Paul Lafargue

Het moederrecht, een studie over het ontstaan van de familie


Geschreven: 1886
Bron: Internationale Bibliotheek, S. L. Van Looy - Amsterdam (geen jaar van uitgave vermeld), als aanhangsel (overgenomen uit Die neue Zeit, jaargang 1886) bij August Bebels: De vrouw en het socialisme
Vertaling: Sylvia (verdere gegevens ontbreken)
Deze versie: Spelling, punctuatie, woorden en zinsbouw (soms) aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2006


Wij leven onder het stelsel van de patriarchale familie, d.i. die familievorm waarin volgens zede en wet de vader als het hoofd van de familie geldt, aan wie vrouw en kind ondergeschikt zijn: zijn naam alleen wordt op de komende geslachten overgedragen; somtijds was het eigendom slechts erfelijk in de mannelijke linie. De bijbel, de heilige boeken van het Oosten, het merendeel van de wijsgeren, geschiedschrijvers en staatsmannen nemen als een vanzelf sprekende waarheid aan dat deze vorm van de familie sedert het begin van het bestaan van de mensen, de heersende was, en alle komende eeuwen door zal blijven bestaan, zonder aanmerkelijke veranderingen te ondergaan.

Voor de middelmatige zowel als voor de ontwikkelde mens geldt heden de patriarchale familie nog als de enig verstandige en natuurlijke familievorm. Zo geloofden ook de Romeinse rechtsgeleerden, dat het jus gentium [1] de rechtsgeleerde uitdrukking in het natuurrecht was. De mensen hebben hun persoonlijk rechterlijke, politieke en godsdienstige inrichtingen, hun zeden en gebruiken steeds als uitvloeisels van de godheid, of als resultaten van stuurwetten voorgesteld, om er een zedelijke macht aan te geven. De in een zeker tijdperk heersende godsdienstige, zedelijke en politieke rechten en plichten van de vrouw berusten op het in dat tijdperk heersende begrip van de familie, dat een product van de geschiedkundige ontwikkeling is.

De maatschappelijke grondstelling: de vader is het natuurlijke hoofd van de familie - hetzij deze berust op de monogamie (huwelijk met één vrouw) of op de polygamie (veelwijverij) - deze grondstelling, die voor onaantastbaarder geldt dan een rots, verstuift voor de adem van de onverbiddelijke wetenschap, gelijk zo menig andere vereerde ‘waarheid’, die ons uit de grijze oudheid is overgebleven. Zonder twijfel zou reeds vroeger deze ‘eeuwige waarheid’ betwijfeld zijn geworden, wanneer de makers van de wijsbegeerte, van de geschiedenis, zich niet door de maatschappelijke vooroordelen hadden laten verblinden, wanneer zij de hun bekende feiten onderzocht hadden, wanneer zij minder hoogmoedig op de meningen van de cynici, stoïcijnen, de gymnosofisten [2] en platonici over de gemeenschap der goederen en van de vrouwen, als op persoonlijke fantasieën zonder enige betekenis hadden neergezien zoals hun immers ook de moderne socialistische theorieën slechts een glimlach van geringschatting ontlokt. Eerst in 1861 trad een man op, begaafd met een reusachtige kennis en een koene geest, die aantoonde dat in de oorspronkelijke maatschappijen andere familievormen dan de tegenwoordige, bestonden: het was Bachofen [3], die in 1861 zijn werk over Het Moederrecht het licht gaf. Zijn belangrijke ontdekking, door een dikke nevel van geheimzinnigheid verduisterd, was wellicht onbemerkt gebleven wanneer niet weinige jaren later Engelse schrijvers, zoals Mac Lennan, Lubbock, Herbert Spencer, Tylor en anderen, de aandacht op volken gevestigd hadden die de patriarchale familievorm niet kenden. Nochtans deden zij dit overijld, vol vooringenomenheid, en zonder de nodige schifting en rangschikking van alle gegevens. Een grondige Amerikaanse denker, Lewis H. Morgan, komt de eer toe de eerste geweest te zijn die op waarlijk wetenschappelijke wijze aantoonde dat in het eerste begin van de menselijke maatschappij een geslachtelijk verkeer, zoals bij de dieren, heerste, en de patriarchale familie eerst aan het einde van een reeks van op elkaar volgende familievormen verschijnt. Hij was de eerste die een oordeelkundige orde bracht in de ogenschijnlijk niet te ontwarren chaos van zeldzame, vreemdsoortige, ja zeer vaak zelfs elkaar tegensprekende feiten, welke de geschiedschrijvers over de oudheid, de antropologen over de voorhistorische mens, en de ontdekkingsreizigers over de tegenwoordig levende volkeren verzameld hadden. Zijn groot werk Ancient Society (De oorspronkelijke maatschappij) is de samenvatting van alles, wat hij na een onvermoeide en nauwgezette studie daarover gevonden heeft. Fr. Engels vulde aan en breidde het werk van Morgan uit met de resultaten van de economische en geschiedkundige studiën van Marx en hem zelf, en gaf in beknopte vorm de op de grondslag van Morgans onderzoekingen verkregen resultaten over het ontstaan van de familie, van het huwelijks en van de staat uit [4].

Voor we echter naar waarde de door deze onderzoekers verzamelde feiten en uitgedachte theorieën, kunnen schatten, is het nodig, filister vooroordelen af te leggen en ons er aan te herinneren, dat er meer dingen in de hemel en op de aarde bestaan, dan onze schoolwijsheid wel dromen kan, zoals Hamlet tot Horatius zeide.

I

Toen aan het einde van de 15e eeuw, Vasco de Gama de kusten van Malabar (Oost-Indië) bereikte, landden de Portugezen bij een volk, dat uitmuntte door zijn hoge trap van beschaving, de ontwikkeling van zijn marine, de sterkte en organisatie van zijn leger, de rijkdom van zijn steden, de prachtige weelde en de beschaafde zeden van zijn bewoners: maar de maatschappelijke positie van de vrouw en de familievorm, die zij er vonden, waren in lijnrechte tegenspraak met al hun uit Europa overgebrachte beschouwingen. Bachofen geeft in zijn antiquarischen Briefen een uitvoerige beschrijving van de familie van de Naïren (dat is de naam van de volksstam (NvdV)) van Malabar, welke hij putte uit talrijke bronnen, nl. de berichten van Arabische, Portugese, Hollandse, Italiaanse, Franse, Engelse en Duitse schrijvers van de middeleeuwen tot de tegenwoordige tijd.

De Naïrenfamilie heeft een ongewone levenskracht aan de dag gelegd: zij hield zich staande tegen de onderdrukking door de aristocratie van de brahmanen, tegen de islam en tegen het christendom.

De Naïren, de krijgshaftige aristocratie van Malabar, vormen grote families, welke ieder wel enige honderden leden omvat, die allen een gemeenschappelijke naam voeren, zoals dit ook het geval is bij de Keltische ‘Clan’, de Romeinse ‘Gens’ en de Griekse ‘Genos’. Het onroerend vermogen is gemeen-eigendom van het geslacht; de grootst mogelijke gelijkheid heerst binnen de grenzen van het geslacht.

De man leeft niet met zijn vrouw en kinderen, maar blijft met zijn broeders en zusters in het huis van zijn moeder. Scheidt hij zich van deze af, dan wordt hij steeds door zijn meest geliefde zuster vergezeld; na zijn dood komt zijn roerend vermogen niet aan zijn eigen kinderen, maar aan de kinderen van zijn zuster.

De moeder, of na haar dood de oudste dochter, vormt het hoofd van de familie en de bestuurster van de huishouding; het beheer van grond en bodem valt echter haar broer toe, die de naam voert van: ‘man, die te eten geeft’. De echtgenoot is een gast in het huis van zijn vrouw; hij betreedt het slechts op zekere, bepaalde uren, en zit aan tafel niet aan de zijde van vrouw en kind. “De Naïren,” zegt de Portugees Barbosa, “hebben een buitengewone eerbied voor hun moeder... op gelijke wijze vereren zij hun oudere zusters, die de plaats van een moeder innemen”.

