Geschreven: 1973
Bron: brochure uitgeven door l’Association Belgo Palestinienne, 1973
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Qu’est-ce que le sionisme?
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2009
Laatste bewerking: 22 januari 2009
Zie ook: - Het Joodse vraagstuk dadelijk na de Tweede Wereldoorlog - Naïm Khader - De wortels van Israëls geweld - De Joden, Israël en de holocaust |
Het moderne zionisme — als politieke beweging en als doctrine — maakte zijn opwachting op het einde van de 19de eeuw. Het was een antwoord op een massaal heropflakkeren van het antisemitisme, dat in die periode in Europa op het toneel was verschenen.
De stichter — Theodor Herzl (De Joodse Staat, 1896) bracht toen een stelling naar voor met als belangrijkste punten:
- ‘het Joodse vraagstuk (hieronder verstond hij de bestendige antisemitische vervolgingen), kan met de beste wil ter wereld door de beschaafde volkeren niet worden afgeschud.’
- dus, is hierop het enige doeltreffende antwoord dat de Joden uit de naties waar ze zich hebben gevestigd vertrekken, en zich verzamelen in de een eigen staat.
We kunnen het zionisme definiëren als een plan dat als antwoord moet dienen op een antisemitisme dat als blijvend wordt gezien, wat moet geschieden door het stichten van een staat waar alle Joden van over heel de wereld worden samengebracht.
Deze omschrijving weerlegt de formule die dikwijls het zionisme voorstelt als de ‘nationale bevrijdingsbeweging van het Joodse volk’. Het zionisme in die zin definiëren wordt inderdaad door de feiten tegengesproken.
Vooreerst is het al veelbetekenend dat het zionisme bij haar ontstaan gebotst is op de energieke tegenstand van de overgrote meerderheid van de Joden zelf. Die oppositie binnen de Joodse publieke opinie kwam uit verschillende hoeken (en binnen de publieke opinie in het algemeen).
- voor de liberale Joden (en liberalen in het algemeen), was het antwoord op het antisemitisme dat er een inspanning moest komen om voor zulk een opvoeding te zorgen, dat de mensheid werd bevrijd van de racistische vooroordelen, er werd dan ook niet aanvaard dat het antisemitisme onvermijdelijk en blijvend was. Kwam daarbij dat sommige Joden zich wilden assimileren binnen de naties waar ze zich hadden gevestigd.
- religieuze Joden die in hun overgrote meerderheid hebben geweigerd om het zionisme gelijk te stellen aan de oude Joodse messianistische hoop, waarin ze essentieel iets spiritueels zagen, en zeker geen politieke beweging. ‘Volgend jaar te Jeruzalem’ hadden talloze generaties Joden gepreveld in hun gebeden, doch dit heeft nooit de betekenis gehad die het zionisme er meende aan te moeten geven; het was een liturgische formule die een humane en morele droom verwoordde en niet de wil om zich in Palestina te vestigen. Bij het ontstaan van het zionisme zijn de meeste rabbijnen en religieuze Joden blijven verkondigen ‘volgend jaar te Jeruzalem’, hoewel ze zich tegenstander toonden van het zionisme en weigerden naar Palestina te vertrekken [1].
- Joodse socialisten en socialisten in het algemeen. De Joodse socialisten waren in Oost-Europa heel sterk georganiseerd (de ‘Bund’). Deze organisatie was de meest volkse weergave van de Joodse nationalistische stroming. Hoewel ze wilden dat de Joodse bevolking haar nationale identiteit behield (vooral cultureel van aard) wezen ze het zionisme af. Ze stelden dat het antwoord op het antisemitisme niet mocht verworden tot een weg gaan, doch dat het kwaad zelf moest aangepakt worden (het racisme beantwoorden met antiracisme) evenals de oorzaak: het kapitalisme.
