Geschreven: 1991
Bron: gepubliceerd in De Morgen, 10-8-1991
Deze versie:
Verscheen opnieuw in:
— “De Internationale”, nummer 55, najaar 1995, jaargang 39, p. 14-16
— “De Internationale”, nummer 40, oktober 1991, p. 4-6 (met ‘vernederlandsing’ en toevoeging van tussenkoppen
Transcriptie en HTML: F., voor het Marxists
Internet Archive, maart 2005
Het bankroet van de BCCI is het grootste uit de geschiedenis. De schattingen van het tekort schommelen tussen 5 en 20 miljard dollar, het eindcijfer zal dichter bij de hogere dan bij de lagere schatting liggen. Fraude, medeplichtigheid van de overheid, onvoldoende en incompetente openbare controle, omkoperij, corruptie: alle elementen van het bankroet verheffen de zaak tot een schandaal dat een reeks essentiële trekken van het huidige kapitalisme samenvat. Sinds een halve eeuw leeft de internationale kapitalistische economie in een klimaat van permanente inflatie. Het gaat essentieel om een inflatie van bankgelden en bankkredieten, dus van schulden. De westerse economie vlotte naar de welvaart op een oceaan van schulden. Alleen al de in dollars opgenomen schuld bereikt vandaag de astronomische som van tienduizend miljard. Daar komen dan nog de schulden bij opgenomen in andere munten.
Dat klimaat van permanente bankkredietinflatie sloeg in het midden van de jaren zeventig op hol. De eerste petroleumschok bracht de grote westerse banken omvangrijke nieuwe deposito’s, de zogenaamde petrodollars. Maar tijdens en na de recessie van 1973-’74 hield de vraag naar productieve investeringskredieten vanwege het bedrijfsleven geen gelijke tred met het aanbod van krediet vanwege de banken. Vandaar de geweldige groei van kredieten van zuiver financiële aard. Deze waren meestal speculatief of halfspeculatief: speculatie op de schommelingen van de wisselkoersen, op de beurs, op immobiliën, zuiver speculatieve versmeltingen (en afbouw) van grote firma’s. Een cijfer is kenmerkend voor de omvang van die speculatiegolf. Elke werkdag worden in de belangrijkste financiële centra evenveel kapitalen op wisselkoers-speculaties ingezet als er jaarlijks goederen en diensten in de wereldhandel worden omgezet. Onder die omstandigheden kregen regeringen van Derde Wereld- en Oostbloklanden, evenals westerse financieringshaaien letterlijk miljarden krediet zonder solide waarborgen, het werd het tijdperk van de yuppies, van de get rich quick-types. Alles was toegelaten als het maar zoveel mogelijk winst op korte termijn opleverde. Gokkers, speculanten, avonturiers, zoniet zuivere oplichters, kwamen meer en meer aan bod. In die atmosfeer konden de oprichters en de leiders van de BCCI jarenlang ongestoord hun gang gaan.
Na de grote bankkrachs tijdens de crisis van de jaren dertig werd in verscheidene westerse landen een doelmatig stelsel van bankcontrole ingevoerd, in België door middel van de Bankcommissie. Belangrijke banken zijn in die landen niet meer failliet gegaan.
Alleszins waren Italië en West-Duitsland daarbij belangrijke uitzonderingen. In de VS werd een stelsel van bankverzekeringen ingevoerd, dat de kleine spaarders tegen de gevolgen van een bankkrach dient te beschermen. Maar die betrekkelijke degelijkheid van het westerse bankstelsel is in de jongste jaren geleidelijk ondermijnd.
In de eerste plaats zijn er de gevolgen van de groeiende internationalisering, globalisering, van de financiële operaties en instellingen. Deze weerspiegelt de groeiende internationalisering van het kapitaal in het algemeen, de beheersing van de wereldmarkt door zevenhonderd multinationale vennootschappen.
Zij ontsnappen meer en meer aan elk staatscontrole. De enige die hen eventueel zou kunnen reglementeren is een wereldstaat, en die bestaat niet.
Veel holdings en andere financiële nootschappen zijn gevestigd in kleine off shore-staatjes. Hun belangrijkste, enige inkomens worden door die vennootschappen opgebracht, in ruil voor een totale afwezigheid van controle. De BCCI-piramide was gevestigd in twee staatjes: Luxemburg en de Kaaimaneilanden. Hoezeer deze internationale operaties omvangrijk en onkenbaar zijn geworden, blijkt uit de volgende gegevens. De zogenaamde “vlottend-geld-kapitalen”, die van dag tot dag heen en weer wandelen, worden op duizend miljard dollar geschat. Niemand kent de echte omvang van die kapitalen op enkele honderden miljarden dollar exact. En wat je niet kent kun je uiteraard niet controleren.