De Naïrenvrouw bezit meerdere mannen, tien, twaalf en nog wel meer, wanneer het haar bevalt en die zij naar goeddunken wisselen kan; zij volgen elkaar langs de rij af op; ieder heeft zijn bepaalde echtelijke dag, gedurende welke hij in de kosten voor de huishouding bijdragen moet. Om aan te duiden dat zijn plaats bezet is, hangt hij zijn zwaard en zijn schild boven de huisdeur op. De vrouw wordt des te meer geacht en bewonderd, hoe meer echtgenoten zich tot haar onderhoud verenigen. Om niet te moeten hongeren op de dagen, dat hij geen toegang tot zijn dame heeft, mag hij zich aansluiten bij andere huwelijksgezelschappen; hij kan ook naar believen het ene huwelijksgezelschap uittreden, om in een ander te gaan, en zijn dame heeft het recht hem af te wijzen, wanneer hij haar niet bevalt of zijn plichten niet voldoende nakomt. De Naïrenvrouw leeft in de veelmannerij (polyandrie) en de Naïr in de veelwijverij (polygamie of polygynie).

De kinderen volgen de moeder, deze heeft de plicht hen te voeden: “Geen Naïr kent zijnen vader”, zegt Buchanan, “veel meer beschouwd ieder zijn zusterskinderen als zijn erfgenamen”. Nog meer, hij voelt werkelijk voor hen die genegenheid, welke in andere delen van de aarde de vader alleen zijn eigen kinderen toedraagt. Ja. hij zou als een monster gelden, die bij de dood van een kind, dat hij wegens de gelijkenis en het lange samenleven met de moeder als zijn eigen beschouwen moet, dezelfde droefheid aan de dag legde, en evenveel tranen vergoot, als bij de dood van een zusterskind.

De Naïren schijnen zich tot taak gesteld te hebben, de zedelijke begrippen van de goede Europeeër ‘t onderste boven te gooien. Het recht, een jonkvrouw haar maagdelijkheid te ontnemen, ‘t welk de ridderschap van de middeleeuwen als een kostbaar voorrecht voor zich alleen behield, komt de Naïren als een hoogst lastige herendienst voor. Zij huren daarom voor dit doel vreemden, wie zij daarvoor een loon betalen. Bartema verhaalt: “De Radjah van de Indische stad Tarnassari laat zijn vrouw tot ontmaagding over aan... blanke mannen, christenen of mohammedanen. Alvorens zij hun bruid naar huis voeren, zoeken zij een blanke op, nemen hem, wie hij ook zijn moge, mede naar huis en geven hem hun vrouw”.

George IV, koning van Engeland, deelde deze beschouwing van de Naïren, hij zei dat dit een arbeid voor stalknechts was.

Barbosa, die een levendige beschrijving van de huwelijksgebruiken bij de Naïren geeft, roept uit: “Een meisje, dat jonkvrouw blijft, vindt, naar hun wereldbeschouwing, geen toegang in het paradijs”.

Wanneer men zulke vreemdsoortige zeden bij wilden had aangetroffen, die op de onderste trap van de beschaving stonden, dan zou men spoedig klaar zijn geweest, hetzelfde oordeel te vellen, wat de Spanjaarden gaven over de Indianen, die door hen op de gruwzaamste wijze vermoord werden: ‘De Naïren zijn mensen zonder rede’. De goede christenen en vele geleerde antropologen konden er bij voegen: ‘De Naïren zijn een ontaard volk, hun afschuwelijke zeden dragen het stempel van de ontaarding’. In werkelijkheid waren echter de Naïren de aristocratie van een beschaafd volk, dat ongetwijfeld hoger stond dan de Portugezen van de zestiende eeuw.

Men zou kunnen vragen: Is de Naïrenfamilie, die berust op de gemeenschap van het grondeigendom binnen de grenzen van de stam, op het veelzijdige huwelijk tussen beide geslachten, op het opperbestuur van de moeder, van de soevereine meesteres van het huis, wier oudste broeder slechts een soort van huisbestuurder van majordomus is, op de erfopvolging in de vrouwelijke linie, terwijl de moeder alleen, naam, rang en eigendom op haar kinderen overdraagt - is deze familie een verschijnsel zonder voorbeeld, een maatschappelijk onding, door geheel buitengewone toestanden geschapen, dat zijn gelijken nergens vindt? Zelfs wanneer dit het geval ware, wanneer wij dergelijke zeden bij geen ander volk vinden zouden, moest de man van de wetenschap toch erkennen, dat er geen wonderen bestaan. De teratologie (de leer van de wangedrochten, monsterachtigheden) van Geoffroy-St-Hilaire rekent ook de misgeboorten tot de klasse van de dieren, daar ze slechts organismen zijn, die in hun ontwikkeling tegengehouden werden, en derhalve een laag ontwikkelde type van de soort vormen.

Kon men ook niet aannemen dat de Naïrenfamilie een aanvankelijke vorm van de familie weer vernieuwt, welke de mensheid in de loop van haar ontwikkeling doormaken moest?

Doch de familiezeden van de Naïren vormen geenszins een alleenstaande uitzondering. Wanneer men verhalen van reizigers over de wilde stammen van de oude en nieuwe wereld doorbladert, wanneer men, vrij van de vooroordelen van onze beschaving en opmerkzaam gemaakt door de berichten van nieuwe ontdekkingsreizigers, de historieschrijvers, de dichters en wijsgeren van de oudheid bestudeert, wanneer men de erediensten en de heilige boeken van de verschillende godsdiensten onderzoekt, dan verzamelt men een ongewone rijke oogst van feiten, die bewijzen dat alle volkeren van de aarde in een bepaald tijdperk van hun ontwikkeling zeden huldigden, welke op die van de Naïren gelijken.

II

Verplaatsen wij ons in Afrika, te midden van de Toearegs van het Noorden (in de westelijke Sahara), en nemen wij tot onze gids een Frans reiziger, Duveyrier.

‘Het moederlijf geeft het kind zijn kleur’, zegt een spreekwoord van de Toearegs, Wat weer gevonden wordt bij de Howa’s van Madagaskar. De jonge Toeareg is van dezelfde stand als de moeder, is deze vrij en edel, zo is het kind dit ook, zelfs wanneer de vader een slaaf is. Zo vermeldt ook Herodotus, van de oude Lykiërs: “Wanneer een burgeres zich met een slaaf verbindt, dan gelden de kinderen voor edel geboren; wanneer echter een burger, zij ‘t ook de voornaamste, een buitenlandse vrouw neemt, zo zijn de kinderen onteerd.”

De Toearegs kennen twee vormen van de eigendom: 1. Goederen welke door de arbeid van het individu verworven worden, zoals wapens, geld, gekochte slaven, vee, de opbrengst van de oogsten, en in het algemeen levensmiddelen, gelden als persoonlijk eigendom; 2. belastingen, die van karavanen of reizigers geheven worden, belasting van weide - of bebouwd land, of van wateren; verder belastingen van personen of stammen, die in afhankelijkheid gebracht worden, en ten slotte het recht te bevelen en gehoorzaamheid te verlangen, behoren de familie gemeenschappelijk; zij erven niet in mannelijke linie over, zij komen aan de oudste zoon van de oudste zuster, die ze in het belang van de ganse familie beheert.

Vroeger, bij de verdeling van landerijen, werden de iedere familie aangewezen landstukken op de naam van de moeder gezet. De vrouwen is het bestuur van haar eigen goederen toegestaan. In Rhat [5] hebben zij alleen het recht van de beschikking over huizen en tuinen, in één woord, over het gehele grondbezit van het land. De Toeareg kent wel zijn moeder, maar niet zijn vader. Het kind behoort de vrouw en niet de man. Haar bloed is het, dat hem zijn rang in de stam en in de familie aanwijst.

Wanneer er een punt is, waarin zich de maatschappij van de Toearegs onderscheidt van die van de Arabieren, dan is het wel het verschil van de hoge positie van de vrouw in de eerste vergeleken met de ondergeschikte stelling van de Arabische vrouw. Bij de Toearegs is de vrouw niet alleen met de man gelijk, zij verheugt zich zelfs in een bevoorrechte positie. Zij beschikt vrij over haar hand, en in de huwelijksgemeenschap beheert zij zelf haar vermogen, zonder verplicht te zijn in de kosten van de huishouding iets bij te dragen. Het komt ook voor dat, ten gevolge van de ophoping van producten, het grootste deel zich in de handen van de vrouw bevindt.

De vrouw bij de Toearegs heeft haar man de monogamie opgelegd, trots de mohammedaanse wet die hem meerdere vrouwen toestaat. Zij is onafhankelijk van haar echtgenoot, die zij onder het nietigste voorwendsel afwijzen kan. Zij komt en gaat, zoals het haar bevalt. Deze maatschappelijke inrichtingen en de daaruit voortgesproten zeden hebben de vrouwen van de Toearegs buitengewoon ontwikkeld. ‘Haar geest en haar energie verrassen te midden van een mohammedaanse maatschappij’. Ook lichamelijk staat zij veel hoger, op de rug van de dromedaris vliegt zij honderden kilometers door, om naar een feest te gaan.

