Daniel Bensaïd

Oktober 1917-97

Drie cruciale vraagstukken voor het hedendaagse debat


Bron: Rood, nr. 24, 26 december 1997
Vertaling: onbekend
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 20 maart 2010


Verwant:
Geschiedenis der Russische Revolutie
Lessen van Oktober
Het bolsjewisme in het slop

Vandaag vinden we in de heersende ideologie drie ideeën terug over de Russische Revolutie. Die ideeën vinden in brede kringen ingang:
1. De Oktoberrevolutie was niet zozeer een revolutie, dan wel een complot of een staatsgreep van een minderheid, die haar autoritaire opvatting van de sociale organisatie doorvoerde ten voordele van een nieuwe elite;
2. Heel de latere ontwikkeling van de Russische Revolutie en haar totalitaire dwalingen was al in de kiem van de revolutie aanwezig, als een soort erfzonde. De geschiedenis beperkt zich dan tot de studie van een stamboom en gaat misprijzend voorbij aan de grote omwentelingen en aan het feit dat de uitkomst van elke strijd niet op voorhand vaststaat;
3. De Russische Revolutie was een vroeggeboorte van de geschiedenis en poogde de loop en het ritme van de geschiedenis te forceren. De “objectieve omstandigheden”, nodig om komaf te maken met het kapitalisme, waren niet rijp. De bolsjewistische leiders waren de actieve agenten van dit anachronisme.

1. Revolutie of staatsgreep?

De Russische Revolutie is niet het resultaat van een samenzwering, maar van een explosie van de tegenstellingen, opeengestapeld door het conservatief autocratisch regime van de tsaar in de context van een oorlog. Het Rusland van begin deze eeuw is een geblokkeerde samenleving, het typevoorbeeld van de “ongelijke en gecombineerde ontwikkeling”. Rusland is tegelijkertijd een land dat onderdrukt en onderdrukt wordt. De overblijfselen van het lijfeigenschap op het platteland – dat nog geen vijftig jaar geleden officieel afgeschaft werd – gaan hand in hand met de ontwikkeling van een geconcentreerd stedelijk industrieel kapitalisme. Rusland is een grootmacht, maar is technologisch en financieel afhankelijk (leningen). De hervormingspogingen stuiten op het conservatisme van de oligarchie, de koppigheid van de despoot en de onsamenhangende politiek van een burgerij die reeds de hete adem in haar nek voelt van een opkomende arbeidersbeweging. De taak om de democratische revolutie tot een goed einde te brengen komt hoe langer hoe meer op de schouders te liggen van het modern proletariaat, dat meer dan tijdens de Franse revolutie de dynamische vleugel uitmaakt van de progressieve krachten.

Dit verklaart waarom “Heilig Rusland” de zwakke schakel van de imperialistische keten is. De oorlog steekt de lont aan het kruitvat.

Het revolutionair proces, dat zich voltrekt tussen februari en oktober 1917, illustreert duidelijk dat we hier niet te maken hebben met een samenzwering van een kleine groep beroepsagitatoren. Het gaat integendeel om de versnelde assimilatie van een politieke ervaring op massaschaal, een metamorfose van het bewustzijn en een voortdurende wijziging van de krachtsverhoudingen. In zijn magistrale Geschiedenis van de Russische Revolutie analyseert Trotski heel minutieus deze radicalisering: van de ene syndicale verkiezing tot de andere, van de ene gemeenteraadsverkiezing tot de volgende, onder arbeiders, boeren en soldaten. Terwijl de bolsjewieken in juni 1917 slechts 13 % uitmaken van de congresafgevaardigden in de sovjets, verandert de situatie snel na de Julidagen en de poging tot staatsgreep van Kornilov. In oktober vertegenwoordigen ze 45 % tot 60 % in de sovjets. De opstand komt allesbehalve onverwacht. Ze is het resultaat en de voorlopige ontknoping van een krachtmeting die in de voorgaande maanden gerijpt is.

In heel deze periode staan de volksmassa’s altijd links van de politieke partijen, en niet alleen links van de revolutionair-socialisten, maar ook links van de bolsjewistische partij en van een deel van haar leiding, en dat tot aan en met inbegrip van de beslissing tot de opstand.

Dat verklaart grotendeels waarom de Oktoberopstand op zich relatief geweldloos is verlopen met een klein verlies aan mensenlevens. Dit in tegenstelling tot het geweld van latere periodes en in tegenstelling tot de vele slachtoffers van de burgeroorlog die uitbrak na 1918, en waarin grootmachten als Frankrijk en Groot-Brittannië een vuile rol speelden.

