Wilhelm Reich

Wat is klassenbewustzijn?


Geschreven: 1934 (Onder het pseudoniem Ernst Parell)
Bron: Uitgave van SEXPOL werkgroep Tilburg (NL)
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling en zinsbouw aangepast
HTML: Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, mei 2005


Inhoud

Voorwoord

1. Twee vormen van klassenbewustzijn

Fundering
Twee vormen van klassenbewustzijn

2. Enkele concrete elementen van klassenbewustzijn en enkele remmende factoren bij het massa-individu

Bij jonge mensen tijdens en na de puberteit
Bij de vrouwen
Bij volwassen arbeiders
Bij het kind

3. Burgerlijke en revolutionaire politiek

De fetisj politiek
Waarom richtte Litvinov zich niet tot de massa?
Schema van de revolutionaire politiek
De burgerlijke politiek van de KPD
Revolutionaire politiek binnen de partij

4. Het klassenbewustzijn in het leven van de massa ontwikkelen

Leiding, partij en massa
Het standpunt van seks-pol met betrekking tot ‘de nieuwe partij’
Volkslied en volksdans als begin van revolutionair voelen
De angst voor de revolutie
De schupo als deel van de staat en als individu
Ontwikkeling van de revolutionaire staatspolitiek uit de behoeften van de massa
Het in bezit nemen van het eigen bezit
Conclusie

5. Stellingen voor de discussie over de nieuwe formering van de arbeidersbeweging

Ter beoordeling van het politieke gebeuren
Over de werkmethode
Wij zelf, de partij


Voorwoord

De kerngedachte van dit opstel kan als volgt worden samengevat: de uitputtende strijd die door de revolutionairen over de hele wereld en op vele fronten tegelijk gevoerd moet worden, brengt o.a. met zich mee, dat zij het leven der mensen alleen nog maar vanuit hun eigen ideologisch standpunt kunnen bekijken. Dat ze bovendien alleen aandacht hebben voor die aspecten van het sociale leven, die rechtstreeks of indirect in verband staan met hun eigen denkwereld en hun strijd.

Het grootste gedeelte van de wereldbevolking, dat toch door de revolutionaire strijd van het juk der kapitalistische onderdrukking bevrijdt zal moeten worden, weet weinig of niets van deze strijd, leefwijze, denkwereld. Zij leeft haar eigen onderdrukte bestaan, min of meer onbewust, en ondersteunt zo de macht van het kapitaal.

Probeer maar eens na te gaan hoeveel van de 40 miljoen volwassen Duitsers er werkelijk bewogen zijn door de activiteiten van de Duitse arbeidersbeweging, en hoeveel van hen de krantenberichten daarover onverschillig voor kennisgeving aannemen. Wanneer u zich dat goed realiseert, zult u onmiddellijk het doel van dit geschrift begrijpen: de overbrugging van de bewustzijnskloof tussen de revolutionaire avant-garde en de doorsnee aardbewoner.

Ik geef hier alleen een paar aanknopingspunten, leg vraagstukken bloot die in de arbeidersbeweging tot nu toe verwaarloosd zijn gebleven.

Sommige van deze ideeën zijn misschien wat overtrokken of vertekend. Wat vaststaat, is dat het werkelijke leven van de mens zich psychologisch op een heel ander vlak afspeelt dan de voorvechters van de sociale revolutie menen te moeten geloven op grond van hun dieper inzicht in het maatschappelijk zijn, en dit verschil is dan meteen een der oorzaken van het falen van deze arbeidersbeweging.

En dit geschrift moet dan maar beschouwd worden als een appèl van de niet-politiek geschoolde doorsnee mensen aan de toekomstige leiders van de revolutie: een appèl om hen beter te begrijpen en minder inzicht van hen te eisen in de loop der geschiedenis, maar meer aandacht te besteden aan hun werkelijke problemen en wensen.

Samengevat wil dat zeggen: minder theoretisch praten over de ‘subjectieve factor’ in de geschiedenis, en deze beter te begrijpen als het leven van de massa.

Wilhelm Reich. Juni 1934.

1. Twee vormen van klassenbewustzijn

Fundering

Verschillende oorzaken leiden ertoe dat deze poging, om vanuit het standpunt van de massapsychologie enkele problemen in de discussie over de hervorming van de arbeidersbeweging wat te verhelderen per definitie onvolledig en gebrekkig moet zijn. Die oorzaken zijn o.a. de moeilijke uitwendige omstandigheden waaronder de Duitse emigranten moeten werken en leven. Ten eerste is het directe contact met het politieke leven, vooral het leven van de massa verbroken of slechts provisorisch hersteld. De informatie uit de kranten is verward en tegenstrijdig, en bovendien worden de massapsychologische problemen soms over het hoofd gezien, zodat deze informatie al een mogelijke bron van fouten vormt. In ballingschap heeft men niet of nauwelijks de mogelijkheid om bibliotheken te raadplegen.

De harde strijd om het bestaan en de moeilijkheden met de regeringen van de gastlanden werken belemmerend. Ook de huidige versplintering in de organisatie en de discussie van de arbeidersbeweging zelf, maakt de taak er niet gemakkelijker op.

Wanneer we daarbij in aanmerking nemen dat de politieke psychologie een nog praktisch onontgonnen terrein is, dan hebben we wel genoeg factoren opgesomd waardoor men de eis van een honderd procent exacte, volledig foutloze en direct tot politieke praxis omzetbaar onderzoek beter kan laten vallen. Wij zullen zelf al blij zijn wanneer het ons lukt enkele belangrijke en tot nu toe verwaarloosd gebleven problemen onder de aandacht te brengen en misschien ook gedeeltelijk te beantwoorden, maar ze voor de rest over te laten aan het initiatief en de kritiek van onze revolutionaire kameraden.

Dit essay vormt tevens een antwoord op enkele vragen die in discussie zijn gekomen na het verschijnen van Massapsychologie van het fascisme, en ook een antwoord op individuele kritiek, die naar mijn mening dikwijls in gebreke bleef tengevolge het gebrek aan inzicht in psychologische vraagstukken waaraan veel politici-economen blijken te lijden.

Uit de discussies met verschillende politieke groeperingen is gebleken dat aan het antwoord op de vraag: wat is klassenbewustzijn? Een korte stellingname t.a.v. de huidige politieke grondproblemen voorafgaat. De zware nederlaag van de socialistische beweging in Duitsland blijkt ook in andere landen al nadelige gevolgen te hebben. Overal krijgt het fascisme nu de overhand in de strijd tegen de revolutionaire beweging.

Noch de Tweede noch de Derde Internationale bleek in staat om de situatie zelfs maar in theorie meester te worden, laat staan van de praktische kant. De Tweede faalde door haar principieel-burgerlijke politiek; de Derde door haar volledig gebrek aan zelfkritiek. Door de onherstelbaarheid van de beslissende fouten die gemaakt werden en vooral door haar onvermogen en gedeeltelijk door gebrek aan wilskracht om de bureaucratie in het eigen kamp te vernietigen. De Socialistische Arbeiders Partij en de Internationale Kommunisten willen een nieuwe internationale. Over het hoe van deze nieuwe partij is de verdeeldheid al groot. Trotski heeft alweer opgeroepen tot de oprichting van een vierde internationale, de SAP is principieel bereid, maar zij wil een internationale als resultaat van de vergadering van de arbeidende klasse, terwijl Trotski haar vooropstelt om onder haar vlag en met dit parool een vergadering bijeen te roepen.