Zij neemt het in wedrennen tegen de stoutste ruiter van de woestijn op. Zij onderscheidt zich ook door haar hoogschatting van geestelijk ontwikkeling. De vrouwen van de stam van de Imanan worden geprezen om hun schoonheid en hun muzikaal talent, wanneer zij concerten geven, komen van wijd en zijd de mannen aan, uitgedost als mannelijke struisvogels. De vrouwen van vele stammen zingen iedere avond bij de begeleiding van een viool (rebāza); zij improviseren vaak daarbij. De gehuwde vrouw wordt des te meer geacht, hoe meer vrienden zij onder de mannen telt; maar om haar goede naam niet te verliezen, mag zij geen enkele bevoorrechten. “De vriendin en de vriend”, zegt zij, “zijn er voor de ogen en voor het hart, en niet alleen voor het bed, zoals bij de Arabieren”. Maar de edele Toearegvrouwen zijn niet gedwongen hun levenswandel in tegenstelling met hun gevoelens te brengen. Het huwelijk van de Toearegs is niet onverbreekbaar, de paren kunnen gemakkelijk gescheiden worden, en de vrouwen daarna een nieuwe echtverbintenis aangaan.

De vrouwen spelen de belangrijkste rol in de legenden van het land. Hetzelfde verschijnsel neemt men waar bij de Grieken uit Homerus’ tijd. Bij verschillende oorlogsondernemingen voerden zij het bevel. Een van haar, Kahiva, de Maria Theresia van de woestijn, verenigde in de aanvang van de 8e eeuw de Berberstammen onder haar heerschappij en vormde het middelpunt van de heldhaftige tegenstand tegen de inval van de Arabische veroveraars, wat eerst na haar dood gelukte, het kustgebied van het Atlasgebergte in bezit te krijgen. Zij viel met het zwaard in de hand, gedood door Hassan, de veldheer van de Arabieren.

Voor enige jaren stond aan het hoofd van de stam Ihehahu een vrouw. Tegenwoordig nog worden vrouwen, die door hun talenten uitblinken, tot de raadsvergaderingen van de stam toegelaten.

De Toearegs zijn de nakomelingen van die Libyërs, waarvan Herodotus verhaalt dat de vrouwen hun gemeenschappelijk behoorden, dat zij echter niet met hen te samen woonden, en dat de kinderen door de moeders opgevoed werden.

In het Nijldal, deze oude wieg van de beschaving, namen de vrouwen in Herodotus’ tijd een zo bevoorrechte stelling in, dat de Grieken Egypte de verkeerde wereld noemden. De geschiedschrijver uit Hallikarnassus (nl. Herodotus) verklaart deze tegenstelling uit de ‘natuur des Nijls’, die zo verschillend van de andere stromen is; zo verschillen ook de zeden en gebruiken van die bij andere volken ... De mannen dragen in Egypte de lasten op het hoofd, - de vrouwen op de schouders. De vrouwen gaan naar de markt en drijven handel, terwijl de mannen thuis blijven en weven ... De mannelijke kinderen zijn door de wet in gene dele verplicht voor hun ouders te zorgen, deze plicht rust op de dochters. Deze aan de dochters opgelegde verplichting, zou op zichzelf reeds voldoende zijn om te bewijzen dat de familiegoederen in Egypte aan de vrouwen behoorden, op gelijke wijze als bij de Toearegs en Naken: en overal, waar de vrouw deze economische positie inneemt, staat zij niet onder de voogdij van de man, maar is het hoofd van de familie.

“Wegens de talrijke weldaden, welke de godin Isis de mensen bewezen heeft”, schrijft Diodorus van Sicilië, “werd bepaald dat de koningin van Egypte grootere macht en eer hebben zou, dan de koning. Dit verklaart waarom zelfs onder particulieren de man de vrouw door het huwelijksverdrag onderdanig wordt, en dat onder de echtgenoten uitgemaakt wordt, dat de man de vrouw te gehoorzamen heeft.” Men heeft deze waarneming van Diodorus tot de fabelen gerekend, waarmee bereisde schrijvers gaarne hun reisverhalen opsierden; maar men was gedwongen te erkennen dat tot de tijd van de Ptolemaeën de koninginnen aan de koninklijke macht deel hadden, trots de tegenovergestelde begrippen van de Grieken, die het land veroverden. Cleopatra droeg bij de godsdienstige feesten de attributen [6] van de godin Isis, terwijl haar gemaal Antonius, een Romeins veldheer, te voet haar triomfwagen volgde.

De grafopschriften, welke in het Nijldal gevonden worden, noemen zeer vaak de naam van de moeder van de dode, niet die van de vader.

“Somtijds”, zegt Révillout, “wordt door een bijzonder teken aangeduid, dat de persoon in kwestie de zoon van deze of gene is ... Maar deze aanduiding van de vaders is zeldzaam, in de heilige schrift voegen wij erbij, dat de gehuwde vrouw, moeder of echtgenoot, steeds de naam Nebt-Pas draagt, dat is de vrouw des huizes, meesteres des huizes [7]. De heer Révillout is daarover ten hoogste vertoornd. Het onderzoek van de in demotisch [8] schrift (het sedert de achtste eeuw voor onze tijdrekening ingevoerde volksschrift) geschreven papyrusrollen uit het Louvre maakten het de Egyptologen mogelijk te constateren dat de oude huwelijkscontracten niet van de goederen van de vrouw gewagen, hoe talrijk en aanzienlijk ze ook geweest mogen zijn, omdat de echtgenoot er geen recht op had, daarentegen werd de som vastgesteld die hij zijn vrouw te betalen had, zij het als bruiloftsgeschenk, jaarlijks pensioen of boete in geval van echtbreuk. De vrouw is steeds absolute meesteres over haar vermogen, waarover zij naar goeddunken kan beschikken. Zij verkoopt, koopt, leent anderen en sluit zelf leningen; kortom zij handelt zonder verantwoording te geven, juist zoals een familiehoofd. De feiten, welke Herodotus en Diodorus meedelen, bevestigd door de resultaten van de onderzoekingen van Champollion en andere Egyptologen, bewijzen dat de Egyptische vrouw in de familie dezelfde plaats innam als de Naïren- of de Toearegvrouw.

Maar men heeft nog meer bewijzen van geheel andere aard.

De gebruiken en legenden van de godsdienst bewaren de gebruiken en legenden van de voortijd gelijk mummies. Zo is de legende van Abraham, die in plaats van Isaak een ram slacht, een verwijderde echo van kannibalisme. De godsdienst ontwikkelt zich in de mens zelf onder de invloed van de hem omringende feiten; zij verdwijnen, doch de godsdienstige vorm, die hun uitdrukking in de menselijke geest was, blijft bestaan: door de studie van de godsdienstige vormen kan men de natuurlijke en de maatschappelijke verschijnselen weer ontdekken en als ‘t ware weer doen herleven, welke tot hun ontwikkeling gediend hebben.

Isis, de godin van de oude Egyptenaren, de moeder van de goden, is door eigen kracht ontstaan, zij is ook de maagdelijke godin: haar tempels te Saïs, de heilige stad, dragen het trotse opschrift: ‘Niemand heeft nog mijn kleed opgetild; de vrucht, die ik baarde, is de zon’. De trots van de vrouw blijkt duidelijk in deze heilige woorden, zij verklaart zich voor onafhankelijk van de man, zij behoeft zijn hulp niet om voort te brengen. Griekenland geeft op deze vrij brutale bewering het antwoord: Zeus, de vader van de goden, baart Athene zonder hulp van een vrouw, en Athene, ‘de godin, die niet in het donker van de moederschoot gebaard is’, wordt de vijandin van de heerschappij van de vrouw in de familie. Isis treedt integendeel voor ons op als de godin van het oude recht, zij huwt haar broeder, zoals ten tijde van het gemengde geslachtsverkeer in de bloedverwantschap; op de gedenktekenen verklaart zij: ‘Ik ben de moeder van koning Horus, de zuster en de gemalin des konings Osiris, ik ben de heerseres van de ganse aarde’. Haar echtgenoot, veel bescheidener, noemt zich niet vader van koning Horus. Isis is onsterfelijk, Osiris is sterfelijk, hij wordt door Typhon gedood: hij sterft, zodra hij zijn bestemming als voortbrenger heeft volbracht.

