Leon Trotski

Over de politiek van de KAPD

Toespraak van Trotski op de zitting van het EKKI op 24 november 1920


Geschreven: 1920
Bron: Uitgeverij De Vlam, Amsterdam, 1978
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling, taal, punctuatie en (soms) zinsbouw aangepast


Een toespraak over het programma, zoals kameraad Zinovjev bedoelde, kan ik niet zomaar houden. Ik zal mij beperken tot kritische opmerkingen bij de toespraak die kameraad Gorter hier tot lering van de Communistische Internationale gehouden heeft. Ik moet eerst een paar opmerkingen maken. Kameraad Gorter heeft hier niet simpelweg zijn standpunt naar voren gebracht; hij heeft ons, de stiefzonen van Oost-Europa, in naam van West-Europa de les gelezen en onze geesten verlicht.

Ik heb helaas het mandaat van kameraad Gorter niet gezien en weet niet zeker of hij door West-Europa gezonden is, om voor ons een belerende voordracht af te steken. Maar voor zover ik kan oordelen is de toespraak van kameraad Gorter niets anders dan een herhaling van die kritiek, beschuldigingen en argumenten die hij al vaak tegen de programmatische en tactische fundamenten van de Derde Internationale gebruikt heeft. Deze laatste werden echter door ons, oostelijke socialisten, niet geïsoleerd maar gezamenlijk met onze talrijke en zich steeds uitbreidende kring van vrienden en sympathisanten, geformuleerd.

Aan de andere kant vergeten we niet dat kameraad Gorter uit naam van een zeer kleine en weinig invloedrijke groep uit de West-Europese arbeidersbeweging spreekt. Dit moet voor alles vastgesteld worden om misverstanden te vermijden.

Als ik ook, net als Gorter, ervaringen en revolutionair-politieke inzichten naar cultureel-nationale grenslijnen wil afschaffen, dan zou ik in de eerste plaats stellen dat Gorter zelfs niet West-Europees maar eerder... Hollands oordeelt. Gorter spreekt niet uit naam van West-Europa, maar in de eerste plaats uit naam van een deel van de kleine Hollandse partij, die verdiensten heeft, maar tot nu toe nog niet de mogelijkheid heeft gehad om aan de kop van brede massa’s als leidende revolutionaire kracht te werken. Zij is eerder een propagandagroep dan een actiepartij. Er zijn in deze groep medewerkers die we zeer hoog achten, maar deze medewerkers hebben slechts een gering aandeel in de zonde waarvan kameraad Gorter kameraad Zinovjev (met betrekking tot zijn optreden in Halle) met zoveel hoogmoed beschuldigde: de ‘jacht naar de massa’. Een partij die in de loop van enige tientallen jaren 2000 aanhangers gewonnen heeft kan werkelijk niet van jacht op de massa beschuldigd worden — tenminste geen succesvolle jacht.

Overigens blijkt uit de woorden van kameraad Gorter zelf, dat er onder deze 2000 Hollandse communisten die kameraad Gorter opgevoed heeft en met wie hij samen opgevoed is, geen eenstemmigheid bestaat over de belangrijkste zaken: tijdens de oorlog beschuldigde een deel de anderen dat ze de Entente ondersteunden.

Holland is een mooi land, maar voorlopig is het nog geen toneel van de machtige communistische veldslagen, waarvoor en waarop de gedachte van de Communistische Internationale gevestigd is.

Gorter beschuldigde ons dat we te Russisch zijn. Natuurlijk, niemand kan buiten zichzelf treden. Maar we geloven toch dat kameraad Gorter het vraagstuk veel te geografisch benadert en politiek de opportunisten en gele socialisten teveel nadert, als hij ons zegt: “Als de Chinezen jullie Russen de vormen en methoden van de strijd zouden willen voorschrijven, dan zouden jullie hen waarschijnlijk antwoorden dat hun voorstellen veel te Chinees klinken en voor jullie geen bindende kracht kunnen hebben”. Hier vervalt Gorter in een buitengewoon nationale beperktheid, maar op een andere manier.

Vanuit ons standpunt is de wereldeconomie een organisch geheel, waaruit zich de wereldrevolutie van het proletariaat ontwikkelt, en de Communistische Internationale richt zich naar de hele wereldeconomie, die ze met de wetenschappelijke methode van het marxisme analyseert, met de verwerking van alle in vroegere strijd opgedane ervaring.

Dat sluit natuurlijk details van de ontwikkeling in afzonderlijke landen, bijzonderheden van bepaalde momenten niet uit, maar stelt ze voorop.

Maar om die bijzonderheden goed te kunnen begrijpen, moet men ze in internationaal verband zien. Dat doet kameraad Gorter niet, en daardoor maakt hij zijn grove fouten.

