Geschreven: 1971
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 2, 36ste jrg. juni 2002
Vertaling: Raf Grinfeld
Deze tekst: een fragment van het boek Post-Scarcity Anarchism
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2009
Laatste bewerking: 05 maart 2009
Alle geslaagde revoluties uit het verleden zijn revoluties geweest die een beperkt belang nastreefden, een belang van minderheidsgroepen, die er op uit waren hun speciale belangen te laten gelden boven die van de maatschappij als geheel. De grote burgerlijke revoluties gaven een ideologie van radicale politieke reconstructie te zien, maar in werkelijkheid verzekerden zij de bourgeoisie van de sociale overheersing. Daarmee gaven zij aan het economische overwicht van het kapitaal een formeel politieke uitdrukking. De verheven begrippen “natie”, “vrije burger” en “gelijkheid voor de wet” verzwijgen de aardse realiteit van de gecentraliseerde staat, de geatomiseerde, geïsoleerde mens en de overheersing van het bourgeoisbelang. Ondanks hun radicale ideologische claims, vervingen de revoluties met een beperkt belang de regels van de ene klasse door die van de andere, het ene systeem van exploitatie door het andere, het ene systeem van gezwoeg door een ander en het ene systeem van psychologische onderdrukking door een ander.
Uniek aan ons tijdperk is, dat de revoluties met een beperkt belang nu van ondergeschikte betekenis zijn geworden in vergelijking met de mogelijkheid van een revolutie die wel alles en allen omvat. De bourgeoissamenleving revolutioneerde de productiemiddelen op een historisch ongekende schaal. Deze technologische revolutie, die zijn hoogtepunt vindt in de cybernetica, heeft de objectieve basis geschapen voor een wereld zonder klassenheerschappij, uitbuiting, zware lichamelijke arbeid of materieel gebrek. Thans zijn de middelen voorhanden om de ontwikkeling van de afgeronde mens, de totale mens te bevorderen die, bevrijd van schuldgevoelens en van de gevolgen van autoritaire vormen van discipline, zich over kan geven aan zijn verlangen naar het goede in het leven. Het is nu mogelijk zich een voorstelling te maken van de toekomstige ervaring van de mens, beschouwd als een samenhangend proces, waarin de tegenstellingen tussen denken en handelen, verstand en zintuiglijkheid, discipline en spontaniteit, individu en gemeenschap, mens en natuur, stad en platteland, opvoeding en leven, werk en spel zijn opgelost, geharmoniseerd en organisch ingebed in een nieuw rijk van vrijheid. Net zoals de revolutie met een beperkt belang een samenleving produceerde gebaseerd op tegenstellingen en beperkte belangen, kan de allesomvattende revolutie een organisch verenigde veelzijdige samenleving voortbrengen.
Dat vrijheid begrepen moet worden in menselijke, en niet in dierlijke, termen, in termen van leven en niet van overleven, is overduidelijk. De mensen verbreken hun ketens niet en worden ook niet volledig mens alleen door zich te ontdoen van de sociale overheersing waardoor slechts een abstracte vorm van vrijheid wordt verkregen. Zij moeten ook concreet vrij worden: vrij van materiële noden, van het zwoegen en zweten, van de last het grootste deel van hun tijd, in feite het grootste deel van hun leven, te moeten besteden aan het gevecht met de natuurnoodzakelijkheid. Het is de grote bijdrage van Karl Marx aan de moderne revolutionaire theorie, dat hij het belang van deze materiële voorwaarden voor de menselijke vrijheid heeft onderkend en benadrukt heeft dat vrijheid de vrijstelling van productieve arbeid veronderstelt en de materiële middelen om het sociaal privilege van vrijstelling af te schaffen. De voorwaarden van vrijheid moeten niet verward worden met de omstandigheden waaronder vrijheid mogelijk is. De mogelijkheid van bevrijding is nog niet de realiteit van de vrijheid. De technologische vooruitgang heeft naast positieve ook duidelijk negatieve, sociaalrepressieve aspecten. Wanneer de technologische vooruitgang de historische mogelijkheid van vrijheid vergroot, versterkt de bourgeoisie haar controle over de technologie, de gevestigde orde en het dagelijks leven. De technologie voorziet, samen met de rijke voorraad aan natuurlijke hulpbronnen, het kapitalisme van de middelen om grote delen van de samenleving in te lijven bij het bestaande, autoritaire systeem. Zij voorziet het systeem van de wapens, de opsporingsapparatuur en de propagandamiddelen voor zowel de dreiging als de verwerkelijking van de massale onderdrukking. Daardoor versterkt zij overvloedig de monopolistische, centralistische en bureaucratische tendensen in het politieke apparaat. Kortom, zij verschaft de staat de historisch ongekende middelen voor de manipulatie en mobilisatie van het leefmilieu en voor de voortzetting van de hiërarchie, de uitbuiting en de onvrijheid.