Babylon vierde vijf dagen lang in uitgelaten volksfeesten de godin Mylitta. Het was het algemene feest van de oorspronkelijke vrijheid en gelijkheid; de Fallus [9], die alle mensen gelijk maakt, werd aanbeden. De koning van het feest, die men uit de slaven koos, werd verbrand, nadat hij de feestkoningin, de schoonste van de hetaeren, had genoten; op dezelfde wijze als Osiris sterven moet, nadat hij zijn functie als bevruchtend element heeft vervuld. De tegenstelling van de geslachten, die met de mensheid ontstaan is, duurt voort. Aan de ene kant de man, die sedert het begin van de historische tijden de vrouw veracht, haar onder voogdij plaatst en louter als bijslaapster en huishoudster beschouwt; aan de andere kant de vrouw, die, zoals de godsdienstige erediensten ons leren, de man bewijst dat zij met hem gelijk of zelfs hoger staat.

Bij de communistische dierenmaatschappijen, de mieren en de bijen, is het mannetje een schuimloper. Men dood het na de daad van de bevruchting.

III

Het is niet meer aan twijfel onderhevig, dat de mensheid, alvorens zij de tegenwoordige familievorm bereikte, het tijdperk van de tegenovergestelde vorm van de familie heeft doorleefd. De moeder laat haar kinderen haar naam, haar vermogen, haar rang na; de vader is een ondergeschikte persoonlijkheid [10]. De familie is de voortzetting van vrouw op vrouw, haar band is de navelstreng, dit stoffelijke kenmerk van de moederlijkheid. Dit orgaan, wat men in de vorstelijke families van Europa in tegenwoordigheid van getuigen afsnijdt, om elke bestrijding van de wettigheid van de nieuwgeborenen te voorkomen, geniet bij vele volksstammen een zodanige verering dat bv. de bewoners van de Boven-Nijl, van de Fidschi-eilanden en zelfs de Creolen van de Antillen het zorgvuldig bewaren en na de dood van het individu plechtig begraven. Het is de band die iemand met de stam van de familie van de moeder verbond.

De uit deze familievorm ontstane zeden wekken de zedelijke afkeer van de beschaafde wereld op. De kuisheid van de monogamie geldt daar nog niet als deugd. Integendeel, de vrouw wordt des te meer geëerd, hoe groter het aantal van haar echtgenoten is, die, óf elkaar op bepaalde dagen aflossen, óf ieder gedurende een gehele maand bij hun echtgenote blijven, zoals dit bv. op de Kanarische eilanden gebruikelijk was [11]. De mannen van een en dezelfde vrouw leven, zoals o.a. Herera van de Indianen van Venezuela vertelt, in volkomen eendracht, zonder ijverzucht te kennen; deze hartstocht ontwikkelt zich eerst laat onder het mensengeslacht.

De kinderen erven het vermogen van de moeder en van de broeders van de moeder, doch nooit dat van de vader. De oom bemint zijn neven tederder dan zijn eigen kinderen. “Bij de Germanen”, zegt Tacitus, “is het kind van een zuster van zijn oom even dierbaar als van zijn vader. Enigen houden zelfs deze familiebetrekking voor heiliger en inniger; en wanneer zij gijzelaars nemen, kiezen zij bij voorkeur de neven, daar de familie aan deze veel meer gehecht is”. De Germanen, die de Romeinse historicus hier beschrijft, hadden reeds de vorm van de vaderfamilie aangenomen, daar de kinderen van de vaders erfden; maar zij bewaarden nog de gevoelens en sommige gebruiken van de moederfamilie. De Franse uitdrukking ‘nos neveux’ (onze neven) wordt gebezigd, om ‘onze nakomelingen’ aan te duiden. Onkiese spotternijen verklaren haar uit de twijfel aan de huwelijkstrouw van de Franse vrouwen, maar zij is in elk geval een oude herinnering aan de moeder familie.

De vrouw blijft daar, waar het moederrecht heerst, in haar huis of in dat van haar stam, zij gaat nooit in dat van haar man. De volgende opmerking van een protestants geestelijke, die jarenlang onder de Seneca-Irokezen leefde, is karakteristiek: “Wat hun (de Seneca’s) families betreft, ten tijde, toen zij nog lange blokhuizen bewoonden (die meerdere honderden van mensen bevatten konden), vormde waarschijnlijk de bevolking van elk zo’n gebouw een stam; maar de vrouwen haalden hun mannen uit andere stammen. In de regel beheersten de vrouwen het huis; de voorraden waren gemeenschappelijk; wee echter de ongelukkige echtgenoot of minnaar, die te lui of te ongeschikt was, zijn deel aan de gemeenschappelijke voorraden bij te dragen. Hoeveel kinderen of vermogen hij ook in ‘t huis hebben mocht, ieder ogenblik kon hij de boodschap krijgen, met pak en zak uit het huis te moeten gaan; en het was niet geraden, zich daartegen te verzetten. Het huis werd hem te heet gemaakt, en wanneer niet de een of andere tante of grootmoeder zich van zijn aantrok, bleef hem niets anders over dan naar zijn stam terug te keren, of, wat vaak gebeurde, in een andere een ander huwelijk te sluiten. De vrouwen waren de grote macht in de stam en verder ook overal. Zij bedachten zich niet, wanneer de omstandigheden het nodig maakten, de hoofdman de ‘horens af te slaan’, zoals de technische uitdrukking heette, en hem tot gemene krijger te verlagen. De verkiezing van de hoofdmannen lag ook in haar hand”. [12]

De berichten van reizigers beschrijven de vrouw in het tijdperk van de barbaarsheid als door arbeid gebukt. De arbeidsverdeling, merkt Marx aan, begint met de scheiding van de geslachten. De wilde is krijger en jager, hij leeft, omringd door vijanden, op wier overvallen hij elk ogenblik bedacht moet zijn. Hij moet steeds tot de strijd gereed staan, zijn arbeid bestaat in de verdediging van de stam en de verzorging van vrouwen en kinderen met levensmiddelen. Bij de beschaafde volkeren is de soldaat van iedere arbeid bevrijd. De vrouw van de wilde verricht elke arbeid: bebouwing van het land, het transport van kinderen en huisraad, dat haar behoort.

“Volkeren, waar de vrouwen veel meer arbeiden moeten”, zegt Engels, “dan haar volgens onze begrippen toekomt, hebben voor de vrouwen veel meer werkelijke achting dan onze Europeanen. De dame van de beschaving, door schijnhuldigingen omringd en van alle werkelijke arbeid vervreemd, neemt een oneindig lagere maatschappelijke positie in, dan de hard arbeidende vrouw van de barbaarsheid, die onder haar volk voor een werkelijke dame (lady, frowa, vrouw, meesteres) gold, en ook naar haar karakter een zodanige was”. [13]

De vrouw, die soevereine meesteres in haar huis was, oefende ook invloed uit op de algemene aangelegenheden. Zij nam deel aan de stamvergaderingen, zonder er nader op te willen ingaan zij hier slechts herinnerd aan de functie van scheidsrechter, welke zij uitoefende.

In Tasmanië spoorden de vrouwen in het begin van de slag de krijgers tot de aanval aan, maar zodra zij driemaal de handen in de hoogte staken, eindigde de strijd, en de overwonnenen, die er na aan toe waren juist gedood te worden, werden gespaard [14]. De vrouwen waren bij de holbewoners (troglodieten) onkwetsbaar; zodra zij zich tussen de strijdenden wierpen, ‘hielden deze op hun pijlen af te schieten’ [15].

De Germaanse vrouwen woonden de veldslagen bij, vuurden de strijders door haar geroep aan, dreven de vluchtelingen in het gedrang terug, en verbonden de gewonden. De Germanen versmaadden het niet haar om raad te vragen, en haar raadgevingen op te volgen. Zij vreesden meer de gevangenschap van hun vrouwen, dan hun eigen; deze barbaren geloofden dat er iets heiligs en een profetische gave in haar woonden, sanctum aliquid et providum [16].

Ik kan nog vele bladzijden vullen met de aanvoering van zulke feiten, die bewijzen dat alle volkeren van de aarde een familievorm doorgemaakt hebben die volkomen verschilt van die, welke wij thans kennen. Deze ons zonderling voorkomende feiten, welke a1 onze overgeërfde begrippen omverwerpen, waren vroeger slechts door enkele sceptische geesten aangehaald, die er zich van bedienden om in de heersende moraalbegrippen een bres te maken [17]. De geschiedeniswijsgeren, die dikke banden vol pedante geleerdheid over de ‘vooruitgang’ geschreven, en de moraalwijsgeren die de wetten van de eeuwige moraal dogmatisch ontwikkeld hebben, verloochenden ze volkomen en deden, als zagen zij ze niet, ‘t geen natuurlijk nog al gemakkelijk is [18]. Thans echter worden zij door grondige en koene denkers gerangschikt, om daaruit de weg te leren kennen, die de mensheid in haar ontwikkeling heeft afgelegd.

