Geschreven: augustus 1962
Bron: Links nr. 18, 4 augustus 1962
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2008
Laatste bewerking: 15 augustus 2008
Zie ook: De Grote Staking: vijf jaar later |
Met A. Renard verliest de werkende klasse van dit land haar markantste figuur van de jongste twintig jaren, de enige welke een onuitwisbare stempel gedrukt heeft op de sociale evolutie.
André Renard behoorde tot die generatie arbeiders welke de scherpe tegenstellingen van het traditionele reformisme hebben beleefd. Meer dan dertig jaar lang had men de arbeiders voorgehouden dat de verovering van het algemeen stemrecht het voornaamste werktuig tot haar ontvoogding zou zijn en wanneer ze eindelijk, in 1919, het algemeen stemrecht veroverden op een in paniek verkerende bourgeoisie, dan bleek het enkel een middel te zijn tot het oogsten van een weliswaar rijke reeks van sociale wetten, doch een strijdmiddel tegen het kapitalisme was het niet. De burchten van het grootkapitaal hielden stand en hun macht was zeker niet kleiner in 1938 dan in 1919 en blijkt niet verminderd te zijn in de periode tussen 1940 en 1962.
André Renard heeft de opbloei van het fascisme en de onmacht van de parlementaire democratie om een einde te stellen aan de opeenvolgende crisissen beleefd; de wanhopige onmacht van het traditionele reformisme tegenover de uitdaging van de geschiedenis heeft haar stempel gedrukt, zowel op hem als op menig ander socialistische leider van zijn generatie. Renard heeft dan ook zijn ganse activiteit gericht tegen dit zinloos reformisme, hij heeft dit gedaan met de volledige inzet van zichzelf op het syndicale vlak, in de klassenstrijd; en dit is zeker, naar onze mening, zijn grootste verdienste en de blijvende waarde waardoor hij zal blijven voortleven in de geest van de ganse arbeidersbevolking van dit land.
Want talrijk waren zij die, de gevolgen trekkend uit de contradicties van het traditioneel reformisme, de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse de rug hebben toegekeerd. Wanneer wij de parallel trekken tussen Hendrik de Man en André Renard dan hebben wij hiervan een duidelijk voorbeeld. Beiden waren tot de conclusie gekomen dat het socialisme ‘nieuwe wegen’ moest opgaan. Beiden waren voorstander van ‘planificatie’. Beiden verloren alle achting voor het parlementair gebazel. Maar de Man, hoogmoedig individualist en verward ideoloog, verloor alle vertrouwen in de arbeidersklasse toen in 1935 de ‘Borains’ hem onthaalden met de wekroep ‘Algemene Staking!’. André Renard daarentegen, bloed en ziel van de arbeidersklasse, bleef denken in de eigen taal van zijn klasse, levend met zijn klasse en haar hoop en haar stoutste dromen. Van daaruit ontstond zijn planificatie en dit op de linkerflank van het traditionele reformisme, eerst de idee van het medebeheer, daarna aangevuld en verbeterd door dat van de arbeiderscontrole, onvermijdelijke en noodzakelijke aanvulling naar de nationalisaties, etappe naar de ontvoogding van de Arbeid. De Man belandde bij de rechtervleugel van zijn vroegste strijdmakkers om te vergaan in een absoluut scepticisme. Het gevolg hiervan is bekend.
In een kapitalistische maatschappij is de arbeidersbeweging de anticonservatieve kracht bij uitstek, wanneer zij op haar beurt het stadium van het quasi immobilisme bereikt heeft, remt ze elke snelle vernieuwing. Renard wilde deze structuur grondig wijzigen en deze kans werd hem geboden wanneer de vijandelijke bezetting en de weerstand de oude hiërarchie over de kop haalden. Het is dan ook in volle illegaliteit dat hij het werktuig heeft gesmeed dat van de Luikse metaalbewerkers de voorhoede zal maken van de klassenstrijd van 1944 af.
Van dat ogenblik af wordt Renard dan ook de meteoor die het sociale universum van dit land doorkruist; onthouden wij vooral zijn verzet tegen de loonstop en de ‘burgerlijke mobilisatie’ in 1944-1946 en zijn strijd voor structuurhervormingen van 1953 af.
Terwijl overal in West Europa de arbeidersbewegingen, gedemoraliseerd door de politieke partijen welke aan de regeringen deelnamen; in rechte en feite de loonstop aan de arbeiders opdrongen en daardoor de kosten van het kapitalistisch herstel door deze zelf lieten dragen, maakten Renard en zijn Luikse metaalarbeiders in België spoedig een einde aan deze toestand en bekomen we relatief hoge lonen.
Doch een strijd beperkt tot loonsverhoging en beperkte arbeidsduur geraakt vrij snel bekneld in een en meer gemonopoliseerde economie waar de kapitalist met de ene hand terugneemt wat hij met de andere hand geeft. De arbeidersklasse kan deze kringloop niet ontlopen zonder de strijd aan te binden voor medezeggenschap en controle op de ganse economie en zonder meer en meer het bestaan van het kapitalisme zelf aan te vallen. Het is een van de verdiensten van Renard dit doel geconcretiseerd te hebben tot een programma, eerst van de syndicale beweging, achteraf van de BSP zelf en hetwelk zou uitlopen op de grote staking van 1960-61.
Het traditioneel reformisme is de som van het ‘syndicalisme dat enkel gericht is op de beroepsbelangen’ en van de ‘politieke actie’ verlaagd tot het plat electoralisme. Renard wilde noch van het een, noch van het andere weten, en vermits het strijdend syndicalisme, vóór de jongste oorlog, geheel geremd werd door het bureaucratisch apparaat van de toenmalige BWP, zo bleef er slechts één mogelijkheid: de totale onafhankelijkheid van de syndicale beweging.
In de geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft deze idee haar progressieve rol gespeeld en heeft zij de arbeiders opgericht. Doch ook dit is slechts een moment in de ontwikkeling van onze beweging, want de ondervinding heeft ons geleerd dat het onmogelijk is de economische macht van het grootkapitaal te breken zonder het tegelijkertijd de politieke macht te ontnemen.
De Staat is niet neutraal, hij blijft een onderdrukkingswerktuig van de ene klasse over de andere. De grote staking van 1960-1961, welke het hoogtepunt blijft in het leven van Renard, heeft bewezen dat het zuiver syndicalisme, zelfs het revolutionair syndicalisme, noodzakelijk moet uitlopen op een revolutionaire politieke actie. Tegenover de tanks en de ‘charges’ van de rijkswacht is de voorhoede van de arbeidersklasse zich bewust geworden van het probleem ‘Staat’.
Renard voelde aan dat er verandering moest komen, doch hij was teveel gebonden aan de syndicale onafhankelijkheid om zich te kunnen neerleggen bij een voortdurende politieke actie, welke naast het strijdend syndicalisme, waarvan hij de incarnatie zelf was, moet staan en het moet aanvullen. De stichting van de Waalse Volksbeweging — van tijdelijke aard en eenvoudige drukkingsgroep — was zijn manier om deze nieuwe contradictie op te lossen, contradictie ontstaan uit de logica van de klassenstrijd zelf. Hij heeft een zware taak moeten overlaten aan die na hem komen, nl. de politieke arbeidersbeweging omvormen tot een strijdend socialisme zoals hij dat gedaan heeft voor de syndicale beweging.