Pieter Wiedijk (J. Saks)

Aan F. van der Goes


Geschreven: 6 maart 1921
Bron: De Nieuwe Tijd, 26e jaargang, 1921 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
Inleiding bij De Linkse Stroming, een kinderziekte van het communisme
De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme
Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn

Amice,

Gij heet met pak en zak naar het reformisme te zijn overgelopen, je zou zelfs als men de slotzin van een artikel der redactrice van dit tijdschrift mocht geloven, tot de reactie zijn overgegaan; je bent, zoals ik van andere zijde vernam, niet langer de beheerder van de buitenlandse aangelegenheden in het hoofdorgaan der SDAP...

De wildste geruchten doen omtrent u de ronde. Misschien dat zij u niet bereikten; mogelijk ook interesseren zij in mindere mate dan hen, die zich interesseren voor u. In dit geval zou ik er gaarne uw belangstelling voor verlevendigen evenals die van andere overmatig onverschilligen. Een “open brief” schijnt mij voor dit doel de beste en als bijzondere vorm van “directe actie” in elk geval de meest actuele tactiek. Mocht zij falen tegenover u, zij slaagt waarschijnlijk met betrekking tot velen der overigen; want een mens is niet zó of hij eigent zich met bijzondere graagte toe, wat hem wel niet onthouden wordt maar eigenlijk voor zijn evennaaste bestemd is; en op niet ongepaste wijze indiscreet te zijn, geldt niet zonder reden als een bijzondere prikkel voor de belangstelling.

Een “buitenlands overzicht” in “Het Volk” van de 20e januari jl., de bekende toelatingseisen tot de Derde Internationale behandelend, schijnt de naaste aanleiding of de eerste oorzaak te zijn van uw, naar ik hoop, voorbijgaande impopulariteit; het is waarlijk sensationeel in een mate, dat het elke speciale attractie kan ontberen. Is het van u, is het van een ander? In de onzekerheid of gij aan een ander sommige, u ongewone, eigenaardigheden of dat een ander aan u verschillende kenmerken van uw stijl heeft ontleend, meen ik er de voorkeur aan te mogen geven, in overeenstemming met een deel der geruchten het aan uw tijdelijke remplaçant toe te schrijven. Geweldigjes, geweldigjes, wat trekt hij van leer tegen de rode broeders in Rusland, wier misdaad tegen de overige arbeiderspartijen toch geen grotere is, dan dat zij deze tot een meer revolutionaire tactiek willen opwekken en dat zij zich alleen met die willen verenigen in een internationale bond, wier opportunisme niet zo ver gaat van een vruchtbare, dus tot de sociale revolutie leidende samenwerking onmogelijk te maken. Zij hebben – aangenomen dat zij op het ogenblik in het uitvoerend comité van de Derde Internationale de lakens uitdelen, wat wel niet ver van de werkelijkheid af zal wijken, – voor de toetreding een reeks van strenge voorwaarden gesteld, een stel van revolutionaire examen eisen, niet ongelijk aan die welke zij handhaven voor de toelating tot hun eigen partij. Hij vindt ze blijkbaar te moeilijk maar niemand betwist hem het recht van zich niet aan te melden en het zich gemakkelijk te blijven maken in de bij uitstek tolerante Tweede Internationale; hij vreest misschien te zullen zakken, maar niets geeft hem het recht daarom de commissie de huid vol te schelden. “Zij ontleent haar methode aan de gewoonten van een bureaucratie, door geen enkele soort van volksvertegenwoordiging beperkt; wier machtsmiddelen het ruwe geweld en de schrikaanjaging zijn.”