De vraag moet gesteld worden of er een verlossende dialectiek bestaat, die de sociale ontwikkelingen kan leiden in de richting van een anarchistische maatschappij, waarin de mensen de volledige controle over hun dagelijks leven zullen krijgen. Of loopt de sociale dialectiek met het kapitalisme af en worden haar mogelijkheden afgesloten door het gebruik van een hoog ontwikkelde technologie voor onderdrukkende en zichzelf bevestigende doelen?
Wij moeten hier lering trekken uit de beperkingen van het marxisme, dat (begrijpelijk in een periode van materiële schaarste) de sociale dialectiek en de contradicties van het kapitalisme verankerde in de economie. Marx bestudeerde de voorwaarden voor en niet de omstandigheden van de bevrijding. De kritiek van Marx is geworteld in het verleden, in het tijdvak van de materiële tekorten en de relatief lage graad van technologische ontwikkeling. Zelfs de humanistische theorie van de vervreemding draait hoofdzakelijk om de kwestie van de arbeid en de vervreemding van de mens van het product van zijn arbeid. Het kapitalisme parasiteert tegenwoordig echter op de toekomst, als een vampier die slechts overleven kan door middel van de technologie en ten koste van de vrijheid. In het industrieelkapitalisme ten tijde van Marx werden de marktverhoudingen bepaald door een economisch systeem van materiële schaarste. In het staatskapitalisme van onze tijd zijn de marktverhoudingen gebaseerd op een systeem van materiële overvloed. Een eeuw geleden moest de schaarste getolereerd worden. Tegenwoordig moet ze in stand gehouden worden, vandaar het gewicht van de staat in het huidige tijdperk. Het moderne kapitalisme heeft haar tegenstellingen niet opgelost noch haar sociale dialectiek opgeheven, ze heeft de tegenstellingen veeleer van de economische naar de sociale hiërarchie verlegd, van het abstracte “historische” domein naar de concrete nietigheden van het dagelijks leven, van de arena van het overleven naar het theater van het leven.
De dialectiek van het bureaucratisch staatskapitalisme komt voort uit de tegenstelling tussen het onderdrukkende karakter van de warenmaatschappij en de vrijheid die mogelijk is geworden door de technologische vooruitgang. Deze tegenstelling stelt de op uitbuiting gebaseerde maatschappelijke structuur tegenover de natuurlijke wereld. Een wereld die niet alleen de natuurlijke omgeving vervat maar ook de menselijke natuur met zijn uit de Eros voortkomende driften. Deze tegenstelling tussen de op uitbuiting gebaseerde structuur van de samenleving en de uit de Eros voortkomende driften manifesteert zich als de vervlakking en de verarming van de ervaring in een bureaucratisch gemanipuleerde, onpersoonlijke massamaatschappij. Deze driften kunnen onderdrukt en gesublimeerd, maar nooit geëlimineerd worden. Bij iedere geboorte en in elke generatie worden ze opnieuw tot leven gewekt. Het hoeft niet te verbazen dat tegenwoordig de jongeren, meer dan welke economische of sociale laag dan ook, uitdrukking geven aan de levensdriften in de menselijke natuur, aan het verlangen, de seksualiteit en de verlokking van het goede leven. En zo verschijnt opnieuw het biologische patroon, dat ooit aan de hiërarchische maatschappij vooraf ging. Dit nieuwe tijdperk geeft het einde van de hiërarchie aan. De menselijke driften en verlangens kunnen alleen opgeheven worden door de vernietiging van de mens zelf, wanneer we de manipulatie met menselijke genen buiten beschouwing laten.