IV

Nemen wij een oorspronkelijk mensenpaar aan, dat zich wellicht van een wilde horde heeft losgerukt, in een tijd toen de mens nog op de grens van een dierlijke toestand stond. Wat gebeurt nu? Dit paar vormt met zijn nakomelingen een nieuwe horde, 40 tot 50 koppen sterk: de moeilijkheid in het verkrijgen van voedsel maakte een groter aantal nauwelijks mogelijk. Te midden van de horde zijn de geslachtelijke betrekkingen volkomen vrij. Iedere vrouw is de echtgenote van iedere man en iedere man de echtgenoot van alle vrouwen, zonder dat er onderscheid gemaakt wordt of deze soms zijn moeder, zijn zuster of dochter is. Deze geslachtsvermenging heeft men bij geen enkele wilde volksstam meer waargenomen - eerder vindt men iets dergelijks in de grote hoofdsteden van de beschaving. Wij hebben echter zeer geldige redenen aan te nemen dat zij bestond in een tijd toen de mens nog niet, naar een Latijnse uitdrukking, een met verstand begaafd dier (rationis particeps) was. Maar destijds, toen hij nog volkomen naakt op bomen of in natuurlijke holen leefde, zich met vruchten, mosselen, slakken en het rauwe vlees van gedode dieren voedde en zich nauwelijks van zijn dierlijke voorvaderen onderscheidde. De feestelijke orgieën van de Aziatische godsdiensten, waarbij volkomen vrij geslachtsverkeer heerste, schijnen nog herinneringen aan die toestand te zijn. Strabo bericht dat bij een volksstam de godsdienstige overlevering het huwelijk van de vaders met de dochter, en van de zonen met de moeder voorschreef, met het doel kinderen te verwekken die voor priesterlijke waardigheden bestemd waren. Bachofen ziet in de gemengde geslachtelijke gemeenschap een godsdienstige instelling en miskent haar natuurlijke oorsprong. De feesten met geslachtelijke vrijheid en de zeden, die bij zovele volkeren de vrouwen dwongen zich willoos aan iedere gast te prostitueren, hadden naar zijn opvatting het doel van de verzoening, om de vertoornde goden te bevredigen. De mensen hadden door het aangaan van persoonlijke, meer of minder polygame huwelijken, de bevelen van de godheid gekwetst, die de gemeenschap van vrouwen voorschreef.

De eerste beperking van de geslachtelijke vrijheid trad in met de verdeling van de individuen van de wilde stam in geslachten, zodat ieder geslacht een bijzondere groep vormde. De huwelijken tussen leden van verschillende groepen werden verboden. De eerste groep is die van de voortbrengers, de tweede die van de kinderen, de derde die van de kleinkinderen, enz. Alle individuen van een groep zijn de kinderen van de vorige groep en de ouders van de volgende; onder elkaar beschouwen zich de leden van een groep als broeders en zusters en tevens als echtgenoten, maar het is hun verboden geslachtelijke betrekkingen met leden van een hogere of lagere groep aan te knopen. Nog bestaat er geen persoonlijk huwelijk: iedere man is echtgenoot van alle vrouwelijke leden van dezelfde groep, van zijn zusters, en iedere vrouw echtgenote van al haar broeders. “In de oertijd was de zuster de vrouw, en dat was zedelijk”, zegt Marx. De godsdienstige legenden en de zeden van de volkeren van de oudheid leveren ons talrijke voorbeelden van huwelijken tussen broers en zusters: Isis en Osiris, Jupiter en Juno, Kronos en Rhea, enz., waren echtgenoten en tevens broers en zusters.

Morgan, die de familiebetrekkingen van de wilden zo nauwgezet mogelijk onderzocht, vond op de Sandwicheilanden een reeks van familiebenamingen, die met de daar heersende familievorm niet overeenstemden, en die uit een tijd afkomstig moesten zijn waar de mannelijke en vrouwelijke individuen van een groep zich als kinderen van de hogere groep beschouwden en als vaders en moeders van de lagere. Dit familiestelsel kent nog niet de onderscheiding van oom, tante, neef en nicht, welke echter in de heersende familievorm feitelijk bestaan moeten. Ter verklaring van deze schijnbare tegenstrijdigheid zegt Morgan: “de familie is het actieve element; zij is nooit stationair (d.i. altijd hetzelfde), maar ontwikkelt zich steeds verder uit een lagere tot een hogere vorm, in dezelfde mate als de ganse maatschappij zich steeds verder ontwikkelt. De familiestelsels daarentegen zijn passief; slechts in lange tussenposen ondervinden zij de invloed van de vooruitgang die de familie in de loop van de tijden genomen heeft, en ondergaan slechts dan een radicale verandering wanneer de familie radicaal veranderd is”. En, voegt Marx er aan toe, evenzo gaat het in ‘t algemeen met politieke, juridische, godsdienstige en filosofische stelsels [19]

“Wanneer de eerste vooruitgang van de organisatie daarin bestond”, schrijft Engels, “ouders en kinderen van het wederzijdse geslachtsverkeer buiten te sluiten, dan lag de tweede in de uitsluiting van broeder en zuster. Deze vooruitgang was, wegens de grotere gelijkheid in leeftijd van de belanghebbenden, oneindig veel belangrijker, maar ook oneindig veel moeilijker dan de eerste. Hij ging slechts langzaam voorwaarts, begon met de uitsluiting van de vleselijke broers en zusters (nl. van moeders zijde) van het geslachtsverkeer, eerst in enkele gevallen, doch langzamerhand regel wordende (op Hawaï kwamen nog in deze eeuw uitzonderingen voor), en eindigde met het verbod van het huwelijk zelfs tussen kollateraal kinderen, d.w.z. naar onze benamingen: zusters- en broederskinderen. Hij vormt, volgens Morgan, ‘een treffende illustratie van het begrip hoe de natuurlijke teeltkeus werkt’. ‘t Is buiten twijfel dat stammen waar het geslachtsverkeer door deze vooruitgang beperkt werd, zich sneller en volkomen ontwikkelen moesten, dan die waarbij ‘’t huwelijk tussen broeders en zusters regel en gebod bleef’. [20]

Fison en Howitt vertellen in hun belangrijke arbeid over de Kamilaroi en Kurnai, twee volksstammen van Australië [21], een legende welke de beperking van de geslachtelijke verbindingen poogt te verklaren: “Na de schepping huwden broeders en zusters en de naaste bloedverwanten wederkerig met elkaar. Toen echter het kwaad van zulke gemeenschap duidelijk zichtbaar werd, kwamen de hoofdmannen bijeen om te beraadslagen hoe dat te veranderen was. Het resultaat van hun beraadslagingen was een bede tot Muramura (de goede geest); hij beval hen de stam in groepen te verdelen, die zich door namen van elkaar onderscheidden, welke aan de levende of dode voorwerpen van de natuur ontleend waren, zoals hond, muis, regen, wortel, enz. enz., en hij verbood ten strengste dat individuen, die dezelfde groepnaam droegen, met elkaar huwden, maar hij veroorloofde dat leden van een of andere groep zich verbonden met leden van een andere groep. Deze zede wordt nog heden waargenomen; de eerste vraag eens van Australiërs aan een vreemdeling luide: ‘Uit welke murdu (d.i. groep), stamt gij?'

De murdu-legende bevat drie belangrijke feiten, waarop de aandacht dient gevestigd te worden. Oorspronkelijk vormde de stam een massa, waar tussen de leden geen onderscheid gemaakt werd; in geslachtelijke gemeenschap leefden broeders en zusters, ja ouders en kinderen. Daarna verdeelde de stam zich in groepen, die een totem aannamen, d.w.z. de naam van een dier of een ander product van de natuur: dit levende of dode voorwerp werd ten slotte als de stamvader van de groep beschouwd, die volkomen overeenkomt met de Romeinse ‘gens’, de Keltische ‘clan’ en de Griekse ‘genos’. De Romein Festus Pompejus beweert dat het geslacht (gens) Aurelia, waartoe de moeder van Caesar behoorde, zijn naam van de zon afleidde, nl. het gloeiende goud (aurum). Verschillende Griekse families beschouwden dieren als hun stamvaders, zij beweerden weliswaar dat deze dieren slechts vermommingen van Zeus waren bij zijn talrijke aardse liefdesavonturen. Plutarchus spreekt van een Atheens geslacht, dat een plant als zijn stammoeder vereerde, de asperge.

