Jenny Walry

Globalisering, rechtvaardigheid en milieu [0]


Bron: onbekend
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 26 november 2009


Dat de ecologische toestand van/op onze aardbol zorgwekkend is, hoeft geen betoog. Er werd en wordt uitvoerig over geschreven.

Hoewel de media de afbraak van de ozonlaag, de klimaatverandering, de verslechtering van de bodemkwaliteit, het verlies aan biodiversiteit, de inkrimping van visgrond dagelijks bespreken, gaan ze – mijns inziens – te weinig in op de echte oorzaken van deze situatie: de bestaande ongelijke economische, sociale en politieke machtsrelaties.

Deze tekst bespreekt de verdeling van de verantwoordelijkheid en van de gevolgen voor de ecologische toestand én probeert een antwoord te formuleren op de vraag wat ecologische rechtvaardigheid betekent en waarom die niet gerealiseerd is. Vele mogelijke verklaringen worden gegeven. Sommigen stellen de techniek verantwoordelijk, anderen de menselijke natuur die er ons zou toe aanzetten altijd maar meer te willen ‘hebben’, dus altijd maar meer te willen consumeren. Nog anderen menen dat neoliberale globalisering – met aan de grondslag het kapitalistische systeem, waarin groei een noodzakelijke voorwaarde is voor haar voortbestaan – aan de basis ligt van de overconsumptie en de milieuproblemen.

Elk van deze verklaringen is het waard kritisch te worden bekeken. Ik neem hier de neoliberale globalisering onder de loep, volgens mij mee verantwoordelijk voor de onevenwichtige verdeling van de bads en goods, de lasten en lusten van de natuur.

Dit artikel heeft volgende opbouw. In een eerste punt geef ik aan dat er zonder ecologische duurzaamheid geen einde kan komen aan de ecologische achteruitgang. Economische groei als oplossing voor vele sociale problemen is een kortetermijnoptie en moet als globale oplossing op lange termijn bestreden worden.

Een tweede punt behandelt de vraag wie verantwoordelijk is voor de overschrijding van de milieugebruiksruimte (de biocapaciteit van de aarde, zie later) en wie er de slechtste gevolgen van draagt.

Daarna geef ik aan dat de huidige globalisering zeer zeker mee aan de grondslag ligt van de huidige ecologische situatie. De meest gangbare kijk op globalisering dient aangevuld, wil ecologische rechtvaardigheid een kans krijgen.

Ecologische duurzaamheid is een noodzakelijkheid. Onbeperkte economische groei in beperkte wereld is onmogelijk

Voor de grote problemen in de huidige wereld – de armoede (vooral in het Zuiden), de hoge werkloosheidsgraad – is de meest naar voren geschoven oplossing economische groei. Zonder in detail op deze discussie in te gaan, wil ik in dat verband toch één essentieel punt onderstrepen.

Economische activiteiten verbruiken hernieuwbare (landbouw, visserij...) en niet hernieuwbare natuurlijke bronnen (grondstoffen, fossiele brandstoffen) en brengen altijd afval voort. De impact daarvan op ons milieu staat in verhouding tot de hoeveelheid van de natuur die we exploiteren. We zijn sinds het ontstaan van primitieve gemeenschappen allemaal voor ons levensonderhoud afhankelijk van de producten en diensten van de natuur. Sinds de industriële revolutie voegt zich bij afbreekbaar, ‘gewoon’ afval, niet-afbreekbaar afval (plastic bv.), gevaarlijk afval (pesticiden bv.) en – door verbranding van fossiele brandstoffen – ook uitstoot van gassen (CO2, SO2). Zowel afval als uitstoot zijn evenredig met de industriële groei exponentieel toegenomen. Dit proces grijpt plaats op de aarde, een systeem dat níet kan groeien. Niet hernieuwbare bronnen raken op want we verbruiken ze sneller dan ze zich kunnen herstellen. Daarenboven overbelasten we de mondiale buffers (bossen, zeeën) die de vervuiling van lucht, water en bodem opnemen en slechts onvolledig kunnen verwerken. Een proces dat zelfs kan leiden tot de vernietiging van de bufferfunctie. Dit manifesteert zich ondermeer in de aantasting van wouden, de achteruitgang van visbestand, mee versterkt door de verstoring van het klimaat (broeikasgassen).