De tegenstellingen binnen het bureaucratisch staatskapitalisme doordringen alle hiërarchische vormen, die door de bourgeoismaatschappij werden (over-)ontwikkeld. De hiërarchische vormen zoals de staat, de stad, de centraal geregelde economie, de bureaucratie, de patriarchale familie en de centrale markt, hebben de op particulier eigendom gebaseerde maatschappij eeuwenlang gevoed en haar ontwikkeling bevorderd. Nu echter hebben ze de grenzen van hun historisch bestaan bereikt. Hun sociale functie als middel voor het voortbestaan van de samenleving hebben ze verloren. Het gaat er niet om of deze middelen ooit “progressief” in de marxistische betekenis van dat woord waren. Zoals Raoul Vaneigem het gesteld heeft: “Je zou kunnen zeggen dat de hiërarchische macht de mensheid duizenden jaren in stand heeft gehouden op de manier waarop alcohol een foetus conserveert: door zowel groei als verval te beletten.” Nu zijn deze vormen het doelwit van alle revolutionaire krachten die het moderne kapitalisme heeft voortgebracht. Het doet er niet toe of men nu meent dat ze zullen uitlopen op een atoomramp of op een ecologische catastrofe, nù bedreigen ze het voortbestaan van de mensheid.
De sociale dialectiek heeft, door de ontwikkeling van de hiërarchische vormen tot een bedreiging voor het menselijk bestaan, behoefte aan een nieuwe dimensie. Zij moet de sociale kwestie op geheel nieuwe wijze stellen. Als de mens zich meester moest maken van de voorwaarden tot overleven (zoals Marx benadrukte), om te leven, dan moet hij zich nu meester maken van de voorwaarden om te leven teneinde te kunnen overleven. Deze omkering van de verhouding tussen overleven en leven moet de revolutie opnieuw het besef bijbrengen hoe urgent ze wel is. We worden niet langer geconfronteerd met de keuze tussen socialisme en barbarij (Marx). We worden nu geconfronteerd met de meer drastische keuze tussen anarchisme of vernietiging. De problemen van overleven en noodzakelijkheid zijn nu identiek aan de problemen van vrijheid en leven. Ze hebben geen theoretische bemiddeling meer nodig en ook geen overgangsfasen of centrale organisaties om de kloof te overbruggen tussen de bestaande en de mogelijke wereld. Het mogelijke is in feite alleen datgene wat kan bestaan. Van nu af aan zijn de “overgangsproblemen” waarmee de marxisten zich bijna een eeuw lang hebben bezig gehouden, door de vooruitgang en de technologie geëlimineerd. De problemen van sociale reconstructie zijn teruggebracht tot een aantal praktische taken, die door de zelfbevrijdende handelingen van de maatschappij uitgevoerd kunnen worden.
De revolutie heeft in feite niet alleen een nieuw besef van urgentie nodig, maar ook een nieuw besef van belofte. Alternatieven voor de gebruikelijke levenswijzen vinden we in het tribalisme van de hippies, in de “drop-out” levensstijlen en de vrije seksualiteit van miljoenen jongeren, in de spontane affiniteitgroepen van het anarchisme. Met de omkering van het “sociale vraagstuk” is er de omkering van de sociale dialectiek. Tegelijk met het “nee” ontstaat het “ja”.
Oplossingen hebben hun uitgangspunt in de problemen. Als het tijdstip aangebroken is waarop de staat, de stad, de bureaucratie en de gecentraliseerde economie, de patriarchale familie en de markt hun historische grens bereikt hebben, dan is dat niet langer enkel een verandering van de vorm, maar tegelijk de absolute negatie van de hiërarchische vorm als zodanig. De absolute negatie van de staat is de anarchie, een situatie waarin de mens niet alleen de “geschiedenis” bevrijdt, maar ook alle onmiddellijke omstandigheden van het dagelijks leven. De absolute negatie van de bureaucratie is de onmiddellijke in plaats van de bemiddelde relatievorm, een situatie waarin representatie vervangen is door van-aangezicht-tot-aangezicht-relaties in een algemene volksvergadering van vrije individuen. De absolute negatie van de stad is de gemeenschap, waarin de sociale omgeving is gedecentraliseerd in afgeronde, ecologisch uitgebalanceerde communes. De absolute negatie van de gecentraliseerde economie is de regionale ecotechnologie, waarbij de productiemiddelen aangepast zijn aan de hulpbronnen van het ecosysteem. De absolute negatie van de patriarchale familie is de bevrijde seksualiteit, waarin de seksuele normen moeten wijken voor de spontane, onbelemmerde uitdrukking van erotiek tussen gelijken. De absolute negatie van de markt is communisme, waarin collectieve overvloed en coöperatie het werk in spel en noodzaak in begeerte omzetten.