Te minder kon het zionisme vereenzelvigd worden met de nationale emancipatiebeweging van het Joodse volk, daar de immense meerderheid van de Joden, die op het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw de ellende ontvlucht was, had gekozen om zich in West-Europa of de Verenigde Staten te vestigen (5 miljoen emigranten tussen 1880 en 1914). Slechts een onbeduidende minderheid opteerde voor Palestina (50.000 tijdens diezelfde periode). Het succes van het zionisme was te wijten, niet aan de wil van het Joodse volk om zichzelf te besturen in Palestina, maar aan de vervolgingen door Hitler. Daardoor waren enorm veel Joden gedwongen geweest om ergens een toevlucht te zoeken, waar dan ook: het was een noodsituatie en gebeurde geenszins uit vrije wil.
Vandaag is het de gewoonte om te beweren dat antizionisme hetzelfde is als antisemitisme. Die verwarring wordt nog eens zorgvuldig in stand gehouden door een soort propaganda, handig gebruik makend van dit amalgaam, om iedere kritiek op Israël gelijk te stellen aan een aanval op de Joden.
Heel zeker, er zijn gevallen waar de haat tegen de Joden zich uit in een haat tegen de staat Israël. Het is nochtans evenzo gebruikelijk om vast te stellen dat de vijandige houding tegen de Joden hand in hand gaat met een felle genegenheid voor de Joodse staat. In 1967, tijdens de zesdaagse oorlog, werd Xavier Vaillant, vroegere commissaris te Vichy voor de Joodse aangelegenheden, en zo verantwoordelijk voor de vervolging van de Joden tijdens de oorlog, beroemd met deze betekenisvolle kreet: ‘Vive Israël, mort aux Youpins!’
Deze band tussen het zionisme (of de ‘liefde voor Israël’) en het antisemitisme is helemaal niet toevallig, het is logisch en historisch.
Een logische band: de zionisten hebben altijd aan de Joden gezegd dat, gezien het hardnekkig karakter van het antisemitisme, dat bovendien onvermijdelijk en ongeneeslijk is, de enige oplossing erin bestond om de landen te verlaten waar ze zich hadden gevestigd. En, heel zeker, om totaal verschillende redenen zegden de antisemieten niks anders, ‘Joden buiten!’, ‘De Joden het land uit’, dit zijn de meest bondige en banale formules waarnaar het antisemitisme zijn toevlucht zocht. Theodor Herzl beschouwde het antisemitisme niet enkel als onvermijdelijk maar ergens ook als gerechtvaardigd. In zijn Joodse Staat onderscheidde hij twee types van antisemitisme, het ene was enkel een ‘grove, vulgaire geestigheid vol jaloezie, een overgeërfd vooroordeel’, terwijl het andere een vorm was van ‘wettige zelfverdediging’. En die profeet van de staat Israël, wordt vandaag nog altijd op die wijze aanroepen door de Israëli, zoals Washington in de Verenigde Staten en Lenin in de Sovjet-Unie, om de ‘eerlijke antisemieten ‘ aan te zetten het zionistische project te steunen.
Een historische band: gedurende heel zijn geschiedenis heeft het zionisme banden gesmeed met de antisemitische stromingen en geprobeerd een verbond te sluiten met enkele. Het meest typische voorbeeld was Plehve, de minister van de tsaar, verantwoordelijk voor een slachting onder de Joden, en aan wie Herzl had voorgespiegeld welke de voordelen waren om zijn Joden naar Palestina te ‘verplaatsen’. De Russische minister stond niet ongevoelig tegenover deze argumentatie. Een ander veelbetekenend voorbeeld: Lord Balfour, door het zionisme aanbeden omdat hij de steun van Groot-Brittannië voor een ‘Joodse nationale haardstede in Palestina’ had afgekondigd (de Balfour verklaring uit 1917) en dezelfde Balfour die een wet had uitgevaardigd waarmee hij probeerde iedere immigratie van Joden naar Engeland in de kiem te smoren. Zelfs tussen het IIIde Reich en de zionistische organisaties was er een zekere samenwerking mogelijk geweest. Adolf Eichmann heeft er gebruik van gemaakt om de emigratie van Duitse en Oostenrijkse Joden naar Palestina aan te moedigen [2].