De draagkracht van de aarde, als beperkt systeem, is door de mens ruim geschonden. Conservatieve schattingen op basis van de ecologische voetafdruk (zie later) hebben aangetoond dat de impact van de wereldbevolking het duurzame draagvermogen van de aarde nu al met 20 % overschrijdt. Zoals Daly en Townsend (1993) terecht zeggen: “Het ecosysteem Aarde ontwikkelt zich, maar groeit niet. Het deelsysteem, de economie, moet uiteindelijk ook stoppen met groeien, hoewel het zich kan blijven ontwikkelen.”

Willen we niet met zijn allen in een fysisch onleefbare wereld terechtkomen, is ecologische duurzaamheid een must. Ecologische duurzaamheid kent twee basisaspecten. Allereerst mag de hoeveelheid gebruikte grondstoffen de hernieuwbaarheid of de vervangbaarheid ervan niet overschrijden. Zo ook mag de capaciteit van de natuur om afval en emissies op te nemen, niet overschreden worden. Houden we daar geen rekening mee, gaat de aarde als een voor mens en dier leefbaar ecosysteem onherroepelijk teloor. Om ecologische duurzaamheid te kunnen bewerkstelligen, is het een eerste vereiste dat een duurzame (maximale) schaal wordt vastgelegd van verbruik van grondstoffen en dat men de opnamecapaciteit van de aarde bij benadering bepaalt. Eenmaal die schaal er is, kan het aspect rechtvaardige verdeling aan bod komen.

Economische groei zou zich altijd moeten aanpassen aan de recyclage en verwerkingsmogelijkheden van de aarde, aan ecologische duurzaamheid dus. Gebeurt dit niet, dan blijft het dweilen met de kraan open. In een beperkte wereld is op termijn globale economische groei die geen rekening houdt met een duurzame ecologische schaal onhoudbaar.

Verantwoordelijkheid voor en gevolgen van overschrijding milieugebruiksruimte

Milieugebruiksruimte is de ruimte waar de dichtheid van organismen (van bacteriën tot en met planten en dieren) de regeneratiecapaciteit van het ecosysteem garandeert.

De hedendaagse mondiale oppervlakte aan dergelijke ruimten met adequate biocapaciteit (land en zee) schat men op 11,3 miljard ‘globale hectaren’ – hectaren van zones biologische productiviteit: akkerland, woud, graasgebieden, visgrond. Dit betekent dat slechts 25 % van de mondiale oppervlakte, onze ecologische gebruiksruimte dus, biologisch ‘productief’ is. Het overige deel van de aarde bestaat uit woestijnen, ijskappen en de grote delen van de oceanen die slechts beperkt biologisch actief zijn.

Het beslag dat de mens op de milieugebruiksruimte legt, noemt men de ‘ecologische voetafdruk’ (EVA).[1] Bedoeld wordt de oppervlakte land en water, noodzakelijk om een persoon of groep van mensen te voorzien van energie, voedsel, bouwmaterialen en andere verbruiksproducten alsook om de afval en uitstoot die deze bevolking voortbrengt op te vangen, zonder aantasting van het ecosysteem. Als het gebruikte aarde- en wateraandeel en de vervuiling van de lucht zich buiten de beschouwde populatie bevinden, worden ze meegerekend bij de EVA. De EVA gaat uit van de materiële consumptie uitgedrukt in fysische en ecologische termen, niet in geld.

Al sinds midden de jaren tachtig is de druk die de mens legt op het milieu groter dan de duurzame regeneratiecapaciteit van de aarde.