In de seksueel-politieke beweging ligt het probleem als volgt: moet men eerst een organisatie oprichten en met haar programma mensen aantrekken, of moet men de ideologie en het programma eerst overal laten doordringen en eerst op een later tijdstip en op een bredere basis gaan organiseren? Wij kiezen voor het tweede, zijn van mening dat de losse voorbereidende organisatie veel voordelen heeft; geen voortijdige afgrenzing; het gevaar van sektarische afzondering wordt vermeden; men heeft meer mogelijkheden om in andere organisaties door te dringen; enz.

Verder is het belangrijk dat er perspectieven in aanwezig zijn voor verdere politieke ontwikkeling. De seksueel-politieke werkgemeenschap zag principieel drie mogelijkheden:

1. Een onvoorziene opstand in Duitsland binnen korte tijd. Omdat geen van de bestaande organisaties ook maar enigszins op deze mogelijkheid is voorbereid, zou ook niemand deze (spontane) volksbeweging kunnen leiden om ze tot een bewust goed einde te brengen. Deze mogelijkheid is weliswaar zeer onwaarschijnlijk, maar als ze werkelijkheid zou worden, zou er een chaotische toestand ontstaan: d.w.z. een onzekere afloop. Ook al zou men de beste oplossing voor de situatie weten te vinden. Wij zouden zo een opstand direct met alle middelen die we hebben moeten steunen en stimuleren.

2. Het is mogelijk dat de arbeidersbeweging enkele jaren nodig heeft om een theoretische en organisatorische vorm te vinden, om daarna als een gesloten beweging onder goede geschoolde vastberaden leiding, laten we zeggen binnen twee decennia doelbewust de macht in Duitsland veroveren. Dit is het meest waarschijnlijke vooruitzicht, maar het vereist van nu af aan al voortdurende, voorbereidende arbeid van energieke en onvermoeibare mensen.

3. De derde mogelijkheid die in principe aanwezig is, is dat wij er niet of niet op tijd in slagen de arbeidersbeweging onder een nieuwe, goede en betrouwbare leiding te organiseren terwijl het internationale fascisme zijn positie overal versterkt en steeds terrein wint. Het fascisme kan zich vooral door het gemak waarmee het kinderen en jongeren weet aan te trekken een duurzame massabasis verschaffen. Een eventuele conjunctuurstijging, hoe zwak ook, kan deze positie nog versterken. Dan zal de socialistische beweging te maken krijgen met een economisch, politiek en cultureel barbarisme op zeer, zeer lange termijn: verschillende decennia lang zal het moeten standhouden en bewijzen dat het principieel niet heeft gedwaald, maar tenslotte toch gelijk heeft.

En deze variant op de toekomst toont duidelijk aan welke zware verantwoordelijkheid op ons rust. Wij zullen ons zo goed als de omstandigheden het toelaten op de eerste mogelijkheid instellen; we zullen de tweede als de meest waarschijnlijke tot uiteindelijk doel van ons werk beschouwen. Om de derde mogelijkheid uit te schakelen zullen we alles wat menselijk gesproken mogelijk is aan kracht inzetten.

Ons doel is en blijft: het herstellen van de eenheid en slagvaardigheid van het proletariaat en zijn verbondenheid met alle lagen van de werkende bevolking. Daarom zullen we ons van begin af aan moeten distantiëren van stromingen, die weliswaar veel discussiëren over herstel van de eenheid, maar die in de praktijk de versplintering alleen maar verder doen gaan, zonder dit overigens zelf te willen.

Waar ligt de oorzaak, dat ook nu, na de Duitse catastrofe, de sektarische kliekvorming verder gaat dat het er in verantwoordelijke kringen in en buiten Duitsland weinig opwekkend uitziet en dat de oude methoden van vruchteloze scholastieke discussies en wederzijdse scheldpartijen maar niet verdwijnen, om plaats te maken voor een meer vitale en tegen de huidige situatie opgewassen aanpak.

Wij zijn van mening dat deze misschien fatale wantoestanden veroorzaakt worden door het vasthouden aan oude, overleefde en fossiele frasen, woorden, schema’s en discussiemethoden. Dit vastklampen vloeit weer voort uit een gebrek aan nieuwe probleemstellingen, denkwijzen, manieren om de dingen helemaal nieuw en primitief-direct te zien. Wij zijn er van overtuigd dat ook maar één goed idee, één nieuw en treffend parool, een eind zou maken aan de vruchteloze debatten en de eindeloze praters, en tot een nieuwe vastbesloten organisatie zouden komen.

De eerste taak die we ons stellen is het vitale marxisme tot werkelijkheid te maken. Op de eerste plaats door de werkelijkheid te observeren en vervolgens in de discussie.

Dit leidt onmiddellijk tot de kwestie van de oprichting van een nieuwe internationale organisatie. Wanneer deze op haar stichtingscongres niet meer te bieden heeft dan oude methoden, parolen, denk- en discussiewijzen, dan is het een doodgeboren kind.

Dat we het kapitaal willen onteigenen en de productiemiddelen socialiseren, dat we vervolgens arbeiders, soldaten, employees en boeren het kapitaal laten beheren, dat we naar een werkelijke democratie van de werkende bevolking streven, en dat daartoe de verovering van de macht noodzakelijk is, niet met stembriefjes maar gewapenderhand — dit en nog veel meer is ons allang bekend. Het heeft ook weinig zin dit alles nog eens opnieuw te formuleren of programmatisch op schrift te stellen. Dat is intussen al genoeg gebeurd. Het grote probleem is: waarom werden wij niet gehoord, waarom verkalkten onze organisaties en werden we door de bureaucratie verstikt, en tenslotte, waarom handelde de massa tegen haar eigen belang toen zij Hitler aan de macht bracht.

Als we de massa eenmaal achter ons hadden, zouden we niet zo oneindig veel energie hoeven te besteden aan de op zichzelf zeer belangrijke kwesties van strategie en tactiek.

Nu is het zelfs zo dat de verschillende groeperingen tactiek en strategie tegen elkaar aanwenden. Wanneer we ook maar iets willen bereiken zullen we moeten aankomen met een volledig nieuw inzicht in deze grondvragen, andere methoden van massabeïnvloeding en een totaal nieuwe ideologische en personele structuur.

Het is nu te laat om aan te tonen, dat wij niet de taal van de brede, deels apolitieke en deels ideologisch onderdrukte massa spraken, die de reactie tenslotte aan haar overwinning hebben geholpen. Zij begrepen onze resoluties evenmin als datgene wat wij onder socialisme verstaan. Zij hadden en hebben nog geen vertrouwen in ons. Onze bladen werden alleen gelezen uit plichtsgevoel of helemaal niet.

Voor zover ze in beweging kwamen, waren ze vaag socialistisch, maar we konden dit vage socialisme voor ons niet vruchtbaar maken, en daarom hielp het Hitler aan de macht.

Onze grootste mislukking lag in het gebrek aan aansluiting en geestdrift bij de brede massa en dat is de uiteindelijke oorzaak van de vele grote en kleine gebreken die de arbeidersbeweging aankleven. Van de partijfixatie der sociaaldemocraten, van het ressentiment en de gekrenktheid van vele proletarische leiders, van veel loos gedebatteer en scholastiek-marxisme.

En deze gemeenschappelijke grondoorzaak van ons falen is weer voor een groot gedeelte terug te voeren tot het ontbreken van een bruikbare marxistisch-politieke psychologie. Dit wil niet alleen zeggen dat een dergelijke psychologie nog uitgewerkt moet worden, maar ook dat er binnen de arbeidersbeweging een sterke kopschuwheid voor psychologische observatie en studie, voor een bewuste, praktische, psychologie bestaat. En deze fout van onze kant is tegelijkertijd het grootste voordeel en het machtigste wapen van het fascisme. Terwijl wij bij de massa aankwamen met fantastische historische overzichten en economische studies over de imperialistische tegenstellingen, wist Hitler hen voor zich te winnen door hun diepste gevoelens te raken.

