij de arbeider nu echt laat werken. De algemene bestemming voor deze arbeid, dat het met elke andere wijze van de arbeid gemeen heeft, worden daardoor niet veranderd, het maakt niet uit dat deze arbeid hier voor de geldbezitter gedaan wordt of als zijn consumptieproces van het arbeidsvermogen verschijnt. Hij heeft het arbeidsproces onder zijn heerschappij onderschikt, zich toe geëigend, maar daarmee zijn algemene karakter onveranderd gelaten. In zoverre het karakter van het arbeidsproces door zijn onderschikking onder het kapitaal zelf veranderd wordt, is een vraag, dat met de algemene vorm van het arbeidsproces niets te maken heeft en later behandeld zal worden.
De tarwe, die ik eet, of ik het gekocht heb of zelf geproduceerd heb, werkt om het ene of het andere volgens zijn bestemming van de natuur hetzelfde in het voedingsproces. Evenzeer verandert het aan het arbeidsproces in zijn algemene vorm niets. Het maakt niets uit voor de begripsmatige momenten van de arbeid in het algemeen, of ik met eigen arbeidsmateriaal en arbeidsinstrumenten werk, of dat ik voor de geldbezitter werk aan wie ik mijn arbeidsvermogen tijdelijk verkocht heb. De consumptie van dit arbeidsvermogen, de werkelijke activering als arbeidskracht, de werkelijke arbeid, dat op zichzelf een proces is, waarin een activiteit in bepaalde verhouding tot ‘objecten’ treedt, blijft als voorheen hetzelfde en beweegt zich in dezelfde algemene vormen. Het arbeidsproces of de werkelijke arbeid veronderstellen nu eenmaal, dat de scheiding waarin zich de arbeider voor de verkoop van zijn arbeidsvermogen, van de ‘objectieve’ voorwaarden bevond, waarin hij alleen zijn arbeidsvermogen activeren kan, kan werken, dat deze scheiding opgeheven wordt. Dat hij enkel in de natuurgetrouwe betrekking als arbeider tegen de ‘objectieve’ voorwaarden van zijn arbeid staat in het arbeidsproces. Beschouw ik dus de algemene momenten van dit proces, dan zie ik alleen de algemene momenten van de werkelijke arbeid in het algemeen. Het nuttige gebruik hiervan, namelijk dat het ter verdediging van het kapitaal verwisselt wordt of geïdentificeerd wordt met een moment van het eenvoudige arbeidsproces in het algemeen. Het zou dus een product voor de productie van een ander product bestemt kapitaal zijn. De grondstof zou kapitaal zijn, of het arbeidswerktuig, of het productie-instrument zou kapitaal zijn. Het kapitaal zou een van alle verdelingsverhoudingen en maatschappelijke productievormen onafhankelijke factor van het arbeidsproces in het algemeen van de productie zijn. Dit punt is beter uit te leggen, nadat vooraf het waardevormingsproces behandeld is. Het geld, om zich in kapitaal (productief kapitaal) om te zetten moet zich in arbeidsmateriaal, arbeidsinstrumenten en arbeidsvermogen omzetten, louter producten van arbeid uit het verleden, door de arbeid bewerkstelligde gebruikswaarden, die tot nieuwe productie omgezet worden. Gezien vanuit zijn stoffelijke kant verschijnt het kapitaal dus nu, in zoverre het als gebruikswaarde bestaat, |34| als, bestaand in de vorm van producten, die voor nieuwe productie dienen, grondstoffen, werktuigen, maar ook als arbeid. Daaruit volgt echter geenszins omgekeerd, dat deze dingen als zodanig kapitaal zijn. Ze worden dat pas onder bepaalde maatschappelijke voorwaarden. Er zou anders evengoed gezegd kunnen worden dat arbeid op zichzelf kapitaal is, dat dus uit het gebruik van de arbeid aan de arbeider het gebruik van het kapitaal gedemonstreerd wordt, omdat de arbeid net zo goed als het werktuig in het arbeidsproces aan de kapitalisten toebehoren.
De momenten van het arbeidsproces in betrekking tot de arbeid zelf beschouwd, zijn bestemd als arbeidsmateriaal, arbeidsmiddel en arbeid zelf. Worden deze momenten bezien in relatie tot het doel van het gehele proces, het te vervaardigen product, dan kunnen ze gekenmerkt worden als productiemateriaal, productiemiddel en productieve arbeid. (Misschien dit laatste niet).
Het product is het resultaat van het arbeidsproces. Evenzeer verschijnen producten als de voorbode van het arbeidsproces, waarmee het niet eindigt, maar van zijn bestaansvorm als voorwaarde uitgaat. Het arbeidsvermogen is niet alleen een product, maar de bestaansmiddelen, die de arbeider als geld van de geldbezitter krijgt voor de verkoop van zijn arbeidsvermogen. De bestaansmiddelen zijn al voor de individuele consumptie producten die gereed zijn. Het arbeidsmateriaal en de arbeidsmiddelen zijn voor het arbeidsproces eveneens al, de een voor de ander of voor beide, producten. Voor de productie zijn dus de producten vooraf al bepaald, producten zowel voor de individuele, als ook voor de productieve consumptie. Oorspronkelijk is de natuur zelf het magazijn, waarin de mens, die eveneens als natuurproduct vooronderstelt is, natuurproducten vindt die voor consumptie klaar zijn, zoals hij gedeeltelijk in de organen van zijn eigen bestaan de eerste productiemiddelen voor de toe-eigening van deze producten vindt. Het arbeidsmiddel, het productiemiddel verschijnt het eerste door hem geproduceerde product, waarvan de eerste vormen zoals steen hij ook in de natuur vindt.
Het arbeidsproces als zodanig, zoals gezegd, heeft met de handeling van de koop van het arbeidsvermogen van de kant van de kapitalisten niets te maken. Hij heeft het arbeidsvermogen gekocht. Nu moet hij het als gebruikswaarde gebruiken. De gebruikswaarde van de arbeid is het werken zelf, het arbeidsproces. We vragen dus waaruit dit bestaat, wat zijn algemene momenten zijn, waarvoor het arbeidsproces onafhankelijk van toekomstige kapitalisten bestaat, precies zoals we zeggen, hij koopt tarwe, hij wil het nu als voedingsmiddel gebruiken. Waaruit bestaat het voedingsproces door graan of beter, wat zijn de algemene momenten van het voedingsproces in het algemeen?
_______________
[2] Evenzeer vallen onder de arbeidsmiddelen substanties die geconsumeerd worden om het arbeidsmiddel als zodanig te gebruiken, zoals olie, kolen enzovoorts, of chemische stoffen, die een bepaalde aanpassing van het arbeidsmateriaal moeten voortbrengen, zoals bijvoorbeeld chloor voor het bleken enzovoorts.