Geschreven: 1995
Bron: Het gaat om een hoofdstuk uit een collectief werk — ‘Marxism in the Postmodern Age’ (The Guilford Press, 1995) — en was oorspronkelijk getiteld ’the Relevance of Marxist Theory for understanding the World Crisis’.
Deze versie: Rood nr. 14 – 9 juli 1997, pp. 4-6
Transcriptie: F.
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, juli 2005
Sinds de instorting van de stalinistische en post-stalinistische dictaturen in Oost-Europa en de USSR, zijn grote delen van de bevolking in deze landen en in de rest van de wereld tot de slotsom gekomen dat het socialisme als kwalitatief superieur maatschappijmodel mislukt is. Als gevolg van de parallelle intoxicatiecampagnes van stalinisten en post-stalinisten, net als burgerlijke en pro-Westerse ideologen, werd de bureaucratische dicatatuur geïdentificeerd met het communisme en het socialisme. Vermits de massa’s deze dictatuur resoluut verworpen hebben, verwierpen ze ook het communisme, het marxisme en het socialisme, tenminste in de huidige etappe.
Uiteraard is deze identificatie volstrekt ongegrond. Stalin en de Sovjet-nomenklatura waren geen ‘utopisten’ gehecht aan de opbouw van een klassenloze maatschappij. Ze waren cynische aanhangers van de Realpolitik, ze klampten zich vast aan de consolidering van hun macht en aan hun materiële voorrechten.
Volgens de voorstanders van het historisch materialisme ontwikkelden deze processen zich in functie van de gevechten tussen welbepaalde sociale krachten. Wanneer het stalinisme zich op het ‘marxisme-leninisme’ beriep, terwijl het zowel in theorie als in praktijk doorslaggevende delen van het werk van Marx en Lenin loochende, had dat een precies doel. Het stalinisme komt aan de oppervlakte als politieke contra-revolutie (de Sovjet-Thermidor) in een land dat ingrijpend veranderd was door een diepe sociale revolutie en in een partij die zich volledig wijdde aan het socialisme. Zich op een historische continuïteit beroepen, met haar tradities, vergemakkelijkte de consolidering van de bureaucratische macht.
Maar de geloofwaardigheidscrisis van het socialisme is niet in de eerste plaats het gevolg van deze opgeëiste continuïteit. Als volledige delen van de bevolking het stalinistisch en post-stalinistisch ‘model’ verworpen hebben, is dat in de eerste plaats omdat dit ‘model’ tegen hun meest elementaire belangen indruiste. Het beantwoordde niet aan hun verzuchtingen op materieel vlak. Het ontkende hun fundamentele mensenrechten. Het beging verschrikkelijke misdaden; het veroorzaakte de dood van miljoenen mensen, waaronder een miljoen communisten. Het verraadde de fundamentele menselijke verzuchting naar gerechtigheid en gelijkheid. Er was dus geen enkele burgerlijke propaganda nodig om hun vijandigheid ten aanzien van dat stelsel aan te wakkeren. Hun dagelijkse ervaring volstond om hun tegenkanting te doen toenemen.
Er is een tweede oorzaak voor de mondiale geloofwaardigheidscrisis van een socialistisch roject. Dat is de historische mislukking van de sociaaldemocratie. Het klopt dat deze laatste preciezer moet omschreven worden. De sociaaldemocratische arbeidersbeweging (later samen met de communistische massapartijen die de facto een proces van sociaaldemocratisering zullen kennen) onttrok de kapitalistische klasse belangrijke verworvenheden, voornamelijk tijdens perioden van mobilisatie en hevige massastrijd.
De belangrijkste van deze verworvenheden waren de vermindering van de werkweek van 72 uren naar een gemiddelde van 38 uren, het algemeen stemrecht voor alle mannen en vrouwen, en gedifferentieerde beschermingsstelsels tegen diverse gevaren eigen aan het arbeidersbestaan. Het geheel van deze hervormingen wijzigden de wereld aanzienlijk in vergelijking met wat hij was in 1800, 1850 of 1914. In dat opzicht kan men slechts trots zijn over de verwezenlijkingen uit de sociale strijd, gevechten waarin de marxisten een sleutelrol vervulden.
