Eduard Bernstein
De werkstaking - Haar wezen en resultaten
Hoofdstuk 3
Iedere staking, die bijdraagt tot verheffing van een zeker deel der bevolking, krijgt daardoor, ook als die verheffing vooreerst slechts een zuiver economische is, politieke betekenis. Zij draagt in zekeren omvang er toe bij het klassenbeeld der maatschappij te wijzigen, al is de wijziging in verhouding tot het geheel ook schijnbaar onbetekenend. Houdt haar economische uitwerking aan en komen nog vele stakingen met dezelfde gevolgen, dan zal ten slotte die economische verheffing zich uiten in een wijziging van de rechtsverhoudingen en van de politieke inrichting van de gemeenschap. Deze samenhang is heden ten dage in zovele verschijnselen van het sociale leven waar te nemen, dat ieder verder woord ter verklaring wel overbodig is.
Naast deze middellijke weerslag van de werkstakingen op het publieke leven komt heden ten dage nog een tweede politieke werking voort uit oorspronkelijk om economische doeleinden begonnen stakingen, die wij even moeten bezien. De concentratie van productie in grote, steeds aangroeiende bedrijven en de geografische concentratie van de industrie in verband met de ongehoorde toename van het verkeer en van de innige vervlechting van heel het bedrijfsleven, heeft voor gevolg dat ook de stakingen in omvang toenemen en somtijds tienduizenden, ja zelfs meerdere honderdduizenden arbeiders omvatten. Neemt een staking echter zulk een omvang aan dan wordt ze daardoor tot een politieke gebeurtenis, zó dat zij de inmenging van politieke gemeenschapsorganen, hetzij in de ene, hetzij in de andere richting, onvermijdelijk maakt. Als vele tienduizenden of zelfs honderdduizenden arbeiders van de arbeid wegblijven, dan worden daardoor zó grote kringen van de bevolking geraakt, dan kunnen zó diep ingrijpende calamiteiten ontstaan, dat de politieke autoriteiten of bestuurslichamen niet er om heen kunnen om zich de zaak aan te trekken. Wanneer dan de onderdrukking van de beweging, hetzij omdat ze ondoelmatig is, hetzij op andere gronden, buiten spel wordt gelaten, worden, al naar gelang de omstandigheden, van overheidswege pogingen tot bemiddeling gedaan, of enigerlei andere uitweg gezocht. Het feit dat het ene land na het andere, wetten heeft gemaakt op verzoeningsraden en scheidsgerechten, is een teken ervan, hoe sterk de noodzakelijkheid overal wordt ondervonden, en in de bedoelde wetten zelf is de politieke kant van de werkstaking reeds in meerdere of mindere mate erkend. Het duidelijkst natuurlijk daar waar die wetten, zoals in Nieuw-Zeeland, aan de bemiddelingsinstellingen en hun uitspraken bindende kracht gaf, maar ook de instelling van slechts facultatief werkende instellingen is al een stuk omzetting van de stakingen in politieke gebeurtenissen.
Bij industrieën van bijzondere betekenis voor het economische leven, hebben, vooral daar waar een grote massa eigen geschoolde arbeiders voor het bedrijf nodig zijn, stakingen van deze arbeiders in de jongste tijd steeds vaker geleid tot speciale wetten ten hunnen gunste. Dit is namelijk in verschillende landen het geval ten opzichte van de mijnwerkers. In Oostenrijk hebben de mijnwerkers door een massale staking de wettelijke 9-urendag veroverd, in Pruisen hebben de Westfaalse mijnwerkers in 1889 en in 1905 door reusachtige stakingen wetten verkregen, die hun grieven ten minste officieel erkennen en ook de voor de mijnwerkers gunstige mijnwetgeving in Frankrijk is ten dele door middel van stakingen veroverd. In Zwitserland heeft het spoorwegpersoneel in 1896 door een massastaking bereikt dat hun grieven door middel der wet werden opgeheven en als men nog verder terug wil gaan zal men ook vaak verband vinden tussen de invoering van de Engelse fabriekswetgeving en stakingen.
