Geschreven: 1934
Eerste publicatie:
“Der Aufstand der österreichischen Arbeiter. Seine
Ursachen und seine Wirkungen, Prag 1934”
Deze versie: S.M. De wilde roos, Brussel
Transcriptie:
Fréderic
HTML: Fréderic, voor het Marxists Internet Archive, maart 2005
Zie ook: De Oostenrijkse crisis en het communisme, van Trotski |
Maandag, 12 februari 1934, brak de storm los. Twee dagen tevoren hadden de Oostenrijkse burgerwachten hun manschappen gemobiliseerd. Gewapend waren zij Linz en andere steden van Boven-Oostenrijk binnengedrongen. Met bedreiging van wapengeweld stelden de leiders van de burgerwachten de gouverneur van Boven-Oostenrijk hun eisen. Zij eisten: de afzetting van de grondwettelijke regering van het bondsland en haar vervanging door een commissie, die zou moeten worden samengesteld uit de fascistische weerformaties; ontbinding van de sociaaldemocratische gemeentebesturen van Linz en Steyr; in het land en in de gemeenten zou geen enkele sociaaldemocraat meer mogen deelnemen aan het bestuur, ook al had de sociaaldemocratische partij nog zulk een grote meerderheid achter zich.
Terwijl de gewapende burgerwachten dit aanbod aan de gouverneur overhandigden en dreigend bijeen bleven om hem voortdurend onder druk te zetten, werden bij de Schutzbund huiszoekingen gehouden en werden plaatselijke leiders gearresteerd.
De Schutzbund-leden van Linz hadden het gevoel: het beslissende uur is aangebroken; terwijl de burgerwachten zich gereed maakten om met geweld de fascistische “gelijkschakeling” van de landsregering en van de gemeentebesturen af te dwingen, ontwapent de staatsmacht ons, opdat wij tegenover de burgerwachtfascisten geen verzet zullen kunnen plegen.
Met die feiten voor ogen wilden de Schutzbund-leden van Linz zich niet laten ontwapenen. Toen maandagmorgen vroeg de bondspolitie het hotel “Schiff” binnendrong, de zetel van de arbeidersorganisaties van Linz, om daar naar wapens te zoeken, stelde een gereed gehouden groep van Schutzbund-leden zich te weer. De burgerwachten lieten militairen ter versterking aanrukken Het straatgevecht begon. Bliksem: snel verspreidde het bericht van de botsing bij hotel “Schiff” zich door de stad Linz. Onmiddellijk haalden de Schutzbund-leden overal hun wapenen. Ook in andere delen van de stad begon de strijd.
Enkele uren later verspreidde het bericht van de botsingen in Linz zich ook in Wenen. Ook hier laaiden de hartstochten fel op: “Wij mogen de kameraden van Linz niet in de steek laten!”
Reeds enige dagen verkeerden de Weense arbeiders in de grootste spanning. Vooraanstaande vertrouwensmannen van de Schutzbund, onder hen de districtsleiders van alle 21 Weense districten, waren gearresteerd. Het partijgebouw was donderdag door een grote politiemacht bezet geweest. Dat alles gebeurde op een ogenblik, toen de burgerwachtfascisten hun beslissende staatsgreep aankondigden: de bezetting van het Weense raadhuis, de afzetting van het door twee derden van de Weense bevolking gekozen sociaaldemocratische gemeentebestuur van Wenen en de ontbinding van de sociaaldemocratische partij binnen enkele dagen.
Zondag, 11 februari, was in Floridsdorf, het grootste industriedistrict van Wenen, een algemeen gerespecteerde vertrouwensman van de arbeiders, de voorzitter van de ondernemingsraad van een groot bedrijf, gearresteerd. Reeds in de vroege ochtenduren van Maandag overwogen de ondernemingsraden van de grote bedrijven van Floridsdorf een proteststaking tegen deze arrestatie. Zij hadden nog geen besluit genomen, toen het bericht van de gebeurtenissen in Linz hen bereikte.
Tegen twaalf uur, maandagmiddag, staakten de arbeiders van de elektrische centrale het werk. De trams reden niet meer. De leden van de Schutzbund verzamelden zich in hun lokalen.
De politie verergerde de spanning door juist op dat ogenblik in twee Weense arbeidersdistricten andermaal naar wapens te laten zoeken en de gevonden wapens in beslag te doen nemen.
Toen begon ook in Wenen het verzet. Tegen vijf uur in de middag vielen de eerste schoten...
De gevechten begonnen. Aan de ene kant proletariërs, meestal werklozen, met een oud geweer uit de oorlogstijd in de hand en weinig patronen in de zakken. Aan de andere kant militairen en politie, van alle moderne oorlogsuitrustingen voorzien: pantserauto’s, kanonnen en houwitsers, mijnenwerpers.
Reeds in de avonduren donderde het geschut. De troepen van bondskanselier Dollfuss schoten de gemeentewoningen, waarin de leden van de Schutzbund zich hadden gebarricadeerd, in elkaar. Wat kon het hem schelen, dat door dit bombardement vrouwen en kinderen werden vermoord? Waren het niet vrouwen en kinderen van rebelse proleten? Wat maalde hij er om, dat de verwoesting van gemeentewoningen duizenden dakloos maakte? Maar met geweren en machinegeweren alleen kon het verzet van de arbeiders niet zo gemakkelijk worden onderdrukt.
Toen het geschut zijn werk had gedaan, begonnen de troepen de gemeentehuizen te bestormen. Op de binnenplaatsen, in de trappenhuizen en in de keukens ontbrandde de strijd van man tegen man. Primitieve handgranaten, die de arbeiders zelf hadden gemaakt, werden naar de binnendringende soldaten geslingerd. Met keukenmessen en strijkijzers vochten de proletariërvrouwen aan de zijde van hun strijdende mannen.
Ten slotte scheen het werk gedaan. De staatsmacht was meester van de huizen. Doch een paar uur later doken op de daken, in een toren, achter een paar ramen, weer mannen op en schoten opnieuw. Andermaal laaide de strijd op.
Ondanks de ongelijkheid van wapening duurde de strijd om het bezit van Wenen viermaal vierentwintig uur...
Intussen werd ook in de industriesteden buiten gevochten. In het dappere Steyr. In het heldhaftige Bruck aan de Mur. In Eggenberg bij Graz, in Kapfenberg en in Judenburg, in Wilhelmsburg en in Traisental, in Wörgl en in Häring…
De kanonnen, de zware houwitsers, hadden overwonnen. De burgerlijke “orde” was hersteld. Honderden arbeiders, vrouwen en kinderen, waren vermoord. Duizenden gewonden kermden nog van pijn. Duizenden lagen in de overvolle gevangenissen. Met moord en bloed was het nieuwe Oostenrijk, “de christelijke Duitse standenstaat”, opgericht.
Toen begon het werk voor de standenrechtbank. Als eerste verscheen de Weense arbeider Münichreiter, een man van 43 jaar, vader van drie kinderen, voor de bloedrechters van het nieuwe “christelijke” Oostenrijk. Hij kon niet op zijn benen staan. In de strijd zwaar gewond werd hij op een draagberrie de rechtszaal binnengedragen. De rechters waren van oordeel, dat een zware verwonding niet kan worden beschouwd als een ernstige ziekte, die volgens de wet de voltrekking van een doodstraf zou kunnen verhinderen. De rechters van de heer Dollfuss lieten de verminkte op een draagberrie naar de galg brengen.
Arbeidersbloed vloeide bij stromen. Arbeiders stierven bij de straatgevechten, in de stukgeschoten huizen, in de ziekenhuizen, aan de galgen. Het fascisme juichte. Het fascisme triomfeerde.
De sociaaldemocratische partij, die bij de laatste verkiezingen 41 procent, meer dan twee vijfden, van de stemmen van het Oostenrijkse volk op zich had verenigd, werd ontbonden. Bijna al haar leiders werden gearresteerd. Juist zij, die bij de strijd geen aandeel hadden, die maandag evenals op andere dagen en in de burelen van de vakbonden, in de ambtsvertrekken van het Weense raadhuis, van de landsregeringen en van de gemeentebesturen zaten, werden allen gearresteerd; slechts zij, die op straat hadden meegevochten en dus voor de politie onbereikbaar bleven, konden zich aan een arrestatie onttrekken.
Het eigendom is heilig. Wel te verstaan: het eigendom van de kapitalisten. Het collectieve eigendom van de georganiseerde arbeiders werd door de rechteloze overheid geroofd. Alle sociaaldemocratische leden van de nationale raad (parlement) en van de bondsraad, landdagafgevaardigden en gemeenteraadsleden, werden bij verordening van de regering van hun mandaten vervallen verklaard, van dezelfde mandaten, die het volk hun bij vrije verkiezingen had gegeven. De partijgebouwen en de arbeidershuizen werden bezet, de partijpers werd verboden. Alles, wat honderdduizenden Oostenrijkse arbeiders in de loop van 45 jaren hadden gebouwd, was vernietigd.
De trotse burcht van de Oostenrijkse sociaaldemocratie, het Weense raadhuis, werd door de regering in bezit genomen. Door militairen bezet; daar, midden in de stad, waar geen arbeiders wonen, kon geen verzet worden gepleegd. Slechts burgemeester Seitz persoonlijk heeft zich verzet, de beulsknechten van de fascistische regering riep hij toe: “Ik ga niet uit mijn ambtskamer weg. Twee derden van het Weense volk heeft mij hierheen afgevaardigd; niemand heeft het recht mij van hier te verwijderen. Ik buig mij voor geen enkele schending van de grondwet”. De gerechtsdienaars van de heer Dollfuss hebben de zessenzestigjarige zieke man, die de eerste president van de Oostenrijkse republiek is geweest, met geweld beetgepakt en hem, toen hij niet wilde gaan, naar de gevangenis van de politie gedragen. De heer Schmidt, de man van de katholieke partij, die bij de laatste verkiezingen slechts een vijfde van de stemmen van de Weense bevolking heeft gekregen, heerst thans onbeperkt over Wenen. Weg met het schandaal, om voor proleten schone en goedkope woningen te bouwen. Woningen zijn er om voor de huiseigenaars huur op te brengen. Weg met onderwijsverbetering, weg met openbare voorzorg. De sociaaldemocratische ambtenaren moeten er uit, de klerikale strebers trappelen van ongeduld om hun plaatsen in te nemen.
Met de partij werden ook de moderne vakverenigingen ontbonden. Een eind is gemaakt aan de bescherming tegen uitbuiting en willekeur in de bedrijven. In het gebouw van de werkgeversbond op de Schwarzenbergerplatz in Wenen heerst uitbundige vreugde. De nieuwe mogelijkheden om uit de spieren en zenuwen van de arbeiders en kantoorbedienden winsten te persen, is met een paar honderd proletariërlijken niet te duur betaald.
Ook alle arbeidersverenigingen werden ontbonden. De sportverenigingen van de arbeidersjeugd, de grote arbeiderstoeristenvereniging “De Natuurvrienden”, die tienduizenden arbeiders uit de kroegen heeft gehaald en hun genot van hoger gehalte heeft verschaft, de arbeidersgeheelonthoudersvereniging, die duizenden proletariërs voor de gevaren van het alcoholisme heeft behoed en daardoor mensheidswaarde en levensgeluk van duizenden gezinnen heeft gered —, alles, alles wat de arbeidersbeweging aan kostbaar werk voor de beschaving van de grote massa heeft gepresteerd, is ten einde. De kwaadaardige vernielingswoede van het “christelijk” bewind heeft zelfs niet de bond van religieuze socialisten gespaard. De coöperaties, die men niet op korte termijn kon ontbinden zijn geheel naar het voorbeeld van Hitler gelijkgeschakeld.
Wat is er van het eens zo rustige, eens zo “gemoedelijke” Oostenrijk geworden? Toen in 1918 het oude rijk van de Habsburgers ineenstortte, toen dit rijk de uit zijn as opgerezen republiek niets anders naliet dan een verloren oorlog, een chaotische economie, een tergende levensmiddelennood, een in razend tempo toenemende inflatie, toen voltrok de grote omwenteling in Oostenrijk zich veel rustiger dan in alle nabuurstaten. Toen is de Oostenrijkse sociaaldemocratie er in geslaagd, om zonder geweld, met het vreedzame middel van het overtuigende woord, de wilde woede tot bedaren te brengen van de soldaten, die naar hun hongerende gezinnen terugkeerden uit met bloed en vuil doordrenkte loopgraven en hen weder geschikt te maken voor het vreedzame werk van het herstel. In de tijd, toen Oostenrijk tussen de Hongaarse en de Beierse radendictatuur lag, bleef het een eiland van vrede, terwijl ten oosten en ten westen van Oostenrijk het bloed in stromen vloeide. En dezelfde mannen, die toen, op het hoogtepunt van hun macht, hongerende massa’s tot zulk een zelfbeheersing, tot zulk een vreedzame gematigdheid hebben bewogen, wil thans de oorlogsleugen van het triomferende fascisme voorstellen als een bende van bloeddorstige misdadigers, die niets anders in de zin zouden hebben gehad dan hun land in een bloedige catastrofe te storten.