In 2001 lag de globale milieugebruiksruimte 20 % hoger dan de aarde kan verwerken (een overshoot van 20 %). Anders uitgedrukt: voor de huidige wereldbevolking is er 1,8 globale hectaren per persoon voorradig (dit is het ‘eerlijke aarde-aandeel’) en gemiddeld verbruiken we 2,2 globale hectaren per persoon, per jaar.

Geïndustrialiseerde landen hebben een EVA die twee tot vijf keer hoger ligt dan de beschikbare milieugebruiksruimte binnen hun politieke grenzen. Het ecologisch deficit van de rijke landen (en van de consumptie-elite in de arme landen) treft vooral de arme landen (en de armen in de geïndustrialiseerde landen). Deze overconsumptie veroorzaakt wereldwijd veel ecologische belasting, en zij die er aan de oorsprong van liggen hebben er minder last van dan zij die er onschuldig aan zijn.

Rijke en machtige landen zijn in staat het eigen ‘ecologisch deficit’ te compenseren door zich via commerciële transacties de productieve capaciteiten van arme landen toe te eigenen. Ze voeren op die manier hun ecologische kosten uit. De grondstoffen die ze verbruiken komen vaak uit andere, minder geïndustrialiseerde landen (en dan nog dikwijls tegen onbillijk lage prijzen); het afval wordt in zekere mate naar andere en armere landen versast; de uitstoot doet de globale opwarming toenemen. Er vindt een ‘ongelijke ecologische ruil’ plaats.

Slokop ‘mens’

We zien dus dat niet alleen de globale impact van de mens op de aarde vandaag groter is dan de regeneratiemogelijkheden van de aarde, maar dat ook die impact erg ongelijk over de wereldbevolking verspreid is. Uit rapporten van de Verenigde Naties blijkt dat de 20 % rijksten op onze planeet verantwoordelijk zijn voor 90 % van de totale consumptie en dat het gemiddelde milieubeslag van een westerling meer dan zes keer groter is dan dat van een inwoner uit het Zuiden. Het gaat hier wel om gemiddelden. De ongelijkheid binnen de landen is groot. Anders gezegd, de ongelijkheid loopt niet uitsluitend langs de Noord-Zuid as. In landen van het Noorden groeit het aantal armen en in landen van het Zuiden leeft de rijke elite op eenzelfde consumptieniveau als de upperclass in het Noorden.

De EVA is een lifestyle calculator die duidelijk maakt dat het nodig is andere prioriteiten in onze levensstijl in te bouwen.

De bevolkingsdichtheid van een ecosysteem speelt natuurlijk ook een rol om het eerlijke aarde-aandeel te berekenen. Dit laatste dient eigenlijk afgestemd (gestabiliseerd) op een niveau dat consistent is met de productieve capaciteit en de regeneratiecapaciteit van het ecosysteem. Jones (2006) duidt dit aan met de formule:
Totale Milieu-impact =
Bevolkingsgrootte * Milieu-impact / Capita
.

Samengevat. Bij een lage bevolkingsdichtheid mag de milieu-impact per hoofd groter zijn dan bij een hoge. En omgekeerd. Als de wereldbevolking drastisch zou dalen (en zeker dat deel dat veel verbruikt), zou de milieu-impact mee dalen. Waar zowel het productie- en consumptieniveau als de bevolkingsdichtheid hoog zijn (België bv.) zou ofwel de bevolking ofwel de productie/consumptie of beide drastisch moeten naar omlaag gaan.

Ongelijk verdeelde gevolgen van overschrijding biocapaciteit

De idee dat de ecologische gebruiksruimte dient gedeeld met iedereen is gebaseerd op egalitarisme. Wie dit principe aanvaardt, richt zich tegen de ongelijkheid op alle gebieden die de relaties tussen volkeren domineert, ook wat het gebruik van de natuur betreft. Ecologisch egalitarisme zegt dat iedere aardbewoner eenzelfde recht heeft op de ecologische gebruiksruimte.