De Murdu-legende verhaalt ons verder dat de goede geest geslachtsgemeenschap tussen individuen verbood, die dezelfde geslachtsnaam droegen, hetzelfde totem voerden, d.w.z. tot dezelfde groep behoorden.

Hoe kan deze verdeling van de stam in groepen, clans, gens bestaan blijven, wanneer gebrek aan voedsel de leden dwingt zich te verstrooien en nieuwe woonplaatsen op te zoeken? Zij houdt stand door het bewaren van de geslachtsnaam, die van het ene geslacht op het andere als een heiligdom nagelaten werd. De leden, die de groep verlaten, nemen haar naam mee, mogen zij zich nog zo op verre afstand nederzetten, aan de anderen kant van de bergen, aan de overzijde van de zeeën; mogen zij in de loop van de tijd nieuwe zeden aannemen en hun taal zover wijzigen dat zij onbekwaam zijn die van de moedergroep te verstaan, zij blijven toch leden van dezelfde groep. En daar het huwelijk tussen leden van dezelfde groep verboden is, zo luidt de eerste vraag bij de ontmoeting met vreemde individuen naar de naam, naar het totem. Dit verbod is zo streng, dat in Australië een krijger die zich, zelfs zonder het te weten, met een vrouw van hetzelfde totem verbonden heeft, door de medeleden van zijn stam als een wild dier vervolgd wordt.

Hoe wordt de naam van de stamouder overgedragen? Door de vader of door de moeder?

‘Met is een wijs kind, dat zijn vader kent’, luidt een spreekwoord. Inderdaad, de werkelijke voortbrenger van een kind is nooit zeker van zijn zaak, steeds zeker daarentegen zijn moeder. De vaderlijke gevoelens zijn ook de man niet aangeboren: om zich te uiten behoeven zij zelfs daar, waar zij bestaan, de prikkeling door uitwendige omstandigheden. De moederliefde is daarentegen diep bij de vrouw ingeworteld: zij is georganiseerd, om moeder te worden, het kind in haar schoot te ontwikkelen, het met haar melk te voeden, zodra het geboren is. Het moedergevoel is een van de belangrijkste zielkundige voorwaarden tot behoud van de soort. De beschaving werkt vaak de natuur tegen, maakt de zwangerschap bezwarend, het baren moeilijk en pijnlijk, het zogen gevaarlijk, vaak onmogelijk: zo werkt zij daarheen, de moederliefde in de vrouw te verzwakken. De vrouw van de wilde bemint haar kind in grote mate. Zij zoogt het twee jaar lang, zij slaat het nooit. Het kind, dat de moeder tegen de brutaliteiten van de mannen beschermt, vlijt zich tegen haar aan, zoals de kuikens bij het geringste gevaar onder de vleugels van de hen vluchten. De vrouw was dan ook van de natuur uit bestemd tot de functie, het totem van de groep over te dragen.

“De vrouw maakt de clan”, zeggen de Wyandott-Indianen van Noord-Amerika. Dat is in de letterlijke zin van het woord waar; de vrouwen van de clan hebben de taak hem voort te planten; de mannen laten hun kinderen in andere clans. Het kind behoort tot de clan van de moeder.

De leden van een clan, hoe talrijk en verspreid zij ook zijn mogen, vormen een enkele grote familie; hetzelfde bloed stroomt door hun aderen, dezelfde navelstreng, verlengd van vrouw tot vrouw, verbindt ze met de stammoeder, de moederlijke stam. Onder alle omstandigheden moeten zij elkaar bijstaan, helpen, beschermen en vergelden. De vader is onbekend, de broeder van de moeder vervangt hem. Banden des bloeds en een innige genegenheid verbinden oom en neven. De vader daarentegen, die tot een andere clan behoort dan zijn kinderen, wordt niet als bloedverwant van hen beschouwd: “Geen band des bloeds bestaat tussen beide delen, zij kunnen in strijd geraken, elkaar doden wanneer de beide clans waartoe zij behoren, elkaar de oorlog verklaren, terwijl het voor een vreselijke misdaad geldt het bloed van de eigen clan te vergieten”.[22]

De letterkundige eendagsvliegen van onze dagen spotten met Homerus, omdat hij niet hun gemaaktheid bezit en lachen om zijn helden die, alvorens elkaar te bestrijden, bijeenkwamen om hun stamboom te ontwikkelen. De zangers van de Homerische gedichten hadden een fijnere zin voor de werkelijkheid dan de moderne schrijvers van de naturalistische school. Zij gaven een gebruik weer dat nog in stand was gebleven, nadat reeds de afstamming van vaders zijde in de clan de moederlijke stamboom vervangen had. Krijgers, die in het kamp van de vijand stonden, konden leden van dezelfde clan zijn, zij moesten elkaar hebben leren kennen, eer de aanval begon, om niet de afschuwelijke misdaad te begaan het bloed van de eigen clan te vergieten. Mac Lennan merkt aan dat de helden van de Ilias in hun geslachtsboom niet over de derde graad kwamen, zonder een god, dat is een onbekende vader, te ontmoeten. Dat schijnt aan te tonen dat in die tijd het rekenen van de afstamming in de mannelijke linie bij de Hellenen (d.i. de Grieken) nog zeer jong was.

De wilde, die in eeuwige strijd met wilde dieren en mensen verkeert, kan niet alleen leven. Hij kan het niet begrijpen hoe men gescheiden van zijn groep, zijn clan, bestaan kan. Hem hieruit te willen verbannen, betekent voor hem: tot de dood veroordelen, en gedurende lange tijd in de oudheid gold deze verbanning als de verschrikkelijkste van alle straffen. De oorspronkelijke mens vormt op zichzelf geen zelfstandig wezen. Hij bestaat slechts als deel van een geheel, dat de groep, de clan is. Niet het individu bezit, maar de groep; niet het individu huwt, maar de groep. Deze vorm van het huwelijk komt ons zonder twijfel hoogst zonderling voor.

Om hem te kenschetsen neem ik een voorbeeld uit het boek van Fison en Howitt. De Kamilaroi zijn verdeeld in vier clans: Ippaï en Kubbi, Kumbo en Murri. Iedere geslachtsgemeenschap tussen leden van een of andere groep onderling is verboden, maar de clan Ippaï huwt de clan Kubbi, en de clan Kumbo de clan Murri, d.w.z. alle Ippaï mannen zijn de echtgenoten van alle Kubbi vrouwen en alle Ippaï vrouwen de echtgenoten van alle Kubbi mannen, enz. Het huwelijk berust daar niet op een persoonlijke overeenkomst, maar op een verdrag van de groep, waarin ieder individu opgroeit. Voor een vrouw is het feit voldoende in een groep geboren te zijn, om haar alle mannen van de met deze groep gehuwde clan tot echtgenoten te geven. De beide groepen kunnen over een heel werelddeel verspreid zijn, zoals dit in Australië het geval is. Maar zodra twee individuen van beiderlei geslacht elkaar ontmoeten en als medeleden van de met elkaar gehuwde clans herkennen, kunnen zij zonder meer als man en vrouw met elkaar verkeren. Aan de andere kant beschouwen de zusterszonen elkaar als broeders bij die stammen, waarbij de afstamming in vrouwelijke linie geldt, zodat Caesar van de bewoners van Engeland zeggen kon dat steeds elke 10 tot 12 van hen de vrouwen gemeen hadden, vooral broeders met broeders. Deze broeders konden zeer goed slechts neven zijn.[23]

Om het nogmaals kort te herhalen: het mensengeslacht begint evenals andere diersoorten met het gemeenschappelijke geslachtsverkeer. Dit wordt langzamerhand beperkt. Vooreerst worden verbindingen tussen kinderen en ouders uitgesloten, dan zulke tussen kinderen van dezelfde moeder, tenslotte ook die tussen de nakomelingen van zulke kinderen. En in de loop van deze ontwikkeling wordt in de aanvang de steeds zekere afstamming van moederszijde aangenomen, later de immer twijfelachtige van vaderszijde.

De afstamming in vrouwelijke linie valt met de collectivistische en communistische vorm van het eigendom samen, doch deze kan ook in stand blijven, nadat de afstamming van moederszijde al vervangen is door die van vaderszijde.

De vrouw heeft bij de wilden theoretisch een onbeperkt aantal mannen. Feitelijk weet zij echter dit getal te beperken door zich onder de bescherming van de tovenaars en hoofdmannen te plaatsen. Langzamerhand, van elke gelegenheid gebruik makend, daalt het aantal van de echtgenoten immer meer, op tien tot twaalf, eindelijk op een enkele, die zij vaak verwisselt.