De fascisten wijzen er op, dat de Oostenrijkse arbeiders geweren en machinegeweren, munitie en springstoffen hebben verborgen gehouden. Bewijst dat dan niet, dat de sociaaldemocraten de burgers oorlog hebben gewild, dat zij zich op de burgeroorlog gewapend hebben voorbereid? Inderdaad, de Oostenrijkse arbeiders hebben sedert de revolutie van 1918 wapens in hun bezit gehad —, evenals de fascistische burgerwachten en de monarchistische “frontstrijders” sedert de revolutie van 1918 wapens hebben bezeten. Maar hebben de arbeiders voor de twaalfde februari 1934 ooit van deze wapens gebruik gemaakt? Zijn deze wapens niet vijftien, jaar lang, zelfs in de spannendste tijden — ook in de tijd van de revolutie 1918-’19, ook na de bloedige schietpartijen van 15 juli 1927! — verborgen gebleven?
De Oostenrijkse sociaaldemocratie heeft steeds, ook in het zo fel gekritiseerde partijprogram van Linz van 1926 verklaard: in de democratische republiek, die iedereen staatsburger de volledige vrijheid waarborgt om voor zijn denkbeelden propaganda te maken en die de macht in de staat doet toekomen aan hen, die voor hun denkbeelden de meerderheid van het volk weten te winnen, willen wij de macht in de staat met vreedzame en grondwettelijke middelen, door middel van het stembiljet, door het winnen van de meerderheid van het volk voor onze denkbeelden, veroveren. Slechts in een enkel geval zijn wij bereid en vastbesloten om tot gewelddadige middelen onze toevlucht te nemen: alleen dan, wanneer fascisten of monarchisten de democratische republiek willen vernietigen, ons beroven van het algemene en gelijke kiesrecht en het recht van vrije propaganda voor onze opvattingen, of wanneer zij de arbeidersklasse de mogelijkheid willen ontnemen om met de vreedzame middelen van de democratie te strijden voor de ontwikkeling van de maatschappij. Alleen voor dat geval houden wij de wapens gereed.
De sociaaldemocratie heeft consequent herhaaldelijk verklaard: wij hebben geen wapens nodig, wanneer ook fascisten en monarchisten geen wapens hebben. Reeds in het jaar 1922, toen voor de eerste maal arbeiders bij botsingen met fascistische groepen waren gevallen, heeft Julius Deutsch uit naam van de partij de burgerlijken partijen een wederzijdse ontwapening met wederzijdse controle voorgesteld; pas toen de burgerlijke partijen dit voorstel honend hadden verworpen, werd de republikeinse Schutzbund opgericht. In het jaar 1928, toen door een opmars van de burgerwachten in Wiener Neustadt het gevaar van ernstige botsingen met de arbeidersklasse dreigde, stelde Karl Renner in het parlement opnieuw de onderlinge ontwapening voor; Seipel heeft haar geweigerd. De burgerlijke partijen wilden de burgerwachten niet dwingen hun wapenen, die zij tegen de democratie gereed hielden, uit handen te geven. Bijgevolg moest ook de arbeidersklasse haar wapens ter verdediging van de democratie behouden.
De sociaaldemocratie heeft de wederzijdse ontwapening gewild. De burgerwachten wilden wapening voor zich alleen, de ontwapening van hun tegenstanders. Nauwelijks had Dollfuss het ministerie van veiligheid in handen gegeven van majoor Fey, de man van de burgers wachten, of deze liet geen gelegenheid voorbijgaan om de verborgen wapenvoorraden van de republikeinse Schutzbund in beslag te nemen. Tezelfdertijd stelde hij echter de eis, dat de burgerwachten uit de staatsmunitiedepots zouden worden gewapend. Tegen deze bewapening van het fascistische particuliere leger uit de staatswapen: magazijnen heeft zich zelfs de katholiek Vaugoin verzet, zolang hij minister van landsverdediging was. Juist daarom heeft Dollfuss in September van het vorig jaar Vaugoin uit zijn regering verwijderd en zelf het ministerie van landsverdediging in handen genomen. Toen deze vervanging een feit was, kregen de burgerwachten uit de wapenmagazijnen van de staat 16.000 geweren. Welk een huichelarij er verontwaardigt over te zijn, dat de republikeinse Schutzbund wapens ter verdediging van de grondwet van de republiek gereed heeft gehouden, terwijl een meinedige regering de doodsvijanden van de grondwet, waarop zij beëdigd was, wapende!
Maar hoe is het gekomen, dat de arbeiders de wapens, die zij vijftien jaar ongebruikt lieten liggen, ten slotte toch moesten opgraven?
Sedert het jaar 1920 is de Oostenrijkse republiek door zuiver burgerlijke regeringen geleid. Daar echter bij iedere verkiezing twee vijfden van de Oostenrijkse bevolking haar stem gaf aan de sociaaldemocratie, kon de bourgeoisie de republiek slechts regeren, zolang alle burgerlijke partijen in een regeringscoalitie tegen de sociaaldemocratie waren verenigd. Tien jaar lang steunden alle regeringen op een “burgerlijk blok”, op een coalitie van de drie burgerlijke partijen: de katholieken, de liberale Groot-Duitsers en de plattelanders.
Dit regeringsblok is door de opkomst van het nationaal-fascisme in Duitsland ondermijnd. Op 14 september 1930 behaalde Hitler in Duitsland zijn eerste grote verkiezingsoverwinning. De Duitse en de Oostenrijkse regering meenden de nationalistische vloed kunnen keren door zelf de strijd voor een nationale zaak op te nemen; Curtius, de Duitse en Schober, de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken, verrasten op een goede dag de wereld met een verklaring, dat Duitsland en Oostenrijk een tolverbond met elkaar wilden sluiten. De noodlottige poging stuitte af op het verzet van de grote mogendheden. Duitsland en Oostenrijk moesten voor dit verzet capituleren. Onder Franse druk moest Schober uit zijn departement verdwijnen. De Groot-Duitsers, over deze vernedering verbitterd, traden uit het burgerblok; de burgerlijke regering had in het parlement geen meerderheid meer.
Er moest een nieuwe regeringsmeerderheid worden gevormd. Twee mogelijkheden stonden open. De katholieken en de plattelanders hadden een coalitie met de sociaaldemocratie kunnen aangaan; in dat geval zou een krachtige parlementaire meerderheid tot stand zijn gekomen. De katholieken en de plattelanders konden echter ook in plaats van de sociaaldemocratie de acht afgevaardigden van de burgerwachten, die bij de verkiezingen van 1930 waren gekozen, in de regeringsmeerderheid opnemen, waardoor zij van een geringe meerderheid in het parlement waren verzekerd. Na enig aarzelen gaf Dollfuss de voorkeur aan een coalitie met de burgerwachten. Hij leverde de vertegenwoordiger van de burgerwachten, Fey, het ministerie van veiligheid uit en voor die prijs kreeg hij zes van de acht burgerwachtstemmen in het parlement. Op die manier beschikte de regering echter slechts over een meerderheid van een enkele stem. Het blote toeval, of een afgevaardigde verhinderd was te verschijnen, besliste over de stemmingen in het parlement. Aldus geraakte het Oostenrijkse parlementarisme in een ernstige crisis.
Tegelijkertijd, evenwel, was de invloed van het fascisme versterkt, doordat het de beschikking kreeg over de politie en de gendarmerie.
De crisis van het Oostenrijkse parlementarisme en de versterking van het Oostenrijkse fascisme werden dus hierdoor veroorzaakt, dat aan de ene kant de nationalistische vloed, die uit Duitsland ook naar Oostenrijk kwam, het uittreden van de Groot-Duitsers uit het burgerblok en daardoor de ontbinding van de tot dat ogenblik bestaande parlementaire meerderheid tot gevolg had gehad, en dat aan de anderen kant de katholieke partij leiding trachtte te geven aan het parlement met een tot regeren ongeschikte meerderheid van een stem om maar niet met de sociaaldemocratie de macht te moeten delen, om de arbeidersklasse uit te schakelen van invloed op de staat.
Op de duur was het vanzelfsprekend onmogelijk met een meerderheid van een stem te regeren. De katholieken zagen echter, dat zij zelfs deze meerderheid van een stem zeer spoedig zouden verliezen. Reeds de landdag- en gemeenteraadsverkiezingen van 1932 hadden getoond, dat de katholieken een groot deel van hun kiezerskorps aan de nationaal-socialisten verloren. Na de zeer grote overwinning van Hitler op 5 Maart 1933 groeide het nationaal-socialisme in Oostenrijk nog veel sterker.
De katholieken hielden vast aan de parlementaire democratie, zolang zij met behulp van het burgerblok de republiek parlementair wisten te beheersen. Thans werd echter steeds duidelijker, dat zij op de grondslag van de parlementaire democratie de macht of met de sociaaldemocraten, of met de nationaal-socialisten zouden moeten delen. Een coalitie met de sociaaldemocratie was evenwel in strijd met de klassenbelangen, die zij vertegenwoordigen. Voor een coalitie met de nationaal-socialisten schrikten zij terug uit angst door deze bondgenoten op dezelfde manier te worden kapot gemaakt als de Duits-nationalen in Duitsland. De katholieken begrepen, dat zij hun macht over de staat binnen de vormen van de parlementaire democratie niet meer zouden kunnen handhaven. Derhalve maakten zij zich op, hun macht met andere middelen te verdedigen. Zij keerden zich tegen de parlementaire democratie. Dollfuss begon naar het fascisme over te hellen.
Onder de onmiddellijke indruk van de verkiezingsoverwinning van Hitler van 5 Maart 1933 besloot Dollfuss tot een staatsgreep. Een parlementair incident, dat onder andere omstandigheden binnen 24 uur zou zijn bijgelegd, werd tot voorwendsel genomen om het parlement vol, komen uit te schakelen. Dollfuss riep een regeringsabsolutisme in het leven. Een machtigingswet uit het jaar 1917, die aan de regeringen van de oorlogstijd de bevoegdheid had gegeven om door middel van verordeningen de voor het voeren van de oorlog noodzakelijke economische maatregelen te nemen, werd zo uitgelegd, dat de regering ook nu nog met een beroep op deze wet zonder overleg met het parlement kon decreteren, wat zij wilde. Opdat de grondwetsrechtbank de op deze wijze uitgevaardigde regeringsverordeningen niet zou kunnen opheffen, werd zij uiteengejaagd. Aldus werd de grondwet van de republiek omlaag gehaald; een ongebreidelde dictatuur van de regering Dollfuss-Fey werd gevestigd.
De dictatuur opende terstond de strijd op twee fronten: tegen de nationaal-socialisten en tegen de sociaaldemocratie. Dollfuss heeft de nationaal-socialistische partij ontbonden, haar leiders naar concentratiekampen gestuurd, haar pers onderdrukt. Dollfuss begon de strijd echter tegelijkertijd tegen de sociaaldemocratie; hij achtte het ogenblik, waarop de grote Duitse sociaaldemocratische partij onder de slagen van het Duitse nationaal-fascisme bezweek, de gunstigste conjunctuur om ook in Oostenrijk de sociaaldemocratie te vernietigen.
Om te beginnen brak de dictatuur de vrijheidsrechten, die de grondwet het Oostenrijkse volk waarborgde. De persvrijheid werd opgeheven; ieder oppositioneel woord in de pers werd onmogelijk gemaakt. Het recht van vergaderen bestond nog slechts voor de regeringspartijen. De rechtspraak over politieke delicten werd aan de politie overgelaten; zonder enigen vorm van proces werden sociaaldemocraten precies als nationaal-socialisten wegens een uitroep, wegens een oppositioneel woord, wegens het verspreiden van een vlugschrift, door de politie tot vrijheidsstraffen tot de duur van zes maanden veroordeeld. De juryrechtbanken functioneerden niet meer; tegen iedere vrijspraak van de juryleden kan de staatsmacht in beroep gaan bij een hogere instantie, die alleen uit beroepsrechters bestaat.
Tegelijkertijd trad de dictatuur Dollfuss tegen de sociale rechten van de arbeiders en de ambtenaren op. Collectieve contracten, die rechtsgeldig waren gesloten tussen vakverenigingen en ondernemers, werden per noodverordening door de regering opgeheven, die het parool uitgaf om de lonen te verlagen. De werklozenuitkering werd belangrijk verslecht, voor gehele groepen van arbeiders volkomen opgeheven. Voor verscheidene industrieën werd een stakingsverbod afgekondigd, stakers werden met vrijheidsstraffen bedreigd. De door arbeiders en ambtenaren gekozen arbeidskamers en de door de arbeiders van staatsbedrijven gekozen ondernemingsraden werden ontbonden en vervangen door vertegenwoordigers uit het tramp van de regeringspartijen, door de regering benoemd.
Tegen de door sociaaldemocraten bestuurde gemeente Wenen begon de regering een financiële vernietigingsoorlog. Door regeringsverordeningen werd de gemeente voor meer dan een derde van haar inkomsten beroofd, de gemeente kwam daardoor financieel aan de grond, de voortzetting van haar economische en sociale maatregelen werd haar onmogelijk gemaakt.