Als hij bijvoorbeeld beweert dat in Engeland het proletariaat alleen staat, terwijl in Rusland de boerenmassa het volgt, dan is deze grove generalisatie eenzijdig en dus fout. Het Engelse proletariaat is geenszins zo geïsoleerd, want Engeland is een wereldrijk. De Engelse industrie en de toestand van het Engelse kapitaal hangen volledig van de koloniën af, en daarom is ook de strijd van het Engelse proletariaat afhankelijk van de strijd van de koloniale volksmassa. De taak van het Engelse proletariaat in zijn strijd tegen het Engelse kapitaal stelt ook de eis om zich te richten op de belangen en stromingen van de boerenbevolking van India. De Engelse proletariërs kunnen niet overwinnen voordat het Indiase volk in opstand komt en het Engelse proletariaat deze opstand een doel en programma gegeven heeft. In India is de zege onmogelijk zonder de hulp en leiding van het Engelse proletariaat. Daar hebt u de revolutionaire samenwerkingsgemeenschap van het proletariaat en de boerenbevolking in het Britse Rijk.

Wij Russen staan — zowel in sociaal als ook in geografisch opzicht — tussen de gekoloniseerde en koloniserende landen. Wij zijn in die zin gekoloniseerd dat we de grote fabrieken in Petrograd, Moskou en in het zuiden door het Europese en Amerikaanse kapitaal gekregen hebben, dat de winst opstreek. De omstandigheid dat de Russische kapitalist maar een derderangse agent van het financiekapitaal was, gaf aan de strijd van het Russische proletariaat, direct een revolutionair internationaal karakter.

De Russische arbeider zag aan de ene kant tegenover zich het verenigde geldkapitaal van Rusland, Frankrijk, België enz. Aan de andere kant de achtergebleven boerenmassa, die nog in halve slavenverhoudingen verstrikt waren. Wij hadden dus hier Londen en India tegelijk. Dat heeft ons — bij al onze achterlijkheid — de Europese en wereldvraagstukken in zijn verst ontwikkelde vormen dichterbij gebracht. Voor onze opvattingen over de revolutionaire strijd zijn we echter niet alleen beperkt tot onze nationale verhoudingen. We hebben welhaast van jongs af aan de leer van Marx, met de gezamenlijke ervaring van de laatste decaden van de proletarische wereldstrijd tot ons genomen. En we hebben de voorwaarden van onze eigen strijd met behulp van de marxistische methode geanalyseerd.

Om tenminste gedeeltelijk afstand te nemen van onze Russische achterlijkheid, veroorloof ik me eraan te herinneren dat velen van ons jarenlang aan de West-Europese arbeidersbeweging hebben deelgenomen. Van de leiders van de Communistische Partij van Rusland heeft de meerderheid in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland en Amerika gewoond en gestreden en daar hand in hand met de beste proletarische strijders gewerkt.

Om ons te richten in de Russische verhoudingen en ze met de loop van de wereldrevolutie te verbinden, zijn we niet geholpen door een Russische huisvlijttheorie, maar door de theorie van het marxisme. De omstandigheid heeft ons geholpen dat hele geslachten van Russische revolutionairen de West-Europese school van de revolutie hebben doorlopen. Ik veroorloof me hieraan toe te voegen dat toen Marx en Engels het Communistisch Manifest schreven ze zelf behoorden tot het industrieel meest achtergebleven land van West-Europa. Maar (gewapend met hun eigen methode), steunden ze hun beoordeling van de Duitse verhoudingen op de analyse van de ervaringen van de Franse Revolutie en het Engelse kapitalisme. Ik herhaal nogmaals, als kameraad Gorter zegt dat het proletariaat in het Westen, in tegenstelling tot Rusland volledig alleen zal staan, hij ongetwijfeld gelijk heeft wat betreft het onderscheid in de toestand van de boeren in Rusland en West-Europa. Maar tegelijkertijd verliest hij een niet minder belangrijke, zelfs gewichtiger omstandigheid uit het oog. Het internationale karakter van de revolutie zelf en het wereldverband.

Hij benadert het probleem vanuit het standpunt van de Engelse eilandbewoner, vergeet Azië en Afrika, vergeet de verbinding van de proletarische revolutie in het Westen met de nationaal-agrarische revoluties in het Oosten. Dat is de achillespees van kameraad Gorter.

Wat betreft de vakbonden en de industrieorganisaties is het standpunt van kameraad Gorter uiterst verwarrend. Soms lijkt het, alsof het bij hem alleen om de verwisseling van organisatievormen gaat. In werkelijkheid ligt de zaak hier veel dieper. In de hele rede van kameraad Gorter klinkt de angst voor de massa door. In de kern van zijn beschouwingen is kameraad Gorter pessimistisch. Hij gelooft niet in de proletarische revolutie. Nergens anders heeft hij met zo een hoogmoed over de jacht van de Derde Internationale naar de massa gesproken. Kameraad Gorter spreekt over de sociale revolutie als een solist, een dichter. Maar in de materiële basis van de revolutie, de arbeidersklasse, heeft hij geen vertrouwen.