Wij hadden, om met Marx te spreken, de praxis van de subjectieve factoren aan de idealisten overgelaten. Zelf waren we mechanische, economische materialisten geworden. Overdrijven we nu niet, zijn we niet bezig door de bril van vakspecialisten te kijken? Laten we proberen om deze vraag te beantwoorden aan de hand van een paar concrete voorbeelden: belangrijke en ook kleine, schijnbaar onbelangrijke voorbeelden. Het gaat niet om een onfeilbaar middel maar om een kleine bijdrage, een eerste begin.

Twee vormen van klassenbewustzijn

Voor een slagvaardige politiek met als uiteindelijk doel de overwinning van het socialisme, de heerschappij van de arbeid over het kapitaal, is het van beslissende betekenis dat we niet alleen inzicht hebben in de maatschappelijke bewegingen en veranderingen die zich door de ontwikkeling van de productiekrachten objectief onafhankelijk van onze wil voordoen; tegelijkertijd en ook met evenveel belangstelling moeten we ons bezighouden met datgene wat zich in de hoofden d.w.z. binnen de psychische structuren afspeelt van de mensen, die aan de objectieve ontwikkeling onderworpen zijn en deze tegelijkertijd beïnvloeden; mensen uit verschillende landen, stadswijken, beroepsklassen, leeftijdsgroepen, geslachten enz.

In de socialistische beweging en haar politiek speelt het begrip klassenbewustzijn een leidende rol. De ‘klassenbewustwording’ van de onderdrukte bevolkingslagen in alle landen is de meest dringend vereiste voorwaarde voor de revolutionaire omwenteling van het huidige maatschappelijke systeem. We bedoelen daarmee duidelijk dat de mensen onder invloed van economische en maatschappelijke processen zichzelf op de een of andere manier zullen moeten veranderen om tot een zodanige sociale prestatie, als de sociale revolutie is, te komen.

Wij weten ook, dat Lenin de avant-garde en de revolutionaire partij in het leven heeft geroepen om deze verandering in de mensen zelf te bevorderen, ze te bespoedigen, te concentreren en tot politieke kracht om te vormen.

De avant-garde, het beste en meest bewuste deel der specialistische voorvechters, moet de plaats zijn waar zich het bewustzijn van de maatschappelijke situatie, de middelen om haar te veranderen en de juiste weg naar het socialisme concentreren en uitkristalliseren op dat niveau, waarop ook de arbeidende massa zelf zal moeten komen, wil ze haar revolutionaire taak volbrengen.

Dat, niet meer en niet minder, is de politieke probleemstelling die we in het woord eenheidsfront kunnen samenvatten. Twee voorbeelden om aan te tonen, dan we nog heel ver verwijderd zijn van een concreet begrip van wat klassenbewustzijn is.

In de onlangs verschenen brochure Opnieuw beginnen wordt terecht gesteld, dat een revolutionaire partij, een (in de volle zin van het woord) revolutionaire leiding, noodzakelijk zijn, maar dat er bij het proletariaat geen klassenbewustzijn aanwezig is. Alle ideeën en handelingen (van de Tweede en Derde Internationale) zijn gebaseerd op het geloof in een soort revolutionaire spontaniteit, eigen aan het proletariaat. Maar als een dergelijke spontaniteit nu eens alleen in de hoofden van de socialistische partijleden, maar niet in werkelijkheid bestond, als het proletariaat uit zichzelf, d.w.z. door natuurlijke sociale krachten, eens helemaal niet tot een socialistische strijd wordt gebracht?

Slechts in staat om in dogma’s en thesen te denken geloven zij op bijna religieuze wijze aan spontane revolutionaire krachten.

De geweldige heroïsche strijd van de Oostenrijkse arbeiders van 12 tot 16 februari 1934 bewijst dat revolutionair bewustzijn ook heel goed mogelijk is zonder het bewustzijn van een ‘socialistische eindstrijd’. Revolutionaire spontaniteit en bewustzijn van de eindstrijd zijn twee heel verschillende dingen. De gevolgtrekking hieruit: de leiding moet het revolutionaire bewustzijn op de massa overdragen. Natuurlijk moet ze dat!

Maar hoe, vragen we ons nu af, wanneer we nog niet eens weten wat we nu eigenlijk revolutionair bewustzijn moeten noemen.

Er waren in Duitsland minstens ongeveer 30 miljoen antikapitalistisch gezinde arbeiders. Een aantal, groot genoeg voor de sociale revolutie. Toch kwam het fascisme aan de macht mede dankzij deze antikapitalistische gezindheid van zijn aanhangers. Is een antikapitalistische gezindheid al klassenbewustzijn of juist niet? Een aanzet daartoe of alleen een voorwaarde?

Wat is klassenbewustzijn eigenlijk?

Lenin voerde het begrip avant-garde in: de revolutionaire voorhoede en partij en tegelijkertijd ook de organisatie die datgene moest voortbrengen wat niet spontaan door de massa zelf tot stand kon komen.

“Wij hebben gezegd dat de arbeiders ook geen sociaaldemocratisch bewustzijn konden hebben, dat ze dit alleen van buitenaf bijgebracht kon worden. Uit de geschiedenis van alle landen kunnen wij leren dat de arbeidende klasse uit eigen kracht slechts in staat is tot een traditioneel bewustzijn, d.w.z. tot de overtuiging te komen van de noodzaak om zich in vakbonden aaneen te sluiten en tegen de ondernemers te strijden, van de regering een gunstige wetgeving te eisen enz.” (Lenin).

De arbeidende klasse schept dus uit haar klassensituatie een bewustzijn, dat echter nog niet sterk genoeg is om de overheersing door het kapitaal te vernietigen (daarvoor is een strak georganiseerde partij noodzakelijk). Toch zijn er wellicht al elementen aanwezig van datgene wat klassen- of revolutionair bewustzijn genoemd wordt?

Wat is dat, hoe ziet het er concreet uit?

De bewering dat klassenbewustzijn of elementen of voorstadia daarvan niet spontaan kunnen ontstaan binnen de arbeidende klasse, is gebaseerd op het feit dat het begrip in zijn concrete gestalte niet bekend is. Daarmee komt de leiding in een hopeloze positie: ook al is ze nog zo moedig, geschoold en met nog veel meer goede eigenschappen toegerust. Als er bij het proletariaat niets te vinden is wat op klassenbewustzijn lijkt, dan zal ook geen enkele leiding erin slagen dit op de massa over te dragen.

Wat moet er dan op de massa worden overgedragen? Het hooggespecialiseerde weten over het sociologische proces en de tegenstellingen daarin? Of het gecompliceerde inzicht in de wetten van de kapitalistische uitbuiting? Bezaten de partizanen van het revolutionaire Rusland een dergelijke kennis, toen zij enthousiast strijd voerden, of hadden zij het helemaal niet nodig? Waren zij ‘klassenbewuste’ arbeiders en boeren, of alleen maar rebellen?

Wij stelden deze vragen alleen om aan te tonen hoe uitzichtloos ze zijn.

Laat ons proberen, louter uit te gaan van eigen ervaring en praxis. Onlangs werd in een bepaalde politieke groepering veel gediscussieerd over klassenbewustzijn en de noodzaak dit tot massale afmetingen te brengen. Wie dit hoorde moest zich wel afvragen, misschien voor de eerste keer, waarover gaat het? Wat bedoelen ze met klassenbewustzijn?