Op de overtuiging van de arbeiders werd een schaamteloze dwang uitgeoefend. Spoorwegarbeiders en bondsambtenaren werden met bedreiging van ontslag gedwongen lid te worden van het door katholieken en burgerwachten gevormde “Vaderlandse Front”. De regering beschikte, dat bij openbare werken van de staat, ook bij werken van de particuliere industrie, voor zover deze bestellingen van de staat uitvoerde, slechts die arbeiders mochten worden te werk gesteld, die door de arbeidsbeurzen van de burgerwachten of door de katholieke vakbonden werden aangewezen. Daardoor oefende men op de werklozen een cynische dwang om zich aan te sluiten bij de organisaties van de regeringspartijen.
Formeel werd van de burgerwachten een staatsinstelling gemaakt. Zij werden als hulppolitie en hulpgendarmerie door de staat bezoldigd en gewapend en onder de speciale bescherming van de wet geplaatst, behielden echter niettemin volledige vrijheid tot voortzetting van de fascistische strijd tegen (de in naam nog) democratische grondwet.
Iedere vrijdag werd een ministerraad gehouden. Iedere zaterdag kon men in de bladen lezen, dat de regering andermaal een aantal “noodverordeningen” had gedecreteerd, waardoor vrijheidsrechten, het Oostenrijkse volk door de grondwet gewaarborgd, werden opgeheven, sociale veroveringen, waarvoor de arbeidersklasse tientallen jaren had gestreden, werden vernietigd, het recht op zelfbestuur van de gemeenten werd beperkt.
Hoe langer deze toestand duurde, des te meer ontaardde hij tot volkomen recht- en wetloosheid, tot dagelijkse schending van de grondwet. Openlijk verkondigde de burgerwachtvisie kanselier Fey: “Op de paragrafen komt het thans niet meer aan”. Onder luide bijval van de katholieken en van de Joodse bourgeoispers werd elke nog zo cynische overtreding van de grondwet hiermee gemotiveerd, dat zij onontbeerlijk was voor de verdediging van Oostenrijk tegen de nationaal-socialisten; ieder machtsmiddel, dat de regering zichzelf toestond met overtreding van de constitutie, werd echter dadelijk ook tegen de sociaaldemocratie gebruikt. Zelfs de onafhankelijkheid van de rechters werd niet meer gerespecteerd; rechters werden wegens verrichte ambtshandelingen naar een concentratiekamp gezonden.
Een enkel voorbeeld moge een beeld geven van de rechteloosheid onder het absolutisme van de heren Dollfuss en Fey.
Op de 28ste januari kwamen twee functionarissen van de Landbond in Ebenstein in Karintië ‘s nachts op straat in conflict met vijf leden van de burgerwacht. De mannen van de burgerwacht schoten op hun politieke tegenstanders. Zij werden korte tijd later door de gendarmerie gearresteerd en moesten voor de districtsrechter dr. Hradetsky verschijnen. Twee van hen werden door de rechter in voorlopige hechtenis gehouden. In de nacht op 30 januari verschenen gendarmes uit St-Veit aan de Glan voor het gebouw van de rechtbank met een bevel van vice-kanselier Fey om de burgerwachten, die in arrest zaten, terstond vrij te laten en de rechter Hradetsky, omdat hij het had gewaagd leden van de burgerwacht op te sluiten, onmiddellijk naar een concentratiekamp te brengen. En zo ging het voort…
De jammerlijkste rol in deze ganse tijd van grondwetsovertreding heeft bondspresident Miklas gespeeld. Hij heeft na zijn verkiezing tot president van de republiek ten aanhoren van de gehele bondsvergadering een plechtige godsdienstige eed op de grondwet afgelegd. Elf maanden lang heeft hij bij iedere bezoeker, ook bij vele sociaaldemocraten, met bewogen stem geklaagd, hoezeer hij, de vrome christen, zich in zijn geweten bezwaard voelde, omdat hij niettemin de antigrondwettelijke dictatuur moest dulden. Hij heeft haar niet moeten dulden; het was zijn recht en het lag ook in zijn macht de meinedige grondwetsovertreders uit de regeringsbanken te verjagen en de grondwet, waarop hij een eed had afgelegd, in haar rechten te herstellen. Hij heeft het niet gedaan — zo lang niet, tot de bloedige ramp kwam, waarmee de tijd van de grondwetteloosheid moest eindigen.
De sociaaldemocratie vertegenwoordigde volgens het resultaat van de laatste verkiezingen 90 procent van de arbeiders, twee derden van de bevolking in Wenen, de overwegende meerderheid van de stedelijke en industriële bevolking van Oostenrijk in het algemeen, 41 procent van het ganse Oostenrijkse volk. En deze geweldige partij met haar 600.000 leden en anderhalf miljoen kiezers was sedert de zevende maart 1933, sedert de vestiging van de regeringsdictatuur, plotseling volkomen machteloos geworden. Het parlement bestond niet meer. De beknotting van de pers- en vergaderingsvrijheid maakte het onmogelijk tegen de rechtsverkrachtende maatregelen van de regering ook maar te protesteren. Er was geen wettelijk middel meer van verzet tegen de wetteloze dictatuur.
In het bijzonder op de arbeidersklasse drukten de verordeningen van de regering zwaar. Laat ons een voorbeeld noemen. Direct bij het begin van de dictatuurperiode werd het collectieve contract van de bouwvakarbeiders door een regeringsverordening opgeheven, waarbij de regering een belangrijke verlaging van de lonen van de bouwvakarbeiders voorschreef. Korte tijd later werd door verordening de werklozenuitkering voor de bouwvakarbeiders sterk verlaagd, aan een groot deel van de bouwvakarbeiders werd de uitkering zelfs onttrokken. Tegelijkertijd werd door de financiële oorlog tegen de gemeente Wenen de gemeente het voortzetten van haar grote bouwpolitiek onmogelijk gemaakt en daar er in Oostenrijk geen particuliere bouw bestaat, zagen de Weense bouwvakarbeiders aankomen, dat zij in het volgende seizoen geen werk meer zouden hebben. Tegelijkertijd werd de uitvoering van waterwerken en straataanleg buiten Wenen aan de naar het Duitse voorbeeld ingerichte “vrijwillige arbeidsdienst” overgedragen, zodat de bouwvakarbeiders ook geen hoop meer hadden bij deze werken nog een stuk brood te kunnen verdienen. Niet minder zwaar dan de bouwvakarbeiders werden andere beroepen getroffen. zo bv. de mijnwerkers, voor wie door verordening betaling per maand in plaats van om de veertien dagen werd gedecreteerd, waardoor het hun buitengewoon moeilijk werd de geproduceerde hoeveelheden steenkool te controleren en de ondernemers gelegenheid kregen de lonen aanzienlijk te verlagen. Eveneens de spoorwegarbeiders, voor wie door de verordeningen van de regering de lonen belangrijk werden verlaagd, die van iedere medezeggenschap door hun personeelsvertegenwoordigingen werden beroofd en die bovendien nog aan de brutale druk werden onderworpen om op straffe van ontslag; lid te worden van het Vaderlandse Front van de regeringspartijen. Ook de werklozen in het bijzonder; de werklozensteun werd door de verordeningen van de regering sterk verlaagd en aan tienduizenden onttrokken.
De arbeiders eisten van hun partij hulp en steun. Zij konden niet begrijpen, dat de partij, gisteren nog zo machtig, plotseling weerloos was geworden. Zij eisten strijd tegen de dictatuur. Maar met welke middelen, op welke manier moest deze strijd worden gevoerd, daar er geen wettelijke afweermiddelen meer waren?
De Oostenrijkse arbeiders, evenals de arbeiders van de gehele wereld, hadden beschaamd toegezien, hoe in Duitsland zowel de machtige sociaaldemocratische als ook de grote communistische partij zonder verzet aan het fascisme waren onderworpen. Zij hadden het aan de lijve ondervonden, hoe zeer deze passieve nederlaag van de Duitse arbeidersklasse de reactie in de andere landen had aangemoedigd. Zij zwoeren: “Het zal ons niet zo gaan, zoals het in Duitsland is gegaan”. Zij voelden: “De vrijheid is verloren, wanneer er geen mannen zijn, bereid de vrijheid te verdedigen met de inzet van hun leven”. Zij dachten: “Een bende van geweldenaars, achter wie slechts een kleine minderheid van het volk staat, voert de strijd tegen de sociaaldemocratie en tegen de nationaal-socialisten tegelijkerstijd, dat wil zeggen, tegen ten minste zeventig procent van het gehele volk. Deze bende heeft, met overtreding van haar eed, de grondwet opgeheven, dagelijks vertrapt zij de rechten, die de grondwet het volk en iedere individuele staatsburger waarborgt. Wij hebben als staatsburgers het recht deze bende van rechtsschenders weg te jagen en met geweld het herstel van de democratische grondwet of te dwingen”. Steeds groter groepen uit de arbeidersklasse drongen op revolutie tegen de dictatuur aan.
De partij was zich volkomen bewust van de gevaren van een revolutionairen opstand. Wij wisten, hoe moeilijk een algemene staking kans van slagen heeft in een tijd, waarin meer dan een derde van de gehele arbeidersklasse werkloos is, waarin duizenden werklozen, drie, vier of vijf jaar werkloos, door vreselijke nood murw gemaakt en gedemoraliseerd zijn, waarin iedere arbeider, die nog een stuk brood verdient, bang is zijn plaats in de fabriek te verliezen. Wij wisten, dat de -dictatuur zou trachten iedere staking met geweld te breken, dat derhalve iedere algemene staking binnen enkele uren zou moeten uitlopen op een gewapend conflict. Wij wisten, dat in zulk een gewapende strijd de tegenstander het verschrikkelijke voordeel van de moderne oorlogstechniek aan zijn kant zou hebben. Wij hebben daarom alles, wat ook maar enigszins mogelijk was, gedaan om een gewelddadige beslissing te ontgaan.
In de eerste weken na de staatsgreep van 7 maart 1933 hadden enkelen van ons nog gelegenheid om met Dollfuss te spreken. Zij boden hem onderhandelingen over een regeling aan, over een herziening, van de grondwet en het reglement van het parlement. Dollfuss beloofde met die onderhandelingen einde maart 1933 te zullen beginnen. Hij is er nooit mee begonnen en in de tijd daarna heeft hij iedere bespreking met sociaaldemocraten afgewezen. Toen hij verklaarde met de toenmalige leiders van de partij niet te willen onderhandelen, bood men hem andere, hem welgevallige onderhandelaars aan; ook hen heeft Dollfuss nooit ontvangen.
Wij poogden bijgevolg om langs andere wegen tot onderhandelingen te komen over een vreedzame en grondwettelijke oplossing van het conflict. Wij zochten herhaaldelijk contact met de bondspresident. Onze partijgenoten buiten Wenen, die met katholieken en plattelanders samen in de bondslandregeringen zaten, maakten gebruik van hun persoonlijke betrekkingen tot de katholieke gouverneurs om besprekingen te voeren met de katholieke partij. In het burgerlijke kamp vonden zij tal van mensen, die tot een vredelievende oplossing bereid waren, doch al hun pogingen stuitten of op het sterke verzet van Dollfuss.
Wij lieten niets onbeproefd om de burgerlijken politici, met wie enkelen van ons nog betrekkingen onderhielden, de gevaren van een strijd op twee fronten, tegen de sociaaldemocratie en verzet tegen de nationaal-socialisten tegelijkertijd, die Dollfuss voerde, duidelijk te maken. Daar de dictatuur de arbeiders steeds meer verbitterde, nam het gevaar toe, dat jonge, ongeschoolde arbeiders de nationaal-socialisten, die evenals wij door de dictatuur van Dollfuss werden vervolgd en die evenals wij tegenover haar in de oppositie stonden, als bondgenoten zouden gaan beschouwen. Wanneer de autoriteiten sociaaldemocraten en nationaal-socialisten tegelijkertijd arresteerden en zonder vorm van proces in de gevangenissen opsloten, moest dan niet het gevaar ontstaan, dat in de gevangenissen een formeel bondgenootschap tot stand kwam putschen sociaaldemocraten en nationaal-socialisten?
Wij hadden reeds bij de wisseling van het jaar de ondervinding opgedaan, dat in sommige bedrijven wordt geweigerd vlugschriften te verspreiden van de sociaaldemocratische partij, die tegen de nationaal-socialisten waren gericht, met de motivering, dat thans in Oostenrijk niet Hitler, maar alleen Dollfuss moest worden bestreden. Wij hebben burgerlijke politici en via hen ook de bondskanselier op al deze verontrustende symptomen opmerkzaam gemaakt. Wij hebben hem bezworen een einde te maken aan de verbitterden strijd tegen de sociaaldemocratie om het ons mogelijk te maken ons met al onze kracht tegen de nationaal-socialisten te keren. Maar tegen al deze klemmende betogen en waarschuwingen herhaalde Dollfuss op de hoogmoedigste en beledigendste wijze zijn starre neen.