De gevolgen van de overschrijding van de biocapaciteit zijn ongelijk verdeeld.[2]

Multinationale ondernemingen hebben niet alleen de gewoonte de meest vervuilende productie over te brengen naar arme landen (die deze inkomsten gebruiken, onder andere om hun schulden aan de rijke landen af te betalen), ze proberen ook hun afval (inbegrepen gevaarlijk afval[3] kwijt te raken in landen waar milieuregelingen nauwelijks bestaan en/of waar de kosten om afval te bergen kleiner zijn dan in het land van productie. De waanzinnig hoge afvalberg die de rijke landen voortbrengen, wordt bijgevolg voor een deel overgebracht naar arme landen.

De hoeveelheid gevaarlijk afval die jaarlijks in productieprocessen ontstaat, is niet exact gekend, maar wordt geschat op 300 tot 500 ton. Vijfennegentig procent komt uit de ontwikkelde landen. Hoeveel daarvan naar (arme) niet geïndustrialiseerde landen wordt uitgevoerd, is moeilijk te achterhalen door de onbetrouwbare rapportering. Men raamt deze uitvoer op ongeveer 20 % van het totale afvalvolume. Sinds het einde van de Koude Oorlog zijn ook Centraal- en Oost-Europese landen almaar meer dumpingplaatsen voor afval. De secretaris van de Basel Conventie[4] zegt zelf dat het bijzonder moeilijk is om betrouwbare statistieken te verkrijgen over de productie en de uitvoer van gevaarlijk afval. Een adequate controle en dito toezicht op transporten ontbreekt grotendeels. Problemen blijven torenhoog, mee te wijten aan het gebrek aan gesofistikeerde technische deskundigheid in de ontwikkelingslanden alsook aan de beperkte bereidheid van de geïndustrialiseerde landen om de vereiste technologie uit te wisselen.

Waar controle ontbreekt of te wensen overlaat, gebeurt afvalberging dan ook op de meest gevaarlijke manieren: dumping in oude mijnen of op stortterreinen, waar de schadelijke stoffen kunnen doorsijpelen in de grond en aldus (via grondwaterbeweging) in waterlopen terechtkomen.

We zagen dat zowel de verantwoordelijkheid voor als de gevolgen van de milieuschade zeer ongelijk verdeeld zijn. Daarenboven zijn steden & dorpen, regio’s en staten afhankelijk van een globaliseringproces, vooral in de economische sector, dat zich steeds verder uitbreidt en waarin de zwakste staten minimaal inspraak krijgen. Zo’n situatie is onrechtvaardig en onaanvaardbaar voor wie egalitarisme ernstig neemt.

Het is in ieder geval zeker dat de milieuproblemen toenemen; dat de mens daar een verantwoordelijkheid in draagt; dat sommige mensen en groepen daar meer verantwoordelijkheid in dragen dan andere; dat sommige mensen en groepen er meer door geschaad worden dan andere.

Milieurechtvaardigheid vooronderstelt besef dat globalisering asymmetrisch proces van ongelijke machtsrelaties is

Wat is globalisering?

Globalisering verwijst naar wereldwijde communicatie en uitwisseling op alle terreinen van de maatschappij: economisch, sociaal, politiek, wetenschappelijk en cultureel. Ze doet zich voor in allerlei vormen en gradaties. In de economische sector is de globalisering het verst gevorderd, maar ook op andere terreinen gaat ze in een versneld tempo verder. Globalisering verwijst in wezen naar een onderlinge afhankelijkheid en samenhang tussen de verschillende staten, gebieden en groepen over de wereld. Deze beschrijving is correct, maar er schuilt een addertje onder het gras. Onderlinge afhankelijkheid heeft de bijklank van wederkerigheid, alsof er gelijkwaardigheid bestaat tussen de verschillende groepen. Niets is minder waar. In het hele globaliseringdiscours domineert nochtans deze misleidende benadering.

Globalisering is in de eerste plaats een asymmetrisch proces waarin goederen en diensten, ook deze die beslag leggen op het milieu, zeer ongelijk over de wereld verdeeld zijn (Dobson, 2003).