Historisch is het bewezen dat de zionistische beweging geprofiteerd heeft van het antisemitisme van Hitler, niet enkel door de toevloed van immigranten die door de vervolging naar Palestina waren getrokken, maar ook door het besluit van de UNO om een Joodse staat te creëren, die een vergoeding leek voor het immense onrecht waarvan de Joden, voor en vooral tijdens de oorlog, het slachtoffer waren geweest.
Tenslotte werd de band die er bestaat tussen zionisme en antisemitisme a contrario bewezen door een opmerking van Theodoor Herzl aan de groothertog van Baden, die voor de eerste wereldoorlog bekend stond om zijn open en verdraagzame ingesteldheid: ‘Zo de vriendschappelijke houding van uw Koninklijke Hoogheid tegenover de Joden gekend ware dan zou er bij u een danige toevloed van Joden zijn dat het een ramp zou worden.’ Vandaag is het ook nog zo dat het zionisme door zijn eigen leiders — door Golda Meïr bijvoorbeeld — wordt afgeschilderd als een middel dat aan een groot gevaar het hoofd kan bieden, niet de vervolging van de Joden, maar hun assimilatie binnen de naties waar ze wonen, een assimilatie die natuurlijk een begrip in de hand werkt evenals verdraagzaamheid.
Toen het zionisme, na enig aarzelen, had besloten om de Joodse staat in Palestina te stichten, kwam het oog in oog te staan met de Arabische volkeren in het Midden-Oosten.
Herzl, schreef in zijn Joodse Staat, op een ogenblik dat in Europa het antikolonialisme al zijn opwachting had gemaakt, wat het zionisme zou zijn: ‘de vooruitgeschoven schildwacht van de Europese beschaving tegen het barbarendom’.
Bovendien had dit zionisme, vanaf het begin, zijn project samengevat in een veelbetekenende slogan die tot doel stelde om ‘aan een volk (de Joden) zonder grondgebied, een grondgebied (Palestina) te geven zonder volk.’ Het was, bewust of niet, ontkennen dat Palestina, sinds het einde van de XIXde eeuw was bevolkt door ten minste 500.000 inwoners. Het is niet overdreven te stellen dat het drama van het zionisme in deze ene zin vervat zit, evenals in de ingesteldheid die eruit blijkt. Het heeft de hinderpaal genegeerd die de Palestijnen waren om dit project te verwezenlijken en zodoende is het zionisme — en later de staat Israël — gestoten op problemen die het nooit meer heeft kunnen overwinnen.
Dit ontkennen, vinden we terug doorheen heel zijn geschiedenis, ondanks de inspanningen van enkele voortreffelijke personen om een zo zwaar belaste situatie recht te zetten. De zionisten hebben eerst onderhandeld met de imperialistische mogendheden zoals het tsaristische Rusland, het Duitsland van Wilhelm II en vooral met Groot-Brittannië die werden beschouwd als de uitdragers van de beschaving op ‘barbaarse gronden’. Toen Groot-Brittannië, in 1917, bij monde van Lord Balfour, heeft beslist om in Palestina een ‘Joodse nationale haardstede’ te creëren, gebeurde dit zonder de plaatselijke bevolking te raadplegen. Toen de Volkenbond in 1922 deze Britse beslissing heeft bestendigd, had ze het niet nodig geacht om de mening van de Palestijnen te vragen. Alles in de manier waarop deze reageerden wees er bovendien op dat, indien ze zich niet hebben verzet tegen het vestigen van enkele Joodse kolonies, ze niet konden of wilden aanvaarden dat er een Joodse staat in hun land werd gevestigd.
In 1947, opnieuw, wanneer de UNO ingaat op de vraag van de zionisten om, op het vroegere Palestijnse grondgebied twee staten op te richten, waaronder de staat Israël, wordt deze beslissing genomen zonder ook maar rekening te houden met de desbetreffende bevolking; de Palestijnse Arabieren, die toen twee derde van de bevolking uitmaakten, zouden heel zeker deze verdeling niet onderschreven hebben.