Maar nergens leidde de accumulatie van deze hervormingen tot een kwalitatieve maatschappijverandering. Nergens roeiden ze de bestaanskenmerken van de sociale (wan)-orde uit. Het gaat hier niet om een semantische discussie, maar om iets dat hoogst praktische gevolgen heeft. Stellen dat deze hervormingen de natuur van de kapitalistische economie en maatschappij niet hebben overstegen, betekent dat ze niet hebben kunnen verhinderen dat economische crisissen cyclisch weerkeren, massale werkloosheid en armoede herhaaldelijk uitbreken, democratische vrijheden en individuele mensenrechten periodiek beperkt of opgeschort worden, om nog maar te zwijgen van andere catastrofes.
Daaruit vloeit voort dat de hervormingen zelf regelmatig bedreigd worden, en dit zolang de burgerlijke klasse over de macht beschikt om deze hervormingen aan te pakken. Tenslotte vloeit eruit voort dat de uitbreiding van deze hervormingen minstens verbonden is met een zeker niveau van economische ontwikkeling. Ze zijn dan ook in grote mate beperkt tot een gegeven aantal landen.
Niettemin staat het historisch vast dat miljoenen loontrekkenden in de wereld er diep van overtuigd waren dat deze partiële veroveringen uiteindelijk naar een nieuwe, rechtvaardige maatschappij zouden leiden, naar het socialisme. Vandaag is in hun ogen duidelijk dat het zo niet zat.
De negatieve dimensie van de sociaaldemocratische en van de neo-sociaaldemocratische balans wordt versterkt door het brede repertorium van misdaden begaan door de sociaaldemocratische leidingen: vanaf de koloniale oorlogen tot de strenge soberheidsoffensieven op de levensomstandigheden van de werknemers, om slechts de belangrijkste voorbeelden aan te halen.
De twee voornaamste historische projecten om het socialisme te verwezenlijken, zijn dus in de ogen van de massa’s mislukt. In de mate dat revolutionaire socialisten — die actief zijn links van de sociaaldemocratie en de communistische partijen — nog te zwak zijn om een politiek alternatief te vertegenwoordigen, bestaat er dus geen enkel geloofwaardig project voor het geheel van de loontrekkenden.
Dat betekent niet dat deze laatsten het kapitalisme met al haar leed zouden aanvaarden of dat ze niet zouden strijden voor de verdediging van hun belangen zoals ze die opvatten. Integendeel, sommige massagevechten die vandaag plaats vinden zijn breder dan in het verleden. Maar het is single issue-strijd, die niet kadert binnen een oriëntering voor een algeheel sociaal en politiek alternatief voor het kapitalisme. Deze mobilisaties neigen dus vaak naar discontinuïteit en zijn vaak gefragmenteerd.
Om deze geloofwaardigheidscrisis van het socialistische projectie overstijgen, moet elke vorm van substitutionisme uit de socialistische theorie en praktijk gebannen worden. Men moet zodoende terug naar de essentiële bijdrage van Marx aan de socialistische theorie: te weten dat de bevrijding van de werkende massa’s slechts door henzelf kan gebeuren.
Stalinisten en post-stalinisten waren verantwoordelijk voor de meest extreme vormen van substitutionisme, maar zijn niet de enige verantwoordelijken. Sociaaldemocraten, allerlei reformisten, fundamentalistische ecologisten behoren — in de feiten — tot dezelfde stroming. In naam van alle soorten prioriteiten — zoals economische efficiëntie, een ‘open’ economie, de bescherming van het leefmilieu, de stopzetting van de ‘demografische explosie’ — trachten ze een politiek op te dringen die de massa’s niet bereid zijn te aanvaarden. Die politiek kan dus enkel maar toegepast worden door organisaties en instellingen die zelf in de plaats treden van de zelfactiviteit en zelforganisatie van de loontrekkenden als voornaamste instrumenten voor vooruitgang en emancipatie.