Er bestaat een wanluidendheid tussen de asymmetrie en ongelijkheid waar de data op wijzen en de terminologie van onderlinge afhankelijkheid. Held (2002) bv. spreekt van “onderlinge afhankelijkheid” en neemt de onderhandelingen over het Kyotoprotocol als voorbeeld van gecoördineerde multilaterale actie, co-ordinated multilateral action. Er zijn inderdaad multilaterale onderhandelingen gevoerd, maar dat heeft de USA niet belet de Kyoto-overeenkomst over CO2-uitstoot niet te ratificeren. Dat komt onder andere omdat president Bush voor zijn kiescampagne fondsen had gekregen van diverse olie-, kolen- en gasbedrijven en de belofte had gedaan het energieverbruik niet aan banden te leggen. Door deze nationale beslissing versnelt de globale opwarming nog verder, wat tot lokale gevolgen leidt die veel verder reiken dan de USA. De stijgende zeespiegel (uitzetting van water, smelten van ijs) heeft bv. al kleine eilanden in de Stille Oceaan doen verdwijnen. Dergelijke beslissingen laten blijken waar de echte macht zit. Lankater (vermeld in Dobson, 2003, 25) zegt hierover: “De eerste plicht om het kwetsbare te verdedigen berust bij de bron van transnationale schade en niet bij de nationale regeringen van de slachtoffers.”

Globalisering alleen beschouwen in neutrale, niet onderscheiden termen van netwerken, processen en onderlinge afhankelijkheid, belet het inzicht dat ze zich in de eerste plaats kenmerkt door tegenstrijdige belangen en ongelijke machtsrelaties. Globalisering kent geen harmonisch verloop, maar grijpt plaats tussen landen en groepen met erg verschillende economische en politieke macht. Het is mogelijk globalisering als onderlinge afhankelijkheid te analyseren en tóch de machtsongelijkheden tussen de verschillende actoren te beschrijven, en op die manier de ongelijkheden aan te geven. Deze benadering staat dichter bij de werkelijkheid en verschilt inderdaad van de naïeve versie waarin louter over verbondenheid wordt gesproken en waarin verwijzingen naar macht ontbreken. Dobson (2003) merkt terecht op dat zijn benadering meer garanties geeft om op (milieu)onrechtvaardigheid te wijzen dan die van Held. Een visie waarin macht wordt toegevoegd aan de analyse van globalisering en een visie waarin machtsverhoudingen deel uitmaken van de beschrijving van globalisering zijn verschillend omdat in de laatste beschrijving de aard en de natuur van de richting van politieke verantwoordelijkheden en plichten veel duidelijker wordt. Voor de kijk op globalisering als in de eerste plaats een onderlinge verbondenheid, is de belangrijkste deugd “gelijke en open dialoog”. Welnu, we staan erg ver van een open en gelijke dialoog tussen arme en rijke landen (Van Daele, 2005 en Mestrum, 2005). Dialoog blijft een noodzakelijke voorwaarde om betere verdeling te bewerkstelligen, maar volstaat op zich niet. Enkel dialogen waarin de reële machtsongelijkheid herkend en erkend wordt, zijn nuttig en nodig.

Globaliseren en geglobaliseerd worden

Een visie waarin de feitelijke onrechtvaardigheid centraal staat, leidt tot de benadering die Shiva (1998) verdedigt: sommige staten en actoren globaliseren op een actieve manier (en profiteren ervan), terwijl andere passief geglobaliseerd worden (en er het slachtoffer van zijn). Wie vertrekt vanuit een visie op globalisering als asymmetrie gaat er van uit dat degenen die het meest verantwoordelijk zijn voor de milieucrisis ook de meeste plichten op zich moeten nemen om er aan te verhelpen. Globalisering als asymmetrie focust op de machtsongelijkheid van gemeenschappen, die juist door de globalisering geproduceerd en gereproduceerd wordt. Zeer summier uitgedrukt: langs de ene kant de benadeelden, langs de andere kant de bevoordeelden.