Vandaag blijft de Israëlische politiek tegenover de Palestijnen de logica volgen van het zionisme. En dit op twee vlakken.
Vooreerst is er de Israëlische weigering om het recht te erkennen op een Palestijnse staat, hoe dan ook. De Israëlische regering heeft veelvuldig verklaard dat er geen plaats is voor een Palestijnse staat tussen Israël en de Jordaan, en nam alzo een standpunt in met schikkingen die enkel de Arabieren het recht hebben om te treffen.
Doch er is meer: ook de omstandigheden waarin de Palestijnen leven binnen de staat Israël zelf, is het gevolg van de discriminerende politiek die vanaf de eerste dag door de zionisten werd gevoerd. Te meer daar deze hebben verklaard een Israël te willen uitbouwen ‘evenzo Joods als Engeland Engels is’. Toen de eerste zionistische kolonies in Palestina opdoken, dus een hele tijd voor de Israëlische staat werd opgericht, hebben ze dit principe in de praktijk gebracht door enkel beroep te doen op ‘Joodse arbeid’, waarvan iedere Arabische arbeidskracht was uitgesloten. Vandaag nog altijd is de Israëlische staat gekneveld door de vrees dat de Joodse meerderheid (3 miljoen inwoners op ongeveer 3.500.000) in de toekomst in gevaar zal komen. Die angst verklaart een reeks maatregelen van de Israëli ten nadele van de Palestijnen.
Laten we het eerst hebben over het vraagstuk van de Palestijnse vluchtelingen. In 1948, bij de stichting van Israël, waren het er tenminste 750.000. Hun aantal is op natuurlijke wijze toegenomen (demografische groei) evenals door de toestroom van nieuwe bannelingen, meer bepaald in 1967. De oorzaak van het probleem zorgt voor tegengestelde standpunten: de Israëli stellen dat de Palestijnen uit vrije wil zijn vertrokken, rekenend op een snelle overwinning van de Arabische legers. De Arabieren daarentegen beschuldigen de Israëli van terreurdaden (de slachtpartij in het dorp Dir-Yassin in april 1948). Maar welke de twistappel ook moge zijn, één iets is zeker: elke oorlog zorgt voor vluchtelingen en de Israëli hebben vooropgesteld dat de Arabische vluchtelingen nooit meer (behalve enkele uitzonderingen) naar hun gronden mogen terugkeren.
Nu hebben we echter te maken met een project waarbij er een ‘recht op terugkeer’ (van het Joodse volk) wordt opgeëist dat teruggaat op twintig eeuwen waar datzelfde recht dat teruggaat op twintig jaar aan een ander volk wordt ontzegd! Niet tevreden zulk een recht te weigeren hebben de Israëli onmiddellijk de verdreven Arabische bevolking, die ze hebben verhinderd om naar hun steden en dorpen terug te keren, vervangen door Joodse immigranten uit Europa en de Arabische landen [3]. Dit was de beste kans om, soms als ‘vol voorzienigheid’ voorgesteld, te garanderen dat Israël ‘evenzo Joods , als Engeland Engels’ bleef. Zo komen we tot een weerzinwekkende toestand: Israël, nog altijd volgens de logica van het zionisme, meent dat een Jood geboren te Moskou, Parijs of Londen, zelfs al heeft hij nooit Israël van dichtbij gezien, over de volle rechten beschikt in dat land (dat is de betekenis van de ‘wet op de terugkeer’, die onmiddellijk aan elke persoon van Joodse afkomst het recht geeft om Israëlisch staatsburger te worden en zich in Israël te vestigen). Een Arabier echter, geboren te Haifa of Jeruzalem kan zich overal vestigen behalve daar waar hij geboren of opgegroeid is.
Het is nog maar eens dat Israëlische verlangen om het Joodse overwicht veilig te stellen, dat deze uitspraak van Golda Meir verklaart, dat enkel maar denken aan de vruchtbaarheid van de Arabische vrouwen in Israël ‘haar verhindert te slapen’.
