Zodra een maatschappij bestaat, waarin enkele leven zonder te werken, zonder direct in de productie van gebruikswaarden betrokken te zijn, is het duidelijk, dat de gehele bovenbouw van de maatschappij als bestaansvoorwaarde heeft, de surplusarbeid van de arbeider. Het is tweeërlei, wat ze van deze surplusarbeid ontvangen. Ten eerste, de materiële voorwaarden van het leven, doordat ze aan de productie deelnemen en hierop en hiervan voortbestaan. Het betreft het product dat de arbeiders hen leveren boven het product, dat voor de reproductie van het eigen arbeidsvermogen vereist is. Ten tweede, de vrije tijd, die ze ter beschikking hebben, zij het voor de rust, zij het voor de uitoefening van niet directe productieve activiteiten, zoals bijvoorbeeld de oorlog en het staatswezen, zij het voor de ontwikkeling van menselijke vaardigheden en maatschappelijke mogelijkheden, kunst en wetenschap, die geen direct praktisch doel hebben. Het vooronderstelt de meerarbeid van de kant van de werkende massa, dat wil zeggen meer tijd als voor de productie van hun eigen materiële leven vereist is en ze in de materiële productie omzetten moeten. De vrije tijd van de kant van het niet arbeidende maatschappelijke deel is gebaseerd op de meerarbeid of overwerk, op de meerarbeidstijd van het werkende deel. De vrije ontwikkeling van de ene kant, vanwege dat de arbeider hun gehele tijd, dus hun ruimte om te ontwikkelen enkel voor |105| productie bestemde gebruikswaarden aanwenden moeten. De ontwikkeling van de menselijke vaardigheden van de ene kant op de beperking vast loopt, waarin de ontwikkeling op de andere kant genoten wordt. Op deze tegenspraak baseert zich alle huidige civilisatie en maatschappelijke ontwikkeling. Van de ene kant dus komt de vrije tijd overeen met een door de overwerk tijd van de arbeid onderworpen tijd, tijd dat bestaat door de werking van enkel arbeidsvermogen van anderen. Van de andere kant, de meerarbeid realiseert zich niet alleen in meer waarde, maar in een meerproduct, overschot van de productie boven de norm, die de werkende klasse voor haar eigen bestaan nodig heeft en verbruikt. De waarde is beschikbaar als een gebruikswaarde. Meerwaarde daarom in het surplusproduct. Meerarbeid in surplusproductie, en dit vormt de basis voor het bestaan voor alle niet direct in de materiële productie opgenomen klassen. De maatschappij ontwikkelt zich zo door het achter blijven van de ontwikkeling van de werkende massa, dat hun materiële basis vormt. Het is vooralsnog niet nodig, dat het meerproduct de meerwaarde uitdrukt. Als 2 kwarten graan het product van dezelfde arbeidstijd als vroeger 1 kwart graan uitdrukt, dan drukken de 2 kwarten geen hogere waarde uit dan vroeger 1 uitdrukte. Maar een bepaalde, gegeven ontwikkeling van de productieve krachten voorop gesteld, geeft de meerwaarde zich steeds in het surplusproduct weer, dat wil zeggen dat het product, de gebruikswaarde die gemaakt is in 2 uur dubbel zo groot is dan wat gemaakt is in 1 uur. Nader uitgedrukt: de meerarbeidstijd, die de werkende massa werkt boven de norm, dat voor de reproductie van het eigen arbeidsvermogen, het eigen bestaan nodig is, boven de noodzakelijke arbeidstijd, deze meerarbeidstijd, dat weergeven wordt in de meerwaarde, materialiseert zich tegelijk in het meerproduct, het surplusproduct. Dit surplusproduct is de materiële bestaansbasis van alle klassen, die buiten de werkende klassen leven, de gehele bovenbouw van de maatschappij. Het maakt tegelijk de tijd vrij, geeft hen de beschikbare tijd voor de ontwikkeling van de overige vaardigheden. De productie van surplus arbeidstijd van de ene kant is tegelijk de productie van vrije tijd van de andere kant. De gehele menselijke ontwikkeling, in zoverre ze boven de voor het natuurlijke bestaan van mensen direct noodzakelijke ontwikkeling uitgaat, bestaat enkel uit het gebruik van deze vrije tijd en stelt ze als de noodzakelijke basis voorop. De vrije tijd van de samenleving is dus geproduceerd door de productie van onvrije tijd, die boven de voor hun eigen bestaan gevorderde arbeidstijd uitgaat, de verlengde arbeidstijd van de arbeiders. De vrije tijd waarop de een aanspraak maakt, is de geknechte van de andere.