Wij hebben telkens opnieuw van iedere gelegenheid gebruik gemaakt om burgerlijke politici en door hen de regering te waarschuwen tegen de uitbreiding van revolutionaire stemmingen onder de arbeiders, tegen het toenemende gevaar, dat een incident ook tegen de wil van de partij zou kunnen uitlopen op een gewelddadige ontlading van de opgekropte woede tegen de dictatuur. Dollfuss sloeg al deze waarschuwingen met het hooghartige antwoord in de wind: “Er is geen gevaar; voor deze leiders zullen de arbeiders niet meer vechten.”
Wij boden hem verder gaande concessies aan om een vreedzame regeling mogelijk te maken. Wij lieten Dollfuss weten, dat wij bereid waren de regering op grondwettelijke wijze buitengewone volmachten voor twee jaar te geven, mits van deze volmachten slechts met medewerking van een kleine commissie van het parlement en onder controle van de grondwetsrechtbank zou worden gebruik gemaakt, en dat in ruil daarvoor wij iets anders verlangden dan bewegingsvrijheid voor de partij en herstel van het wettelijk vergaderingrecht en de persvrijheid binnen de wettelijke perken. Wij verklaarden ons bereid zelfs concessies te doen aan het denkbeeld van de corporatieve staat en de corporatieve maatschappij, indien hieruit slechts overleg had kunnen voortkomen. Het was echter alles tevergeefs; Dollfuss weigerde iedere onderhandeling.
De bond van religieuze socialisten en de enige niet tot de partij behorende katholieke democraten riepen de bemiddeling van de kerk in. De Weense kardinaal Innitzer antwoordde met vriendelijke, tot niets verplichtende woorden. Doch de pauselijke nuntius in Wenen en de katholieke bisschoppen Gfollner en Waitz drongen de regering verder de kant uit van het fascisme. Thans had men immers het moment om met de “goddeloze” sociaaldemocraten af te rekenen en van Oostenrijk een katholieken autoritaire staat te maken, een centrum van de katholieke restauratie in Centraal-Europa. Wij hebben onze pogingen tot een vreedzame ontknoping tot het allerlaatste uur voortgezet. Nog op Maandag, 12 Februari, ‘s morgens, confereerden Beneden-Oostenrijkse sociaaldemocraten met katholieke politici over de mogelijkheden om op het laatste ogenblik de ramp te vermijden. Enkele uren later waren deze sociaaldemocraten gearresteerd.
Maar hoezeer wij ook tot het laatste uur hebben gepoogd de vrede te handhaven, toch moesten wij eveneens rekening houden met de mogelijkheid, dat de laatste beslissende strijd ons niet zou blijven bespaard. Want dit was sedert 7 maart ons besluit en onze wil: zonder strijd, zonder een manhaftige poging van verzet, zullen wij de democratische grondwet, die wij mede hebben gevormd en die wij vijftien jaar lang hebben verdedigd, niet met geweld laten vernietigen, de arbeidersklasse niet prijsgeven aan de fascistische dictatuur, de partij, het grote werk van drie arbeidersgeneraties, niet laten verwoesten.
Wij wisten, dat de ongelijke strijd tegen de vreselijke geweldmiddelen van de staat slechts kon worden gewonnen, wanneer werkelijk tot in de kleinste industrieplaats de gehele arbeidersklasse in opstand kwam. Daarom wilden wij het sein tot de strijd slechts dan geven, wanneer de dictatuur tot daden overging, die de volkstoorn, de volkshartstochten tot het alleruiterste zouden opzwepen. In de herfst heeft een buitengewoon congres besloten dat in de vier volgende gevallen het parool tot algemene staking moest worden gegeven:
1. Wanneer de regering in strijd met recht en grondwet een fascistische grondwet zou opleggen;
2. Wanneer de regering het grondwettelijk gemeentebestuur van het rode Wenen in strijd met recht en grondwet zou afzetten en het bestuur van Wenen aan een regeringscommissaris zou overdragen;
3. Wanneer de regering de partij ontbond;
4. Wanneer de vakverenigingen zouden worden ontbonden of gelijkgeschakeld.
In elk van deze vier gevallen zouden de arbeiders algemeen, het werk staken. Dit besluit van het congres werd de massa medegedeeld en onder haar verspreid. Aanvankelijk gaf zij aan deze vier punten haar toestemming. Doch hoe langer de dictatuur duurde, hoe harder haar verordeningen de arbeidersklasse troffen, hoe meer de arbeiders zagen, dat het staatsapparaat in de tussentijd zijn militaire machtsmiddelen versterkte en tevens de strijdvaardigheid van de arbeiders trachtte te breken, des te krachtiger hoorde men in de bedrijven en in de partijafdelingen de stemmen van de ongeduldige, van de strijdlustige, van de vooruitwillenden: “Laat ons niet langer wachten. Wij zullen niet meer in staat zijn te vechten, wanneer zich een van de vier gevallen zal voordoen. Laat ons strijden, zolang wij nog in staat zijn te strijden. Anders zal het ons gaan, zoals het de partijgenoten in Duitsland is gegaan!”
Van maand tot maand werd de oppositionele stroming in de partij tegen de politiek van het partijbestuur sterker: men wilde niet meer pogen met de tegenstander te onderhandelen en men wilde niet meer wachten op een van de vier punten. Niettemin hield het partijbestuur aan zijn tactiek vast. Het was en bleef vastbesloten de laatste strijd slechts te wagen, wanneer een daad van de tegenstander hem volkomen onafwendbaar en onvermijdelijk maakte.
De Oostenrijkse arbeidersklasse stond niet slechts tegenover de dictatuur Dollfuss-Fey. In strijd van de arbeidersklasse van het kleine land was in werkelijkheid een wanhopige worsteling tegen twee grote mogendheden: tegen het derde rijk van Hitler en tegen het fascistische Italië van Mussolini. Het ingrijpen van deze beide fascistische staten heeft op het verloop van de gebeurtenissen in Oostenrijk een beslissende invloed gehad.
Hitler wil Oostenrijk “gelijkschakelen”. Hij heeft met het “Duizend Mark Verbod” het economisch leven van Oostenrijk ernstig benadeeld: de op het vreemdelingenverkeer aangewezen gebieden van Tirol, Salzburg en Karintië gaan economisch ten gronde, sedert de Duitse gasten wegblijven, omdat iedere Duitser, die naar Oostenrijk reist, een bedrag van duizend mark moet betalen. De nationaal-socialistische beweging in Oostenrijk wordt door Duitsland rijk gefinancierd. Iedere Oostenrijkse nazi, die een bom op straat werpt, krijgt daar twintig schilling voor en, wanneer hij wordt gearresteerd, voor iedere dag hechtenis zes schilling —, tweemaal zoveel als de hoogste uitkering voor werkloosheid in Oostenrijk. De uit Oostenrijk gevluchte nationaal socialisten werden in Duitsland in een “Oostenrijks legioen” bijeengebracht en militair uitgerust In de zomer van 1933 vreesde Dollfuss de opmars van dit legioen.
Dollfuss zocht bij Mussolini bescherming. Italië wil Duitsland niet tot buurstaat hebben. Het wil derhalve de “gelijkschakeling” van Oostenrijk verhinderen. In de zomer reisde Dollfuss naar Mussolini in Riccione en verzekerde zich daar van de diplomatieke en zo nodig militaire steun van Italië tegen Duitsland. Italië wil geen heerschappij van de nazi’s in Oostenrijk. Het wil hier echter een Italiaans georiënteerd fascisme.
In januari 1933 kwamen uit Italië grote hoeveelheden wapens en munitie, oorlogsuitrusting voor een geheel legerkorps, naar de Oostenrijkse munitiefabriek in Hirtenberg, om vandaar naar Hongarije te worden vervoerd. De Oostenrijkse sociaaldemocratie maakte dit grote wapentransport bekend. De West-Europese mogendheden verlangden met sterke nadruk, dat de wapens naar Italië zouden worden teruggestuurd. In werkelijkheid is dat nooit gebeurd; een deel werd bewaard in de Oostenrijkse wapenmagazijnen, een ander deel is onder de burgerwachten verdeeld. Mussolini heeft dit nooit vergeten. Sedert de Oostenrijkse sociaaldemocratie het wapentransport van Italië naar Hongarije wereldkundig maakte en belette, was het Mussolini’s wil De Oostenrijkse sociaal -democratie moet worden vernietigd, Oostenrijk moet fascistisch worden, opdat Oostenrijk kan worden geschakeld in het Italiaans-Hongaarse bondgenootschap, opdat de weg van Rome naar Boedapest vrij is voor alle wapentransporten, opdat het Italiaanse systeem van bondgenootschappen Tsjecho-Slowakije en Zuid-Slavië uit elkaar drijft.
Mussolini heeft Dollfuss in Riccione diplomatieke en militaire steun tegen Hitler toegezegd. In ruil daarvoor kreeg hij van Dollfuss de belofte de Oostenrijkse sociaaldemocratie te zullen uitroeien.
Sedert het onderhoud in Riccione regeert Italië in Wenen. Toen tijdens de regeringscrisis van september 1933 Dollfuss een ogenblik overwoog om met de plattelanders ook de burgerwachtministers uit de regering te verwijderen, verscheen de Italiaanse gezant Preciosi op de Ballhausplatz om zich daartegen te verzetten. Zij bleven bijgevolg in de regering. Want niet de bondspresident, maar de Italiaanse resident beslist, wie in Oostenrijk minister moet zijn. En Italië heeft er belang bij, dat de door het Italiaanse fascisme gefinancierde en gewapende burgerwachten, de trouwste agenten van het Italiaanse fascisme in Oostenrijk, in de regering blijven. Dollfuss strijdt tegen de nationaal-socialisten uit naam van de onafhankelijkheid van Oostenrijk; in werkelijkheid heeft hij van Oostenrijk een Italiaanse kolonie gemaakt.
Eind 1933 ondernam Dollfuss een poging zich achter de rug van Italië om met Duitsland te verzoenen. Onder de druk van de belangen bij het vreemdelingenverkeer in de Westelijke bondslanden bood hij Hitler onderhandelingen aan over een regeling tussen de Oostenrijkse regering met de nationaal-socialisten. Hitler benoemde tot zijn gevolmachtigde Habicht, de organisator van de illegalen strijd van de Oostenrijkse nazi’s tegen Dollfuss. Dollfuss accepteerde deze belediging en nodigde Habicht naar Wenen. Op 8 januari zouden de onderhandelingen in Wenen plaats hebben. Habicht vloog in een Duits toestel naar Wenen. In de buurt van Melk, op enkele kilometer afstand van Wenen, kreeg bij radiotelegrafisch bevel terug te keren. Fey had zich tegen de besprekingen verzet. Want Fey is een zwart, gele monarchist; hij wil de restauratie van de Habsburgers, niet de overeenstemming met de nazi’s. Fey dwong een volledige frontverandering af: dezelfde dag, waarop Dollfuss met Habicht zou hebben onderhandeld, publiceerde de regering een strijdmanifest tegen de nazi’s.
Dollfuss was achter de rug van de burgerwachten onderhandelingen begonnen met de nazi’s; achter de rug van Dollfuss hadden de burgerwachten hetzelfde gedaan. De bondgenoten trachtten elkaar te bedriegen. Fey, die het een en ander had gehoord van ook onderhandelingen tussen zijn burgerwachtkameraden met de nazi’s, doorkruiste dit plan en liet de leider van de burgerwachten graaf Alberti in gezelschap van de nazi-leider Frauenfeld en de door Hitler afgevaardigden prins Waldeek-Pyrmont arresteren. Toen graaf Alberti zijn mond voorbij begon te praten en liet weten, dat hij had onderhandeld met medeweten van Starhemberg, de oppersten leider van de burgerwachten, werd hij naar een concentratiekamp verwijderd.
Dollfuss internationale positie was thans gebroken. Europa wist nu, dat hij, de dappere strijder voor de onafhankelijkheid van Oostenrijk, bereid was geweest voor Berlijn te capituleren. Europa wist nu, wat voor betrouwbare strijders tegen het nationaal-socialisme de burgerwachten zijn. De positie van Fey, die de onderhandelingen met de nazi’s had verijdeld, was daarentegen zeer versterkt.
Binnen enkele dagen zou Suvich, de Italiaanse onderstaatssecretaris van buitenlandse zaken, een bezoek aan Wenen brengen. Dollfuss was er niet zeker van, hoe zijn Italiaanse meesters hem thans zouden behandelen. Dollfuss vreesde, dat Italië er thans de voorkeur aan zou kunnen geven zich met Hitler zelf over de toekomst van Oostenrijk te verstaan.
In deze positie hield Dollfuss op 18 januari een rede, waarin hij de arbeidersklasse en de “eerlijke arbeidersleiders” uitnodigde mede te werken aan het maken van een nieuw Oostenrijk en aan de verdediging van de Oostenrijkse onafhankelijkheid. De bedoeling van de redevoering was niet alleen om de oppositie in de katholieke partij, die een vergelijk met de sociaaldemocratie wenste, met enkele tot niets verplichtende woorden tot zwijgen te brengen. Zij was veeleer voor Suvich bedoeld. Hij moest er dit uit begrijpen: Wanneer Italië niet meer bereid zou zijn Dollfuss onvoorwaardelijk te steunen, dan kon hij ook anders; hij zou een regeling kunnen treffen met de sociaaldemocraten om daarvoor van de burgerwachten onafhankelijk te worden, hij zou zich dan de mogelijkheid kunnen scheppen om Italië los te laten en tegen Duitsland bescherming te zoeken bij Frankrijk en de Kleine Entente (Roemenie, Tsjecho-Slowakije en Zuid-Slavië).