Het omgekeerde is echter ook te constateren, nl. dat de wet ingrijpt, niet om de arbeiders te helpen, doch om hun door de wet te beperken in hun stakingsrecht Zo heeft het ministerie-Kuyper in 1903 in Nederland, de allereerste keer dat het spoorwegpersoneel gebruik maakte van het recht tot staken, een wet gemaakt waarbij zulks aan dat personeel en aan de arbeiders in openbare diensten onmogelijk wordt gemaakt. Het stakingsrecht is aan deze arbeiders ontnomen. En hier gold het geen ambtenaren, doch arbeiders in dienst van particuliere maatschappijen.
Breidt zich een staking, ondanks alle bemiddelingspogingen, verder uit, omdat ze de arbeiders van de gewichtigste industrieën en in het bijzonder het personeel van de grote ondernemingen van lokaal en interlokaal personen- en goederenverkeer omvat, dan kan ze tot een volledige stopzetting van heel het bedrijfsleven leiden en dezelfde uitwerking hebben als een oorlog of een revolutie.
Uit zulke ervaringen is de politieke staking voortgekomen. Deze is in het einde van de dertiger jaren van de negentiende eeuw voor het eerst gepropageerd door de chartisten in Engeland, doch toen met zeer onvoldoende middelen begonnen en daardoor voor lange tijd in diskrediet geraakt. Een halve eeuw later is het denkbeeld weer opgedoken en wel voor geheel hetzelfde doel, de verovering van het kiesrecht, maar ditmaal met succes. Het waren de Belgische socialisten die, na langdurige voorbereidende agitatie voor het algemeen kiesrecht, in het voorjaar van 1893 in Brussel en in de hoofdcentra van de industrie een algemene staking op touw zetten, met het doel om de regering te dwingen, de beloofde kiesrechthervorming ernstig en spoedig ter hand te nemen en aan de arbeiders het kiesrecht te verschaffen. Beide zaken werden verkregen. De kiesrechthervorming werd ter hand genomen en de arbeiders kregen het kiesrecht, evenwel met deze beperking dat sommige klassen van de bevolking een meervoudig kiesrecht werd toegekend, tot drie stemmen per kiezer toe, doch de volkomen rechteloosheid van de arbeiders had in elk geval opgehouden.
Kenschetsend in deze politieke algemene werkstaking was dat de grote massa van de liberale burgerij haar sympathiek gezind was, ten dele zelfs haar direct ondersteunden. In deze kringen was de vijandschap jegens de heersende klerikale partij tot zulk een hoogte gestegen dat men de staking van de arbeiders tegen die regering welkom heette. Of de staking ook zonder dat op een overwinning zou zijn uitgelopen, moet ons twijfelachtig toeschijnen. Wel staakten de mijnwerkers vrij algemeen en deze namen ook hier en daar een zeer dreigende houding aan, maar alles tezamen staakte toch weinig meer dan 1/10 deel van al de Belgische arbeiders.
Ongeveer in dezelfde tijd bereikten de Oostenrijkse socialistische arbeiders in hun agitatie voor het algemeen kiesrecht een zeker succes doordat zij, wel geen werkstaking op touw zetten, doch “massawandelingen” door de hoofdstad ondernamen, die sterke belemmeringen van het verkeer met zich meebrachten. Ongetwijfeld hebben die demonstraties veel ertoe bijdragen om de tegenstand der liberale bourgeoisie tegen de toenmaals aan de orde zijnde kiesrechthervorming te breken. Maar ook daar waren naast de socialistische partij nog andere partijen, en zelfs de drager der centrale staatsmacht, voorstander van de gewenste hervorming en deze bracht ten slotte wel het algemene doch niet het gelijke kiesrecht. De Oostenrijkse kiesrechthervorming van 1893 liet zelfs het curiënkiessysteem bestaan, dat aan de bezittende klassen een vaste meerderheid in het parlement verschafte.
Een zeker succes had in 1902 ook de Zweedse sociaaldemocratie met een massastaking voor het algemeen kiesrecht. Daar werd de staking begrensd voor wat de duur betreft. Men deed afstand van het denkbeeld er de heersende klassen door te dwingen het kiesrecht te verlenen. Die drie dagen van staking zouden dienen om de arbeidersklasse haar vastberadenheid te laten tonen in de strijd voor het algemeen kiesrecht. Dit program is in de hoofdstad Stockholm, in Malmö, Göteberg en andere Zweedse grote steden, met goed resultaat opgevolgd. De arbeiders verlieten, bijna zonder uitzondering, de arbeid en marcheerden in imposante optochten door de straten. Het gehele straatverkeer door trams enz. stond stil, alle fabrieken eveneens, en geen krant verscheen. Het was een proefdemonstratie om te tonen wat de politieke werkstaking in sommige omstandigheden betekenen kan en sindsdien staat het algemeen kiesrecht op de dagorde van het Zweedse parlement. Alle partijen hebben zich er voor uitgesproken, de strijd loopt nog enkel over de vraag welke “garanties” er aan verbonden zullen worden.