Concreter nog beantwoorden talrijke discriminerende maatregelen aan dit gevoel van onveiligheid. De Israëlische wetgeving omtrent de burgerlijke stand beperkt bijvoorbeeld, zoveel als mogelijk, huwelijken tussen Joden en niet Joden. Een land dat in zoveel opzichten zijn politieke instellingen heeft overgenomen uit de parlementaire democratie, aanvaardt aldus een retrograde wetgeving die direct is geïnspireerd door een anachronistische religieuze wet die de Israëlische rabbijnen tot ‘waakhonden van de wet’ maakt.
Het komt er niet enkel op aan om de ‘Joodse koppels’ te beschermen, maar ook ‘de Joodse gronden’. Zo zagen de Arabieren, zelfs al zijn het Israëlische burgers, hele stukken grond (bijna 100.000 hectaren) in beslag genomen tijdens de eerste jaren die volgden op de stichting van de staat Israël. Tienduizenden huizen werden eveneens aangeslagen, honderden Arabische dorpen werden vernield. Vandaag hebben de Arabieren, hoewel Israëlische staatsburgers, niet het recht om gronden te verwerven of te pachten die beschouwd worden als ‘Joodse nationale gronden’ en die bijna de totaliteit van de landerijen uitmaken.
We zouden nog veel meer voorbeelden kunnen aanhalen. Ze hebben betrekking op heel de manier waarop de Arabieren in Israël moeten leven — om nog niet te spreken van de bezette gebieden. De politieke, sociale en administratieve beperkingen op de vrijheid van de Israëlische Arabieren zijn van elke slag, en het gaat zowel om het vrije verkeer van mensen, om politieke vrijheid (verbod om een Arabische politieke partij te stichten), als op het gebied van cultuur en onderwijs (heel weinig Arabische kinderen volgen middelbaar onderwijs en een uiterst klein aantal de universiteit).
Een dergelijke toestand is niet te wijten aan het toeval of aan de slechte wil van deze of gene Israëlische regering. Het is het gevolg van een doelbewuste keuze van het zionisme. Vanaf het ogenblik dat de Israëlische staat zich voordeed als Israëlisch en als Joods, dwong deze een minderwaardige positie op aan een belangrijk deel van zijn bevolking, die, daar het niet Joods was, bestond uit personen die staatsburgers waren zonder het helemaal te zijn, daar ze Israëli waren en geen Joden Een half miljoen Arabische Israëli bevindt zich in deze situatie, op de grond zelf waar ze geboren zijn, en waar ze in het beste geval enkel getolereerd worden. Hun demografische aangroei, eigen aan een ‘onderontwikkeld’ volk, en de wil van Israël om ondanks alles, haar Joodse meerderheid te behouden, is voor de Palestijnen rijk aan gevaren.
Het zionisme heeft een deel van zijn project voltooid: een Joodse staat. Toch krijgt het te kampen met een dubbele mislukking: deze staat is voor zijn Joodse inwoners geen veilig toevluchtsoord geworden, daar, omwille van de aard zelf van dit opzet, de zionisten er niet in geslaagd zijn om zich door de Arabische wereld te laten aanvaarden. Anderzijds is het de zionisten evenmin gelukt om in Israël de meerderheid van het Joodse volk bijeen te brengen. Verre van: van de 14 miljoen Joden die er vandaag op de wereld leven zijn er enkel drie miljoen in Israël gevestigd. Daarom zet Israël zijn politiek van ‘verzamelen geblazen’ verder en roept op tot immigreren.
Een dergelijke politiek is enkel mogelijk door het dubbelzinnige statuut van de staat Israël. Uiteraard vormt het een structuur die de Israëlische bevolking organiseert en omkadert. Maar daarenboven wil Israël de ‘Joodse Staat’ zijn, en, derhalve, de vertegenwoordiger en woordvoerder van alle Joden te wereld, Belgen, Fransen, Amerikanen of Russen.
Een feitelijke vaststelling dringt zich op: de grote meerderheid van de Joden in de wereld, voelen zich sterk verbonden met Israël, zowel om familiale als om historische redenen.