De afstamming in vrouwelijke linie schenkt de vrouw in de stam een hoge positie, zelfs het overwicht over de man; zij verliest deze zodra de afstamming des vaders de geldige wordt.

De overgang van de afstamming van de moeder op de vader beduidt een sociale revolutie. Hij berooft de vrouw van haar bezittingen, van haar door de oudheid en de godsdienst geheiligde voorrechten. Deze omwenteling ging niet altijd langs vredelievende weg: haar geschiedenis is met bloedige letteren in een Griekse sage beschreven, welke de grootste dramatische dichters van Griekenland de stof voor hun grootse scheppingen gaf.

Deze sage willen wij nader beschouwen.

V

Herodotus en de Grieken van zijn tijd kwam Egypte wegens de bevoorrechte positie van zijn vrouwen als de verkeerde wereld voor. Zij hadden er geen flauw begrip van dat slechts weinige eeuwen voor hen in Griekenland dezelfde toestanden geheerst hadden, als die welke lijnrecht tegenover hun wereldbeschouwingen stonden.

Varro heeft ons een oude sage nagelaten, die bij de kerkvader Augustinus in zijn geschrift over het godsrijk (de civitate dei) bewaard is gebleven. Het heet daarin dat onder Kekrops’ regering in Athene een dubbel wonder gebeurde. Tegelijkertijd sprong uit de aarde de olieboom, op een andere plaats water te voorschijn. De koning, die verschrikt was geworden, zond naar Delphi en liet het orakel vragen wat dat betekende en wat er nu moest gebeuren. De god antwoordde: de olieboom betekent Minerva, het water Neptunus, en het lag nu aan de burgers naar welk teken en naar welke van de beide godheden zij het geschikt vonden hun stad te benoemen. Toen beriep Kekrops een vergadering van de burgers, en wel mannen en vrouwen, want het was destijds zede, ook de vrouwen aan de openbare aangelegenheden deel te laten nemen. De vrouwen stemden toen voor Minerva, de mannen voor Neptunus. Daarover werd Neptunus woedend, en spoedig stroomde het water over alle landerijen van de Atheners. Om de toorn des gods te bezweren, zag de burgerij zich genoodzaakt haar vrouwen een drievoudige straf op te leggen: zij zouden het stemrecht verliezen, hun kinderen zouden niet langer de naam van de moeder krijgen, zij zelve zouden niet meer Athenerinnen genoemd worden[24]: dat wil zeggen, zij zouden haar burgerrecht verliezen en niets anders zijn dan de vrouwen van de Atheners.

Bovennatuurlijke verschijnselen en een goddelijke hulp waren noodzakelijk om de vrouwen van Athene van de voorrechten afstand te laten doen, welke haar tot vrije burgeressen maakten. Andere sagen vermelden dat bloedige misdaden de families van een scheurden, eer het gelukte de vrouwen van de rechten te beroven die haar in het gemenebest en in de clan geacht maakten. De Homerische sagen zijn de geschiedenis van de onenigheden, van de woeste begeerten, van de twisten en kampen, welke in de tweespalt tussen ouders en kinderen en tussen broeders ontbrandden, tot dat de goederen en de maatschappelijke rang begonnen, niet meer van de moeder maar van de vader op de kinderen, over te gaan.

Langzamerhand verliest de vrouw nu haar bevoorrechte positie, en wordt tenslotte als minderjarige behandeld. Zij is haar vader, haar echtgenoot onderworpen, en na diens dood zijn verwanten. De mannen en de nakomelingen van de mannen sluiten de vrouwen, en de nakomelingen van de vrouwen, van de nalatenschap van het familievermogen uit. Cato de oude formuleert op de volgende wijze de nieuwe huwelijkswet: “De echtgenoot is de rechter van zijn vrouw; zijn macht heeft geen grenzen; hij kan met haar doen wat hij wil. Hij straft haar wanneer zij een fout begaan heeft; hij veroordeelt haar zo zij wijn gedronken heeft. Hij doodt haar, wanneer zij met een andere man verkeert”. De Indische wet van Manoe veroordeelde de vrouw, die “haar meester ontrouw was geworden, door honden op een drukke levendige plaats stuk gescheurd te worden”.[25]

Een nieuwe misdaad was geboren de echtbreuk. Maar eveneens viel de vrouw een nieuwe plicht ten deel: de echtelijke trouw. En nu in de vrouwenafdeling van het huis opgesloten, rechteloos tegenover de man staande, verliest zij weldra haar historische rol. In de Homerische tijden is de vrouw het middelpunt van de sagen. Overal neemt zij een belangrijke plaats in. De overlevering, die hoofdzakelijk door de mannen voortgeplant is geworden, heeft bijna niets bewaard, als de herinnering aan haar misdaden. De gehuwde vrouw verdween uit het openbare leven te Athene, verlaagd en vernederd door de nieuwe organisatie van de familie, beschimpt in het theater door de onbeschaamde en ruwe spotternijen van Aristophanes, welke door de kerkvaders en de moraalwijsgeren van de volgende eeuwen met welbehagen herhaald werden. De hetaere, de geprostitueerde, omringd door de adellijke, de rijken en de machtigen, bezongen door de dichters, en verheven door de filosofen, die zij aan haar tafel duldde, maakte zich meester van de plaats, waarvan de familiemoeder verjaagd was geworden. De Atheners, die de treurige roem verworven hebben onder alle volkeren van de oudheid dat volk geweest te zijn dat de positie van de vrouw in de familie het diepst verlaagd heeft, gaven zich, onder toestemming van hun moraalwijs geren, over aan infame zeden, welke zij, gelijk Herodotus vermeldt, in alle landen invoerden waar zij kwamen [26]. Zeus, de ‘vader van de goden’, ‘de wreker van de vaderen’, ‘de beschermer van de echtelijke trouw’, werd de minnaar van Ganymedes.[27]

VI

Men kent de Couvade van de Basken[28]: wanneer de vrouw bevallen is, legt zich de man te bed, steunt en krimpt in een; familie en kennissen van de nabuurschap komen samen en feliciteren hem met zijn gelukkige verlossing.

Deze zonderlinge zede, die reeds Strabo bij de Iberiërs waarnam, is tot op de huidige dag bewaard gebleven. Men meende vroeger dat de Basken een bijzonder humoristisch volkje waren, omdat zij hun vrienden en verwanten het schouwspel van een zo groots toneel lieten genieten. Toen echter de Europeanen Amerika ontdekten, vonden zij tot hun verbazing dat de goed christelijke bewoners van Biskaje en Guipuzeva niet de enigen waren welke de couvade opvoerden.

Van de Abiponen in Zuid-Amerika verhaalt Dobritzhoffer: “Nauwelijks ziet ge dat een kind geboren is, of ge ziet ook de echtgenoot in dekens en vellen gehuld en tegen iedere ruwe luchttrekking gevrijwaard in bed liggen. Hij vast, wordt afgezonderd gehouden, ontzegt zich gedurende een reeks van dagen bepaalde vleesspijzen, zodat gij zou zweren dat hij het geweest is die verlost werd”. Van de indianen van Guyana vermeldt Brett: “Na de geboorte van een kind, eist een oude Indianenzede, dat de vader zich in zijn hangmat legt. Hij blijft daarin enige dagen, als ware hij ziek, en ontvangt de gelukwensen en betuigingen van deelneming van zijn vrienden. Ik zelf heb eenmaal dit gebruik waargenomen bij een gelegenheid, dat de man bij volkomen gezondheid en uitmuntende welstand op de bespottelijkste wijze in zijn hangmat lag, en zo zorgvuldig en eerbiedig mogelijk door de vrouwen verpleegd werd, terwijl de moeder zich met koken bezig hield - en ogenschijnlijk niemand zich om haar bekommerde”.

Men heeft dit gebruik bijna overal waargenomen: in Europa, in Afrika, in Azië, in de oude, zowel als in de nieuwe wereld. In het verleden en in de tegenwoordige tijd. Marco Polo vond het in Yunnan (in zuidwest China, oostelijk van Tibet en Birma), in de 13e eeuw. Apolonius, die twee eeuwen voor het begin van onze jaartelling leefde, verhaalt van een volk aan de Zwarte Zee, waar “de vrouwen hun kinderen onder deelneming van de mannen baren, die zich neerleggen, en met het hoofd omhuld schreien en jammeren; de vrouwen echter verplegen ze met spijs en drank”. Van de Cyprioten bericht Plutarchus dat zij in bed gaan liggen, en stem en gebaren van een barende vrouw nabootsen. Deze voorbeelden konden gemakkelijk nog vermeerderd worden, de aangevoerde mogen voldoende zijn om aan te tonen hoe verspreid de couvade was en nog is.