In hetzelfde jaar (1902) leden echter de Belgische socialisten bij hun poging om door een tweede werkstaking het meervoudig kiesrecht ten val te brengen, een nederlaag. Ofschoon aan deze staking wel het dubbele aantal arbeiders deelnam als in 1893, moest zij, en wel op verlangen van de arbeidersorganisaties, na acht dagen van strijd, onverrichter zake opgeheven worden. De Kamer had, zich niet bekommerend om de staking, de voorstellen tot grondwetsrevisie verworpen en in de straten van de hoofdstad en in de stad Leuven waren arbeiders neergeschoten. Twee jaar later leed de socialistische arbeidersbeweging in Holland met de politieke algemene werkstaking, gericht tegen de dwangwet die het spoorwegpersoneel en de arbeiders in openbare diensten het stakingsrecht ontnam, een nederlaag. De staking verhinderde de Kamer niet de wet met enige kleine wijzigingen aan te nemen en werd daardoor zonder resultaat opgeheven; juist het spoorwegpersoneel had zich in grote meerderheid passief gedragen.
Er hebben dus politieke stakingen plaats gehad die volledig, die half en die geen succes hadden. Wat is daaruit voor conclusie te trekken? Met zekerheid slechts dit éne: dat de politieke staking een bruikbare strijdvorm zijn kan. In welke omstandigheden ze succes zal hebben, daarover op grond van enige weinige feiten een casuïstische formule te ontwerpen, zoals reeds herhaaldelijk gebeurd is, is reeds gebleken zeer verkeerd te zijn. In het bijzonder is het zeer overijld oordelen als men zegt dat in de politieke staking slechts twee waarschijnlijkheidskansen van slagen zijn, nl. ten eerste dan als de heersende klassen er door verrast worden en ten tweede dan als de macht waartegen het gaat, op apegapen ligt. Zo eenvoudig staan de zaken werkelijk niet. Die rekening is opgemaakt buiten de waard van de veelheid der klassen en partijen die in de moderne staten met elkaar strijden en concurreren en de grote invloed die de historische overleveringen van een land en zijn partijen, de constellaties van deze onder elkaar de hoogtegraad van sociale en politieke ontwikkeling, van de organisaties van de arbeidersklasse, de aard van het strijdobject en de strijdtactiek zelf op de loop en het einde van een massastaking kunnen en zullen uitoefenen. In het algemeen kan men uit de tot nu toe opgedane ervaringen, die alle toch nog maar zeer enkele massastakingen betroffen, slechts deze slotsom trekken, dat een politieke staking onder overigens gelijke omstandigheden gunstiger kansen heeft naarmate haar object door de brede massa werkelijk als een brandende, dringende behoefte, wordt gevoeld en naarmate de bij de weigering belanghebbende klassen of groepen tegenover het overige volk al dan niet geïsoleerd staan, wat zoveel betekent als: naarmate de gewoonlijk indifferente of aan de machthebbers onderworpen tussenklassen, door de agitatie zijn aangegrepen en tot partijkiezen voor de stakenden mee te slepen zijn. Een pure partijzaak zal, als de partij niet reeds op zichzelf een buitengewone macht vertegenwoordigt, zelden door een massastaking tot overwinning gebracht worden, wat haar wil doen slagen moet de massa als iets groter dan als een zaak van een enkele partij toeschijnen.
Een proef op het hier gezegde heeft in 1905 Rusland geleverd. Rusland is er nog verre van een modern industrieland te zijn. Zijn industriële centra zijn nog maar schaarse oasen in een geweldige agrarische woestijn en zijn industriële arbeiders staan in hun geheel nog op tamelijk laag peil. De economisch en sociale condities voor het slagen van een door socialisten geleide massastaking zijn dus niet in grote mate aanwezig. En toch volgde in het jaar 1905 de ene politieke staking de andere op en met steeds groeiend succes. Waarom? Omdat de strijd in de eerste plaats ging tegen een algemeen veroordeeld en gehaat regeerstelsel, welks val veel meer was dan het belang van één partij, omdat het object van deze stakingen door steeds grotere delen van het volk als het op dat ogenblik nodige, werd begrepen, gebillijkt en verlangd, en de strijd zodoende de hoogste ethische sanctie kreeg die politieke bewegingen ooit kunnen krijgen.