Iemand die bijna niets gezegd had, vroeg aan een van de leidende functionarissen, die zichzelf steeds had opgeworpen als vurig voorvechter van het klassenbewustzijn van het Duitse proletariaat: “Kunt u vijf elementen van klassenbewustzijn noemen en ook vijf elementen die de ontwikkeling ervan remmen? Wanneer men het klassenbewustzijn wil ontwikkelen dan moet men toch op de eerste plaats weten wat men wil ontwikkelen en waarom het onder invloed van allerlei factoren niet vanzelf groeit”.

Dit scheen wel een logische vraag. De betreffende functionaris was op het eerste gezicht nogal verbaasd, hij aarzelde even en zei toen beslist: “Nou, honger natuurlijk.”

“Is een hongerig SA man klassenbewust?”, was de onmiddellijke wedervraag.

Is een dief die een worst steelt uit honger, of een werkloze die zichzelf voor twee mark verkoopt ten gunste van een reactionaire opmars, of een jongere die bij een demonstratie de politie met stenen bekogelt klassenbewust?

Als nu de honger, waarop de KPD haar hele massapsychologie had gebaseerd, an sich nog geen element van klassenbewustzijn is, wat dan wel?

Wat is vrijheid? Hoe ziet die er concreet uit? En hoe onderscheid de socialistische vrijheid zich van de nationale vrijheid, die Hitler belooft?

Het antwoord op al deze vragen was verschrikkelijk onbevredigend. Waren dergelijke vragen al ooit door de linkse kranten opgeworpen en beantwoord? Nee. De opvatting dat de onderdrukte klasse zonder leiding en vanzelf, vanuit een spontaan opkomend revolutionair elan de revolutie kan voltooien is even vals als het tegendeel, dat het alleen op de leiding aankomt. Een leiding die een soort klassenbewustzijn moet scheppen waar er eerst geen was.

De beantwoording van de vraag wat klassenbewustzijn is, wordt des te noodzakelijker omdat de psychische toestand van de massa op een bepaalde manier moet overeenstemmen met het hoge bewustzijnsniveau van de revolutionaire leiding, zodat aan de subjectieve voorwaarde voor de sociale revolutie is voldaan.

Voor degene die beweert dat dit een overbodige vraag is, omdat er van oudsher al beweerd is dat het nodig is aan te knopen bij de problemen van alledag, willen we nog even de vraag stellen: is het ontwikkelen van klassenbewustzijn, wanneer men in een fabriek voor het aanbrengen van ventilatoren vecht? En wanneer een nazi dat nu ook eens doet en misschien zelfs nog veel welbespraakter? Heeft hij dan het pleit gewonnen?

Welzeker.

Waar ligt precies het onderscheid tussen de socialistische en de fascistische verdediging van de kleine belangen?

Tussen ons vrijheidsparool en de leus ‘Kraft durch Freude’.

Is het klassenbewustzijn van de proletarische scholier dezelfde als dat van de proletarische jeugdleider? We zouden het bewustzijn van de massa op niveau moeten brengen van revolutionair klassenbewustzijn. Wanneer daarmee bedoeld wordt: hetzelfde niveau van weten omtrent het historisch proces als een revolutionair leider moet hebben, dan rennen we achter een utopie aan. Nooit zullen we er onder het kapitalisme in slagen de brede massa, die toch uiteindelijk de revolutie zal moeten volbrengen, te doordringen van deze hooggespecialiseerde kennis, ook door geen enkel propagandamiddel.

De aanvankelijke spanning en geestdrift werd meestal juist teniet gedaan door het steeds maar verhalen van dezelfde leuzen op verkiezingsbijeenkomsten, of zoals in het sportpaleis dikwijls gebeurd is, dat men een functionaris urenlang geleerd en diepzinnig liet spreken over de burgerlijke financiële politiek of over de tegenstellingen tussen Amerika en Japan. Dit betekende met een slag het einde van het klassengevoel van de duizenden toehoorders. De marxistisch-revolutionaire politiek veronderstelde tot nu toe bij de massa steeds een klassenbewustzijn als kant-en-klaar aanwezig, zonder dit te kunnen definiëren of detailleren. Ze projecteerde haar eigen, dikwijls ook foutieve, inzicht in het sociologische proces op het bewustzijn van de onderdrukte klasse. Dit is kort en bondig subjectief idealisme. Toch valt de sfeer in een communistische vergadering duidelijk te onderscheiden van die in iedere andere politieke organisatie. Er moet dus onder de brede massa een soort klassenbewustzijn zijn dat principieel verschilt van dat van de revolutionaire leiding.

Concreet: er zijn twee soorten klassenbewustzijn. Dat van de revolutionaire leiding en dat van de massa. En daartussen moet overeenstemming zijn. De meest belangrijke taak van de voorhoede is naast kennis van het objectief historische proces, het inzicht in:

a) Welke vooruitstrevende wensen, ideeën en gedachten leven binnen de verschillende bevolkingslagen, beroeps- en leeftijdsgroepen, geslachten.

b) Wat er leeft aan wensen, angsten, gedachten en ideeën, die dit vooruitstrevende remmen in zijn ontplooiing (zgn. traditionele bindingen).

Het klassenbewustzijn van de massa is niet volledig ontplooid, zoals de KP leiding dat geloofde, ontbreekt ook niet helemaal en is anders gestructureerd als de SP leiding geloofde. Het bestaat veel meer in allerlei concrete elementen, die op zichzelf nog geen klassenbewustzijn zijn (bv. honger zonder meer) maar in hun totale samenhang zouden ze dit wel kunnen zijn. Deze elementen zijn er dan ook niet zuiver en onvermengd, maar gemengd door elkaar heen en doorweven van tegengestelde psychische krachten en inhouden.

Een Hitler kan alleen succes hebben met zijn formule, omdat de massa kinderlijk beïnvloedbaar is en alleen maar reproduceert wat men er van tevoren instopt. Zolang de revolutionaire partij haar belangrijkste taak verwaarloost, nl. het klassenbewustzijn in zijn gegeven vorm uit te werken, te zuiveren, en te stimuleren.

Daarvan is in Duitsland geen sprake geweest.

De inhoud van het klassenbewustzijn van de revolutionaire leider is niet persoonlijk. In zoverre zijn persoonlijke belangen een rol spelen, hebben ze een remmende invloed op zijn activiteit.

Het klassenbewustzijn van de brede massa echter is (de verdwijnende minderheid van bewust revolutionaire arbeiders uitgezonderd) uiterst persoonlijk van aard. Het eerste is vervuld van kennis over de tegenstellingen binnen het kapitalistische economische systeem, de geweldige mogelijkheden van de socialistisch geplande economie en de noodzaak van de sociale revolutie om de vorm van de toe-eigening gelijk te maken aan die van de productie en tenslotte nog over de voor- en terugwaarts drijvende krachten der geschiedenis.

De tweede ‘soort’ staat nogal ver van een dergelijke kennis af, evenals van de grootse vooruitzichten. Het gaat daarbij alleen maar om kleine, alledaagse, banale dingen. Het eerste omvat de objectieve, historische, sociaal-economische processen, de uitwendige voorwaarden van economische en maatschappelijke aard, waaraan de mensen onderworpen zijn die samen de maatschappij vormen.

Dit proces moet begrepen worden, men moet het in de hand krijgen, overmeesteren, wanneer men van slaaf ervan, meester erover wil worden.