Als men onder revolutie verstaat een transformatieproces dat van onderuit komt, vanuit de diepe verzuchtingen van een volk, en niet het ten uitvoer brengen van een of ander vooraf bedacht plan van een verlichte elite, dan leidt het niet de minste twijfel dat de Russische Revolutie wel degelijk een revolutie was in de volle betekenis van het woord. Een overzicht van de wettelijke maatregelen die door de nieuwe regering in het eerste jaar genomen werden, volstaat om te begrijpen dat het hier gaat om een radicale omwenteling van de eigendoms- en machtsverhoudingen. Talrijke boeken getuigen over deze breuklijn in de wereldorde en over de onmiddellijke internationale impact.

Marc Ferro onderstreept dat er op het moment van de revolutie zelf maar weinig mensen treurden om het ten onder gaan van het tsaristisch regime. Hij beklemtoont het onmiddellijk gevolg van de revolutie op het dagelijks leven: studenten in Odessa dicteren aan hun leraars een nieuw geschiedenisprogramma; arbeiders in Petrograd verplichten hun bazen “de nieuwe arbeidswetgeving” van buiten te leren; soldaten in het leger nodigen de aalmoezenier uit om hun vergadering bij te wonen en zo “een nieuwe zin te geven aan zijn leven”; in sommige scholen eisen de kinderen het recht op om te leren boksen om zich zo te laten respecteren door de groten...

Dit revolutionair elan doet zich nog sterk gevoelen in de jaren twintig waar pioniersmaatregelen genomen worden om de levenswijze om te vormen: schoolhervorming, pedagogische vernieuwing, familiale wetgeving, stedelijke utopieën, grafische en cinematografische uitvindingen ... Nogmaals, het is dit elan dat de contradicties en de dubbelzinnigheden verklaart van het interbellum, waar de bureaucratische terreur en repressie zich nog mengen met de energie van de revolutionaire hoop. Nooit heeft een land in de wereld zulke drastische metamorfose meegemaakt onder de knoet van een bureaucratie: tussen 1926 en 1939 neemt de stedelijke bevolking toe met 30 miljoen inwoners, hetzij 33 % van de globale bevolking tegen 18 % voordien. Tijdens het eerste vijfjarenplan groeit de bevolking aan met 44 %, praktisch evenveel als tussen 1897 en 1926. Het aantal loontrekkenden verdubbelt (van 10 tot 22 miljoen). Er wordt een enorme inspanning geleverd op vlak van gezondheidszorg en alfabetisering. “Tijdens deze grote schoonmaak,” ironiseert Moshe Lewin “zijn er in zekere zin geen klassen meer, want alle klassen zijn in fusie.”

2. Machtsuitoefening of bureaucratische contrarevolutie

Het lot van de eerste socialistische revolutie, de triomf van het stalinisme, de misdaden van de totalitaire bureaucratie behoren ongetwijfeld tot de belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw. De interpretatie ervan is dan ook van kapitaal belang.

Sommigen beweren dat de oorzaak van het kwaad ligt in de natuur van de mens zelf, in een onweerstaanbare drang tot machtsuitoefening. Deze drang kan op verschillende manieren tot uiting komen, bv. in de pretentie het volk gelukkig te willen maken ondanks het volk of vooraf bepaalde schema’s willen opleggen van een perfecte samenleving. Voor ons daarentegen telt het zoeken naar de wortels van het “stalinistisch fenomeen” in de sociale organisatie en in de verschillende sociale krachten die ervan deel uitmaken en die conflictueus zijn.

Het stalinisme is in concrete historische omstandigheden de uitdrukking van een bureaucratisering die men ook terugvindt in alle moderne maatschappijen. Het stalinisme wordt fundamenteel gevoed door de sociale arbeidsdeling (meer bepaald tussen handenarbeid en intellectuele arbeid) en door de “beroepsgevaren” die inherent zijn aan de macht”. In de Sovjet-Unie was deze dynamiek des te sterker en sneller daar de bureaucratie woekerde op een voedingsbodem van een vernield land, cultureel archaïsme en het ontbreken van democratische tradities. Van in het begin is de sociale basis van de revolutie tegelijkertijd smal en breed. Breed in de zin dat ze stoelt op de alliantie arbeiders-boeren, die de verpletterende meerderheid uitmaken in de samenleving. Smal in de zin dat haar arbeidersbestanddeel, in de minderheid, snel geplet zat door de oorlogsschade en de verliezen van de burgeroorlog. De soldatensovjets speelden een essentiële rol in 1917, maar de soldaten waren in grote getale boeren die bezield werden door het idee van vrede en de terugkeer naar huis.