De politieke wapens van de verschillende maatschappelijke klassen worden, voor zover het niet gaat om directe strijd op slagveld of barricade, door hun maatschappelijke functies bepaald. De feodale adel onthield de vorst die hun niet beviel, het leger; de bourgeoisie noodzaakte weerbarstige regeringen vaak concessies te doen, doordat zij de hand hield op de geldbuidel en de arbeidersklasse van onze tijd verdedigt haar aanspraak op politieke rechten daardoor, dat zij door arbeidstakingen het huishoudelijke organisme van de maatschappij in de war stuurt. Daarin ligt uitgedrukt dat de politieke staking, die grote uitwerking hebben wil, steeds tevens een staking van de verkeer- en transportarbeiders zijn moet, of een het verkeer in de politieke centra belemmerende straatdemonstratie. Zonder deze elementen is een grote politieke staking reeds daarom niet denkbaar omdat, als grote delen van de bevolking voor gelijke doeleinden de arbeid staken, zij geen dagenlang rustig in hun woningen blijven zullen.
Men heeft daaruit de conclusie getrokken dat de politieke staking onvermijdelijk tot bloedige botsingen met de gewapende macht en daarmee ten slotte tot straatgevechten leiden moet. Onvermijdelijk is een sterk woord, niet iedere regering zal het tegenover grote volksbewegingen laten aankomen op zulke uitersten. Maar dat op de achtergrond van politieke stakingen het gevaar van gewelddadige botsingen loert, heeft de ervaring al getoond en dat leert ook de eenvoudigste redenering. Doch ook bij de belastingweigering van de bourgeoisie was dat het geval, zoals met name de Engelse geschiedenis geleerd heeft, en de soldaten weigerenden feodale leenheer moest erop bedacht zijn het recht op die weigering met het wapen in de hand te verdedigen. Bij grote, in heel hun maatschappelijke positie diep ingrijpende kwesties, laten zich de klassen door de mogelijkheid van zulk een gevaar niet afschrikken.
De werkstaking en haar completerende vorm, de boycot, kunnen tot vreselijke maatschappelijke wapens worden in de handen van de arbeiders. Omvat de vakorganisatie de grote meerderheid van de vakgenoten dan heeft zij het lot van gehele ondernemingen in haar hand. Tegen het gebruik van die macht verzekeren de ondernemers zich in de werkgeversorganisaties. Maar niet in alle bedrijven is deze sterk genoeg om de enkele ondernemer te beschermen als de arbeidersorganisatie besloten is hem economisch te vernietigen. Want de solidariteit van de arbeiders heeft ten slotte toch grotere draagwijdte dan die van de ondernemers, omdat de gelijkheid van klassenpositie onder hen een veel grotere is en aan massa-uitsluitingen boven een zekere omvang uit politiek oogpunt grote bezwaren verbonden zijn. De grotere zekerheid tegenover vakverenigingsdwang ligt daarin dat met de macht der vakvereniging ook haar verantwoordelijkheid en haar verantwoordelijkheidsgevoel toeneemt, en met de verheffing van de arbeiders ook hun inzicht in het grote economische drijven en de eisen daaraan te stellen, groeit. Niet in de grotere financiële macht van het ondernemerdom vindt de vakvereniging de grens van haar kunnen, maar in de sociale functie van de private onderneming. De vakvereniging, die alle vakgenoten omvat, zal juist daarom de laatste zijn die geneigd is een of andere onderneming de levensdraad af te snijden, omdat zij toch altijd nog een maatschappelijk noodzakelijke functie vervult, d.w.z. in productie of ruildiensten presteert, waarvoor nog geen andere organen bestaan en de overname dus nog niet mogelijk is. Hier zien wij de voortekenen van het tijdperk waarin de staking zal opgehouden hebben als wapen in de economische strijd nog een noemenswaardige rol spelen. En zoals de democratie in het bedrijf bij verdere ontwikkeling de bedrijfsstaking, zo zal een verder ontwikkelde politieke democratie de politieke staking als wapen ontbeerlijk maken.