Van belang is dus allereerst een geplande economie om de dodelijke crises uit te bannen en eerst een basis te verschaffen voor het leven van alle arbeidenden. En daarvoor is een heleboel kennis, o. a. van de Japans-Amerikaanse tegenstellingen absoluut noodzakelijk.

Maar het tweede is weer totaal niet geïnteresseerd in Russisch-Japanse of Engels-Amerikaanse tegenstellingen en evenmin in de ontwikkeling van de productiekrachten.

Het oriënteert zich enkel en alleen aan de subjectieve weerspiegeling, verankering en het effect van deze objectieve gebeurtenissen op de duizendvoudig verschillende kleine problemen van iedere dag. Het bestaat dus in de interesse voor kleding, voedsel, mode, familiebetrekkingen, de mogelijkheden tot seksuele bevrediging in enge zin, seksuele spelletjes of genoegens in ruimere zin, zoals film, toneel, shows en dansen, en verder aan de moeilijkheden bij het opvoeden van de kinderen, het inrichten van het huis, hoeveelheid en besteding van de vrije tijd enz.

Het zijn van de mensen en zijn condities wordt weerspiegeld, verankerd en gereproduceerd in hun psychische structuur waarin het zich vormt. Het objectieve proces is voor ons alleen bereikbaar en begrijpbaar vanuit deze psychische structuur zowel de remmingen als de beheersing en stimulering ervan. Alleen door de menselijke geest, door zijn verlangen naar arbeid en levensgeluk, kortom de psychische existentie, scheppen, consumeren en veranderen wij de wereld.

Dat hebben de ‘marxisten’ die ontaard zijn tot economisten, allang vergeten.

Wanneer hun veelomvattende en met grote historische perspectieven opererende economische staatspolitiek werkelijk het internationale socialisme tot stand wil brengen, wanneer zij dus marxistisch willen zijn, dan zullen ze allereerst aansluiting moeten vinden bij het kleine, banale, primitieve en alledaagse. Zij zullen moeten ontdekken welke verlangens er leven bij de werkelijke ‘brede massa’ in al haar verscheidenheid.

Alleen op deze wijze kan men er in slagen het objectieve sociologische proces ineen te laten vloeien met het subjectieve bewustzijn, zodat de tegenstelling en de kloof daartussen eindelijk verdwijnt. Kortom juist de werkende massa, die welvaart schept en waarop de cultuur gefundeerd is, moet bewust gemaakt worden van haar rechten, ze moet zien op welke trap de bovenlaag van die cultuur al staat, en hoe ze zelf leven, hoe bescheiden ze eigenlijk zijn en hoe ze daar nog een deugd van maken ook.

Lukt deze aansluiting dan, en pas dan, treden wij uit de filosofische partijdebatten over avant-garde en tactiek, in de werkelijke tactiek tegenover de steeds veranderende massabeweging, dus in de vitale politieke activiteit.

Het is echt niet overdreven te beweren dat de arbeidersbeweging zichzelf kan verlossen van een heleboel sektarisme, eigengereidheid, scholastiek en versplintering en dat ze een veel kortere weg kan vinden naar het vanzelfsprekende, nl. naar het socialisme. Ze moet daarvoor haar propaganda en tactiek niet alleen uit boekjes maar op de eerste plaats uit het leven van de massa halen. Nu is het zo dat bv. de gemiddelde puber in allerlei kwesties al veel verder is als zijn ‘leider’, en dat men met deze laatste eerst tactisch over dingen als bv. seks moet praten, terwijl het voor de jongeren een vanzelfsprekende zaak is.

Wie een beetje thuis is in de ideologische strijd van de arbeidersbeweging, zal dit alles misschien min of meer instemmend gevolgd hebben en waarschijnlijk ook denken: ‘Maar dat is toch niets nieuws, waarom zo een lang betoog?’

Hij zal er gauw achter komen dat menigeen die het in het algemeen wel met ons eens is, juist bedenkingen heeft wanneer de zaak concreet wordt en dan de neiging krijgt om ons met citaten uit Marx en Engels te lijf te gaan.

Voordat u, lezer, die bij uzelf dergelijke neigingen bespeurt verder leest, vraag ik u nog eens om voor uzelf vijf concrete elementen van klassenbewustzijn, plus vijf remmende factoren daarop te bedenken.

De volgende constatering zal bijvoorbeeld veel weerstand oproepen bij diegenen die het klassenbewustzijn als een ethische aangelegenheid beschouwen. De politieke reactie, onder leiding van kerk en fascisme, eisen van de arbeidende klasse onthouding van aards geluk. Zij eisen tucht, gehoorzaamheid, ontbering en opoffering voor natie, volk en vaderland. Dat ze dit eisen is op zich geen probleem. Het probleem is dat ze zelf politiek gezien in leven blijven en zelfs dik en vet worden, dankzij het volk dat hun eisen gehoorzaamt.

Ze steunen daarbij vooral op het schuldgevoel van massamensen, hun neiging tot bescheidenheid en tot het stom en gewillig, dikwijls zelfs blijmoedig, dragen van ontberingen. Bovendien is er hun neiging om zich te identificeren met een Führer wiens liefde voor het volk een goed surrogaat is voor echte bevrediging van behoeften.

De revolutionaire avant-garde is zelf weliswaar door haar bestaansvoorwaarden, en door het doel dat ze nastreeft, aan dezelfde ideologie onderworpen, maar wat bv. geldt voor de jeugdleider, gaat in geen enkel opzicht op voor de jeugd die geleid wordt.

Wanneer we de massa van de bevolking willen mobiliseren voor de strijd tegen het kapitaal, haar klassenbewustzijn ontwikkelen tot een verzetshouding, dan moeten we het onthoudingsprincipe erkennen als schadelijk en reactionair. Het socialisme wil immers beweren, dat de productiekrachten genoeg ontwikkeld zijn om de brede massa een bestaan te verzekeren dat beantwoordt aan het maatschappelijk cultureel niveau.

Tegenover het onthoudingsbeginsel van de politieke reactie, staat het principe van het rijke geluk op aarde. Het is duidelijk dat we daaronder niet zoiets als kegelen of bier drinken verstaan.

De bescheidenheid van de ‘kleine man’, dé deugd in de ogen van kerk en fascisme, is van socialistisch standpunt gezien juist zijn grootste fout, een van de vele factoren die zijn klassenbewustzijn in de weg staan. Iedere socialistische econoom kan duidelijk aantonen dat er genoeg rijkdom is om iedere arbeider een gelukkig bestaan te verzekeren. Het bewijs daarvan moet alleen nog zorgvuldiger, gedetailleerder en meer continu geleverd worden, met de zorgvuldigheid van wetenschappelijke bewijsvoering.

De doorsnee Duitse of andere arbeider, was niet geïnteresseerd in het Sovjetrussische vijfjaren plan an sich, als revolutionaire economische prestatie, alleen het hogere niveau van behoeftebevrediging interesseerde hem. Hij denkt zo ongeveer: als het socialisme ons opnieuw niets dan opofferingen, ontberingen en gebrek brengt, dan blijft het mij om het even, of deze ellende socialistisch of kapitalistisch wordt genoemd.

Er is maar een bewijs dat de socialistische economie beter is, nl. dat ze onze behoeften bevredigt en dat ook kan blijven doen bij een stijgende levensstandaard. Dat wil zeggen: het heroïsme van de leiding geldt niet voor de brede massa. Als in tijden van revolutie aan de massa ontberingen worden opgelegd, dan heeft zij recht op de zekerheid dat deze ontbering slechts van tijdelijke aard is en zich daardoor onderscheidt van die in het kapitalisme. En dit te bewijzen is juist een van de grootste moeilijkheden bij de theorie over de mogelijkheden van het socialisme in één land.