Deze laatsten doen in de bewoordingen van Castells (2005, 431) aan “over-uitbuiting” (“over-exploitation”), óók wat het milieu betreft. We moeten erkennen dat arme gemeenschappen in de eerste plaats slachtoffer van onrechtvaardigheid zijn. Rechtvaardigheid doen zegevieren kan enkel als de macht – vooral de economische – meer gelijk verspreid zou zijn.

Bewustwording van globalisering als asymmetrisch proces van macht brengt ons tot een strategie ten opzichte van de milieuproblematiek die zegt dat wie bovenmatig profiteert van de milieurijkdom ook de grootste verantwoordelijkheid draagt voor de milieuschade en meer plichten heeft om het tij te doen keren. Zij die de economische groei en het concurrentieprincipe propageren, moeten inzien dat die gang van zaken op langere termijn tot (ecologische) rampen leidt. De economische groei afbouwen, zodat de overshoot kan worden weggewerkt, betekent niet dat de armen nog minder mogen/moeten consumeren, terwijl de rijken op eenzelfde peil mogen blijven voortdoen. Het betekent evenmin dat uitsluitend de armen minder kinderen zouden mogen hebben en ook niet dat diegenen met een relatief kleine ecologische gebruiksruimte nog minder moeten verbruiken. Het betekent wél dat diegenen die een grote ecologische ruimte in beslag nemen drastisch hun verbruik moeten inperken. Anders gezegd, de consumptieklasse moet ophouden het eerlijke aarde-aandeel zo sterk te overschrijden. Een meer rechtvaardige verspreiding van de lasten houdt in dat de rijken véél minder moeten consumeren om de armen toe te laten een menselijk leven te leiden. Het afremmen of zelfs stopzetten van een groei die naar ecologische rampen leidt, vergt een andere economie, een stationaire economie, steadyy state economy (zie Daly, 1996), die – zo meen ik – niet verenigbaar is met de logica van het kapitalisme. Maar dat maakt niet het voorwerp van dit artikel uit.

Wat is rechtvaardig?

Rechtvaardigheid is een vaag begrip met zeer uiteenlopende betekenissen. Iedere politieke strekking beroept er zich op, van uiterst links tot uiterst rechts. Ik omschrijf rechtvaardigheid als een even grote toegang van mensen, groepen, gemeenschappen en landen tot materiële, sociale, economische en politieke bestaansvoorwaarden. Rechtvaardigheid houdt dan ook in dat ieder mens gelijke rechten heeft en dat achterstand, opgelopen door uitsluiting en discriminatie, dient weggewerkt. Sociale rechtvaardigheid gaat over een eerlijke verdeling van lasten en baten, benefits and burdens; bads and goods, binnen een gemeenschap. Dit kan enkel door gedifferentieerde herverdelingsmechanismen, want iedereen gelijk behandelen is slechts rechtvaardig als ook de startpositie van de betrokkenen gelijk is. Zo zullen in een goed draaiend schoolsysteem de kinderen die vertrekken met een taalachterstand bijlessen krijgen. Dit is geen gelijke, maar een ongelijke aanpak, juist om een gelijk resultaat te kunnen bekomen. Zo ook zal in een wereld waarin de afstand tussen de haves en de have nots groot is, een ongelijkheid van rechten en plichten moeten tot stand komen die een grotere gelijkheid van alle mensen dichterbij kan brengen. Het uitwerken van principes voor herverdeling moet wel samengaan met bereidheid tot politieke acties, willen er resultaten uit voortvloeien.

Asymmetrische verantwoordelijkheden voor en asymmetrische gevolgen van de milieuschade zouden, als we het hierboven geschetste rechtvaardigheidsprincipe willen volgen, moeten leiden tot asymmetrische plichten en rechten. Uiteraard kan men rechten en plichten (lokale, regionale, mondiale) niet voor heel lange tijd vastleggen: de sociale, politieke en economische voorwaarden veranderen voortdurend zodat de balans van rechten en plichten mee moet wijzigen. Dat is geen reden om geen globale en afdwingbare regelingen in te voeren.