Dat substitutionisme steunt op een technocratische arrogantie: ‘experts’ en ideologen weten beter, om niet te zeggen dat ze onfeilbaar zijn. Het substitutionisme is de ideologie van de arbeidersbureaucratie. Dat trachtte ik aan te tonen in mijn boek Power and Money (1992). Die aanpak is vreemd aan het marxisme en aan de belangen van de loontrekkenden. Meer nog, op lange termijn is ze fundamenteel inefficiënt. Als er een les te trekken valt uit de instorting van het stalinisme en de crisis van de sociaaldemocratie, zou men die als volgt kunnen uitdrukken: je kan de massa’s niet tegen hun wil in gelukkig maken; je kan ze niet met ‘schitterende toekomst’ volproppen, één of andere dag zullen ze die in je gezicht spuwen.
Het zich opnieuw toeëigenen van de praktijk van zelfactiviteit en zelforganisatie als motor van de emancipatie,[1], moet gepaard gaan met een totale steun aan de massastrijd op internationale schaal, zonder rekening te houden met ‘hogere prioriteiten’ zoals het anti-imperialisme, de ‘vrijwaring van het concurrentievermogen op de mondiale markt’, enz.
Dit moet tevens gepaard gaan met de verdediging, zonder enige beperking, van de democratische vrijheden en de individuele mensenrechten. Stalinisten, maoïsten of sociaaldemocraten begingen geen kleine misdaad toen ze de allereerste eenheid tussen socialisme en vrijheid verbraken.
Die eenheid kwam symbolisch tot uitdrukking in het traditionele lied van de Italiaanse arbeidersbeweging, Bandiera Rossa, wanneer — nadat Mussolini aan de macht komt — de Italiaanse communistische arbeiders en intellectuelen er als slotzin aan toevoegen: ‘Evviva il comunisme e la libertà’.
Vandaag net als morgen zal het socialisme zijn geloofwaardigheid in de ogen van brede sectoren van de bevolking opnieuw vinden, als de ervaring hen leert dat de socialisten radicalere voorstanders zijn van de vrijheid dan de liberale bourgeois, dat het socialistische objectief dat we nastreven meer vrijheid verzekert dan de burgerlijke maatschappij.
Duizenden boeken en tijdschriften en een ontelbaar aantal persartikels stellen: ‘Marx is dood’ en ‘het marxisme is dood’. Men moet niet eens een dialectisch denker te zijn om te begrijpen dat deze campagne precies het tegenovergestelde bewijst. We zien niet honderden dokters dagelijks op een kerkhof bijeenkomen om te bewijzen dat een bepaalde kist wel degelijk een lijk bevat. Als deze ononderbroken bestorming al iets bewijst, is het wel dat Marx en het marxisme levend en hinderlijk zijn.
Maar het marxisme kan slechts in leven blijven als het geen versteend dogma wordt, dus enkel als het open en creatief is. De crisis van stalinisme en post-stalinisme veroorzaakten al, sinds de Hongaarse revolutie van 1956, een eerste bloei van een creatief marxisme, dat brak met de steriele scholastiek, het neo-positivisme en het vulgaire pragmatisme. Vandaag kunnen de sluisdeuren opnieuw geopend worden.
Fundamentele marxistische theorieën zijn werkhypothesen en geen axioma’s of eeuwige waarheden. Marxisten moeten in die fundamentele theorieën de geaccumuleerde resultaten integreren van het lopend wetenschappelijk onderzoek. Ze moeten onderzoeken in welke mate deze resultaten geïntegreerd kunnen worden in hun theoretisch geheel, rekening houdend met haar interne samenhang.
Zonder volledigheid na te streven, zou ik een voorlopige lijst willen opmaken van prioriteiten voor een ‘theoretische praktijk’.
1°) De fundamentele tendens naar ‘globalisering’ van de economische en sociale ontwikkelingen verklaren, uiteraard in verbinding met de internationalisering van de productiekrachten van het kapitaal, en er conclusies uit trekken voor wat verband houdt met de toenemende internationalisering van de klassenstrijd.
2°) De essentiële aspecten van de ecologische crisis integreren in de strijd voor het socialisme en in ons model van socialisme; de modaliteiten ontdekken die ons toestaan de ecologische kosten te kwantificeren door deze berekening te combineren met deze van de arbeidskosten.