Dezelfde dag, toen Suvich naar Wenen kwam, werd deze rede gepubliceerd. Enkele dagen later was het duidelijk, dat Suvich en Dollfuss het eens waren geworden. Italië waarborgde Dollfuss verdere steun en van zijn kant beloofde Dollfuss daarvoor in ruil een vaste koers naar het fascisme. Aan alle commentaren, waartoe zijn rede aan: leiding had gegeven, maakte hij met enige scherp “antimarxistische” maatregelen een einde: met de afkondiging van het verspreidverbod voor de “Arbeiter Zeitung” en met de verordening, die de modern georganiseerde arbeiders van de uitvoering van openbare werken uitsloot.
Op 28 januari kwam de sociaaldemocratische partijraad bijeen. Hierin werd een antwoord geformuleerd op de rede van Dollfuss van 18 januari. De partij verklaarde zich bereid over een nieuwe grondwet te onderhandelen en mede te werken aan de verdediging van de onafhankelijkheid van Oostenrijk. De partij stelde slechts twee voorwaarden: in de eerste plaats moest het algemene en gelijke kiesrecht, de belichaming van de volkssoevereiniteit en de politieke rechtsgelijkheid van de arbeiders, de vrucht van jarenlange strijd van de arbeidersklasse, gehandhaafd blijven; in de tweede plaats mocht niet worden geraakt aan het vrije verenigingsrecht van de arbeiders. De regeringspers antwoordde met hoon. Algemeen en gelijk kiesrecht in Oostenrijk, vrijheid van vereniging —, van zulke dingen kon toch immers in het nieuwe Oostenrijk geen sprake meer zijn!
Gepubliceerd wordt een schema van een grondwetsontwerp, uitgewerkt door dr. Ender, die met de voorbereiding van een nieuwe grondwet was belast. In dit schema kwam geen parlement voor, ontstaan uit algemene volksverkiezingen. De minister van sociale zaken, Schmitz, kondigde in het hoofdorgaan van de katholieken aan, dat in het nieuwe Oostenrijk geen vrije vakverenigingen meer zouden bestaan, doch daarvoor in de plaats “organisaties” voor de helft “staatsorganen”, naar het model van de Italiaanse corporatieve staat, geen stakingen meer, doch de beslissing over alle loonconflicten in handen van de staat. het was toen duidelijk genoeg: de dictatuur Dollfuss wilde het fascisme voor de volle honderd procent.
In de eerste week van februari begonnen de burgerwachten met het afdwingen van dit totale fascisme. In Tirol gaven zij het sein. De Tiroolse burgerwachten werden opgeroepen. Gewapend trokken zij naar de hoofdstad en naar de andere steden. Zij stelden de gouverneur hun ultimatum: ontbinding van de sociaaldemocratische partij en vrijwillige ontbinding van de katholieke partij; de partijen hadden afgedaan. Afzetting van de grondwettige landsregering; in haar plaats een commissie uit de fascistische weerformaties. Ontbinding van de sociaaldemocratische gemeentebesturen. De gouverneur antwoordde antigrondwettelijke eisen niet te kunnen inwilligen. De burgerwachten verklaarden gewapend te zullen bijeen blijven en de steden bezet te zullen houden, tot aan hun eisen was voldaan. De staatsmacht had de burgerwachten — in Innsbruck in totaal 800 man — gemakkelijk kunnen ontwapenen. Zij heeft het niet gedaan. Dollfuss, in oorlogstoestand tegen sociaaldemocraten en nazi’s tegelijk, kon niet ook nog een openlijk conflict met de burgerwachten hebben.
In de volgende dagen verschenen de burgerwachten ook in de andere bondslanden. Overal trokken zij gewapend de hoofdsteden binnen. Overal stelden zij aan de gouverneurs dezelfde eisen.
Terwijl de fascisten de grondwettige bondslandregeringen gewapend bedreigden, sprong Fey als minister van politie de fascistische rebellen bij door op hetzelfde ogenblik de republikeinse Schutzbund, de enig weerbare organisatie tegen de burgerwachtfascisten, te ontwapenen.
In Schwechat bij Wenen was de gendarmerie er in geslaagd grote hoeveelheden wapens van de arbeiders in beslag te nemen. Fey vond hierin een aanleiding om overal in de huizen van de arbeiders naar wapens te laten zoeken, overal de leiders van de Schutzbund te doen arresteren. Zondag, 11 februari, liet hij tevens een communiqué verspreiden, waarin hij meedeelde, dat de wapenvondsten in Schwechat het bewijs leverden van een “complot van marxistisch-bolsjewistische misdadigers” tegen de staatsmacht, die thans derhalve onbarmhartig tegen de sociaaldemocratie moest optreden. Het was duidelijk: de wapens vondsten van Schwechat moesten de rijksdagbrand van Fey zijn.
De arbeiders geraakten in de grootste opwinding. Dat men hen poogde te ontwapenen en hun Schutzbund-leiders arresteerde op hetzelfde ogenblik, dat de burgerwachten de regeringen van de bondslanden met geweld van wapenen bedreigden om de overgave van het bestuur aan de fascisten of te dwingen, was het bewijs, dat het uur van de beslissing was aangebroken. De arbeiders dachten: op dit ogenblik moeten wij ons geen wapens meer laten ontnemen, willen wij in het eerstvolgende uur van de beslissing strijdvaardig zijn.
Het partijbestuur waarschuwde. Het wilde de strijd vermijden, zolang de regering niet één van die daden deed, die de ganse massa van de arbeiders zou hebben opgezweept, die de volkshartstochten op de spits zou hebben gedreven. Doch de verontwaardiging van een groot deel van de arbeiders was reeds zo groot, dat de waarschuwingen van het partijbestuur niet meer konden baten. Toen twee dagen na de gewapende intocht van de burgerwachten in Linz en de overhandiging van de fascistische eisen aan de gouverneur van Boven-Oostenrijk de politie in het gebouw van de arbeiders van Linz wapens in beslag wilde nemen, stelden de leden van de Schutzbund zich te weer. De storm brak los.
Nog is het niet mogelijk om het verloop van de bloedige opstand van de Weense arbeiders te beschrijven. Want iedere beschrijving zou honderden, die in de gevangenissen van de Weense beulenregering smachten, in gevaar brengen, duizenden, die aan de greep van de Austro-fascisten zijn ontkomen, bedreigen. Slechts in grote trekken kan de geschiedenis van deze dagen nu reeds werden verteld.
De strijd begon met het stilleggen van het werk. De algemene staking is echter geenszins volkomen geslaagd.
De overwegende meerderheid van de spoorwegarbeiders heeft niet meegedaan. De spoorwegarbeiders zijn eens het keurkorps van de Oostenrijkse arbeidersbeweging geweest. Doch de gebeurtenissen van de laatste jaren hebben hen murw gemaakt. Het personeel bij de bondsspoorwegen is binnen enkele jaren van meer dan 100.000 man tot 58.000 gedaald; twee vijfden van het spoorwegpersoneel werden ontslagen. Sedert deze vreselijke aderlating beefde iedere spoorwegarbeider voor ontslag; zij weten bovendien dat nog meer personeel zal worden ontslagen. De angst voor de werkloosheid heeft het spoorwegpersoneel verlamd. Sedert de dictatuur de eens zo machtige personeelsvertegenwoordiging van de spoorwegarbeiders heeft vernietigd, voelen de spoorwegarbeiders zich onbeschermd overgeleverd aan de willekeur van de spoorwegdirectie. De angst zat er bij hen in, zij hadden geen moed meer. Zij bleven aan het werk, toen de kanonnen tegen de gemeentewoningen donderden. Dat de treinen liepen, heeft de ontwikkeling van de algemene staking buitengewoon moeilijk gemaakt. Bij alle vroegere conflicten van de Oostenrijkse arbeiders was de staking bij de spoorwegen het sein tot de strijd voor de gehele arbeidersbeweging geweest; ditmaal bleef dit sein uit. Vele verder gelegen gebieden hoorden het uitbreken van de staking pas laat, wisten zelfs niets van de reden en de aanleiding daarvan. Aldus hadden hele streken geen aandeel in de beweging.
Maar ook in vele andere bedrijven zijn de arbeiders blijven door werken. Zo konden, zeer ten nadele van de beweging, de burgerlijke bladen in de stakingsdagen verschijnen. Hoe moeilijk een algemene staking in een tijd van zo grote en zo lang durende werkloosheid is, hebben deze dagen geleerd. Die arbeiders, die aan de stakingsbeweging niet hebben deelgenomen, zullen het thans vreselijk aan de lijve ondervinden, hoe een triomferende reactie proletariërs behandelt, die zij in historische momenten als niet strijdvaardig heeft leren kennen.
Slaagde de algemene staking slechts onvolledig, het gewapende verzet van de Schutzbund was daarentegen geweldig, imponerend, meeslepend voor de gehele massa. Ook hier waren gaten. In menig district hebben de arbeiders geen ogenblik naar de wapens gegrepen; in veel gevallen hierom, omdat de wapenvondsten van de voorafgaande dagen de Schutzbund hadden ontwapend en de arrestatie van de plaatselijke leiders de mannen had verwijderd, die de verborgen wapens wisten te vinden. In andere plaatsen heeft het de plaatselijke leiding van de Schutzbund aan moed en aanvallende kracht ontbroken. Maar waar de Schutzbund vocht, daar was zijn houding bewonderenswaardig dapper, taai en heldhaftig. Dollfuss zelf heeft in een rede van 17 februari de “heldhaftigheid” van de vechtende Schutzbunders moeten erkennen.
De strijd om het bezit van het partijgebouw in Ottakring, om het Karl Marx Hof, de worsteling van vier dagen om Meidling, om Simmering, om Kaisermühlen en speciaal om Floridsdorf, de slagen bij Steyr en Bruck, de straatgevechten van Linz, dat alles behoort tot de grootste, heldhaftigste conflicten uit de revolutionaire geschiedenis van alle tijden en van alle landen.
Waarmee moet men de geschiedenis van de Weense revolutionaire dagen vergelijken?
Toen de arbeiders van Parijs in het jaar 1871 in opstand kwamen, geschiedde dat onmiddellijk na de belegering van Parijs door het Duitse leger. Nog was het gehele Parijse volk gewapend. Een oorlogsuitrusting van 200.000 man stond ter beschikking van de Commune. Honderden kanonnen bevonden zich in het bezit van de Parijse arbeiders. De bewapening was niet zo verschrikkelijk ongelijk als tijdens deze dagen van Wenen, waar de arbeiders vier dagen lang met oude infanteriegeweren tegen de kanonnen en houwitsers van het bondsleger hebben gevochten.
Toen de arbeiders van Leningrad in maart 1917 tegen het tsarisme in opstand kwamen, was Rusland in de wereldoorlog vervagen, de tsaristische troepen bestonden uit gemobiliseerde boeren en arbeiders, een groot deel van hen liep gedurende de strijd naar de zijde van de arbeiders over. In Wenen stonden de arbeiders tegenover een leger van soldaten, die in de vaste greep van hun aanvoerder tot het laatste ogenblik gedisciplineerd tegen hen vochten.
Toen de arbeiders van Sint-Petersburg voor de tweede maal op 7 november 1917 in opstand kwamen, stonden de soldaten aan hun kant, de regering-Kerenski werd nog slechts door enkele jonkercompagnieën beschermd.
Daarom is de strijd van de Oostenrijkse arbeiders met geen van de laatste grootste revoluties te vergelijken. Nog nooit heeft een revolutionaire arbeidersbeweging tegen zulk een grote technische overmacht van de vijand zo lang, zo taai en zo heldhaftig standgehouden als in de dagen van de Oostenrijkse opstand.
De vijand was in de eerste plaats superieur door haar leiding. De Schutzbund had geen officieren. De oude aanvoerders en onderofficieren uit de oorlogstijd, die de Schutzbundafdelingen moesten leiden, waren voor de slag reeds gearresteerd. De mannen, die hen moesten vervangen, waren vaak jonge mensen, zonder ervaring uit de oorlog. Ook de centrale leiding van de strijd is tekort geschoten. Wij hadden de eersten dag van de strijd een centrale leiding geïmproviseerd. Maar het district, waar zij gevestigd was, viel spoedig in de handen van het bondsleger en de verbinding tussen de standplaats van de leiding en de strijdende groepen in de andere wijken was reeds op de tweeden dag afgesneden door de afzettingsmaatregelen van de militairen. Daardoor waren de aparte strijdgroepen op zichzelf aangewezen. In de grote, door de arbeiders bewoonde gemeentewoningen, achter snel opgeworpen barricades, aan de rand van de stad ook in werkelijke loopgraven, hielden zij tegenover de vijandelijke troepen stand. De tegenstander was laf. Hij waagde het niet om slechts met geweren en machinegeweren gewapende Schutzbundleden met dezelfde wapenen aan te vallen. Hij schoot zijn stellingen met artillerie in puin. Kanonnen en houwitsers, die de Schutzbundleden niet hadden, hebben de strijd beslist.