In deze omstandigheden komt het fenomeen van de omgekeerde piramide tot stand. De basis draagt en stuwt de top niet meer. De top poogt de basis mee te krijgen. Vandaar het mechanisme van de substitutie: de partij vervangt het volk, de bureaucratie vervangt de partij, de door de Voorzienigheid gezonden man vervangt het geheel. Maar deze constructie komt slechts tot stand bij de vorming van een nieuwe bureaucratie, vrucht van een erfenis, van het “ancien régime” en van de versnelde sociale promotie van een laag nieuwe leiders. Na de massale rekrutering van de zogenaamde “Lenin-promotie” wegen de enkele duizenden militanten van de Oktoberrevolutie niet zwaar tegenover de honderdduizenden nieuwe bolsjewieken, waaronder carrièremakers en gerecycleerde elementen uit de voormalige administratie.

Het testament van Lenin (zie Moshe Lewin, Het laatste gevecht van Lenin) getuigt van een pathetisch bewustzijn van dit probleem en dit op het moment van zijn doodstrijd. Terwijl de revolutie het werk is van volkeren in al haar kleurrijke aspecten, is de stervende Lenin bezorgd over de goede en slechte karaktertrekken van een handvol leiders, van wie ondanks alles veel afhangt.

Sociale en historische factoren spelen een bepalende rol in het opkomen van de stalinistische bureaucratie, maar dat wil niet zeggen dat ideeën en theorieën niet van belang zijn. Het laat geen twijfel dat de verwarring tussen staat, partij en arbeidersklasse de verstaatsing van de samenleving aanzienlijk in de hand werkt in plaats van een socialisatie van de staatsfuncties.

Het aanleren van de democratie is een lang en moeilijk leerproces. Dit proces loopt niet gelijktijdig met de economische hervormingsmaatregelen. Het vergt tijd en energie. Een gemakkelijkheidsoplossing bestaat erin de organen van volksmacht – raden en sovjets – te vervangen door een verlichte betutteling: de partij. Op dezelfde manier kan het principe van “verkiezing en controle van de verantwoordelijken” vervangen worden door hun benoeming door de partij. Vanaf 1918 is dit hier en daar al het geval. Deze logica leidt tot de opheffing van het politiek pluralisme en van de vrijheid van meningsuiting, oh zo noodzakelijk voor een democratisch functioneren.

Het verwordingsproces is des te moeilijker tegen te houden omdat het niet enkel gaat om een soort manipulatie van bovenaf. Soms beantwoordt het ook aan een vraag van onderuit, aan een behoefte aan orde en kalmte, een behoefte die voortspruit uit de oorlogsmoeheid, de burgeroorlog, ontberingen. Democratische tegenspraak, politieke agitatie, het tot verantwoording roepen in zulke omstandigheden komen dan niet altijd welgelegen. Marc Ferro heeft deze verschrikkelijke dialectiek in zijn boek nauwkeurig beschreven.

Hij herinnert er ook aan dat er in het begin van de revolutie wel degelijk “twee haarden” bestonden, een “democratisch-autoritaire aan de basis en een centralistisch-autoritaire aan de top”. In 1939 schoot er nog maar een over. Voor Marc Ferro is de zaak echter beklonken vanaf 1918, 1919, namelijk vanaf het moment dat de wijkcomités en de fabriekscomités ontbonden worden of in de pas lopen. (Marc Ferro, Les soviets en Russie). De filosoof Philippe Lacoue-Labarthe ontwikkelt een analoge denkoefening, maar stelt het nog explicieter. Voor hem is het bolsjewisme “contrarevolutionair vanaf 1920-1921”, dus nog voor Kroonstad. (Revue Lignes nr. 31, mei 1997).