Zijn standpunt is hoogst individualistisch en autocratisch. Echter, met het revolutionaire autocratisme is het pessimisme onvermijdelijk verbonden. Gorter zegt, wij mensen van het Oosten weten niet hoezeer de arbeidersklasse ‘verburgerlijkt’ is, en dat daarom de organisatie van de massa des te gevaarlijker is, hoe succesrijker ze wordt. Dat is het ware motief van zijn toespraak: hij geloofd niet in de revolutionaire gezindheid van de arbeidersklasse. Hij ziet niet de kern van het proletariaat door de laag van geprivilegieerde en verbureaucratiseerde leiders.

Welk doel streeft Gorter dus na? Wat wil hij? Propaganda: Daarin bestaat zijn hele werkwijze. De revolutie hangt niet van de nood, zegt Gorter, van de economische verhoudingen af maar van het inzicht van de massa. Dit echter wordt gevormd door de propaganda. Hij beziet de propaganda op volkomen idealistische wijze, gelijk de rationalisten en verlichters van de 18e eeuw. Als de revolutie niet van de levensomstandigheden van de massa afhangt, niet zozeer van deze voorwaarde als van de propaganda, waarom hebt u dan in Holland nog geen revolutie gemaakt? Toch wilt u in de kern van de zaak de actieve ontwikkeling van de Internationale door de methode van propaganda naar individuele arbeiders vervangen. U wilt zoiets hebben als een zuivere Internationale der uitverkorenen, maar zelfs uw Hollandse ervaring zal u zeggen dat bij zo een toestand in de beste organisatie de scherpste meningsverschillen ontstaan.

Ten gevolge van zijn idealistische standpunt vervalt Gorter van de ene tegenspraak in de andere. Hij begon met de propaganda als een allesomvattend middel voor de opvoeding van de massa, en kwam dan tot de stelling dat de revolutie “niet door woorden maar door daden gemaakt wordt”.

Dat heeft hij nodig voor de bestrijding van het parlementarisme. Er gaat wel enige bekoring vanuit dat kameraad Gorter een rede van anderhalf uur moest houden om te bewijzen dat revoluties door daden en niet door woorden worden gemaakt.

Eerder hebben wij van hem gehoord dat de massa door propaganda, dus woorden, op de actie voorbereid kunnen worden. De kern van de zaak ligt er echter in dat kameraad Gorter een uitgelezen groep agitatoren, propagandisten en schrijvers wil hebben die zich niet begeven in laag bij de grondse activiteiten als parlementsverkiezingen of vakbondsleven, maar die door onberispelijke toespraken en artikelen de massa zolang opvoedt tot ze in staat is de communistische revolutie te volbrengen. Ik herhaal dat deze voorstelling van zaken geheel van individualisme doortrokken is.

Zonder meer fout en volstrekt antirevolutionair is de bewering van Gorter, dat de West-Europese arbeidersklasse geheel verburgerlijkt is.

Als dat zo was zou dat gelijk staan met een doodvonnis voor al onze hoop en verwachtingen. Het is een hopeloze utopie om de macht te willen bestrijden met de propaganda van enkele uitverkorenen, van het kapitaal, dat het gelukt zou zijn om het proletariaat te verburgerlijken. In werkelijkheid zijn slechts de weliswaar talrijke leiders van de arbeiders verburgerlijkt.

Nemen we de vakbonden. Vóór de oorlog organiseerden ze 2-3 miljoen in Duitsland en Engeland, 1300.000 in Frankrijk enz. Nu omvatten ze ongeveer 8-9 miljoen in Duitsland en Engeland, in Frankrijk over de 2 miljoen arbeiders. Hoe kunnen we dan proberen onafhankelijk van deze machtige organisaties op de massa in te werken? Terwijl er door de oorlog nieuwe miljoenen naar toegestroomd zijn? Gorter wijst erop dat er meer arbeiders buiten de vakbonden staan dan erbinnen. In het algemeen is dat juist. Maar op welke manier hoopt Gorter deze meest achtergebleven lagen te bereiken, die zelfs onder de invloed van de geweldige oorlogsverschrikkingen zich niet bij de georganiseerde strijd van de arbeidersklasse hebben aangesloten? Of gelooft Gorter dat alleen de verburgerlijkte arbeiders op de vakbonden zijn afgekomen, en de echte erbuiten zijn gebleven? Dat zou naïef zijn. Behalve honderdduizenden geprivilegieerde arbeiders zijn er in de vakbonden miljoenen van de strijdbaarste en meest ervaren elementen gekomen, zonder wie we geen enkele weg naar de achtergebleven, onderdrukte en onwetende lagen van het proletariaat zullen weten te vinden. De vorming van communistische cellen in de vakbonden betekent de worteling van onze partij in de actiefste en meest ervaren, en daardoor voor ons meest toegankelijke deel van de arbeidersklasse. Wie dat niet begrijpt, wie onder de bovenlaag van de arbeidersbureaucratie en bevoorrechten niet de proletarische massa in de vakbonden ziet, wie wil werken buiten de vakbonden om, die loopt het gevaar een roepende in de woestijn te blijven.