Nu de hiërarchische macht en de manipulatie bedreigende afmetingen hebben aangenomen, is het niet toevallig dat de begrippen “macht”, “hiërarchie” en “manipulatie” niet langer geaccepteerd worden. Het is de herontdekking van de spontaniteit die deze begrippen uitdaagt, een herontdekking die haar voedingsbodem heeft in de ecologie, in het begrip van zelfontplooiing en in het nieuwe begrip van het revolutionair maatschappelijk proces.
De ecologie toont aan dat het evenwicht in de natuur bereikt wordt door organische variaties en complexiteit, en niet door homogeniteit en simplificatie. Bijvoorbeeld: hoe gevarieerder de flora en fauna van een ecosysteem, des te stabieler is de populatie van een potentiële plaag. Naarmate de milieuverschillen verdwenen zijn, zal de populatie van een potentiële plaag meer fluctueren, met de mogelijkheid dat ze niet meer onder controle te brengen is. Aan zichzelf overgelaten neigt een ecosysteem spontaan naar organische differentiatie, grotere verscheidenheid in flora en fauna en naar verschillen in het aantal prooidieren en roofvijanden. Dit betekent niet, dat menselijk ingrijpen vermeden moet worden. De noodzaak voor een productieve landbouw - een vorm van ingrijpen in de natuur - moet altijd centraal blijven staan bij een ecologische benadering van voedselverbouwing en bosbeheer. Net zo belangrijk is, dat de mens vaak veranderingen kan aanbrengen in een ecosysteem, die de ecologische kwaliteit ervan enorm kunnen verbeteren. Maar deze ingrepen moeten met inzicht en begrip uitgevoerd worden en zij moeten niet de toepassing van brute kracht en manipulatie zijn.
Dit begrip van beheer, dit nieuwe inzicht in de belangrijkheid van de spontaniteit, heeft verstrekkende gevolgen voor de technologie en de gemeenschap. Het is een uitdaging aan het kapitalistische ideaal van een landbouw als een industriële activiteit. Zo’n landbouw vindt plaats op immense, centraal gecontroleerde plantages met hoog gespecialiseerde monoculturen, op een terrein dat zo egaal moet zijn als de vloer in een fabriek. Chemische processen vervangen er de organische, men werkt er in ploegendiensten enz. Als voedselverbouwing eerder een vorm van samenwerking met de natuur is dan een wedstrijd tussen tegenstanders, moet de landbouwer heel goed op de hoogte zijn van de ecologie op het land. Hij moet een nieuw bewustzijn ontwikkelen voor de noden en de mogelijkheden ervan. Dit veronderstelt de reductie van de landbouw tot een menselijke schaal, het herstel van bescheiden landbouweenheden en een diversificatie van de gewassenverbouwing. Kortom, het veronderstelt een gedecentraliseerd, ecologisch systeem van voedselverbouwing.
Dezelfde redenering geldt voor het milieubeheer. De ontwikkeling van enorme fabriekscomplexen en het gebruik van slechts één of twee energiebronnen, zijn verantwoordelijk voor luchtvervuiling. Slechts door de ontwikkeling van kleinere industriële eenheden en het afwisselend gebruik van zulke energiebronnen met uitgebreide toepassing van schone energie (zon, wind en waterkracht), zal het mogelijk zijn de industriële vervuiling te verminderen. De middelen voor deze radicale technologische verandering zijn nu aanwezig. Technici hebben kleinschalige vervangingen ontwikkeld voor grootschalige industriële operaties - kleine machines met meer mogelijkheden en verfijnde methodes om zon-, wind- en waterenergie om te zetten in kracht voor industrieel en huishoudelijk gebruik. Deze vervangingen zijn vaak productiever dan de grootschalige machinerieën die tegenwoordig bestaan.