Dit is een belangrijke kwestie. We gaan niet elk detail argumenteren van een “leninisme onder Lenin” tot een “leninisme onder Stalin”, van de verlichte jaren twintig tot de donkere jaren dertig, alsof er van in het begin nog niets was beginnen te rotten in het land van de sovjets. Natuurlijk is de bureaucratisering aan de gang van in het prille begin, natuurlijk kent het politionele optreden van de Tsjeka haar eigen logica, natuurlijk is het politiek touwtrekken rond de Solovki-eilanden al aan de gang net na de burgeroorlog en voor de dood van Lenin, natuurlijk is de veelheid aan partijen opgeschort, de vrijheid van meningsuiting aan banden gelegd en de democratische rechten binnen de partij beperkt vanaf het 10de congres in 1921. Het proces, dat wij de bureaucratische contrarevolutie noemen, is geen eenvoudige gebeurtenis waarop we een datum kunnen plakken. De betrokkenen discussieerden zelf onophoudelijk over de periode, niet omwille van de historische precisie, maar in een poging om de politieke taken te bepalen. Bevoorrechte getuigen als Rosmer, Eastman, Souvarin, Istrati, Benjamin, Zamiatin en Boulgakov (in brieven aan Stalin), de poëzie van Maiakovski, de aantekeningen van Babel, enz. brengen beter de veelzijdige facetten van het fenomeen aan het licht.

Maar iets springt in het oog: een contrast, een breuklijn in de binnenlandse en buitenlandse politiek tussen het begin van de jaren twintig en de verschrikkelijke jaren dertig. Wij spreken niet tegen dat autoritaire neigingen van in het begin aanwezig waren. Geobsedeerd als de bolsjewistische leiding was door de “belangrijkste vijand”, namelijk de imperialistische agressie en het gevaar voor een kapitalistisch herstel, ontkenden of onderschatten zij de “tweede vijand”, meer bepaald de bureaucratie die de revolutie van binnenuit ondermijnde en tenslotte verslond.

Dit scenario had zich voordien nog nooit voorgedaan en was moeilijk te vatten. Het vergde tijd om het fenomeen te begrijpen, te interpreteren en er lessen uit te trekken. Lenin begreep ongetwijfeld beter dan wie ook het alarmsignaal van Kroonstad, maar slechts veel later schuift Trotski – in zijn boek De verraden revolutie – het principe naar voren van het politiek pluralisme, als uitdrukking van de heterogeniteit van het proletariaat zelf, en dit ook na de revolutie.

De meeste getuigenissen en studies over de Sovjet-Unie of over de bolsjewistische partij zelf (Moscou onder Lenin van Rosmer; Het leninisme onder Lenin van Marcel Liebman; de Geschiedenis van de bolsjewistische partij van Pierre Broué; Stalin van Souvarin; Trotski; de werken van E.H. Carr, Tony Cliff, Moshe Lewin en David Rousset) beschrijven de grote draai in de jaren dertig. De dialectiek tussen breuk en continuïteit komt duidelijk naar voren, maar de breuk haalt het veruit op de continuïteit. Getuige daarvan zijn de vele miljoenen hongerdoden, gedeporteerden, slachtoffers van processen. Als zulke gewelduitbarsting nodig was om te komen tot het “congres van de overwinnaars” van 1934 en de consolidatie van de bureaucratische macht, dan moet de revolutionaire erfenis wel heel stevig geweest zijn en moeilijk te elimineren.

Dat noemen wij een contrarevolutie. En de contrarevolutie doet zich gevoelen op alle domeinen: de economische politiek (gedwongen collectivisering en ontwikkeling van de Goelag op grote schaal), de internationale politiek (in China, Duitsland en Spanje), de culturele politiek en ook in het dagelijkse leven (Trotski noemt dat de “Thermidor in het huishouden”).

3. “Voortijdige” revolutie

Sinds de val van de Sovjet-Unie doet een zekere stelling opgang bij verdedigers van het marxisme en meer bepaald in de Angelsaksische landen (zie de werken van Gerry Cohen). De revolutie zou van in het begin tot mislukken gedoemd zijn omdat ze te vroeg kwam. Deze stelling wordt al heel vroeg naar voren geschoven door de Russische mensjewieken zelf en in de analyses van Kautsky na 1921. “Heel wat bloed, zweet en tranen hadden vermeden geweest,” schrijft Kautsky “als de bolsjewieken de zin voor zelfbeperking van de mensjewieken gehad hadden. De zin voor wat haalbaar is, daarin herkent men de meester.” (in Von der Demokratie zur Statssktaverei, 1921, geciteerd door Radek in Les voies de la Révolution russe).