Gorter beziet het parlement en de vakbonden als tijdloze categorieën, als voor eens en voor altijd gegeven grootheden. En omdat het gebruik in het socialistische werk van vakbonden en parlementarisme niet tot de revolutie heeft geleid, daarom stelt Gorter voor de vakbonden en het parlement de rug toe te keren, en hij merkt niet dat hij daarmee onder de huidige verhoudingen de arbeidersklasse de rug toekeert.

Inderdaad, de sociaaldemocratie, waarmee we sinds de Derde Internationale gebroken hebben, was een bepaalde periode in de ontwikkeling van de arbeidersklasse. Geen periode van revolutie, maar van hervorming. De toekomstige geschiedschrijver zal zeggen, als hij de ontwikkeling van bourgeoisie en proletariaat vergelijkt, dat ook de arbeidersklasse zijn periode van proletarische hervorming heeft gehad. Wat was de kern van deze laatste?

De tot zelfstandig historisch handelen gegroeide bourgeoisie stelde zich niet vanaf het begin voor de taak de macht te veroveren. Maar ze trachtte binnen de grenzen van de feodale maatschappij levensvoorwaarden te scheppen die gemakkelijker waren en beter bij haar belangen pasten. Ze breidde het raam van de feodale staat uit, veranderde hem en vormde hem om tot een bureaucratische monarchie. Ze wendt de godsdienst in een individualistische richting, d.w.z. past ze bij het burgerlijke karakter aan. In zulke tendensen kwam de relatieve historische zwakte van de bourgeoisie tot uitdrukking. Nadat ze zich van deze posities verzekerd had, ging ze tot de aanval op de macht over.

De sociaaldemocratie bleek echter niet in staat om het marxisme in een sociaal-revolutionaire werkwijze te vertalen. De rol van de sociaaldemocratie bleef beperkt tot het gebruiken van de burgerlijke maatschappij en de staat in het belang van de arbeidersklasse. De verovering van de macht werd weliswaar formeel als doel gesteld, maar dit doel heeft in de praktijk weinig invloed. Het werk bestond niet uit een revolutionair gebruik van het parlementarisme, maar uit het aanpassen van de arbeidersklasse aan de burgerlijke democratie.

Deze aanpassing van een proletariaat dat nog niet voldoende van zijn kracht bewust was, aan de sociale, staatkundige en ideologische vormen van de burgerlijke maatschappij was klaarblijkelijk een historisch onvermijdelijk proces naar toch een historisch, d.w.z. een door de bijzondere verhoudingen van de periode begrenst proces.

Deze periode van de proletarische hervorming schiep zijn eigen apparaat van de arbeidersbureaucratie met zijn bijzondere gedachtegangen, zijn eigen routine, kleingeestigheid, aanpassingspolitiek en kortzichtigheid. Gorter identificeert dit bureaucratische apparaat met de proletarische massa, over wiens ruggen dit apparaat werd opgebouwd. Daarvandaan komen de idealistische illusies van Gorter. Zijn manier van denken is niet materialistisch, niet historisch. Hij begrijpt de wisselwerking niet tussen de klasse en het huidige historische apparaat. Tussen de voorbije periode en de tegenwoordige. Gorter verklaart: de vakverenigingen zijn bankroet, de sociaaldemocratie is bankroet, het communisme is bankroet en de arbeidersklasse is verburgerlijkt.

Men moet opnieuw beginnen met een groep uitverkorenen die los van de oude organisatievormen het proletariaat de zuivere waarheid zullen vertellen, het zuiveren van burgerlijke vooroordelen en het tenslotte voorbereiden op de proletarische revolutie. Zoals ik al zei, is een dergelijke idealistische hoogmoed de keerzijde van het diepste scepticisme. Gorter vertoont ook met betrekking tot de periode die we nu doormaken, en in het bijzonder de Duitse revolutie, alle bijzonderheden van zijn anti-materialistische, anti-dialectische en anti-historische denken.