Daar komt dan bij dat in het klimaat van conservatief neo-(pseudo)liberalisme met zijn vooroordelen tegen staatsinmenging en staatscontrole – de ideologie gesymboliseerd door Margaret Thatcher er en oud-president Reagan — de drukking uitgaande van de banken zelf om het bankwezen te dereglementeren toenam. Wanneer met de moderne communicatietechnieken miljarden frank in een paar seconden van Londen naar Tokio en van Zürich naar New York kunnen worden overgeheveld, welke overheid kan dan die operaties controleren? Na de reuzenverliezen van de Ambrosio-bank en van de BCCI, zingen onze neo-(pseudo)liberalen alleszins een toontje lager. Nu het kalf verdronken is willen zij de put dempen met een efficiëntere openbare controle. Wie daarvoor de noodzakelijke macht heeft, voegen ze er echter niet aan toe.
De grenzen tussen legitieme en illegitieme business zijn nooit scherp getrokken geest onder de heerschappij van het kapitaal. Balzac schreef al in de 19de eeuw: “Achter elk groot fortuin steekt een grote misdaad.” Maar in het klimaat van overliquiditeit en de groeiende autonomie van de financiële operaties, werden de grenzen veel vager dan in het verleden. Maffiafortuinen en drugsmiljardairs begonnen een belangrijke rol te spelen in de economie van een groeiend aantal landen. Een geval als dat van monsignore Marcinkus, kardinaal van het Vaticaan, die de maffia hielp aandelen te verkopen, is typisch voor vervaagde grenzen, het witwassen van “zwart geld” wordt een van de belangrijkste ondernemingen van de rijke criminelen. De BCCI was daar sterk bij betrokken. Hun Amerikaanse filiaal werd daarbij op heterdaad betrapt in 1988.
De rijkdom van die top-criminelen is zo omvangrijk (een van hen behoort reeds tot de tien rijkste gezinnen ter wereld) dat hun bekwaamheid om bijna iedereen om te kopen bijna onbegrensd is. Prinsen, regeringshoofden, rechtse en ‘linkse’ politici, filantropen: wie kan aan de verleiding weerstaan, wanneer het geld dikwijls voor goede doeleinden wordt aangeboden zoals bijvoorbeeld voor humanitaire hulp aan de Derde Wereld door de BCCI? De groeiende criminalisering van het laatkapitalisme houdt ook verband met het toenemend gewicht van de geheime diensten en de wapenhandel in onze maatschappij. Er ontstaat een speciaal milieu van illegale wapenhandel waaraan kruisvaarders van de Koude Oorlog en terroristen zij aan zij deelnemen. Meer en meer operaties van geheime diensten gebeuren trouwens in overtreding van grondwet en wet. De BCCI wordt ervan beschuldigd gelijktijdig operaties van Arabische terroristen en onwettige operaties van de CIA (soms in samenwerking met Israëlische organisaties), zoals de financiering van de contra’s in Nicaragua en van de burgeroorlog in Afghanistan, te hebben geholpen. In die demi-monde waren onder andere de vroegere minister van Defensie van de VS Clifford en de chef van de geheime dienst van Saoedi-Arabië betrokken.
De BCCI was vanaf het begin een frauduleuze onderneming. Een van zijn praktijken bestond erin reuzensommen aan enkele rijke pieten uit het Midden-Oosten zonder enige waarborg van terugbetaling te ‘lenen’, dus praktisch te schenken. Die posten werden niet in de boekhouding van de bank opgenomen. Er was als het ware ‘een bank binnen de bank’, verborgen voor de normale’ beheerders en de eigenaars, die sluikse activiteiten uitvoerde.
Vele van de ‘normale’ activiteiten van de bank, zoals wisselkoers-speculaties, leidden tot verliezen. Sommige experten beweren dat de bank in geen enkel van zijn achttien jaren activiteiten werkelijk winst heeft gemaakt. Hij nam dan meer en meer zijn toevlucht tot het witwassen van druggelden, het financieren van wapensmokkel en andere criminele praktijken, om zo lang mogelijk het hoofd boven water te houden.