De meer volledige waarheid is, dat de Russische partij in de klassenoorlog, die zij tegen de bourgeoisie voert, met succes ook van genoemde middelen gebruik maakt en zich daarin niet laat beperken door een volksvertegenwoordiging, waarin deze haar invloed kan doen gelden. “Moskou bewijst door het stellen van zijn nog meer beschamende dan onbeschaamde eisen, dat het de hoogste van alle bevoegdheden mist: die van te kunnen overtuigen en van het voorbeeld te kunnen geven”: – mij dunkt het kan nogal schikken; zowel theoretisch als praktisch heeft “Moskou” voor het internationale proletariaat een cursus gegeven die er niet minder nuttig en leerzaam om is geweest, dat de auteur er blijkbaar onvoldoende van heeft geprofiteerd. “Zij stelt zich voor de arbeiders te behandelen alsof zij pas bevrijde lijfeigenen waren”: – de arbeiders zijn nog altijd de onbevrijde lijfeigenen der kapitalistische klassen in alle landen buiten Rusland en het doel van de Russische communisten is de reformistische tactiek te breken, waardoor zij het zullen blijven. “De arbeiders in Rusland (verkeren) in een toestand, die geen enkele vrijheid en geen spoor van zelfbestuur gedoogt”: – heeft de schrijver misschien nooit iets van het Sovjetsysteem vernomen? “Nu de begeerte naar vrijheid nog sterker dan de zucht naar welstand de massa heeft aangeraakt is elk despotisme hoogverraad en majesteitsschennis.” Het is niet volkomen duidelijk waarmee de auteur in aanraking is gekomen, waarschijnlijk met de besmettelijkste vorm van buitensporige retoriek; men zou, om zijn opgeschroefdheid na te bootsen, hem op zijn beurt van godslastering ten opzichte der heldhaftige Russische communisten moeten beschuldigen, wier actie door middel van de geïncrimineerde “voorwaarden” bovendien niet tegen de arbeiders maar tegen hun leiders gaat ... Een gedetailleerde weerlegging van deze en andere onjuistheden en overdrijvingen – j’en passé et des meilleurs – zou meer ruimte vergen dan wij ervoor beschikbaar hebben en meer moeite dan zij door de waarschijnlijk inmiddels gekalmeerde schrijver zelf waard worden geacht. De meest praktische omdat het de kortste manier is om hem te doen bekoelen, is hem eraan te herinneren, dat hij met zijn tegen de bolsjewistische methodes gerichte filippica eigenlijk een strafgericht wordt over de tactiek van zijn eigen partij. Waaraan ontleent de auteur het recht de Russische tribunisten hun exclusiviteit zo bijzonder euvel te duiden, waar zijn eigen reformistische partij de Hollandse tribunisten heeft geroyeerd? Overigens: dit “verlichte despotisme”, deze tactiek “die de proletarische cultuur te schande maakt”, is zij niet ex cathedra verkondigd en stilzwijgend door zijn partij aanvaard op het congres der SDAP, nu drie jaar geleden, toen Troelstra verkondigde: “Daar (in Rusland) aarzelt de socialistische regering niet de wapens te gebruiken als het er om gaat de arbeidersbelangen, zoals zij die ziet, te verdedigen. Welnu, als het nodig is, doen wij hetzelfde”?

* * *

Intussen – al is de wijze af te keuren, waarop zij wordt aangevallen, daarmee is natuurlijk de tactiek zelve nog niet gerechtvaardigd, noch haar toepassing goedgekeurd. De methode in haar algemeenheid evenwel, de poging om meer eenheid te brengen in de handelingen der socialistische partijen, om hun centralisatie te bevorderen en hun discipline te verscherpen, wordt blijkens de kalme inleiding van zijn opgewonden beschouwing door de schrijver aanvaard; de eis, dat er paal en perk moet worden gesteld aan het particularisme en het nationalisme der socialistische of althans zich aldus betitelende arbeiderspartijen, vormt het minimumprogram van reorganisatie, hetwelk hij blijkbaar met de bolsjewieken onderschrijft. Dat de internationale beweging gezuiverd worde van de allerergst reformistische elementen, mag men veronderstellen dat hem minder zou bedroeven dan de poging hem vertoornt om haar te beperken tot de sterkst revolutionaire stromingen. Een splitsing is onvermijdelijk – zij is trouwens reeds in vollen gang – en even onvermijdelijk is het, dat degenen, die nu drie jaar geleden, tijdens de geslaagde revolutie van de Russische communisten het ministerialisme in optima forma hebben aanvaard, met hen van mening verschillen over de wenselijke loop der scheidingslijn; zij komen uiteraard bij hun indeling terecht aan de zijde, vanwaar zij hem als tegenstander tegenover zich zien staan. Een andere kwestie of liever de kwestie is – immers, het is in elk geval buiten kijf dat communisten en ministerialisten elkaar zullen blijven verdragen als hond en kat – de vraag mag worden gesteld of het niet te vermijden zou zijn geweest, dat de auteur aan zijn kant zich in zo talrijk gezelschap bevindt; of zij hun eisen tot toelating tot de Derde Internationale niet te hoog hebben opgeschroefd. Hun gehele tactiek tegenover het buitenland is van den beginne af aan gericht geweest op het aanvuren tot de politieke revolutie, zij is in de centrale landen gekomen, maar is halverwege blijven steken en haar aanvankelijke resultaten zijn geheel of gedeeltelijk verloren gegaan. Door middel van een hergroepering der socialistische partijen pogen zij de gunstigste voorwaarden voor een hernieuwing van de aanval in het leven te roepen.