De vorm van de surplusarbeid, die we hier beschouwen, boven de norm van de noodzakelijke arbeidstijd, heeft het kapitaal gemeen met alle maatschappelijke vormen, waarin de ontwikkeling boven de zuivere natuurlijke verhouding plaatsvindt en dat daarom een antagonistische ontwikkeling is, die de maatschappelijke van de één tot de natuurlijke basis voor arbeid van de ander maakt.
De surplusarbeid, de absolute, zoals hier beschouwd, blijft de basis ook in de kapitalistische productie, hoewel we nog een andere vorm leren kennen.
In zoverre we hier nu de tegenstelling van arbeider en kapitalist hebben, moeten alle klassen, die niet werken, delen met de kapitalist met het product van de surplusarbeid. Zodat deze surplus arbeidstijd niet alleen de basis van hun materiële bestaan schept, maar ook hun vrije tijd, de sfeer van hun ontwikkeling schept.
De absolute meerwaarde, dat wil zeggen de absolute meerarbeid blijft ook later de altijd heersende vorm.
Zoals de planten van de aarde leven, het vee van de plant leeft of andere dieren van het plantenetende vee leven; Zo bezit een exclusief, van de arbeid vrijgesteld deel van de maatschappij, de vrije tijd die vrijkomt, en zij die moeten werken voor de directe productie, beschikken niet over tijd, over de meerarbeid van de arbeiders. Rijkdom is daarom beschikbare tijd.
We zullen zien, hoe de economen deze tegenstelling als natuurlijk beschouwen.
Omdat de meerwaarde zich vervolgens in het meerproduct weergeeft, is alle andere werk echter al beschikbare tijd vergeleken met de arbeidstijd, die in de productie van voedingsmiddelen omgezet wordt. Zo is het duidelijk waarom de fysiocraten de meerwaarde op het meerproduct in de landbouw baseren, dat ze slechts fout zien als een enkel geschenk van de natuur. |106|
Hier kan nog opgemerkt worden:
De voor de productie van ‘waren’ gebruikte arbeidstakken verschillen van elkaar al naar gelang de norm voor de noodzakelijkheid, dat voor de gebruikswaarde die ze maken voor het fysieke bestaan vereist is. Deze norm hangt af van de relatieve noodzakelijkheid. Deze vorm van noodzakelijkheid betrekt zich op de gebruikswaarde, niet op de ruilwaarde. Dat wil zeggen dat het hier niet gaat over de arbeidstijd, die noodzakelijk is om een waarde te scheppen die oplosbaar is in de som die de arbeider nodig heeft voor de noodzakelijke producten voor zijn bestaan. Het betrekt zich op de relatieve noodzakelijkheid van de behoeften, die de producten van verschillende soorten arbeid bevredigen. In deze terugblik is de landbouw te begrijpen, en daaronder valt alle arbeid die voor de verschaffing van de voedingsmiddelen vereist is, de noodzakelijkste. Ze verschaft eerst de beschikbare vrije handen, zoals Steuart zegt, voor de industrie. Dat is hier verder te onderscheiden. Indien de ene zijn gehele beschikbare tijd voor de landbouw gebruikt, kan de andere in de manufactuur gebruiken. Verdeling van de arbeid. Maar evenzeer berust de meerarbeid in alle andere branches op de meerarbeid in de landbouw, dat de grondstof voor alle andere levert. ‘Het is duidelijk dat de relatieve aantallen personen die onderhouden kunnen worden zonder arbeid in de landbouw, helemaal gemeten moet worden door de productieve krachten van de cultivering.’ (R. Jones. On the Distribution of wealth. Londen, 1831)