De grote woonpaleizen, die het rode gemeentebestuur voor de Weense arbeiders heeft gebouwd, zijn door granaten stukgeschoten en vernield. De sociaaldemocraten hebben ze gebouwd, het fascisme heeft ze met zware houwitsers kapot gemaakt. “Gebouwd uit de opbrengst van de woningbelasting” had het Weense gemeentebestuur op haar woningcomplexen geschreven. “Vernield uit de opbrengst van de trefferlening”, voegt de Weense volksmond daar thans aan toe.
Het is een infame leugen van de fascisten, dat het doorzoeken van de Weense woningcomplexen zou hebben aangetoond, dat zij bij voorbaat waren aangelegd en gebouwd als vestingen. Deze doorzichtige leugen moet het gebruik van artillerie rechtvaardigen. De burger begrijpt, dat men woningen bouwt, opdat zij rente aan de eigenaars afwerpen. Wanneer men woningen bouwt, die weliswaar aan 60.000 gezinnen een leven in licht en lucht en gezondheid verschaffen, maar voor niemand rente opleveren, dan zijn die woningen met geen ander doel gebouwd dan om dienst te doen in de burgeroorlog...
Na een strijd van vier dagen zijn de Oostenrijkse arbeiders overwonnen. Heeft dat zo moeten zijn? Hadden zij kunnen overwinnen? Na de ondervindingen van deze vier dagen mag men zeggen: wanneer de spoorwegarbeiders hadden gestaakt, wanneer de algemene staking zich over het gehele land zou hebben uitgebreid, wanneer de Schutzbund de ganse massa van de arbeiders in het gehele land met zich zou hebben meegesleept, dan zou de regering er nauwelijks in zijn geslaagd meester te worden van de toestand.
Dit heeft het partijbestuur steeds gevreesd: dat de Schutzbund alleen in de strijd zou blijven staan, dat de grote massa van de proletariërs weliswaar met zeer veel sympathie, maar toch lijdelijk de strijd zou volgen. Daarom heeft de partij de strijd niet eerder willen beginnen, dan nadat een daad van de tegenstander de woede en de hartstochten van de ganse arbeidersklasse zou oproepen. Dat was de rede en de betekenis van genoemde vier punten. De provocaties van de dictatuur en de verbittering van de strijdvaardigste groepen van de arbeidersklasse hebben dezen politieke opzet doorkruist. De Schutzbund-leden van Linz kwamen in actie op een ogenblik, waarop de daad, die veel grotere massa’s in opstand zou hebben gebracht, wel onmiddellijk dreigde, maar nog niet een feit was.
De Oostenrijkse Schutzbund is dus na een heldhaftig verzet overwonnen. Maar al zijn de arbeiders overwonnen, toch zijn zij in eer en in roem ondergegaan. In Italië heeft de arbeidersklasse de mars van Mussolini naar Rome niet met verzet kunnen beantwoorden. In Duitsland zijn de sociaaldemocratische en de communistische partij zonder strijd aan het nationaal-fascisme onderworpen. In Oostenrijk heeft de weerbare elite van het proletariaat getoond, hoe vrijheidslievende arbeiders zich weren, wanneer hun vrijheid bedreigd wordt. Geslachten van arbeiders zullen hun kinderen van de heldendaden van de Oostenrijkse Schutzbund-leden vertellen, hun zonen opvoeden in de geest van de strijders voor de vrijheid van de Oostenrijkse arbeiders. Uit het vergoten kostbare proletariërbloed zal het zaad rijk opgaan. Uit de herinnering aan onze gevallenen en standrechtelijk ter dood gebrachte, uit de roem van hun strijd, uit de haat tegen de moordenaars, die vrouwen en kinderen in de gemeentewoningen hebben omgebracht, tegen hun beulen,- die zwaargewonde naar de galg sleepten, tegen hun medeschuldigen — ook al juichen deze in katholieke bisschopsstoelen of in Joodse krantenredacties het werk van de beulsregering toe, zal de Oostenrijkse sociaaldemocratie zegevierend herrijzen. Gekleurd met het bloed van onze helden, zal de rode vlag eens weer over Wenen, eens weer over Oostenrijk waaien.
Een ontzaglijken indruk hebben de Weense dagen van strijd in de gehele proletarische wereld gemaakt. In Engeland en in Frankrijk, in België en in Holland, in Zwitserland en in Tsjecho-Slowakije, overal, van Spanje tot de Baltische landen, in het rode Rusland, aan gene zijde van de Oceaan, in Amerika, overal hebben de arbeiders in grote demonstraties voor het strijdende proletariaat van Oostenrijk betoogd, overal heeft het proletariaat zijn moordenaars en beulen vervloekt. De socialisten van de gehele wereld hebben het als een beschamende, als een jammerlijke aanmoediging van de internationale reactie, als een noodlottige verzwakking van de arbeidersklasse van alle landen gevoelt, dat de Duitse arbeidersklasse zich zonder verzet aan het fascisme heeft laten onderwerpen. Zij allen zijn er fier op en voelen er zich door gesterkt, dat de Oostenrijkse arbeiders met het geweer in de hand zich tegen het fascisme te weer hebben gesteld, dat zij, door de voorkeur te geven aan een wanhopige strijd boven een weerloze onderwerping, de revolutionaire eer van het internationale socialisme hebben gered, het revolutionaire verzet van de arbeiders van de gehele wereld hebben aangemoedigd en versterkt, de fascistische reactie in de gehele wereld een dreigende waarschuwing hebben gegeven. Het proletariaat van de gehele wereld was trots op het rode Wenen om zijn vreedzame socialistische prestaties, om zijn woningbouw, om zijn voorbeeldig werk van sociale voorzorg en zijn onderwijshervorming. Thans is voor de arbeidersklasse van de gehele wereld het rode Wenen nog groter geworden door zijn revolutionaire daad, door zijn heldendom, door zijn vergoten bloed ter wille van de vrijheid. Trotser dan ooit tevoren zingen de arbeiders in alle talen van de beschaafde wereld Brugel’s lied over de arbeiders van Wenen:
D’rum weh du flammende,
Du rote Fahne
Voraus dem Wege, de wir zieh’n,
Wir Bind van de Zukunft getreue Kampfer,
Wir sind die Arbeiter von Wien.
Naast het geschut, de pantserwagens, de mijnenwerpers en de waarnemingsvliegtuigen had de dictatuur nog een ander wapen op ons voor: de radio. De zendstations, militair sterk bewaakt, waren in haar handen gebleven. Onze hoop daartegenover kortegolfzenders te doen functioneren, heeft zich niet verwezenlijkt.
De radio heeft van het eerste ogenblik of leugenachtige berichten over overwinningen van de “staatsexecutieve”, over nederlagen van de Schutzbund, over de ineenstorting van de opstand verspreid. De gevolgen daarvan zijn zeer groot geweest. Veraf gelegen gebieden, die eerst per radio van de gebeurtenissen hoorde, meende, dat de opstand reeds bij voorbaat was onderdrukt en zij hebben zich daarom niet aangesloten.
Door een andere leugen, die de radio verspreidde en die ook stond te lezen in door regeringsvliegtuigen overal naar beneden geworpen strooibiljetten, heeft de regering gepoogd de deelhebbers aan de opstand te demoraliseren. Zij trachtte hun wijs te maken, dat de leiders al voor of bij het begin van de strijd waren gevlucht en de arbeiders “op de barricade alleen gelaten” hadden. In werkelijkheid werden bijna alle leiders van de sociaaldemocratische partij en van de moderne vakbonden reeds maandag tegen de middag gearresteerd; zij, die de regering belasterde, zaten in de gevangenissen van de dictatuur. Van de bekende leiders hebben alleen Julius Deutsch en ik ons aan een arrestatie onttrokken. Juist ons beide had Dollfuss het liefst laten ophangen. Dat zijn handlangers juist ons beide niet vonden, heeft hem in hoge mate geërgerd. Daarom richtte zich juist tegen ons beide de grofste laster: wij zouden voor de strijd reeds zijn gevlucht.
Ik moet op dozen laster antwoorden. Niet om onszelf wil, maar ter wille van de partij. Want deze laster is er op uit om het vertrouwen van de arbeiders in de partij te ondermijnen. Weliswaar moet ik voorzichtig en gereserveerd antwoorden. Geen plaats en geen uur mag ik met nauwkeurigheid vermelden. Want medestrijders, die in de dagen van strijd aan onze zijde vochten, zijn in de macht van de vijand. Ik mag geen woorden gebruiken, die hun positie in gevaar zou kunnen brengen…
Maandagmiddag begaven Deutsch en ik in een Weens arbeidersdistrict ons naar de zetel van de centrale leiding. Dat wij daar waren, heeft ons voor de politie onvindbaar gemaakt. De centrale leiding heeft de verbinding met de strijdende groepen in Wenen en, voor zover dat mogelijk was, ook in de provincie tot stand gebracht en gehandhaafd. Maar de leiding heeft onder buitengewoon moeilijke omstandigheden moeten werken, het district, waar zij haar zetel had, viel in handen van de regeringstroepen. Niettemin hebben wij, ieder ogenblik door arrestatie bedreigd, ons werk daar tot dinsdagmorgen vroeg voortgezet. Dinsdag vroeg was het niet meer mogelijk; onze verbindingsmannen, die berichten binnenbrachten en met instructies weggingen, stuitten reeds onmiddellijk voor het huis, waarin wij werkten, op patrouilles van de militairen en de politie.
Dinsdagmorgen vroeg verdeelde wij daarom de leiding en verplaatsten haar naar twee andere zetels. Maar enkele uren later waren ook de wijken, waarin deze nieuwe zetels lagen, in handen van de vijand, ook daar viel niets meer te beginnen. Wij probeerden toen in contact te komen met één van de nog vechtende groepen. Maar deze poging stuitte af op de militaire afzetting, waar wij niet doorheen konden. Ook onze verbindingsmannen konden er niet meer doorheen. Van de nog strijdende groepen waren wij dus volkomen afgesneden. De politie zat ons op de hielen. Ik word ondanks mijn verkleding op straat herkend. Deutsch, reeds gewond, ontkwam door een schier wonderlijk toeval aan de arrestatie; politie doorzocht het huis, waarin hij zich juist op dat ogenblik bevond, doch bemerkte zijn aanwezigheid niet. Zonder verdere mogelijkheid om aan het laatste verzet leiding te geven, hadden wij de keus tussen rustig onze arrestatie afwachten of vluchten. Pas toen in de gehele stadswijk, waar wij ons ophielde, ieder verzet was afgelopen en alle hoop op een wending was verdwenen, besloten wij de poging te ondernemen de Tsjecho-Slowaakse grens te bereiken.
Reeds voor ons waren enkele groepen arbeiders in Bratislava aangekomen. Weinige uren na onze aankomst overschreden 47 Schutzbundleden, die zich uit de gevechten van Floridsdorf hadden teruggetrokken, met volle wapenuitrusting de Tsjecho-Slowaaksche grens. Afdelingen van de burgerwachten, die hen volgde, hadden zij tot aan de grens op een afstand weten te houden.
Wij waren veel langer in Wenen, dan de regering meende. Toen minister Schuschnigg voor de microfoon vertelde, dat wij de arbeiders “alleen op de barricade gelaten” hadden, zaten wij in de zetel van de centrale leiding. Toen vice-kanselier Fey per radio meedeelde, dat wij in Praag waren aangekomen, vertoefde wij nog steeds in Wenen. Daar bovendien Fey nog vertelde, dat wij ons voor onze vlucht “rijkelijk van geld voorzien” hadden, wil ik deze ridderlijke tegenstander wel verraden, dat ik bij mijn overschrijden van de grens 105 schilling op zak had, Deutsch nog minder.
Wij zijn verslagen. En ieders hoofd wordt gepijnigd door de vraag, of wij door politieke fouten, die wij begingen, door eigen schuld, de bloedige ramp hebben veroorzaakt.
Sommigen zeggen: onze politiek was sedert jaren te dogmatisch, te radicaal, te onverzoenlijk, veel te “links” geweest. Daardoor heeft zij de ineenstorting van de partij in de hand gewerkt. Anderen redeneren omgekeerd: onze politiek demonstreerde te veel angst, was al te aarzelend, het zou ons hebben ontbroken aan revolutionaire drang, die alleen in staat zou zijn geweest de ganse arbeidersmassa mee te sleepen, wij zouden de strijd al te lang hebben uitgesteld en daardoor schuldig staan aan de nederlaag, wij zouden veel te “rechts” zijn geweest.