Zij willen een omwenteling, maar verlangen zij haar niet op te korte termijn; zij drijven op tot een andere aanval, maar forceren zij de toestand niet? De kansen voor het uitbreken, laat staan het slagen van nieuwe proletarische revoluties schijnen er de laatste twee jaar niet op verbeterd, niettegenstaande de politieke zowel als de economische omstandigheden hen in de hand schijnen te werken. Waar nu de propaganda op de langere baan de revolutionaire kracht moet aanvullen, die aan de socialistische partijen op de korte heeft ontbroken, hebben daar nu de toelatingsvoorwaarden voor de Derde Internationale ertoe bijgedragen om deze propaganda op de doeltreffendste wijze te vergemakkelijken? De tevredenheid over hun enge condities bij hun linkse tegenpartij, de blijdschap over de resultaten ervan bij hun rechtse tegenstanders wettigen de veronderstelling, dat er van hun methode een betere toepassing te leveren ware geweest, dat zij hun doel zijn voorbijgeschoten en in het algemeen iets anders hebben bereikt dan zij volgens de grondgedachte van hun eigen tactiek op het oog moesten hebben. Niet alleen de schrijver in “Het Volk” als vertegenwoordiger der rechtsen, maar ook zij, de linkse groepen zijn op deze wijze in te druk gezelschap gekomen: behalve in Duitsland, waar een belangrijke communistische partij is kunnen ontstaan, zullen de overige gelijkgezinden zich misschien met te kleine of zelfs met sekten moeten vergenoegen, wier communistische werfkracht door dit resultaat der waarschijnlijk te exclusieve opvattingen eerder beknot dan gewassen is. Zij mogen zuiver in de leer zijn, hun kans de meningen der overige socialisten te zuiveren is er in meer dan evenredige mate door verzwaard. De grote, nabij liggende groepen zijn door de rigoureuze Russische voorwaarden niet enkel van hen gescheiden maar door hen afgestoten; zij zijn niet de in de leer zwakkere partijgenoten gebleven, zij zijn de in getal en hulpmiddelen sterkere tegenstanders en concurrenten geworden; van te slappe vrienden des te sterkere vijanden waarschijnlijk: het zijn juist de naaste mededingers die elkaar het scherpst plegen te kritiseren en het felst te bestoken. Een van de belangrijkste tactische verschillen tussen de leiders van de Sovjetrepubliek en degenen, die volgens hen aan de “kinderziekte” van een overdreven radicalisme sukkelen, betreft het voortzetten van de communistische propaganda in het parlement en in de vakverenigingen: het resultaat, dat door het ene gedeelte der Moskouse “voorwaarden” is bereikt kan tegenstrijdig blijken met de principiële bedoeling van het andere. Door te veel leiders in de ban te doen, heeft de Russische partij mogelijk te weinig arbeiders in haar kring getrokken, door een te forse razzia te houden onder de voorgangers het gewenste contact verbroken met de massa der volgelingen. Het kan zijn dat de Russen door hun permanenten binnen- en buitenlandse oorlogstoestand zich hebben vergist in de mentaliteit der in elk geval vrediger Westerse naties. Ook hebben zij niet onwaarschijnlijk te weinig rekening gehouden met het in de oudere kapitalistische landen veel hoger ontwikkelde persoonlijkheidsgevoel, waarvan Trotski zelf in zijn jongste brochure bij zijn landgenoten het tekort betreurt. Wellicht dat zij te zwaartillend zijn geweest of te kwalijk nemend ten opzichte van sommige worden of enkele daden van verschillende overigens verdienstelijke en betrouwbare leiders onder invloed van de hoogst verwarrende oorlogsverhoudingen... Maar de Russen zijn niet zo “despotisch” of zij plegen zich te onderwerpen aan de lessen van de praktijk; en hun buitenlandse collega’s niet zo onzelfstandig of zij zijn in staat de geëigende toepassing te leveren der door hen aanvaarde beginselen. Een deel althans der “voorwaarden” wordt niet zo heet verorberd als het is opgediend; en de CP ten onzent heeft zich op het stuk van discipline reeds voldoende praktisch betoond om de onversneden condities door heilzame verwatering genietbaar te maken. Intussen, voor de reformistische fracties der socialistische partijen zullen wij zeker onverteerbaar blijven, maar waarom zou de veronderstelling onwaarschijnlijk zijn, dat zij door praktische amendering voor de linkse groepen aannemelijk gemaakt kunnen worden? Welk een vruchtbaar voorwerp van discussie voor uw “Weekblad”!