De Israëlische staat wil aan die banden echter niet enkel een gevoelsmatige betekenis geven, doch ook duidelijk een politieke. Het netwerk van de zionistische organisaties zet zich in op wereldschaal om de relaties tussen de Joden en de staat Israël aan te halen. Zo deze banden louter cultureel waren, zou normaal niemand zich hieraan storen. Maar ze zijn ook financieel en politiek. Israël doet voortdurend een beroep op de materiële bijstand van de Joden van over heel de wereld. Het is karakteristiek dat de Franse zionistische organisaties een dergelijke hulp ‘belastingen’ noemen, wat goed typeert welk soort trouw men hier wil scheppen en versterken. Er worden initiatieven genomen opdat jonge Joden naar Israël zouden vertrekken, hetzij definitief, hetzij om het strategisch potentieel te versterken in geval van crisis. In het algemeen wordt alles gedaan opdat de Joden mondiaal zich politiek met de Staat Israël zouden verbinden en zich schatplichtig voelen aan loyauteit, solidariteit en een reeks plichten. Zo werden de Amerikaanse Joden opgeroepen om hun vijandschap aan Georges Pompidou te laten blijken tijdens diens rondreis in Amerika (in februari 1970) en dit omwille van een meningsverschil tussen Israël en Frankrijk.
Systematisch suggereert de zionistische propaganda overal ter wereld aan de Joden dat het antisemitisme onomkeerbaar is en dat de elementaire voorzichtigheid gebiedt om de landen waar ze wonen te verlaten en zich in Israël te vestigen, of tenminste toch, financieel en politiek HUN staat Israël te steunen.
Een dergelijke politiek is vol aan gevaren, en nogmaals blijkt hoe gelijkgericht sommige aspecten wel zijn, van het zionistische project enerzijds en de antisemitische propaganda anderzijds. Deze laatste is altijd racistisch en reactionair geweest, heeft steeds op een demagogische manier herhaald dat de ‘Joden een vreemd element zijn binnen de naties waar ze zich hebben gevestigd’. Dat de Joden geen burgers zijn als de andere en het ook niet kunnen zijn, die met elkaar geen andere banden van solidariteit kunnen hebben dan de Joodse. Zulk een giftige taal heeft ertoe bijgedragen om misleide bevolkingsgroepen tegen hen op te hitsen. Welnu, vandaag dreigt het zionisme dat geloofwaardig te maken wat vroeger een verfoeilijke legende was. Zo, al wensen de zionisten het al niet openlijk te laten blijken, als de Belgische Joden zich in de eerste plaats met Israël verbonden voelen en de Franse Joden meer dan ooit solidair zijn met de regering van Tel Aviv, meer dan met welke andere regering, zal het risico op antisemitisme almaar groter worden.
Dat is de reden waarom het zionisme, dat zo rampzalig is voor de Arabieren in Palestina, ook wel eens rampzalig zou kunnen blijken voor de Joden zelf. Temeer daar ze zich in overgrote meerderheid niet in Palestina willen vestigen. Hieruit blijkt duidelijk hoe bedrieglijk de definitie wel is, als ware het zionisme ‘de nationale bevrijdingsbeweging van het Joodse volk’. Wat ook de betekenis moge zijn die men geeft aan het woord ‘natie’, dan is het toch duidelijk dat er geen ‘natie’ kan bestaan zonder een wil tot een ‘gezamenlijke bestemming’, en dus een gezamenlijke structuur, waar de meeste Joden nu blijven opteren voor de verstrooiing.
Het is niet onze bedoeling om hier een plan uit te werken voor een vredesregeling in het Midden-Oosten. Het lijkt ons nochtans dat deze vrede enkel kan verzekerd worden indien alle naties uit de regio de mogelijkheden krijgen, evenals de waarborgen, om harmonieus samen te leven. Dit principe geldt voor de Palestijnen en de Israëli.