Waar ligt de waarheid? Dat wij fouten hebben gemaakt, staat buiten twijfel; slechts hij, die niets doet, maakt geen fouten, deze fouten vrijmoedig te erkennen, heeft zijn nut, want uit onze ervaringen kunnen nageslachten veel leren. Ik kan onze tekortkomingen des te eerder erkennen, omdat ik er niemand anders door belast, want voor de begane fouten ben ik meer verantwoordelijk dan iemand anders.
In april 1932 toonde de landdag, en gemeenteraadsverkiezingen een sprongsgewijze toeneming van het nationaal-socialisme in Oostenrijk. De liberale Groot-Duitsers, sedert het gedwongen ontslag van Schober in de oppositie, en de nationaal-socialisten, eisten nieuwe verkiezingen voor de nationale raad (parlement). De katholieken waren voor nieuwe verkiezingen doodsbenauwd. Indien wij ons op dat ogenblik bereid hadden verklaard in het parlement te stemmen tegen het uitschrijven van verkiezingen en wanneer wij tegelijkertijd de regering Buresch, die toen nog aan het bewind was, de verzekering hadden gegeven, dat wij haar net zo zouden “dulden” als de Duitse sociaaldemocratie het de regering Bruning heeft gedaan, dan zouden wij de vorming van een coalitieregering van de katholieken met de plattelanders en de burgerwachten wellicht hebben kunnen voorkomen. Wij deden dat niet. Wij achtten nieuwe verkiezingen voordelig; de nationaal-socialisten zouden dan in het parlement komen, zij zouden verplicht zijn partij te kiezen ten opzichte van de concrete economische en politieke vraagstukken en hun demagogie zou door ons kunnen worden ontmaskerd. Na de ondervindingen van de Duitse sociaaldemocratie vreesde wij in de toestand van de “duldingspolitiek” te komen. Wij waren van mening, dat alleen een krachtige oppositiepolitiek van de sociaaldemocratie zou kunnen verhoede, dat de door de economische crisis verkommerde en verbitterde massa naar het nationaal-socialisme zou overlopen. Het gevolg van onze houding was, dat de katholieken een bondgenootschap sloten met de burgerwachten en dat Dollfuss zijn regering met Fey vormde. Wij hadden bij de verkiezingen in de herfst van 1930 de eerste coalitieregering van de katholieken met de burgerwachten, de regering Vaugoin-Starhemberg, overwonnen; wij hebben in 1932, door deze ondervinding op een dwaalspoor gebracht, niet ingezien, dat in een tijd, waarin het fascisme in Duitsland een stormloop deed naar de macht, de deelneming van de fascisten aan de regeringsmacht in Oostenrijk veel gevaarlijker moest worden. Onze houding na de verkiezingen van 1932 was bijgevolg wellicht een fout; het was een “linkse” afwijking.
Wij hebben nog zulk een fout gemaakt. Toen de regering Dollfuss-Fey een proteststaking van twee uur van de spoorwegarbeiders, die op 1 Maart 1933 had plaats gehad, met strafmaatregelen tegen de spoorwegarbeiders beantwoordde, trachtten wij dat op 4 maart door een voorstel in het parlement te verhinderen. Daar de regering slechts een meerderheid van een enkele stem had, kwam het op iedere stem aan. Wij verloren echter een stem, omdat Renner als voorzitter van het parlement niet kon meestemmen. Wij meende het voor de spoorwegarbeiders niet te kunnen verantwoorde, door Renner’s positie als voorzitter, een nederlaag te lijden bij de stemming en daardoor honderden spoorwegarbeiders aan straf prijs te geven. Bijgevolg heeft Renner op mijn advies zijn post als voorzitter neergelegd. Daarop namen, wat wij niet voorzien hadden, ook de katholieke en de Groot-Duitse vice-presidenten ontslag. De volgende dag behaalde Hitler in Duitsland zijn grote verkiezingsoverwinning; wij hadden er in onze ijver om de door wraak van de regering bedreigde spoorwegarbeiders in bescherming te nemen niet aan gedacht, welk een directe invloed de omwenteling in Duitsland op Oostenrijk zou kunnen hebben. Wij gaven door Renner’s ontslag de regering Dollfuss het voorwendsel in handen om het parlement uit te schakelen. Dat was zonder enigen twijfel een fout, ook dat was een “linkse” afwijking.
Het parlement was uitgeschakeld. Er kwam een dictatuur. De poging om op 15 maart het werk van het parlement te hervatten, werd door Dollfuss met geweld verhinderd. Wij hadden daarop de 15de maart met de algemene staking kunnen antwoorden. Nimmer waren de voorwaarden tot een succesvolle strijd zo gunstig als op die dag. De Duitse contrarevolutie, die juist toen in stormachtig tempo ging, had in Oostenrijk de massa wakker geschud. De arbeidersmassa verwachtte het teken tot de strijd. De spoorwegarbeiders waren toen nog niet zo geïntimideerd als elf maanden later. De militaire organisatie van de regering was toen veel zwakker dan in februari 1934. Toen hadden wij het wellicht kunnen winnen. Doch wij schrikten voor de strijd terug. Wij meenden nog door onderhandelingen tot een vreedzame oplossing te kunnen komen. Dollfuss had beloofd, dat hij binnenkort, begin maart of begin april, over een hervorming van de grondwet en het reglement van de volksvertegenwoordiging met ons zou onderhandelen; wij waren toen nog dwaas genoeg om in een belofte van Dollfuss vertrouwen te stellen. Wij hebben de strijd uitgesteld, omdat wij het land de ramp van een bloedige burgeroorlog wilde besparen. De burgeroorlog is elf maanden later toch uitgebroken, maar onder voor ons veel ongunstiger voorwaarde. Het was een fout, de noodlottigste van onze fouten. En ditmaal was het een afwijking naar “rechts”.
Was onze politiek te “links” of te “rechts”? Er is geen strategie, die vooruit kan zeggen, of men de overwinning onder alle omstandigheden in de aanval of onder alle omstandigheden in de verdediging kan behalen, of men de beslissing altijd over de linkerkant of altijd over de rechterkant kan krijgen. De problemen van proletarische tactiek in tijde van stormachtige ontwikkeling zijn veel te gecompliceerd, dan dat zij zich zouden laten reduceren tot de tegenstelling “links” en “rechts”. De fouten, die wij hebben begaan, waren soms “linkse”, dan weer “rechtse” afwijkingen van de weg, waarvan wij thans, bij het nakaarten, met kennis van de latere gebeurtenissen, kunnen vermoeden, dat hij de juistere zou zijn geweest.
Doch, ofschoon wij geenszins de fouten willen ontkennen, die wij hebben gemaakt, was de Oostenrijkse contrarevolutie na de overwinning van het fascisme in Duitsland nog wel te keren? Had een andere politiek, had een andere tactiek, haar kunnen verhoede? Waren wij, wanneer wij ons na de aprilverkiezingen van 1932 hadden vastgelegd op een duldingspolitiek ten opzichte van de regering Buresch, niet eerst recht in het spoor van de Duitse sociaaldemocratie gekomen? Zou, wanneer Renner op 4 maart zijn post als president eens niet had neergelegd, de door de revolutie in Duitsland verschrikte regering niet een ander voorwendsel hebben gevonden om het parlement uit te schakelen? Zou, wanneer wij op 15 maart 1933 het sein tot het verzet hadden gegeven, de burgeroorlog niet hebben geleid tot een coalitie van de Marten met de bruinen, wier onderlinge vijandschap toen nog niet zo erg was als thans en zouden wij daardoor Oostenrijk niet hebben prijsgegeven aan Hitler?
De Hongaarse sociaaldemocratie heeft in 1919, de Italiaanse tot aan 1922, een “linkse”, revolutionaire, aan het communisme verwante politiek van staatsmanschap gevoerd —, zij eindigde in beide landen met een catastrofe. De Duitse sociaaldemocratie heeft omgekeerd een politiek van staatsmanschap gevoerd, een zeer nationale, een zeer “rechte” weg bewandeld, en zij, eveneens, is verslagen. Wij hebben in Oostenrijk getracht een middenweg te gaan tussen de Italiaans-Hongaarse en de Duitse uitersten, wij zijn eveneens overwonnen. De oorzaken van de nederlagen van de arbeidersklasse liggen blijkbaar dieper dan in de tactiek van hun partijen, blijkbaar dieper dan in sommige tactische fouten.
Op de dag van onze nederlaag zei een democratisch burger: “Het ongeluk van de Oostenrijkse sociaaldemocratie was Breitner”. Uit belastingopbrengsten mooie arbeiderswoningen bouwen, om deze, door geen rente voor geleend kapitaal belast, aan arbeiders, aan werklozen goedkoop te kunnen verhuren; de rijkdom, de weelde, het genot belasten om voor de armen goedkope woningen te bouwen, de openbare voorzorg uit te breiden, een moderne school voor hun kinderen te kunnen stichten, neen, dat kan de bezittende klasse niet verdragen. Gij zegt: onze schuld is Breitner’s belastingpolitiek geweest? Gij zegt daarmee slechts: het was onze schuld, dat wij socialisten zijn.
Op de dag van onze nederlaag schreef een kapitalistisch blad, dat de sociaaldemocratie hierdoor is ten gronde gegaan, omdat zij geen oog had voor hetgeen economisch noodzakelijk was. Zij had hiervoor geen besef, toen zij zich zo hardnekkig verzette tegen afbraak van de huurderbescherming. Economische noodzakelijkheid? Het is de noodzakelijkheid van kapitalistische winst en kapitalistische rente. Het was onze schuld, dat ons de menselijke noodzakelijkheid om slecht betaalde halfwerklozen, werklozen proletariërs, aan de grond geraakten kleine middenstanders een dak boven het hoofd te houden nader aan het hart lag dan de “economische noodzakelijkheid” van winst en rente.
Reeds voor onze nederlaag hoorde wij van burgerlijke zijde meer dan eens: de dictatuur is noodzakelijk geworden, omdat de sociaaldemocratie in het parlement de verslechting van de sociale wetgeving, onhoudbaar geworden in een tijd van economische crisis, heeft verhinderd. Inderdaad, de democratie moest worden vernietigd, het socialisme moest bloedig worden onderdrukt, opdat de werkgevers de arbeidswetgeving konden uithollen, zich van de “sociale lasten” bevrijden, de vakbeweging, die aan uitbuiting paal en perk stelde, konden vernietigen.
De economische crisis heeft de klassentegenstellingen verscherpt. Ongetwijfeld, de Oostenrijkse bourgeoisie is door de crisis verarmd. Maar de verarmde ondernemer is een tegenstander, die het proletariaat veel dieper haat dan een rijke ondernemer, wiens zaken goed gaan. Laatstgenoemde laat van zijn rijk gedekte tafel graag een paar kruimels voor de arbeider vallen, maar eerstgenoemde weet, om zich van het dreigend bankroet te redden, geen ander middel dan loondruk en “afbraak van de sociale lasten”.
De economische crisis heeft de kleinburger en de boer geproletariseerd; de burgerlijke democratie heeft de massa niet voor de crisis kunnen behoede. Zij kon hen van de crisis niet vrijwaren, niet omdat zij democratie is, maar omdat zij burgerlijke democratie is, democratie op de grondslag van kapitalistische eigendoms- en productieverhoudingen. Dat heeft de massa van de kleine burgers en van de boeren echter niet begrepen. Aan lagerwal geraakt, verbitterd, hebben zij zich van de democratie in het algemeen afgekeerd, hebben zij iets nieuws gezocht, iets, dat nog niet was verbruikt, dat nog niet was gecompromitteerd, hetwelk hen zou kunnen redden. Op die manier werden zij rijp voor het fascisme. Kleinburger- en boerenzoons lieten zich door agenten van de burgerwachten aanwerven. Aldus kwamen zij onder de leiding van de aristocratische grootgrondbezitters en van de keizerlijke en koninklijke generaals, die de burgerwachtbataljons commanderen, onder de leiding van de door de revolutie van 1918 onttroonde klassen.
En in dezelfde tijd, toen de kapitalistische bourgeoisie zich tegen de democratie keerde, teneinde de macht van de vakbeweging te breken, de sociale veroveringen van de arbeiders ongedaan te kunnen maken; in dezelfde tijd, toen de aristocraten en generaals uit verkommerde kleinburgers en boerenzoons een leger hadden vergaard om de gehate democratie te vernielen, hun staat, de autoritaire staat, de vooroorlogse staat, die zij hadden beheerst, te herstellen, in diens zelfde tijd was de weerstandskracht van het proletariaat buitengemeen verzwakt: meer dan een derde van de arbeiders uit de werkplaatsen van de productie verwijderd, de overigen bang voor hun brood.