* * *

De wending mag u geforceerd toeschijnen; zij is het ook en ik heb er niets tegen, want ik wil doen uitkomen dat ik het bij deze gelegenheid in elk geval met u wil hebben over dit “Weekblad” waarvan het uitblijven in de laatste tijd niet zonder reden de bezorgdheid wekt of het misschien als geheel verdwenen is te beschouwen. Gij zult u herinneren, hoe het indertijd au fond een gezamenlijke verovering op het reformisme betekende van alle leden der marxistische oppositie. Het werd op den duur “het blaadje van Wibaut”; wat niemand behoeft te bevreemden: wat wordt ten slotte niet van uw vriend voor wiens populariteit niets veilig en die aantrekkelijk blijkt in een mate, dat men hem liever magnetisch moest noemen? Maar uw mederedacteurschap in de latere tijd maakt u toch medeverantwoordelijk voor de lotgevallen van dit moeizaam verworven orgaan, waarop uw vroegere bentgenoten althans zekere morele eigendomsrechten kunnen doen gelden. Het is bij mijn weten tot dusver niet officieel opgeheven en geen enkel lid op enig congres der SDAP heeft er blijk van gegeven, dat hij met betrekking tot deze belangrijke periodiek enig onraad vermoedde of zelfs enige onregelmatigheid had opgemerkt. Intussen, ofschoon zij dikwijls niet geregeld verscheen, zij verschijnt in de laatste tijd geregeld niet: een vorm van periodiciteit, die voor de redactie zonder twijfel veel gemak maar voor enkele lezers althans, naar ik u verzekeren kan, enige teleurstelling oplevert. Hebt ge er misschien niet op gelet? Je stond vroeger in de roep van zo nu en dan enigszins verstrooid te zijn. Zo mocht ik er u korte tijd vóór het tijdelijk zoek raken van het blaadje aan herinneren, dat het ministerialisme, waartegen het zich plichtmatig zo lange tijd had verzet, door de SDAP was aanvaard; het kan zijn uit verbouwereerdheid over de warmte waarmee uw collega het plotseling omhelsde, dat ge toen, tot mijn bevreemding, geen teken van leven gaf. Mag ik het u bekennen? – het is mij wel eens voorgekomen, dat ge mij herinnerde aan sommige hondjes, die bij enigszins bezwaarlijke aangelegenheden “dood gaan liggen”, (ge behoeft u de vergelijking niet aan te trekken: het zijn altijd de aardigste). Maar zo komt ge er ten opzichte van ons “Weekblad” niet af. Waar is het? Ge zult uw belanghebbende vroegere kameraden toch niet in de onzekerheid willen laten of zij een der weinige organen van hun richting misschien onder de rubriek der “gevonden voorwerpen” moeten gaan zoeken!

Voor mij persoonlijk is de trage verschijning ervan te onaangenamer, omdat ik mij nog altijd met betrekking tot het materialisme in debat bevind met een mederedacteur voor wiens marxistische opinies het een zo vruchtbare kweekplaats is gebleken; het staat te vrezen, dat voor de interessante verslaggeving over de ontwikkeling van zijn klassenstrijdbeginselen (waarvan ik elders een vluchtig overzicht heb gegeven) geen ander milieu zo gunstig zal zijn. Bij deze gelegenheid, zo en passant, met mijn tegenwoordige burgervader de gedachtewisseling voort te zetten, die ik het genoegen had met de marxist Wibaut te beginnen, zal u vergeeflijk voorkomen, wanneer ge u wilt herinneren, dat hij van zijn kant haar voorlopig beëindigde met een uitdaging. Uw collega meende mijn bezwaren tegen zijn houding met betrekking tot de voorgenomen deelneming aan een serie van “vredesministeries” te ondervangen door twee argumenten, die ik wel niet zou wagen te weerleggen, naar hij beweerde.