In Duitsland duurt de revolutie al twee jaar. We zien daarin de wisseling van bepaalde groepen, stemmingen, methoden enz. Deze wisseling bevat een stelselmatigheid die men voorzien kon en moest, en die wij op grond van onze analyse en ervaring voorzien en voorspeld hebben. Kameraad Gorter kan echter in de verste verte niet bewijzen of zelfs beweren dat het door hem vertegenwoordigd standpunt zich in Duitsland stelselmatig en planmatig ontwikkelt, en dat het door de ervaringen van de revolutie verrijkt, zijn invloed versterkt.

Kameraad Gorter spreekt met de grootste verachting over de splitsing in de USPD. Voor hem is dat een onbelangrijke episode tussen opportunisten en kleinburgerlijke zwetsers. Maar daardoor wordt alleen maar de hele oppervlakkigheid van het standpunt van kameraad Gorter bewezen. Want de Communistische Internationale heeft al in de periode van zijn ontstaan, voor zijn officiële oprichting, door zijn theoretische vertegenwoordigers de onvermijdelijkheid voorzien van zowel de groei van de onafhankelijke partij, als ook zijn latere omvorming en splitsing. Voor ons is deze splitsing geen lege periode, maar een hoogst belangrijk stadium in de ontwikkeling van het proletariaat. We hebben deze bij het begin van de revolutie voorspeld. We hebben hem bewonderd. We hebben hem hand in hand met de Duitse communisten voorbereid. Nu hebben we hem voltooid. De schepping van een verenigde communistische partij in Duitsland is geen lege episode, maar een historische gebeurtenis van het grootste gewicht. In dit historische feit, afgezien van alle andere, is weer de juistheid bewezen van ons historische toekomstbeeld en onze tactiek.

Kameraad Gorter, met zijn propagandistische, rationalistisch, gepraat moet zich wel tienmaal bezinnen voor hij de banvloek uitspreekt over een beweging die tezamen met de revolutie groeit, die hem morgen en overmorgen zelfs voorspelt en die zichzelf duidelijke doelen stelt en die weet te bereiken. Maar keren we terug tot het parlementarisme.

Gorter zegt ons: “Jullie Oosterlingen hebben geen ervaring met de problemen van de burgerlijk-democratische politiek en cultuur en jullie geven je er geen rekenschap van wat parlement en parlementarisme voor de arbeidersbeweging betekenen”. En om ons tenminste gedeeltelijk in te lichten verklaart kameraad Gorter ons de verderfelijke invloed van het parlementaire reformisme. Indien het beperkte verstand van ons, Oosterling, volkomen onvoldoende is om ons in deze problemen te oriënteren, dan heeft het helemaal geen nut met ons te praten. Maar ik ben er erg bang voor dat kameraad Gorter op geen enkele manier de laatste wijsheid verkondigt van het West-Europese revolutionaire denken, maar slechts een kant van de conservatieve beperktheid.

Het Communistische Manifest scheen vanzelfsprekend in die tijd, en zelfs nog tot nu toe, voor vele Franse en Engelse ‘socialisten’, een product van de Duitse culturele en politieke achterlijkheid. Nee, het geografische argument is niet overtuigend genoeg. Hoewel we nu op de meridiaan van Moskou discussiëren dan beschouwen we ons toch als deelnemers aan de ervaringen overal ter wereld van de arbeidersklasse. Wij kennen, en niet alleen uit boeken, de periode van strijd tussen reformisme en marxisme in de internationale arbeidersbeweging. We hebben het sociaaldemocratisch parlementarisme in een reeks landen van dichtbij bekeken en we hebben een duidelijke voorstelling van zijn plaats in de ontwikkeling van de arbeidersklasse.

Gorter zegt dat de hoogachting voor het parlementarisme te diep in de harten van de arbeiders zit. Dat is waar. Men moet er echter aan toevoegen dat deze achting vervolmaakt wordt door de mystieke angst van een ideoloog voor het parlement. Gorter gelooft dat als hij in een grote boog om het parlementsgebouw heenloopt, de achting van de arbeiders voor het parlementarisme zal afzwakken of verdwijnen.