Sedert het jaar 1848 is op iedere grote historische wending in Duitsland een soortgelijke wending in Oostenrijk gevolgd. Toen het liberalisme van de grootbourgeoisie in Duitsland aan de macht kwam, kreeg ook Oostenrijk zijn “liberale regering”. Toen Bismarck in 1878 zich van het liberalisme losmaakte, kwam ook in Oostenrijk voor de liberale heerschappij een feodaal-klerikale regering in de plaats. Op de socialistenwetten van Bismarck volgde de uitzonderingstoestand van de regering Taaffe. Toen de socialistenwetten in Duitsland vielen, werd ook in Oostenrijk de uitzonderingstoestand opgeheven. Op de 9de november 1918 viel het Duitse keizerrijk; drie dagen later was Oostenrijk een republiek. De ontwikkeling in Duitsland heeft steeds die in Oostenrijk bepaald. Zo was het ook thans: toen Hitler de Duitse democratie en het Duitse socialisme neersloeg, achtten ook in Oostenrijk de aristocraten, de generaals en de kapitalisten het ogenblik gekomen om ook hier een fascistische dictatuur op te richten, ook hier de sociaaldemocratie en de vakbeweging te vernietigen.
De aristocraten en de generaals, wier idealen in het Habsburgse verleden liggen, en met hen het katholieke klerikalisme, willen echter niet, dat Oostenrijk onder de heerschappij van Hitler komt. Doch zij willen van de door Hitlers overwinning op de democratie en de arbeidersklasse ontstane “antimarxistische” conjunctuur gebruik maken om ook hier de democratie, en de arbeidersklasse neer te slaan, een inheems fascisme te vestigen.
Toen na 5 maart 1933 de nationaal-socialistische vloed ook in Oostenrijk hoog steeg en Hitler zijn strijd om het bezit van Oostenrijk begon, zou het voor de hand hebben gelegen, dat alle aan de aansluiting bij het Derde Rijk vijandige krachten zich tegen het bruine gevaar zouden hebben aaneengesloten. Maar dat wilde niet de aristocraten en de generaals, die het oude Habsburgse Oostenrijk wensten te herstellen, dat wilde niet de kapitalisten, die uit waren op de onderwerping van de vakbeweging en de “afbraak van de sociale lasten”, dat wilde niet de kerkvorsten, die, zoals de Jezuïetenpater Bichlmayer verklaarde, liever de “fascistische tucht” hebben dan de democratie, die aan vrijdenkers vrijheid van propaganda geeft. Zij allen bij elkaar wilde dat niet. Zij hadden dan immers de “antimarxistische” conjunctuur ongebruikt laten voorbijgaan! Derhalve opende zij de strijd op twee fronten, tegelijk tegen de nationaal-socialisten en tegen de sociaaldemocratie. In de strijd tegen ten minste zeventig procent van het eigen volk moesten zij in toenemende mate van gewelddadige middelen gebruik maken, moesten zij alle vertegenwoordigende lichamen uitschakelen, moesten zij voor de toekomst streven naar de algehele afschaffing van alle algemene volksstemmingen om zich aan de macht te houden. Aldus moesten zij de tegenstellingen verscherpen tot het ogenblik, waarop de arbeidersklasse nog slechts te kiezen had tussen smadelijke overgave of wanhopig verzet.
Thans hebben zij in hun klassenstrijd tegen de arbeidersklasse overwonnen. Thans is hun leus: “Weg met de klassenstrijd”. Inderdaad, wanneer de arbeidersklasse rechteloos, weerloos, onmachtig de klassenheerschappij van de kapitalisten en van de grootgrondbezitters, van de oude generaals en van de kerkelijke hiërarchie moet dragen, zonder zich tegen hen te kunnen verzetten, is er dan nog klassenstrijd? De verzoening van de klassen, die zij proclameren, nadat zij arbeiders en arbeidersvrouwen en arbeiderskinderen hebben vermoord, verminkte gevangenen hebben opgehangen; de arbeiderswoningen in elkaar hebben geschoten, betekent in werkelijkheid de volledige onderwerping van de arbeidersklasse aan de dictatuur van de heersende klassen. Maar de heren vergissen zich. Zij zullen zeer spoedig tot de ontdekking komen, dat met hun overwinning in een klassenveldslag de klassenstrijd nog lang niet beslist is.
Het grote gebouw van de sociaaldemocratische organisatie in Oostenrijk is vernietigd. Maar de overtuiging van de 600.000 georganiseerde sociaaldemocraten in Oostenrijk valt niet te vernietigen.
Ongetwijfeld —, er zullen overlopers zijn. Zoals er in 1918 novembersocialisten zijn geweest, zogoed zal men thans Februaripatriotten vinden. Velen, die alleen om persoonlijk materiële voordelen naar de partij zijn gekomen, zullen afvallen, tal van angstigen zullen zich terugtrekken en er zullen nog veel meer arme mensen met wrok in het hart een overtuiging moeten huichelen, die niet de hunne is om het beetje brood voor vrouw en kind te redde. Maar de kern van de partij, door het vuur van de strijd gelouterd, zal stand houden.
De Oostenrijkse arbeiders zijn in het organiseren geschoold. Zij zijn meesters in de kunst van organisatie. Zij zullen spoedig weer hun organisaties hebben. Het verbod van de nationaal-socialistische partij heeft niet kunnen verhinderen, dat de nazi’s thans veel sterker zijn dan toen hun partij werd verboden. Het verbod van de sociaaldemocratische partij zal nog veel minder kunnen verhinderen, dat de sociaaldemocratie in nieuwe vormen zal voortleven.
Wat wij thans in Oostenrijk nodig hebben en moeten maken, zal geen democratische massaorganisatie met honderdduizenden leden behoeven te zijn. Het zal een organisatie moeten zijn van straf gedisciplineerd kader, dat zich er op zal moeten instellen de massa in de bedrijven en in de stempellokalen voor te lichten, te beinvloede en gereed te maken voor de komende strijd. In de eerste plaats zal het er op aankomen te verhinderen, dat de arbeiders onder de invloed van anderen komen. Dat Dollfuss en Fey de arbeiders voor zich zouden kunnen winnen, behoeft niet te worden gevreesd. De arbeidersklasse haatte reeds voor de 12de februari deze heren, die onze vrijheidsrechten hebben verkracht en onze sociale veroveringen hebben te niet gedaan. Nog veel meer haat zij dan de moordenaar van vrouwen en kinderen, die hun zwaar geschut op de woningen van de gemeente hebben gericht. Veel groter is het gevaar, dat het nationaal-socialisme in toenemende mate vat zou kunnen krijgen op de arbeiders. Reeds bij het einde van de strijd hoorde wij Weense arbeiders zeggen: “Thans blijft ons niets anders meer over dan samen te gaan met de nazi’s tegen Dollfuss”. Menige arbeider dekt heden: “Wanneer de nazi’s ons slechts beloven Dollfuss en Fey op te hangen, dan doen wij met hen mee”. Daarin ligt een ernstig gevaar. Dit gevaar te bestrijden is onze eerste plicht.
Laat ons niet vergeten, wat Hitler in Duitsland heeft gedaan. De doodsvijand van de Duitse arbeiders is ook onze vijand. De arbeidersklasse mag zich door een nog zo heilige en gerechtvaardigde toorn over de kleine tirannen in het eigen land er niet toe laten verleide de bloeddorstige grote despoot van het Derde Rijk de heerschappij over Oostenrijk te geven.
Alles dient te worden gedaan om het binnendringen van het Duitse nationaal-fascisme in de Oostenrijkse arbeidersbeweging te verhinderen. Maar boven deze taak uit zal de sociaaldemocratie in Oostenrijk zelfs binnen niet al te lange tijd voor een veel grotere historische taak, worden gesteld.
De dictatuur Dollfuss-Fey zal niet tang duren. Hitler heeft kunnen steunen op de straf gedisciplineerde militaire organisatie van zijn S.A. en S.S., Mussolini kon hetzelfde doen met zijn zwarthemden. Het Oostenrijkse fascisme beschikt niet over zulk een fascistische geweld; organisatie. Het heeft daarvoor het Vaderlandse Front Maar dat zijn geen S.A. en geen zwarthemden. Dat is een samenraapsel van joodse bourgeois, die bang zijn voor het antisemitisme van Hitler, van monarchistische aristocraten, van klerikale kleinburgers, van burgerwachten, die dagelijks tegen Dollfuss muiten en hem afpersen, van Oostmarkse stormscharen, die tegen de burgerwachten werden georganiseerd, van een groot aantal arme duivels, van wie de ene helft sociaaldemocraten en de andere helft nationaal-socialisten zijn, die beide het rood-wit: rode bandje slechts dragen om hun baantje niet te verliezen of een baantje te krijgen. Zulk een mengelmoes is geen krachtige pijler voor een duurzame fascistische dictatuur.
Tussen de katholieken, boeren en kleinburgers enerzijds en de aristocraten, die de burgerwachten commanderen, anderzijds, bestaan scherpe tegenstellingen. Zij intrigeren tegen elkaar. Zij wapenen zich tegen elkaar. Het is zeer wel mogelijk, dat de fascistische dictatuur uitloopt op een strijd tussen de fascisten onder elkaar. Het uiteenvallen van het Austro-fascistische front in twee elkaar bestrijdende groepen kan ons zeer spoedig gelegenheden bieden, als wij er maar bij zijn, bereid zijn en sterk genoeg zullen zijn om van deze gelegenheden gebruik te waken.
Maar zelfs wanneer het Austro-fascistische front niet uit elkaar valt, wanneer Dollfuss ook in de toekomst trouw en gehoorzaam de bevelen van Fey uitvoert en de katholieke boeren en kleinburgers zich gehoorzaam onderwerpen aan de commanderende aristocraten en generaal van de burgerwachten, dan nog staat het Austro-fascisme tegenover een gevaarlijken vijand.. De massahaat, dien de bloedige onderwerping van de opstand heeft gewekt, zal het nationaal-socialisme versterken. De ontbinding van onze partij, van onze jeugdorganisaties in het bijzonder, heeft dijken weggesleurd, die de bruinen vloed tot dusver tegenhielden. Het zou nog wel eens kunnen gebeuren, dat de overwinnaars van heden steun en redding zouden moeten zoeken bij de overwonnenen tegen het nationaal-socialisme. Hoe kan Dollfuss vermijden, dat hij in zulk een toestand komt? Hij kan trachten het met Hitler eens te worden. Of hij kan zijn toevlucht zoeken in een restauratie van de Habsburgers.
Nog pas kort geleden heeft Dollfuss de weg naar Hitler gezocht. Het is zeer wel mogelijk, dat deze grote strijder voor de onafhankelijkheid van Oostenrijk dien weg morgen andermaal zal zoeken. Doch iedere zwartbruine coalitie in Oostenrijk, achter welk masker zij zich ook moge verbergen, zou slechts de eerste stap zijn naar de “gelijkschakeling”, naar de verandering van Oostenrijk in een tweede Danzig, naar de feitelijke aansluiting van Oostenrijk bij het Derde Rijk. En aansluiting staat zonder enige twijfel gelijk met een Europese oorlog.
Dollfuss kan trachten de anderen weg te bewandelen: de weg naar Habsburg. Het herstel van een Oostenrijks-Hongaarse monarchie onder de scepter van de Habsburgers is het eigenlijke doel van Fey, het doel van de aristocraten en van de generaals, die over de burgers wachten het bevel voeren; het kan de laatste toevlucht van de dictatuur zijn. De sociaaldemocratie moest worden neergeslagen om voor de keizer de weg te banen. Heersen de Habsburgers maar eerst weer over Oostenrijk en Hongarije, dan kan de dictatuur Oostenrijk met Hongaarse bajonetten bedwingen. Hongarije krijgt daarvoor in ruil terug, dat de zonen van de Oostenrijkse arbeiders, boeren en burgers met hun bloed voor de koning van Hongarije, Slowakije en Kroatië zullen heroveren.
Een utopie? Geenszins. De eerste daad van Dollfuss na de onderwerping van de arbeiders was een afspraak over een bijeenkomst met Mussolini en Gombos. Het Italiaans-Oostenrijks-Hongaarse bondsgenootschap is in de maak.
De onderwerping van de Oostenrijkse sociaaldemocratie heeft beide wegen vrij gemaakt: de weg naar Hitler en de weg naar Habsburg. Maar beide wegen leiden naar oorlog. Europa zal nog ondervinden, welke pijlers de Europese vrede met de Oostenrijkse sociaaldemocratie heeft verloren.
Doch zoals de contrarevolutie tot oorlog leidt, zo zal ook de oorlog tot revolutie leide.
Of de dictatuur vastloopt op de klassentegenstellingen in haar eigen kamp of dat zij schipbreuk lijdt op de klippen tussen het Austro-fascisme en het nationaal-fascisme of haar redding zal pogen te zoeken is een akkoord met Hitler of in het herstel van de Habsburgers, haar dagen zijn geteld. Op de duur zullen geen dertig procent van het volk over zeventig, geen dorpen over grote steden, geen klerikalisme over een voor twee derde niet klerikaal volk de dictatuur kunnen handshaven.
De gelegenheden, waarvan wij gebruik kunnen maken, zullen komen. Het gaat er om te zorgen, dat wij gereed staan er van gebruik te maken.
De dag van de vergelding, de dag van de revanche, de dag van de overwinning, zal komen. Op de dag van de overwinning zullen de Oostenrijkse arbeiders met wapperende rode vanen naar de graven van onze gevallenen en van onze ter dood gebrachte trekken, met onverwoestbare dankbaarheid gedenkend de helden van de Oostenrijkse vrijheidsstrijd.