Nu verwacht ik een zekere verontwaardiging over deze bewering. Het verwijt van kleinburgerlijkheid en epicurisme zal zeer zeker niet uitblijven. Toch beloofde Lenin aan de boeren het land van de grootgrondbezitters, hoewel hij heel goed wist dat het juist de kleine burgerij is die landhervorming eist. En met dit parool voerde hij juist de revolutie door, mét de boeren en niet tegen hen, en daar ging hij in tegen een belangrijk principe van de hogere socialistische staatspolitiek en theorie.

De Hongaarse revolutie daarentegen was gebaseerd op hoge principes maar ontbeerde de kennis van de subjectieve factor, ze kenden wel de eisen van de historie maar niet die van de boeren. Ze socialiseerden onmiddellijk het grootgrondbezit en verloren de revolutie.

Is dit voorbeeld voldoende om te bewijzen dat de uiteindelijke socialistische doelstelling slechts bereikt kan worden via de kleine en meest voor de hand liggende doeleinden van de individuen uit de massa, door een veel hoger niveau van behoeftebevrediging? Pas dan kan ook de brede massa een revolutionair heroïsme opbrengen.

De opvatting dat klassenbewustzijn een ethisch begrip is, heeft belangrijke gevolgen gehad. Een ascetische aanpak van de revolutie heeft tot nu toe nog altijd tot complicaties en nederlagen geleid. Klassenbewustzijn, of dit nu een ethisch of een niet-ethisch rationeel begrip is, kunnen we goed duidelijk maken aan de hand van voorbeelden.

Wanneer twee mensen A en B, honger hebben kan de een zich houden aan de normen. Niet stelen, maar bedelen en verhongeren. De ander kan zich eigenmachtig voedsel verschaffen. Een groot gedeelte van het proletariaat leeft volgens deze principes van B. Het wordt lompenproletariaat genoemd. Het gaat nu niet om een romantische bewondering voor de inbrekerswereld, maar de zaak moet duidelijk worden. Welke van de beide genoemde typen heeft het meeste klassenbewustzijn in zich? Stelen is nog geen teken van klassenbewustzijn. Maar na een korte overdenking wordt het duidelijk dat degene die zich niet aan de wet conformeert (‘wederrechterlijk’) en steelt als hij honger heeft, dus nog een wil tot leven tot uitdrukking brengt, meer energie tot verzet in zich draagt dan degene die zich stilzwijgend neerlegt op de slachtbank van het kapitalisme.

Wij blijven erbij dat een goede psycholoog zich niet bezig houdt met de vraag waarom iemand steelt maar wel waarom hij niet steelt.

Zoals gezegd, stelen is nog geen klassenbewustzijn. Een baksteen is nog geen huis, maar huizen worden wel gebouwd van bakstenen met behulp van planken, balken, rijnzand, glas en (denk aan de rol van de partij) ingenieurs, metselaars, stukadoors enz.

We begeven ons op een dood spoor wanneer we het klassenbewustzijn als een ethische eis zien en als zodanig met de bourgeoisie wedijveren in het veroordelen van de seksualiteit van de jeugd en het karakter van prostitutieklanten, overtreders en dieven. Is er geen tegenstelling tussen onze zienswijze en de belangen van de revolutie? Zou de politieke reactie onze amorele opvattingen niet als antipropaganda tegen ons kunnen gebruiken? Natuurlijk zal ze dat, dat doet ze trouwens allang, ofschoon wij onze moraliteit steeds opnieuw willen bewijzen. We worden er geen haar beter van en het drijft de slachtoffers van het kapitalisme alleen maar in de armen van de reactionairen, omdat zij zich door ons niet begrepen voelen. En in de ogen van de politieke reactie worden we er toch niet beter op. In hun ogen zijn wij dieven, omdat wij het privé-eigendom van de productiemiddelen willen onteigenen. Zouden wij dit belangrijkste doel daarom maar moeten opgeven of versluieren? Gaat de reactie ook dit niet tegen ons gebruiken? Alles wat tegenwoordig moraal en ethiek heet, staat zonder uitzondering in dienst van de onderdrukking der werkende mensheid. Wij kunnen theoretisch en praktisch bewijzen dat onze ordening van de maatschappij ook al zou ze amoreel zijn, de huidige chaos kan vervangen door een werkelijke orde.

Lenins opvattingen over de kwestie van een proletarische ethiek was eenzijdig gebaseerd op het belang van de proletarische revolutie. Alles wat in dienst staat van de revolutie is ethisch, en wat haar schaadt is onethisch.

Laten we het probleem nog eens opnieuw formuleren. Als elementen van klassenbewustzijn kunnen we alles beschouwen wat in strijd is met de burgerlijke orde en wat een kiem van verzet in zich draagt. Een hinderpaal voor het klassenbewustzijn is alles wat de mens bindt aan de burgerlijke orde.

Toen tijdens de Novemberrevolutie de massa oprukte door de dierentuin, waren de demonstranten er zeer goed op bedacht dat er niet over de gazons werd gelopen. Deze anekdote demonstreert een groot stuk tragiek van de arbeidersbeweging: de verburgerlijking van de dragers van de revolutie.

2. Enkele concrete elementen van klassenbewustzijn en enkele remmende factoren bij het massa-individu

We zullen nu proberen om zonder diepere theoretische fundering te komen tot het samenstellen van de gedragswijze van doorsnee mensen. Gedragshoudingen die gedeeltelijk in de richting van revolutionaire bewustwording gaan, en andere die juist remmend werken, die hen tot reactionaire psychische houdingen maakt. Voor ons zijn alleen die psychische kwaliteiten van belang die ofwel politiek links ofwel rechts tenderen, dus niet de politiek-indifferente die politieke richting ten goede komen, zoals verstandelijke begaafdheid, kritische aanleg, liefde voor de natuur enz.

De volgende voorbeelden kunnen nog met een groot aantal worden uitgebreid. De voorbeelden die ik hier geef, zijn door mij met twee jongeren samengesteld.

Bij jonge mensen tijdens en na de puberteit

De laatste tijd wordt door de diverse politieke partijen bijzonder veel aandacht besteed aan de jeugd, niet alleen omdat zij de toekomst voor zich heeft, die de meeste volwassenen achter zich hebben. Ze verdient meer aandacht omdat ze de meest actieve leeftijdsgroep is. Dat hangt o.a. samen met de seksuele rijping en de daarmee gepaard gaande geneigdheid om tot actie te komen en enthousiast te worden.

Deze eigenschappen zijn an sich niet specifiek links of rechts te noemen, of wat dan ook. De kerk bv. telt onder haar leden meer jongeren dan bv. de linkse partijen. Toch kan men binnen de belevingswereld van de jongeren gemakkelijk trekken onderscheiden die politiek gezien naar rechts en andere die naar links tenderen en met elkaar in strijd zijn.

Iedere jongere heeft de neiging om te rebelleren tegen autoritaire onderdrukking, met name tegen de onderdrukking door de ouders, die gewoonlijk de belichaming van de autoriteit van de staat zijn. Het is vanuit deze rebellie dat jongeren zich in eerste instantie aangetrokken voelen tot linkse politieke stromingen. Ze houdt ook altijd, min of meer bewust, verbinding met de behoefte aan realisering van het seksuele leven.

En hoe duidelijker de heteroseksuele neigingen daarin tot ontwikkeling komen des te ontvankelijker zal de jongere zijn voor revolutionaire ideeën. Hoe meer zijn behoeften homoseksueel getint zijn en hoe sterker hij, over het algemeen, seksuele behoeften verdringt, des te gemakkelijker tendeert hij naar rechts.