Zo een tactiek berust op idealistisch bijgeloof en niet op de werkelijkheid. Het communistische standpunt beschouwt het parlementarisme in samenhang met alle politieke verhoudingen en plaatst het parlement noch op een voetstuk noch gaat er aan voorbij. Het parlement is een middel voor de politieke misleiding en verdoving van de massa, tot uitbreiding van vooroordelen en ondersteuning van illusies over politieke democratie enz. enz. Dat is ontegenzeggelijk waar. Maar staat het parlement in dit opzicht alleen? Wordt er dan door de kranten, vooral de sociaaldemocratische, geen burgerlijk gif verspreidt? Moeten we dan misschien ook niet van de pers afzien als werktuig van de communistische invloed op de massa? Of zal misschien het enkele feit dat de groep van kameraad Gorter het parlement de rug toekeert, het parlementarisme compromitteren? Als dat zo was, dan zou dat betekenen dat in de ogen van de massa het door Gorters groep vertegenwoordigde idee van de communistische revolutie hoger staat dan alle andere. Maar dan zou het proletariaat vanzelfsprekend moeiteloos het parlement uit elkaar jagen en de macht in handen nemen. Dat is echter toch niet het geval. Gorter ontkent niet alleen zelf de achting en kruiperij van de massa voor het parlement maar overdrijft ze zelfs tot een karikatuur. Maar tot welke slotsom komt hij? Men moet de zuiverheid van de eigen groep, d.w.z. sekte bewaren. Tenslotte kunnen de argumenten van Gorter tegen het parlementarisme ook tegen alle vormen en methoden van de klassenstrijd van het proletariaat gebruikt worden, want al deze vormen zijn diep doordrenkt gebleken van opportunisme, reformisme en nationalisme.

Terwijl Gorter het gebruik van de vakverenigingen en het parlementarisme bestrijdt, negeert hij het onderscheid tussen de Derde en de Tweede Internationale. Tussen communisme en sociaaldemocratie, en maakt zich geen duidelijke voorstelling van het onderscheid tussen twee periodes in de geschiedenis en twee toestanden in de wereld.

Overigens geeft Gorter zelf toe dat voor de oorlog de parlementaire redes van Liebknecht groot belang hebben gehad. Maar, zegt hij, na het begin van de revolutie verliest het parlementarisme iedere zin. Helaas zegt kameraad Gorter niet over welke revolutie hij spreekt. Liebknecht hield zijn toespraken in de Rijksdag voor de burgerlijke revolutie. Nu heeft Duitsland een burgerlijke regering en het land gaat zijn proletarische revolutie tegemoet. In Frankrijk is de burgerlijke revolutie al lang voltooid en er is geen garantie dat de proletarische morgen, over een maand of zelfs een jaar zal uitbreken. Gorter geeft toe, we hebben het zelf van hem gehoord, dat gebruikmaken van het parlementarisme voor de revolutie toelaatbaar en nuttig is. Tot nu toe zijn echter Duitsland, noch Engeland, noch Frankrijk- zoals helaas alle beschaafde landen van de wereld in het geheel niet de proletarische revolutie binnengegaan. We maken nu de periode mee van voorbereiding op die revolutie. Als de parlementsredes van Liebknecht in de periode voor de revolutie een revolutionaire betekenis konden hebben, waarom is Gorter dan gekant tegen het parlementarisme voor wat betreft de huidige voorbereidende periode? Of heeft hij het onderscheid tussen burgerlijke en proletarische revolutie over het hoofd gezien, heeft hij de tweejarige periode ertussen niet opgemerkt — die ook nog langer kan worden?

Hierover heeft Gorter duidelijk niet gedacht, en dat brengt hem tot tegenspraak. Hij is ogenschijnlijk van mening dat Duitsland ‘geheel’ in de periode van de revolutie is ingetreden. Dus moet men ‘geheel’ van het parlementarisme afzien. Maar hoe staat het dan met Frankrijk?

Slechts idealistische vooroordelen kunnen ons van het parlementarisme doen afzien, dat we juist ervoor moeten gebruiken om het bijgeloof van de arbeiders in het parlementarisme en de burgerlijke democratie te breken.

Het is heel goed mogelijk dat ieder parlementair woord van Liebknecht in het voor-revolutionaire Duitsland aanzienlijk meer toehoorders vond als het nu zou vinden. Ik erken volkomen dat in de periode van de naderende revolutie parlementstoespraken, zelfs de revolutionairste, geen invloed kunnen hebben als enkele jaren terug op het hoogtepunt van de militaire heerschappij. Wij beweren dan ook niet dat het parlementarisme altijd en overal dezelfde betekenis heeft.

Integendeel, het parlement en zijn positie in de proletarische strijd moeten vanuit het standpunt van de concrete plaatselijke en tijdelijke verhoudingen beoordeeld worden. Maar desondanks is de complete verwerping van het parlementarisme het zuiverste bijgeloof. Uiteindelijk komt zo een verwerping heel dicht bij de angst van een deugdzame man die niet de straat opgaat, omdat hij zijn deugd niet wil blootstellen aan enigerlei verleiding. Als ik een revolutionair en een communist ben, die onder de feitelijke leiding en controle van een gecentraliseerde partij werkt, dan kan ik in een vakbondsorganisatie, aan het front, bij een krant, op de barricades of in het parlement werken — ik blijf dan toch wat ik moet zijn — geen parlementariër, geen krantenschrijver, geen vakbondsman maar een revolutionaire communist die alle wegen middelen en methodes gebruikt ten bate van de sociale revolutie. Tenslotte het laatste hoofdstuk van Gorter: De massa en de leiders.