Rechtvaardigheid houdt ook in dat het democratische principe van betrokkenheid, “all affected principle”, wordt toegepast (Saward, 2000). Volgens dat principe zal iedereen die de gevolgen ervaart van een beslissing een stem hebben in het beslissingsproces. De bruikbaarheid van het principe wordt minder helder naarmate het vraagstuk waarover men zich moet uitspreken breder is. Zo bijvoorbeeld is het betrokkenheidprincipe veel moeilijker toe te passen op problemen die nationale grenzen overstijgen (zoals de berging van nucleair afval) dan op verkeersregels binnen een staat. Om genoemd principe globaal en grensoverschrijdend te kunnen verwezenlijken – daar waar de gevolgen van de milieuproblemen zeer groot zijn –, volstaan nationale wetten niet. Nieuwe regelgevingen zijn nodig en dienen geïnstitutionaliseerd op globaal niveau, zodat ze even dwingend kunnen opgelegd worden als in nationale staten (Walry, 2003).

Het is moeilijk een gemeenschappelijke lotsbestemming, een gemeenschappelijke toekomst, een betrokkenheid op “unseen others” en toekomstige generaties te realiseren in een wereld vol onrechtvaardigheid op velerlei gebied.

Bibliografie

CASTELLS, Manuel (2005): ‘The Rise of the Fourth World’. In: David Held & Anthony McGrew (ed.), The Global Transformations Reader. Polity.
DALY, Herman E. (1996): Beyond Growth: Sustainable Development. Beacon Press.
DALY, Herman, TOWNSEND, Kenneth (1993): Valuing the Earth: Economics, Ecology, Ethics. MIT Press.
DOBSON, Andrew (2003): Citizenship and the Environment. Oxford University Press.
ELLIOTT, Lorraine (2004): The Global Politics of the Environment. Palgrave.
HELD, David (2002): ‘Globalization, Corporate Practise and Cosmopolitan Social Standards’, in: Contemporary Political Theory, 1/1.
JONES, Peter Tom & Roger Jacobs (2006): ‘Onze ecologische voetafdruk: de ondraaglijke zwaarte van het westerse bestaan’, in: De gids op maatschappelijk gebied, februari.
MESTRUM, Francine (2005): De rattenvanger van Hameln. Epo.
PAREDIS, Erik (2005): ‘Geprangd tussen olie, reuzengarnalen en stortplaatsen. De wereldwijde strijd voor ecologische rechtvaardigheid’, in: De gids op maatschappelijk gebied, mei.
SAWARD Michael (2000): ‘A critique of Held’. In: Holden Barry (ed.), Global democracy. Key Debates. Routledge.
SHIVA, Vandana (1998): ‘The Greening of Global Reach’. In: Gearóid O. Thuatail, Simon Dalby & Paul Routledge, The Geopolitics Reader. Routledge.
VANDAELE, John (2005): Het recht van de rijkste. Houtekiet.
WALRY, Jenny (2003): ‘Globale democratie in een globale wereld’. In: Jan Dumolyn & Peter Tom Jones (ed.), Esperanza!. Academia Press.
WALRY, Jenny (nog te verschijnen): ‘Ecologische duurzaamheid en democratie’, in: Ethiek en Maatschappij.

_______________
[0] De auteur dankt Gerarda Grosemans en Jan De Coninck voor het nalezen van de tekst en voor hun nuttige suggesties.
[1] Voor een uitgebreidere uitwerking van de ecologische voetafdruk, zie het artikel van Peter Tom Jones & Roger Jacobs in het vorige nummer [De gegevens hiervan zijn verloren – MIA].
[2] De meeste gegevens over afval komen uit Elliott (2004).
[3] Bij gevaarlijk afval rekent men nucleair en niet-nucleair industrieel afval, pesticidenslijk, chemisch afval, uraniummijnafval, as uit verbrandingsovens.
[4] De Basel Conventie houdt toezicht op de grensoverschrijdende bewegingen van gevaarlijk afval en de berging ervan. Ze werd in 1989 door 116 landen aangenomen.