Seksuele geremdheid, de angst voor seksuele activiteit en het daaraan beantwoordende schuldgevoel zijn altijd factoren die ‘rechts’ werken of tenminste het revolutionaire denken remmen. De binding aan de ouders en aan het ouderlijke huis is een sterk remmend element, waarvan de werking niet omkeerbaar is.

Niet omkeerbaar wil zeggen: psychische factoren die niet tot positieve elementen van klassenbewustzijn kunnen uitgroeien en dus door de revolutionaire partij ook niet kunnen worden benut in het belang van de sociale revolutie.

Er is hierop maar een uitzondering nl. bij kinderen van ouders die al revolutionair denken. Hier kan de ouderbinding een positieve invloed hebben, maar slaat ook dikwijls om in het tegendeel nl. in een reactionaire gezindheid uit protest tegen de ouders.

Er is een behoefte die de jeugd als geen andere bezighoudt en die voor hen van de grootste betekenis is, maar waarover desondanks in geen enkele jeugdproclamatie of programma wordt gesproken, nl. de behoefte aan een huis, een eigen ruimte.

Samen met de rebellie tegen de ouders behoort dit tot de positieve factoren. Het is bovendien een behoefte die in de maatschappelijke orde die de reactie wil, nooit bevredigd kan of mag worden.

Hier kunnen we ook geen rem voor vinden, zelfs het meest reactionaire meisje is aan deze behoefte blootgesteld. Een tweede positief element is de behoefte om in een jeugdgroep opgenomen te zijn, maar deze behoefte wordt gewoonlijk geneutraliseerd door de familiebindingen en het verlangen naar het ouderlijke huis, de ‘Heimat’. Bij een goede inrichting van wooncollectieven kan deze behoefte worden uitgeschakeld. Het collectief wordt een thuis.

Dansen is voor iedere jongere een buitengewoon machtige behoefte. In tegenstelling tot de binding aan de ouders vormt dit een omkeerbaar element, d.w.z. onder normale omstandigheden werkt het remmend, maar het kan de solidariteit voor de revolutie ook sterk bevorderen, als het probleem van de verhouding tussen politiek en privé-sfeer op revolutionaire wijze wordt opgelost. Voorbeelden daarvan zijn er in Duitsland te over. De politieke reactie heeft beide behoeften, nl. het verlangen naar groepscontacten en het dansen op een geweldige manier weten te benutten door ze te organiseren. Bij de christelijke in de vorm van de zgn. ‘kransen’ (mariakrans) en bij de nazi’s nog sterker in collectieve jeugdverenigingen.

Uit Duitsland komt het volgende bericht:

Onlangs sprak ik een zeventienjarige zeventienjarige scholiere uit Berlijn, die hier niet vakantie was. Ze zit op school in Wilmersdorf en vertelde me enkele dingen die voor jou waarschijnlijk interessant zijn.

De jongens en meisjes van de Hitlerjugend en de Bund Deutscher Mädel hebben een ongekende vrijheid op school en thuis en dit komt natuurlijk ook tot uiting in vriendschappen en seksuele relaties. Vroeger zou geen enkel meisje uit mijn klas of van onze school het gewaagd hebben om zich door een jongen te laten afhalen. Nu staan de jongens (meestal van de Hitlerjugend) in drommen voor de school en ze vinden het allemaal vanzelfsprekend. De Bund Deutscher Mädel wordt door iedereen ‘Bubi drück mich’ genoemd. De afdeling in Dahlem moest opgeheven worden omdat 6 meisjes (allemaal jonger dan 18) zwanger werden. Het is toch wel interessant dat de poging om de jeugd te organiseren automatisch leidt tot het verbreken van de band met het ouderlijke huis, want deze voorbeelden zijn zeker symptomatisch. Wat ik intussen ook door verschillende mensen heb horen bevestigen.

Het is helemaal niet waar dat de jongens en meisjes een ongekende vrijheid hebben. Wie dit beweert heeft geen oog voor de werkelijke verhoudingen en tegenstellingen. Ook vroeger lieten de meisjes zich voor de school door jongens afhalen, al gebeurde dat misschien juist op deze school niet. Alleen vanuit een bekrompen moraal kan iemand het, zwanger worden en zich op school laten afhalen, zien als een teken van seksuele vrijheid. De vrijheden die de jeugd uit Dahlem nu heeft veroverd waren in Neukölln allang vanzelfsprekend. Het gaat om de totaliteit, men moet eerst de geweldige tegenstelling zien die de Hitlerjugend kenmerkt. Enerzijds een strenge autoritaire militaristische opvoeding en scheiding van de seksen. Van de andere kant door de collectievering van het jeugdleven, een vernietiging van de familiebindingen en van de ouderlijke moraal naast een strenge fascistische familiemoraal. In dat geval kunnen we ja zeggen tegen de losmaking van de jeugd van het ouderlijke huis, maar dan moeten we ook de tegenstelling tussen deze losmaking en de officiële ideologie van Führer und Familie duidelijk uitwerken.

Het moet ook duidelijk worden dat de jeugd, die zich uit de boeien van het ouderlijke huis losmaakt en vrijheid en zelfbestemming probeert te bereiken, wat wij natuurlijk toejuichen, dat die jeugd in werkelijkheid in een andere autoritaire verhouding nl. in die van het werkkamp of van het fascistische verbond terechtkomt. Om daar alweer haar mond te houden. De tegenstellingen worden het meest duidelijk op seksueel gebied.

Het vrijere gedrag hoort bij de vooruitstrevende tendensen in de Hitlerjugend tenminste voorzover deze (zij het ook alleen subjectief) revolutionair is. Nooit zou een werkelijk revolutionaire organisatie een meisjesbond opheffen omdat een paar meisjes zwanger zijn. Maar dat betekent ook, wat onze berichtgever heel naïef niet ziet, dat het beschreven gedrag van de jeugd bij de leiding van de NSDAP helemaal niet in goede aarde valt, bij hen juist een doorn in het oog is! Het gaat tegen hun morele overtuiging in. Wij moeten deze Hitlerjongens en meisjes hun recht op volledige zelfbestemming en op maatschappelijke voorziening in hun behoeften volledig duidelijk maken.

Wanneer men datgene wat juist werd beschreven als seksuele vrijheid beschouwt, dan vergeet men twee dingen: ten eerste dat reeds zo een kleine aanleiding voldoende is om de staat als zedenprediker te laten ingrijpen; ten tweede dat dit pas een begin is en dat er van werkelijke vrijheid geen sprake kan zijn:

Zolang de opvatting van staat en maatschappij daartegen gericht is.

Zolang de jongens en meisjes geen eigen ruimte hebben waar ze ongestoord bij elkaar kunnen zijn, geen voorbehoedsmiddelen om zwangerschappen te vermijden en niet genoeg zijn voorgelicht over de feiten en moeilijkheden rond seksueel verkeer.

Zolang zij zo opgevoed worden dat ze in grote moeilijkheden komen zodra ze überhaupt seksueel beginnen te leven.

Zolang jongens en meisjes in de verenigingen van elkaar gescheiden worden.

Zolang ze niet gezamenlijk met hun leraren kunnen beslissen hoe hun scholing, hun voorbereiding op de problemen van het sociale leven gestalte moeten krijgen.

Zolang zij de geboorte en sterfdata van de Pruisische vorsten moeten bestuderen in plaats van geschiedenis van arme jongens en meisjes uit de voorsteden van Berlijn, Hamburg, Juterborg, en uit kleine boerendorpen te bestuderen en te leren hoe deze toestanden overwonnen kunnen worden.