Betreffende dit vraagstuk komt het idealisme en formalisme van kameraad Gorter niet minder duidelijk tot uitdrukking als bij andere vraagstukken.

“Jaagt de grote massa niet na”, beleert kameraad Gorter ons. “Het is beter een klein aantal, maar volwaardige kameraden te hebben”.

In deze vorm is dit recept inhoudsloos. Ten eerste zien we aan het voorbeeld van Holland, en ook elders, dat een klein, streng geballoteerd ledental, een organisatie geenszins behoedt voor afwijkingen, ze echter zelfs bevordert omdat een sekte-achtige organisatie niet de noodzakelijke standvastigheid kan hebben. Ten tweede echter — en dit is de hoofdzaak — moet men niet vergeten dat ons doel geen ander is dan de proletarische revolutie... De revolutie kan echter alleen door een massaorganisatie geleid worden. De strijd van Gorter tegen de ‘leiderscultus’ heeft een zuiver idealistisch, bijna retorisch karakter waarbij hij zich telkens in tegenspraak verwikkelt.

We hebben geen leiders nodig, zegt hij, het zwaartepunt moet bij de massa gelegd worden. Anderzijds waarschuwt hij ons: jaagt niet op de massa. De verbinding tussen de partij en de klasse wordt volgens Gorter bepaald door de wisselwerking tussen een kleine propagandagroep en het door burgerlijkheid aangestoken proletariaat. Maar juist in zulke organisaties waar vrees voor de massa heerst, waar men in haar geen vertrouwen heeft, waar men door propaganda leden werft, waar het werk niet op grond van de klassenstrijd voortgaat maar door idealistische voorlichting, juist daar moeten de leiders verhoudingsgewijs een grote rol spelen. Ik hoef hiervoor geen voorbeelden te noemen, kameraad Gorter zal er niet weinige kunnen vinden (Er wordt geroepen: KPD). De geschiedenis van de KPD is nog te jong. Hij heeft tot nu toe de massa nog te weinig geleid, dan dat men de betrekking tussen massa en leiders uit de praktijk en enigszins volledig zou kunnen bepalen. Pas nu, na de splitsing van de USPD die door het werk van de KPD werd nagestreefd (ondanks zijn fouten) pas nu, begint een nieuwe periode in het leven van het Duitse proletariaat en het Duitse communisme. De opvoeding van de massa en de uitverkiezing van de leiders, de ontwikkeling van de zelfwerkzaamheid van de massa en een dienovereenkomstige controle over de leiders — dat zijn allemaal samenhangende en wede] zijde afhankelijke verschijnselen en gebeurtenissen Ik ken geen recept waarmee men kunstmatig het zwaartepunt van de leiders naar de massa kan verleggen. Gorter wijst op de propaganda van de uitverkorenen. Laten we dat voor het ogenblik aannemen. Maar voordat deze propaganda de massa bereikt en ze verheft, zal het zwaartepunt van het handelen liggen bij degenen die de propaganda voeren, d.w.z. bij de initiatiefnemers of leiders. Telkens komt in de strijd tegen de leiders de demagogische strijdvorm tot uiting tegen de ideeën en methoden die door de betreffende leiders vertegenwoordigd worden.

Als die ideeën en methodes juist zijn dan is de invloed van deze leiders gelijk aan de invloed van juiste ideeën en methodes. Diegenen die niet in staat zijn de massa te bereiken treden echter uit naam van de massa op.

De verhouding tussen de leiders en de massa wordt bepaald door het politieke en culturele niveau van de arbeidersklasse. Het is ervan afhankelijk of hij revolutionaire tradities heeft of massa-acties gewend is en hoe groot het aantal proletariërs is dat de school van klassenorganisatie en marxistische opvoeding doorlopen heeft.

Er bestaat geen zelfstandig probleem van leiders en massa. Terwijl de communistische partij het gebied van zijn propagandistische invloed uitbreidt en op alle gebieden van het leven en de arbeidersstrijd doordringt, steeds bredere massa’s betrekt bij de strijd onder de vlag van de revolutionaire omwenteling- vergroot en verdiept ze daardoor de zelfwerkzaamheid van de arbeidersmassa. En terwijl ze de leidersrol geenszins vermindert maar die een nooit eerder aanwezige betekenis geeft, verbindt ze deze rol toch sterker met de zelfwerkzaamheid van de massa en brengt die onder georganiseerde en bewuste controle van de laatste.