Ook de goden hielden het niet beneden hun waardigheid deze komedie op te voeren. Zeus is er niet mee tevreden Athene geboren te hebben. Hij legt zich te bed, steunt en zucht, en zweert, hij heeft de kleine Dionysos (Bacchus) in zijn schoot gedragen, waarin hij hem heeft opgenomen, nadat diens moeder Semele voor zijn geboorte de dood gevonden had. Tengevolge van een zeldzaam voorrecht was Dionysos uit twee moeders voortgesproten. Tegenwoordig komt het hoogstens voor dat iemand meerdere vaders heeft.

De couvade van de Basken was een amusant onderwerp voor scherts en spot, zolang men geloofde hier met een bijzondere eigenaardigheid van dit volk te doen te hebben. Maar het feit dat men deze zede bij zo vele en verschillende volken, en zelfs op de Olympus, terugvindt, verdient de aandacht.

De mens, het gruwzaamste en zonderlingste onder alle dieren, kleedt vaak de ernstigste maatschappelijke verschijnselen in de belachelijkste gebruiken. De couvade is een van de listen, welke de man aanwendde om de vrouw uit haar positie en uit haar eigendom te verdrijven. De daad van het baren verkondigde het hogere recht van de vrouw in de familie, de man aapte op belachelijke wijze deze daad na, om tot de overtuiging te komen dat het kind bij voorkeur hem het leven verschuldigd is.

Wij zien derhalve dat de vaderfamilie een nog betrekkelijk jonge inrichting is, haar intrede in de wereld wordt gekenmerkt door tweedracht, misdaad en belachelijke grappen.

_______________
[1] Jus gentium - het volkenrecht - heette bij de Romeinen in tegenstelling met het inheemse landsrecht het internationale privaatrecht, zoals dit zich in het zakelijk verkeer van de Romeinen met buitenlanders ontwikkeld had. De Romeinse rechters velden hun vonnissen volgens dit recht, wanneer noch het Romeinse recht, noch een ander bepaald landelijk recht in toepassing kwam (NvdV).
[2] Gymnosofisten, d. i. ‘de naakte wijzen’, werden door de Grieken de Indische brahmanen genoemd, en waarschijnlijk alleen de kluizenaars van de strengste richting onder hen, die zich alle genoegens en gemakken van het levens ontzegden (NvdV).
[3] Bachofen. Het Moederrecht. Een studie over de vrouwenheerschappij (Gynaicocratie) van de oude wereld volgens haar rechterlijke en godsdienstige natuur. Stuttgart 1861.
[4] Fr. Engels. De Oorsprong van de familie, van het privaateigendom en de staat. Stuttgart, 1886.
[5] Bij Barth ook Rhet genoemd, is de oostelijke oase in het land van de Toearegs.
[6] Attributen zijn iemands eigenschappen of hoedanigheden; ook wordt er vaak onder verstaan de zinnebeeldige kentekenen van iemands beroep of waardigheid. (NvdV).
[7] Revue Egyptologique, 1880.
[8] Demotisch is: voor ‘t volk bestemd; gebruikt voor het meer gemakkelijk volksschrift bij de oude Egyptenaren, in tegenstelling met het hiërogliefenschrift.
[9] Dat is het symbool van de voortbrengingskracht van de natuur; het komt voor in alle oude godsdiensten; er werden ter ere van de ‘Fallus’ bijzondere feesten gevierd. (NvdV).
[10] Wanneer men een Lykiër vraagt van welk geslacht hij is, zo vermeldt Herodotus, dan zal hij de moeders van zijn moeder opnoemen. Plutarchus deelt ons mede dat de bewoners van Kreta of Candia in plaats van ‘vaderland’, ‘moederland’ zeggen. Ulpianus, de beroemde jurist van de 3e eeuw van onze tijdrekening, geeft nog het woord matrix (moederlijf) de zin van ‘moederstad’, waarin volgens hem nog de herinnering voortleeft aan de tijd toen de mens slechts de familie, de stam (clan) en het land van zijn moeder kende.
[11] Carver verhaalt in zijn Travels in North America, dat hij eens waarnam hoe een vrouw van de Indianenstam van de Nadowessiërs een buitengewone eerbied toegedragen werd. Toen hij naar de reden vroeg, vertelde men hem: Zij had bij een zekere feestelijke gelegenheid de veertig voornaamste krijgers van de stam bij zich uitgenodigd, onthaald en ten slotte als echtgenoten behandeld. Daarmee had zij een oude zede weer in ere gebracht, die in vergetelheid was geraakt.
[12] Aangehaald door Morgan, Ancient Society, blz. 455.
[13] De Oorsprong van de Familie, enz., blz. 27. - “De Pani Kotsch” zegt Hogdson in het Journal of the Asiatie Society of Bengal, 1849, “van Engels Indië waarborgen hun vrouwen een bevoorrechte positie, welke deze door een ijveriger en intelligenter arbeid dan die van de mannen, ook volkomen rechtvaardigen. Zij moeten de grond omspitten, zaaien en planten, spinnen, weven, bier brouwen; zij weigeren geen arbeid.”
[14] A. De Quatrefages, Voorwereldlijke en wilde mensen, 1884.
[15] Diodorus van Sicilië, III, 31.
[16] Tacitus, De morbius Germaniae, 7 en 8.
[17] Montaigne (leefde van 1533-1592), Essays, II boek, hfst. XII - Lamothe-Levayer (leefde van 1588-1672). Cinq Dialogues faits ą l'Imitation des Anciens, par Horatius Tubero, 1606.
[18] Als uitzondering is Vico (1668-1743) te noemen, een van de oorspronkelijkste denkers van de nieuwe tijd. De feiten, die hij kende, waren noch talrijk, noch gedetailleerd genoeg, om het hem mogelijk te maken een volkomen theorie op te bouwen; maar toch uitte hij in zijn Scienza Nuova de bewering: oorspronkelijk heeft een geslachtelijke gemeenschap zonder onderscheiding geheerst, en hij grondt het ontstaan van de patriciërs in Rome en hun afscheiding van het plebs op de tegenstelling van hun huwelijksvormen. Patriciërs waren zij, die hun vader noemen konden (patrem ciere). Plebejers diegenen, die aan de moederlijke geslachtsopvolging vasthielden en hun vader niet kenden.
[19] Engels, Ursprung, p. 16.
[20] Engels, Ursprung, p. 19.
[21] L. Fison and A. W. Hewitt, Kamilaroi and Kurnai. Melbourne, 1880.
[22] De jezuïetenpater Charlevoix verklaart: “Een Irokees, die als officier bij onze troepen diende, geloofde een voorbeeld van bijzondere grootmoedigheid te geven, toen hij in een gevecht ophield op het ogenblik dat hij op ‘t punt stond zijn vader te doorsteken.” Histoire de la Nouvelle France, III. Paris, 1774.
[23] J. Caesar, De bello gallico. V. 14.
[24] Bachofen: Das Mutterrecht, blz. 41.
[25] In januari van dit jaar (1886) wees het civiele gerecht van het Seine departement de vraag om echtscheiding van een vrouw af, en kende de man het recht toe zijn vrouw te slaan, “wanneer de tuchtiging door afdwalingen gegrond is, welke zijn gerechte toorn opwekken”. Naar de Franse wet kan de man zijn vrouw onder zekere omstandigheden opsluiten, ja zelfs doden. De Fransen leggen op deze ridderlijke wijze hun tedere liefde voor de vrouwen aan de dag. (Dit geldt zeker niet alleen voor de Fransen.) (NvdV).
[26] “De Perzen hebben de knapenliefde van de Grieken overgenomen”. (Herodotus I, 136) Plato dicht Socrates de mening toe dat, “zolang een veldtocht duurt, het niemand veroorloofd mag zijn een dappere strijder de omhelzing te weigeren, opdat, wanneer hij soms op een knaap of een meisje verliefd zou worden, hij des te ijverig zou zijn de prijs van de dapperheid te verdienen”. (Plato, De Staat, V, hoofdstuk 15).
[27] Ganymedes was de schoonste van alle sterfelijke jongelingen. Zeus, wiens begeerte door zijn schoonheid was opgewekt, liet hem door een adelaar (volgens sommigen Zeus zelf) van de aarde ontvoeren, en plaatste hem in het rijk van de goden, waar hij de dienst van schenker des gods vervulde. (NvdV).
[28] Deze wonen aan beide kanten van het westelijk deel van de Pyreneeën.(NvdV).