De eerste der onaantastbare stellingen luidde, dat het ministerialisme noodzakelijk was geworden door de nauwere aaneensluiting der Nederlandse kapitalisten – een verrassend nieuw gezichtspunt inderdaad, daar men tot dusver had gemeend, dat deze straffere organisatie der tegenstanders juist een versterking der socialistische oppositie en een strengere afscheiding van de burgerlijke partijen noodzakelijk maakte; en waar in landen met een veel hogere kapitaalconcentratie en ongelijk sterkere ondernemersbonden geen enkele van zijn mede-marxisten het in zijn hoofd had gehaald op deze grond te pleiten tegen de redenen van onthouding, die hij kort vóór de oorlog met zoveel nadrukkelijkheid en overredingskracht tegen de reformisten in het veld had gevoerd. Mocht dit dus veeleer een argument heten tegen zijn vernieuwde opvatting, het andere – dat ik wel zou laten rusten – scheen mij toe op zijn best van dezelfde kracht en er feitelijk in het geheel geen te zijn: de arbeiders heetten het ministerialisme te wensen. En het “Weekblad” – ge ziet, men kan het bij de bespreking van het SDAP-marxisme niet ontgaan – het orgaan der officiële oppositie was door de reformistische voorstanders van deelneming aan burgerlijke ministeries juist toegestaan om daar tegen in te kunnen gaan, om de arbeiders – op niet al te aanstotelijke wijze – te overtuigen van de schadelijkheid van deze tactiek; en Wibaut c.s. meenden indertijd hun achterblijven in de SDAP te kunnen rechtvaardigen of verontschuldigen, juist omdat zij door middel van dit “Weekblad” de tegen hun antiministerialistische opvattingen gekante of voor hun marxistische overtuiging onverschillige “overgrote meerderheid” der partijgenoten aan hun zijde wenste te krijgen!

Ge ziet, amice, hoezeer het marxisme, het theoretische althans, wordt bedreigd door het mogelijke teloorgaan van het blad, waarin zijn “uitbouw” op zo merkwaardige grondslagen werd bevestigd.

Uw collega vertoonde een opmerkelijk aanpassingstalent aan zijn verschillende fracties en een daarmee corresponderend aansluitingsvermogen aan haar leiders. Uit een interview van Mevr. Holst is ons bekend geworden hoe Lenin zelfs indertijd wegliep met “Wibo”; van hemzelf heeft men kunnen vernemen, dat Rosa Luxemburg en hij dikwijls van verschillende mening bleken maar gewoonlijk ten slotte het met elkaar eens werden – en het staat volstrekt niet vast, dat het was over het weer; laatstelijk schijnt Kautsky, “der Karl”, zijn meningen met hem te delen. En ondertussen is zijn populariteit zich ten onzent tot zelfs in de conservatiefste kringen gaan uitstrekken, nadat hij zich tot afweer van enige gematigde looneisen vierkant voor de stedelijke brandkast is gaan stellen: de “Notenkraker” vergat tot dusver het feit te illustreren; zal hij ons Wibaut niet eens te zien geven als Hoofd der Politie – een betrekking van tijdelijke aard weliswaar, maar die desniettemin vereeuwiging verdient? Volbloed antimilitarist belast hij zich met de portefeuille van het Amsterdamse ministerie van oorlog. En terwijl hij zich bereid toont – geheel bolsjewistisch a la Troelstra – eventuele revolutionaire ongeregeldheden in bloed te smoren, maakt hij zich tevens gereed de aftocht te blazen, wanneer aan enige arbeiderscategorieën een lichte straf wordt toegediend voor hun demonstratie tegen de “revolutiewet” der regering. Welk een prachtige voorlopige afsluiting van zijn doorlopend zo schitterende carrière; eind marxistisch, al marxistisch! Onder alle uiterlijke wisselingen en ondanks alle schijnbare veranderingen van zijn houding blijft hij ten slotte onwrikbaar die hij was en blijken zijn op het eerste gezicht tegenstrijdige of zich meer en meer naar rechts lichtende daden de veranderlijk principiële weerspiegelingen van zijn door veelzijdige geslepenheid zo kleurrijk marxisme...