Gorter zegt, men kan de revolutie niet eerder beginnen, als wanneer de leiders het geestelijke niveau van de arbeidersklasse zó verheven hebben dat ze haar historische taak eindelijk begrijpt. Maar dat is toch het reinste idealisme: Alsof het moment van het begin van de revolutie alleen van de mate van verlichting van de arbeidersklasse afhangt, en niet van een hele reeks andere factoren, binnenlandse zowel als internationale, economische zowel als politieke in het bijzonder echter van de nood van de meest verpauperde werkende massa’s, want die nood blijft — als kameraad Gorter het toestaat — de belangrijkste drijfveer voor de proletarische revolutie.

Het is heel goed mogelijk, dat bij een verdere verslechtering van de economische toestand van Europa en Holland de revolutie uitbreekt op een ogenblik, dat de KPH nog altijd een numeriek kleine groep zal vormen.

De Hollandse arbeiders die in de revolutie-maalstroom getrokken worden, zullen zich niet afvragen of ze niet moeten wachten tot de KP tijd vindt om ze voor een volledig planmatige en bewuste deelname aan de gebeurtenissen voor te bereiden.

Het is heel waarschijnlijk dat Engeland de periode van de proletarische revolutie zal binnengaan, als het verhoudingsgewijs slechts een kleine KP heeft. Daar is niets aan te doen, want de propaganda van communistische ideeën is niet de enige factor in de geschiedenis.

Daaruit volgt slechts dat de Engelse arbeidersklasse als ze door het samenvallen van grote historische oorzaken al in de naaste toekomst naar de openlijke proletarische revolutie getrokken wordt, ze in het proces naar de strijd om de macht en ook na de verovering van de macht haar massapartij moet scheppen, uitbreiden en versterken. In de eerste tijd echter zal de weinig talrijke communistische partij, zonder zich van de algemene beweging te scheiden en met het oog op het aanwezige niveau van inzicht en organisatie van het proletariaat ernaar moeten streven om in de zich ontwikkelende revolutie het uiterste aan communistisch inzicht in te brengen.

Keren we terug naar Duitsland. Toen de huidige periode begon stond er geen strijdvaardige partijorganisatie aan het hoofd van het Duitse proletariaat. De arbeidersklasse moest in het verloop van de strijd zijn waarachtig revolutionaire partij opbouwen. Daardoor ontstaat het zo opvallende karakter van deze strijd, die met grote offers verbonden is.

Wat zien we in Duitsland?

Een reeks van vooruitgaan en terugtrekken, opstand en nederlaag, herhaalde overgang van aanval naar verdediging, kritische zelfanalyse, zuiveringen, splitsingen, verandering van leiders en methodes, nieuwe splitsingen en verenigingen. In deze smeltkroes van de strijd, op grond van een voorheen niet aanwezige revolutionaire ervaring wordt een echte communistische partij opgebouwd. De minzame houding tegenover dit proces als ging het om een stoeipartij tussen leiders, of een familietwist onder opportunisten, getuigt alleen maar van een buitengewone kortzichtigheid, om niet te zeggen van blindheid. Als men niet ziet hoe de Duitse arbeidersklasse zich door zijn leiders Scheidemann, Ebert enz. tot roem van het imperialisme liet knevelen, hoe de brede massa’s dan braken met hun imperialistische leiders en dan op zoek naar een nieuwe richting tijdelijk de voorwaarde schiep voor de invloed van Kautsky en Hilferding, hoe het beste en strijdbaarste deel van de massa’s de Communistische Partij gevormd heeft, die aanvankelijk weinig talrijk was maar die vast en terecht op het verdere revolutioneren van de proletarische massa rekende, als men verder de splitsing van de onafhankelijke partij en feitelijke splitsing onder de opportunistische leiders tussen de arbeidersdemocratie en de revolutionaire massa, die het beste deel van de leiders met zich mee trekken, beschouwd, als men dit proces in zijn gehele omvang niet vanuit het standpunt van een pedant maar van een materialistisch denkende revolutionair beoordeelt dan concludeert men: hier, in het raam van de Verenigde Communistische partij wordt onder nieuwe verhoudingen een nieuwe basis geschapen voor de ware ontwikkeling van de revolutionaire partij van het proletariaat. Als kameraad Gorter dat niet inziet, dan kan men dat slechts betreuren.

Als de door hem vertegenwoordigde KAPD, waartoe ongetwijfeld een groot aantal voortreffelijke revolutionaire arbeiders behoren, als deze weinig talrijke organisatie bevreesd is in de Verenigde Communistische Partij te treden, die niet door oppervlakkige rekrutering maar in de hitte van de revolutie, na doorgemaakte diepgaande strijd, na splitsingen en zuiveringen gevormd werd. Dan betekent deze vrees alleen dat de leiders van de KAPD er voorlopig nog een te grote rol spelen — en de door hen geleide arbeiders met hetzelfde wantrouwen tegen de massa aansteken, waarvan de rede van kameraad Gorter volkomen doordrenkt was.