Het lijkt nodig om hier toe te lichten wat dit standpunt inhoudt. De vrije ontplooiing van de Israëli is enkel mogelijk als ze hun toekomst inschakelen binnen het kader van het Midden-Oosten waar het zionisme een plaats heeft veroverd. Wel, deze integratie botst op een ernstige hindernis, waarvan generaal Dayan zelf zei, toen hij enkele jaren geleden een groep Amerikaanse Joden toesprak: ‘De integratie, van welke aard ook, wordt moeilijk, zo zei hij, daar wij een Joodse staat vormen in een Arabische regio, in het Midden-Oosten. Wel, wij behoren niet tot deze Arabische regio. Wij voelen ons meer verwant met de Joden uit Miami (!) dan met de Arabieren uit Amman, die op honderd mijl hiervandaan wonen … Wij staan niet aan dezelfde kant’.
We moeten ons, tot besluit, afvragen of de integratie van Israël in het kader van het Midden-Oosten — noodzakelijk voor een duurzame vrede — niet enkel moeilijk zal zijn. Het zal onmogelijk blijken als er geen einde komt aan die paradoxale situatie van een staat die zowel Israëlisch als Joods is, en die zich als de vertegenwoordiger ziet en de trouw opeist van burgers die onder andere regeringen vallen (de Joden van over heel de wereld), en die tegelijkertijd aan sommige van haar eigen ‘nationaliteiten’ het volle staatsburgerschap weigert (de Arabieren in Israël — vandaag 500.000, en morgen nog veel meer) om de simpele reden dat het geen Joden zijn.
Deze impasse is het gevolg van een historisch proces dat niet kan ontkend worden of brutaal in vraag gesteld. Doch een duurzame oplossing voor de problemen in het Midden-Oosten lijkt ons pas denkbaar, als Israël kiest voor de weg van de vreedzame integratie, in de streek waar het zich heeft gevestigd en, stap voor stap, maatregelen neemt om alle discriminerende toestanden die het krachtens haar zionistische natuur tussen Arabieren en Joden in het leven heeft geroepen, af te bouwen. Israël zou het principe moeten aanvaarden dat de Palestijnse vluchtelingen, die het zouden wensen, naar hun haardsteden kunnen terugkeren, op gevaar af dat deze regeling in de tijd moet worden gespreid. Het zou eveneens, stap voor stap, maatregelen moeten nemen om tot een gelijkschakeling te komen van de statuten van Arabische Israëli en Joden.
Een dergelijk perspectief zou inderdaad betekenen dat de postulaten van het zionisme worden verlaten. Maar als voor het overleven van miljoenen Israëli, als individu en als gemeenschap, deze prijs moet worden betaald, wie zal dan de verantwoordelijkheid nemen om dit te verwerpen, en zelfs zoals het meestal het geval is, dit te weigeren, tot men zakt voor het examen.
_______________
[1] vandaag nog zijn er in Israël belangrijke Joodse religieuze gemeenschappen die gehecht blijven aan de traditionele messianistische concepten van de Israëlieten, heftige tegenstanders blijven van het zionisme, weigeren Israël te erkennen als hun staat, en iedere verplichting (militaire bijvoorbeeld) van de hand wijzen.
[2] zie H. Arendt, Eichmann à Jéruzalem, Gallimard, Parijs, 1966 en vooral Ben-Elissar, La Diplomatie du IIIe Reich et le Juifs (1933-1939), Christian Bourgeois, Parijs, 1981.
[3] Er wordt soms beweerd dat het vertrek van de Arabische vluchtelingen uit Palestina en de onmogelijkheid om terug te keren naar hun land symmetrisch is aan een ander drama, dat van de ‘Joodse vluchtelingen’ die vanaf 1950 de Arabische landen hebben verlaten. De twee gevallen zijn niet vergelijkbaar: de Joden die de Arabische landen hebben verlaten zijn nooit verjaagd geweest. Meer bepaald door het effect van de zionistische propaganda hebben ze die landen verlaten. De Arabieren hebben heel wat inspanning geleverd opdat de Joden ter plaatse zouden blijven.