Waar kwam het ‘legitieme’ geld vandaan? Behalve van de heerser van het emiraat Aboe-Dhabi, sjeik Zayed, kwam het van een massa kleine spaarders, vooral in Pakistan, Groot-Brittannië, het Midden-Oosten en Hongkong. Wie waren de profiteurs van de leningen tegen geringe retire of van de geschenken? Grote lui zoals de breeders Gokal, eigenaars van een grote scheepvaartonderneming, en de Saoedische zakenman Chair Pharaon (beiden kregen een half miljard dollar), de families Ibrahim, Bin Mahfouz en N.M. Hammoud (elk meer dan 125 miljoen dollar), Kamal Adham, de chef van de Saoedische geheime dienst (meer dan 300 miljoen dollar), en anderen. Maar zelfs nog hogeren, zoals de Panamese president Noriega en de Filippijnse president Marcos, werden geholpen. Uiteraard kwam er zwart geld van die kant naar de BCCI. Maar de BCCI speelde tezelfdertijd een bemiddelende rol om corrupte heersers te helpen, en geld uit de staatskas naar hun privé-rekeningen in het buitenland over te hevelen.
De regel was dus: de rijken worden rijker door daadwerkelijke onteigening van de minderbedeelden. De kleine spaarders zijn een belangrijk gedeelte van hun centjes kwijt. De hoge pieten hebben hun fortuin vermeerderd. Maar is dat niet de normale gang van zaken in de ‘vrijemarkteconomie’ onder het kapitalisme? Waarom hebben zo vele kleine spaarders hun geld in die nieuwe bank belegd? Misschien omdat de BCCI, om concurrentieredenen, een lichtjes hogere rente beloofde. Maar hoofdzakelijk omdat hij het toeliet twee taboes te omzeilen: in Pakistan en in het Midden-Oosten het taboe van het (woeker)renteverbod vanwege de door fundamentalistische moslims geïnspireerde autoriteiten; in Groot-Brittannië het racistisch taboe van de grote banken tegen gemakkelijke leningen aan kleine zakenlieden afkomstig van het Indiase subcontinent.
De oprichting van de BCCI is dus een episode in de opkomst van een ‘nieuw’ bank- en financieringskapitaal, afkomstig uit de minder arme landen van de Derde Wereld, om, onafhankelijk van het ‘nude’ imperialistisch kapitaal, een eigen plaats onder de kapitalistische zon te veroveren. Maar het doet dit met in het belang van de volkeren van de Derde Wereld, maar in zijn eigen egoïstisch klassenbelang: door de minderbedeelden van het eigen volk te plunderen. De oprichters van de BCCI zijn Pakistaanse bankiers en magnaten zoals Abedi. Maar het BCCI-schandaal beantwoordt ook aan een ander aspect van de internationale kapitalistische concurrentie. Groot-Brittannië is zijn voormalige, na 1918 gevestigde hegemonie over het Midden-Oosten aan de VS kwijtgeraakt. De enige uitzondering vormen de Golfemiraten, geleid door sjeik Zayed, die een bevoorrecht wingewest voor Britse uitvoer en beleggingen blijven.
De BCCI was de bank van de emiraten. Daarom knepen de Bank van Engeland en de Britse regeringen een oogje dicht wanneer zij inlichtingen kregen over de twijfelachtige activiteiten en het onsolide karakter van de BCCI, het ging om belangen van het Britse kapitaal die in de tientallen miljarden lopen.
Om een grof centje bij te verdienen, en de Amerikaanse, Franse, Duitse en Italiaanse concurrenten een been te lichten, is men bereid Saddam Hoessein te helpen zijn gifgassen en zijn reuzenkanon te ontwikkelen. De anderen handelen trouwens op dezelfde manier.
Er is maar een lichtstraal in dit sombere tafereel. Velen zijn corrumpeerbaar of corrupt. Maar met allen. Je kunt niet miljoenen mensen omkopen, het middlemanagement van de BCCI was corrupt. De massa kleine bankbedienden waren het niet. De linkse Labour-volksvertegenwoordiger Tony Benn kreeg lang voor het BCCI-bankroet talrijke brieven van zulke bedienden, die op de illegale activiteiten van de bank wezen. Hij heeft ze naar de bevoegde overheid doorgestuurd. Er werd niet gehandeld. Velen van die brieven gingen zelfs ‘verloren’.
Wanneer de bedienden een inzage- en controlemacht in alle bankoperaties krijgen, dan kunnen zich zulke schandalen niet meer voordoen. Dat is de uitweg uit de miserie, zowel van het staatsdespotisme in het Oosten als van het despotisme van de rijkdom in het Westen.