De implicaties van een kleinschalige landbouw en industrie voor een gemeenschap zijn duidelijk: als de mensheid de principes wil gaan gebruiken die nodig zijn om een ecosysteem te hanteren, dan moet de fundamentele gemeenschappelijke eenheid van het maatschappelijk leven zelf een ecosysteem worden, een ecogemeenschap. In geen geval is dit begrip van gemeenschap door de noodzaak van een blijvend evenwicht tussen de mens en de natuurlijke wereld alleen gemotiveerd. Het komt ook overeen met de utopische idealen van de afgeronde mens, van het individu waarvan de ontvankelijkheid voor indrukken, waarvan de ervaring en levensstijl gevoed worden door een breed scala van stimuli en door een sociale schaal, die binnen het bevattingsvermogen van een enkel menselijk wezen blijft. Zo worden de middelen en voorwaarden van overleven de middelen en voorwaarden van het leven. Noodzaak wordt wens en wens wordt noodzaak. Het punt is bereikt waarop de grootste sociale desintegratie de bron vormt voor de hoogste vorm van sociale integratie en zo de meest dringende ecologische noodzakelijkheden in hetzelfde daglicht stelt als de hoogste utopische idealen. Als, zoals Guy Debord opmerkt, het “dagelijks leven de maat van alles is: van de invulling of eerder de niet-invulling van menselijke relaties, van het gebruik dat we van onze tijd maken”, dan rijst er een vraag: wie zijn die “wij”, waarvan het dagelijks leven ingevuld moet worden? En hoe komt het bevrijde ik naar voren, dat in staat is om tijd om te zetten in leven, ruimte in gemeenschap en menselijke gemeenschap in het goede leven?
De bevrijding van het ik vereist voor alles een sociaal proces. In een maatschappij, die de persoonlijkheid verschrompeld heeft tot koopwaar - tot een object dat gemaakt is voor de ruil - kan geen complete persoonlijkheid bestaan. Daar kan alleen de aanzet zijn tot individualiteit, de verschijning van een ik dat een identiteit zoekt - een ik dat grotendeels gedefinieerd wordt door de obstakels die het moet overwinnen om verwerkelijking te bereiken. In een maatschappij die zwanger gaat aan revolutie, waar de weeën zich voortdurend doen voelen, daar is slechts één gedachte en handeling van belang: geboorte geven. Elk milieu, privé of sociaal, waarin dit feit niet tot het centrum van de ervaring gemaakt wordt is een lachertje, en vermindert het beetje zelfrespect dat ons overblijft nadat we onze dagelijkse portie gif van het leven in de bourgeoissamenleving weer hebben geslikt.
Het is duidelijk dat het doel van de revolutie nu de bevrijding van het dagelijks leven moet zijn. Iedere revolutie die hierin niet slaagt, werkt contrarevolutionair.. Uiteindelijk zijn wij het die bevrijd moeten worden, het is ons dagelijks leven met al haar momenten, uren en dagen, en niet een algemeenheid als “geschiedenis” en “maatschappij”. Ondanks de lippendienst aan de dialectiek, moet traditioneel links Hegels notie van het “concrete algemene” nog serieus nemen en niet als louter filosofisch begrip afdanken, zij moet het eerder zien als een sociaal programma. Dit is niet alleen gedaan in Marx’ vroege geschriften over de grote utopisten (Fourrier en William Morris) maar ook, in onze tijd, door “de drop-out” jeugd. Het ik moet altijd identificeerbaar blijven en waarneembaar in het revolutionair proces en niet erdoor overrompeld en overspoeld worden. Geen woord in het revolutionaire taalgebruik is meer sinister dan “massa’s”. Revolutionaire bevrijding moet zelfbevrijding zijn, die sociale dimensies bereikt; niet een “massabevrijding” of een “klassenbevrijding”, waarachter het heersen van een elite, een hiërarchie en een staat schuil gaan. Als een revolutie er niet in slaagt een nieuwe maatschappij te creëren door de eigen activiteit en de eigen mobilisatie van revolutionairen, als het niet het omsmeden van het ik in het revolutionaire proces met zich meebrengt, dan zal de revolutie eens te meer diegenen om de tuin leiden, van wie het leven iedere dag geleefd moet worden, terwijl het dagelijks leven onveranderd blijft. Uit de revolutie moet een persoonlijkheid ontstaan die weer greep krijgt op de praxis, en niet een praxis die opnieuw volledig bezit neemt van het ik. De meest vooruitstrevende vorm van klassenbewustzijn wordt op deze manier zelfbewustzijn.