Men vraagt, waar het “Weekblad” gebleven mag zijn? Verwonderen zou het mij niet, wanneer het gerucht zich bevestigde, dat hij bij gelegenheid van zijn Amerikaanse reis zijn daarna verdwenen en sedert lang reeds sukkelend strijdorgaan te New York heeft achtergelaten, à l’instar van Marx, die er een halve eeuw geleden voor de Eerste Internationale versterking en veiligheid zocht. Maar als zeker in deze spannende kwestie mag alleen gelden, dat het zoek is zolang het niet gevonden wordt... De auteur van de barre boetpredicatie tegen de Russische marxisten mag wel opspelen tegen de Eenentwintig Voorwaarden en hun strengheid! Is het niet veeleer nodig, dat er een Tweeëntwintigste aan wordt toegevoegd, inhoudende, dat elke nationale groep der marxisten aan het eind van elk congresjaar met nauwkeurigheid heeft na te gaan of zij nog in het bezit is van al haar organen?

* * *

Ik ben slechts schijnbaar afgedwaald van het oorspronkelijke onderwerp; het kan zijn dat het uitvoerend comité van de Derde Internationale te exclusief en misschien ook te meesterachtig is opgetreden, maar wanneer men de lotgevallen nagaat van het marxistische oppositieorgaan van de SDAP en speciaal de houding of de houdingen van zijn meest in het oog lopende redacteur, dan schijnt van haar kant toch enige voorzichtigheid “geoorloofd” en zelfs enig wantrouwen “geboden” bij de opneming van nieuwe groepen en de toelating van nieuwe leden. Komt het u, na enig kalmer nadenken dan waarvan het behandelde “overzicht” blijk geeft, niet billijk en natuurlijk voor, dat de Russen, die ernst en haast maken, op een andere dan de tot dusver gebruikelijke wijze, met de “verovering der staatsmacht”, de uitvoering van deze bewerkelijke en gewaagde opgave niet onmogelijk willen zien gemaakt of in gevaar gebracht door het binnendringen van wisselvallige of onbetrouwbare elementen? ...

... Maar wat wend ik mij tot mijn eigenlijke tegenpartij, waar ik juist van de meest authentieke zijde zekerheid heb verkregen, dat hij niet luisteren wil; dat onze vriend mijn belangstellende vragen onbeantwoord niet alleen, maar dat hij ze zelfs ongelezen zal laten?

Het is geen onbescheidenheid en evenmin overdrijving, wanneer ik in verband met zijn pas ontvangen mededeling beweer, dat wanneer van der Goes, tegen zijn voornemen in, bij toeval toch kennis mocht nemen van mijn kritiek op het stukje, waarvan hij de schrijver blijkt, het enige waaraan hij waarde hecht, zijn eigen opmerking zal gelden, dat hij de mijne de moeite van het lezen niet waard acht; een noodlot dat mij beschoren blijkt, doordat ik sta buiten de “praktijk” van de “serieuze arbeidersbeweging”. Voer met zulke geadresseerden op zo’n manier nu maar eens een vruchtbare openbare briefwisseling!

Mijn peroratie, waarin ik hem, naar aanleiding van zijn stemming maken tegen de politiek der tot dusver redelijk geslaagde grote Russische Commune, wilde herinneren aan zijn vroeger betoonde eerbied voor de mislukte kleine Parijse, zij valt hierdoor in het water en mijn gehele epistel vervalt tot de elegische rubriek der “Briefe, die ihn nicht erreichten” ... Er rest mij niets beters dan mij te wenden tot de lezers, voor wie ik deze mislukte toespraak ten slotte moet bestemmen. Menen zij niet met mij, dat in deze onwilligheid om kennis te nemen van een beoordeling of een verdediging der zo heftig aangevallen leiding der Derde Internationale een nadere verklaring zo niet een veroordeling ligt van sommige aanvallen op de praktijk van een nog wel zo “serieuze” arbeidersbeweging, waar de critici zelf nog veel verder buiten staan? In de hoop althans hunnerzijds enige instemming te vinden brengt ondergetekende hun de vriendelijke groet, die oorspronkelijk voor zijn vroegere medestrijder bestemd was.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

RSS