3°) Ons begrip van de dialectiek van de arbeid, de vrije tijd (ontspanning), van de opleiding en permanente vorming uitdiepen, door deze elementen te integreren in een breder begrip van de hiërarchie van de menselijke behoeften. Niks kan een wereld- en toekomstvisie rechtvaardigen die geen rekening houdt met dringende prioriteiten als het voeden van de hongerigen, een dak geven aan de daklozen, de zieken verzorgen, foltering afschaffen en strijd leveren tegen de voornaamste vormen van discriminatie, ongelijkheid en onrecht.
4°) Een theorie ontwikkelen over de noodzakelijke politieke instellingen voor een radicale emancipatie, met inbegrip van directe en representatieve democratie. De geschriften van Marx en Engels over de Commune van Parijs, deze van Rosa Luxemburg van 1918, deze van Gramsci in Ordine Nuovo, deze van Trotski van de jaren dertig en de laatste bijdragen van de Vierde Internationale kunnen hiervoor als springplank gebruikt worden.
5°) Ons begrip verruimen van de dialectische impact van de media-revolutie (beeldcultuur als verschil met de cultuur van gedrukte teksten) op de culturele consumptie en productie. Vanuit die invalshoek de crisis van de proletarische tegencultuur analyseren en haar gevolgen op het relatieve verval van het klassenbewustzijn en zo het pad effenen om die tendens tegen te gaan.
6°) Ons begrip verdiepen over de oorsprong van de vrouwenonderdrukking, de middelen om die te overstijgen, de dialectiek tussen crisis van het kerngezin en die inzichten integreren in de bredere crisis van de mensengemeenschappen.
7°) Ons begrip van de sociale en individuele dialectiek van emancipatie en vrijheid uitdiepen.
Deze prioriteiten voor een ‘theoretische praktijk’ kunnen, om epistemologische redenen, niet gescheiden worden van de inspanning om een betere wereld te bouwen. Tenslotte is er geen betere manier dan de praktijk om de geldigheid van elke theorie te testen.
Zo kan deze prioriteitenlijst evenmin losgekoppeld worden van morele imperatieven. Het marxisme beschikt over twee wortels die, ondanks alle vanzelfsprekende verwevingen, onafhankelijk van elkaar zijn. Het marxisme beschikt over een wetenschappelijke basis die aan de ‘wetten van de wetenschap’ moet tegemoet komen en dat kan niet utilitair ondergeschikt gemaakt worden aan één of ander politiek doel. Het marxisme beschikt ook over een morele basis, door de jonge Marx duidelijk geformuleerd en op het einde van zijn leven bekrachtigd: het categorisch imperatief om een einde te maken aan alle omstandigheden waarin mensen worden uitgebuit, onderdrukt, vernederd en vervreemd.
Dat categorisch imperatief blijft vandaag even geldig als in het verleden. Doordat het onze actie en ons leven leidt, zijn we de erfgenamen van een nobele traditie van meer dan 3.500 jaar van rebellie, revolte en revolutie. Laat onze vijanden ons maar bestempelen als ‘gevaarlijke utopisten’. De geschiedenis spreekt hen tegen.
We maakten komaf met slavernij, lijfeigenschap, inquisitie en met het vermoorden van ketters op de brandstapel. We bestormden de Bastille. We zullen ook komaf maken met loonarbeid.
Maar we zullen slechts overwinnen als onze eigen politieke en sociale praktijk in strikte overeenstemming is met onze principes; als we elke politiek die daaraan tegengesteld is, afwijzen, ook al wordt die politiek gevoerd in naam van het socialisme en de vooruitgang, door zelfuitgeroepen socialisten.
Als we erin slagen steeds grotere massa’s te overtuigen van onze gemeende en oprechte vastberadenheid, zullen we een morele superioriteit verwerven over alle andere politieke en sociale krachten, wat ons onoverwinnelijk zal maken.
_______________
[1] Vakbonden, partijen, regeringen, staten zijn onontbeerlijke instrumenten, maar moeten ondergeschikt zijn aan de zelfactiviteit en zelforganisatie van het proletariaat (Power and Money). We gebruiken hier het concept proletariaat in de klassieke marxistische zin: al wie uit economische noodzaak verplicht is zijn/haar arbeidskracht te verkopen.