Alleen om deze reden heeft de revolutionaire beweging fundamenteel te maken met het begrip “levensstijl”. Ze moet proberen de revolutie in zijn hele totaliteit te leven, niet louter eraan deel te nemen. Zij moet zich grondig bezighouden met de wijze waarop de revolutionair leeft, met zijn relaties met de omgeving en met zijn graad van persoonlijke emancipatie. In het pogen de maatschappij te veranderen, kan de revolutionair niet de veranderingen binnen zichzelf tegengaan. Veranderingen, die de herovering van zijn eigen zijn eisen. Net als de beweging waaraan hij deelneemt, moet de revolutionair proberen de toestand van de maatschappij die hij probeert te verwezenlijken, te weerspiegelen - tenminste in die mate die tegenwoordig mogelijk is.
Het verraad en het falen dat in de afgelopen halve eeuw plaatsgevonden heeft, hebben het tot een axioma gemaakt, dat er geen scheiding kan zijn tussen het proces en het doel van de revolutie.
Een maatschappij waarvan het fundamentele doel zelfbestuur is, in alle facetten van het leven, kan alleen bereikt worden door eigen activiteit. Dit houdt een vorm van bestuur in die altijd onder controle van het ik staat. De macht van mens over mens kan alleen vernietigd worden door het proces waarin de mens macht krijgt over zijn eigen leven en waarin hij niet alleen zichzelf ontdekt maar, en dat is van veel meer betekenis, waarin hij zijn persoonlijkheid in al zijn sociale dimensies formuleert. Een libertaire maatschappij kan alleen bereikt worden door een libertaire revolutie. Vrijheid kan niet aan een individu “geleverd” worden als het “eindproduct” van een “revolutie”. De algemene volksvergadering en de gemeenschap kunnen niet tot bestaan gewettigd of gedecreteerd worden. Een revolutionaire groep kan pogen, opzettelijk en bewust, de creatie van deze vormen te bevorderen. Maar als de volksvergadering en de gemeenschap niet de kans krijgen organisch tot stand te komen, als hun groei niet rijpt door het proces van demassaficatie, door de eigen activiteit en door zelfverwerkelijking, dan blijven ze niets anders als lege vormen, zoals de sovjets in het postrevolutionaire Rusland. Volksvergadering en gemeenschap moeten kunnen groeien binnen het revolutionair proces. Het revolutionair proces moet nu juist niets anders zijn dan de formatie van een volksvergadering en een gemeenschap. Tegelijk moet het de vernietiging van macht, eigendom, hiërarchie en uitbuiting zijn.
Revolutie als zelfverwerkelijking is niet uniek voor onze tijd. Het is het overheersende kenmerk van alle grote revoluties in de moderne geschiedenis. Het was het kenmerk van de “journées” van de “sansculottes” in 1792 en 1793, van de beroemde “vijf dagen” van februari 1917 in Petrograd, van de opstand van het Barcelonese proletariaat in 1936, en van de mei-juni-gebeurtenissen in Parijs 1968. Bijna alle revolutionaire opstanden in de geschiedenis van onze tijd zijn begonnen door de spontane acties van de massa’s. Ze waren vaak een uitdaging aan het adres van de aarzelende politiek van de revolutionaire organisaties. Elk van deze revoluties werd gekenmerkt door buitengewone individuele bewustwording, door een vrolijkheid en solidariteit, die het dagelijks leven in een feest veranderden. Deze surrealistische dimensie van het revolutionaire proces, met haar explosie van libidinale, diepgewortelde krachten, grijnst doorlopend op de bladzijden der geschiedenis, zoals het gezicht van de sater op glinsterend water.