De formule is verhelderend. Ziehier iemand die een polemiek voert tegen het idee van een voorhoedepartij, maar wel voorstander is van een soort meesterpartij, opvoeder en pedagoog, in staat om het ritme van de geschiedenis te regelen. Alsof strijd en revoluties niet hun eigen logica hebben. Wie de revolutionaire strijd wil indammen als die zich voordoet, bevindt zich heel snel aan de andere kant van de barricade, bij de gevestigde orde. Het gaat er niet om de doelstelling van de partij te beperken, maar de verzuchtingen van de massa’s in te dijken. Ebert en Noske toonden zich virtuozen in de kunst van de “zelfbeperking” toen ze Rosa Luxemburg van kant maakten en de sovjets van Beieren verpletterden.

Deze redenering leidt onvermijdelijk tot de opvatting dat de geschiedenis een goed geordend, welbepaald verloop kent, regelmatig als een klok. Alles komt op tijd en stond. Men vervalt in een historisch determinisme, waarvan juist marxisten zo vaak beschuldigd worden. De onderbouw bepaalt op een mechanische manier de bovenbouw. Dat de geschiedenis geen noodlottig verloop kent, maar beïnvloed wordt door gebeurtenissen die een waaier van mogelijkheden openen, wordt doodleuk weggeveegd. Degenen die op de eerste rij stonden tijdens de Russische Revolutie, beschouwden deze niet als een eenzaam avontuur, maar als het eerste element van de Europese en wereldrevolutie. Het mislukken van de Duitse revolutie en van de Spaanse burgeroorlog, de ontwikkeling van de Chinese revolutie, de overwinning van het fascisme in Italië en in Duitsland stond niet op voorhand in de sterren geschreven.

Spreken van een “voortijdige revolutie”, komt neer op het uitspreken van een verdict door een soort historisch tribunaal. Het is nuttiger de interne logica van het conflict te begrijpen en de verschillende krachten die met elkaar botsen. Neemt men dit als uitgangspunt, dan zijn nederlagen niet het bewijs van vergissingen, net zo min als overwinningen het bewijs van de waarheid. Er is geen laatste oordeel. Van belang zijn de grote beslissingen die op een moment worden genomen (de NEP, de gedwongen collectivisatie, het Duits-Russisch pact, de Spaanse burgeroorlog, de zege van het nazisme) en die een andere geschiedenis mogelijk maken. Dat maakt het verleden begrijpbaar en staat ons toe lessen te trekken voor de toekomst.

Ter gelegenheid van de verjaardag van de Oktoberrevolutie, kunnen nog heel wat meer aspecten belichten. We beperken ons hier tot “drie kwesties”, die vandaag de dag van cruciaal belang zijn in het debat. Maar het hoofdstuk “lessen van Oktober” is vanuit strategisch belang natuurlijk ook heel belangrijk: revolutionaire crisis, dubbele macht, verhouding tussen partijen, de massa en de instellingen, de kwestie van de economie in een overgangsmaatschappij.

We willen toch ook wel even benadrukken dat de Sovjet-Unie in een periode van dertig jaar weliswaar het land is met de meeste doden op een grondgebied, maar die kunnen niet allemaal op rekening van de revolutie geschreven worden. De Eerste Wereldoorlog, de buitenlandse interventie, de burgeroorlog en de Tweede Wereldoorlog zaaiden dood en vernieling. Analoog kan men niet stellen dat de Franse revolutie verantwoordelijk is voor al het leed dat de monarchistische interventie en de oorlogen van Napoleon teweegbrachten.

Misschien past het om in deze periode van herstel enkele beroemde zinnen van Kant te citeren, geschreven in 1795 in volle Thermidorreactie: “Een dergelijk fenomeen in de geschiedenis van de mensheid kunnen we niet vergeten, want het heeft in de menselijke natuur een eigenschap aan het licht gebracht, een mogelijkheid om vooruitgang te boeken: enkel de natuur en de vrijheid, verenigd in de mens die zijn interne rechtsprincipes volgt, kon deze gebeurtenis voorzien. Zelfs al is het beoogde doel vandaag nog niet bereikt, zelfs al zou de revolutie mislukt zijn of zelfs al zou alles worden tenietgedaan, deze filosofische profetie boet niets in aan kracht. Want deze gebeurtenis is zo belangrijk, zodanig vervlochten met de belangen van de mensheid en met zo een grote invloed op de rest van de wereld, dat ze niet zal vergeten worden. Als nieuwe pogingen in deze zin ondernomen worden, zal men zich deze gebeurtenis terug herinneren”.

Niets kan de herinnering aan deze “tien dagen die de wereld deden wankelen” wegvegen.


Zoek knop