Het ideaal van de jeugd kan en mag niet zijn om kritiekloos een Führer te dienen en te sterven voor kapitalistische belangen die als vaderlandsbelang worden verkocht, maar om het eigen leven te begrijpen en het gestalte te geven naar eigen wil. De jeugd kan alleen voor zichzelf en aan zichzelf verantwoordelijk zijn. Pas dan en dan alleen zal de kloof tussen maatschappij en jeugd verdwijnen.

Wanneer de jeugd zelf deze kloof die haar van de maatschappij scheidt eenmaal heeft ingezien, dan ziet zij tegelijkertijd haar eigen onderdrukking en wordt rijp voor de sociale revolutie. Wanneer zij de kloof in de praktijk heeft opgeheven en de sociale ordening heeft omgevormd naar haar eigen behoeften, de vrije loop heeft gelaten aan haar vrijheidsdrang — reëel, concreet en objectief — dan kan zij de sociale revolutie voltooien. Wij kunnen aan de jeugd van alle landen en werelddelen de noodzaak van de sociale revolutie niet theoretisch bewijzen, wij kunnen deze slechts ontwikkelen uit de behoeften en tegenstellingen die bij de jeugd zelf leven.

En in deze tegenstellingen en behoeften staat centraal: het geweldige probleem van de seksualiteit.

In tegenstelling tot de traditionele opvatting van de huidige politieke partijen leren we van ons jeugdwerk dat het inzicht van de doorsnee jongere in de klassensituatie, ofwel heel oppervlakkig ofwel, als ze echt is, heel zeldzaam voorkomt. En dat laatste is meestal het geval bij intellectueel overrijpe jongeren of bij degenen die bij hun revolutionaire ouders geen tegenstand of rem ondervonden hebben. De situatie van leerling maakt iemand eerder onverschillig dan revolutionair. Alleen samen met andere specifieke elementen in een klassensituatie bv. het verlangen naar een fijne vrije tijd, kan ze een positieve uitwerking hebben.

Ook honger leidt in tegenstelling tot allerlei populaire opvattingen an sich veel eerder tot verwaarlozing, nonchalance en kliekvorming dan tot bewustzijn van de klassenpositie. Evenals andere soorten ontbering komt honger even dikwijls of nog vaker voor bij de SA jeugd of bij christelijk opgevoede jonge mensen. Ook deze elementen kunnen een geweldige positieve invloed uitoefenen als zij begrepen worden in samenhang met het verlangen van de jeugd naar romantische belevingen, met de seksuele behoeften en de relaties tot de ouders. Het moet gewoon duidelijk zijn dat de honger an sich, wanneer hij geen demoraliserende invloed uitoefent de mensen eerder naar burgerlijke liefdadigheidsorganisaties drijft. De concrete ervaring leert dat een jongere veel eerder door zijn honger in revolutionaire zin wordt beïnvloed wanneer hij bv. tevens gefrustreerd is door een dwangopvoeding die hij gemakkelijk kan herkennen als klasseninstitutie.

De neiging om zich vast te klampen aan een leidersfiguur of aan bepaalde ideeën is bij jonge mensen in politiek opzicht onbepaald, ze is voor iedere richting bruikbaar en daarom een schadelijk element wanneer de revolutionaire partij er niet op de goede manier gebruik van weet te maken.

De liefde voor de sport en voor militair vertoon, uniformen die de meisjes leuk vinden (en omgekeerd), zijn onder de huidige omstandigheden van de proletarische beweging meestal remmende elementen, omdat de politieke reactie over veel meer mogelijkheden beschikt om deze te organiseren. Voetballen met name werkt depolitiserend en bevordert tegelijkertijd allerlei reactionaire neigingen. Deze neigingen zijn echter in beginsel omkeerbaar, ze kunnen ook in een linkse richting gestuwd worden, wanneer men het economische aspect van de allesbeheersende honger heeft uitgeschakeld. Dat deze tegenstellingen en remmingen door onze revolutionaire organisatie bij lange niet zijn opgelost en dat we daaruit niet moeten concluderen tot het ontbreken van klassengevoel, maar tot een psychologische fout van ons revolutionaire werk, dat wordt wel bewezen door de enorme fluctuatie in het ledenbestand van de arbeidersbeweging. Alleen een steeds kleiner wordende minderheid heeft nog stand gehouden. Ik kan hier geen getallen geven, maar de ervaring heeft geleerd dat miljoenen jongeren en volwassenen, mannen en vrouwen, mensen uit iedere bevolkingsgroep deel hebben uitgemaakt van de revolutionaire organisatie in de loop van de laatste tien jaar, zonder dat ze zich bonden aan de revolutionaire zaak of zich ideeën eigen wisten te maken.

Wat dreef hen er toe zich bij ons aan te sluiten? Geen materieel voordeel, geen uniform, alleen een vrij onbestemd revolutionair, of als u wilt socialistisch gevoel. Waarom bleven ze niet? Omdat dit gevoel in de organisatie niet ontwikkeld, niet gestimuleerd werd.

Waarom werden ze politiek steeds onverschilliger of liepen ze over naar de reactie? Omdat ze allemaal een tegenstrijdige burgerlijke karakterstructuur in zich hadden die niet vernietigd werd, omdat wij niet wisten wat we moesten vernietigen en wat bevorderen. Met discipline zonder meer lukt dat niet. Ook niet met marsmuziek. Daar is de andere partij trouwens veel beter in. Evenmin met strijdkreten, want het geschreeuw van de andere partij was beter en krachtiger.

Er was maar een ding wat de revolutionaire organisatie de massa kon aanbieden zonder concurrentie van de tegenstander en wat ze in werkelijkheid niet heeft gedaan nl. het inzicht in de bewuste en onbewuste verlangens van de kapitaalslaaf die, onwetend en onderdrukt, verlangt naar vrijheid en tegelijkertijd naar autoritaire bescherming, en dit in woorden te vatten, in zijn taal voor hem uit te spreken en voor hem te denken. Tegen deze taak was een organisatie die alle psychologie als contrarevolutionair afwees niet opgewassen.

Hoe ziet het klassenbewustzijn eruit?

Bij de vrouwen

De formules: inschakeling in het productieproces, onafhankelijkheid van de man, recht op het eigen lichaam, hadden niet veel om het lijf. Dat neemt niet weg dat het verlangen naar economische zelfstandigheid, onafhankelijkheid van de man en seksuele onafhankelijkheid, samen het belangrijkste deel uitmaken van het klassenbewustzijn der vrouwen.

Maar de angst om door een sovjet huwelijkswetgeving de man en de kostwinner te verliezen, om geen zeker seksueel object te bezitten, en de angst voor een vrij leven überhaupt, die alle vrouwen beheerst, vormen minstens even sterke remmende elementen. Vooral de angst dat ze door de collectieve opvoeding van de kinderen, deze zouden ‘verliezen’, leidde ook bij communistische vrouwen (niet in de vergadering, want daar kwamen ze zelf voor deze opvoeding op, maar in huiselijke conflicten met hun man) tot politieke remmingen. Vooral bij de kleinburgerlijke vrouw vormden ze een geweldige hinderpaal van de politieke duidelijkheid. De rebellie tegen het huwelijk als economische gebondenheid en seksuele beperking, had een geweldig activeermiddel voor de revolutionaire beweging kunnen zijn, wanneer men deze problemen die de vrouw bezighouden, op een waarachtige en zakelijke manier had weten uiteen te zetten. In plaats daarvan stichtten de van zichzelf toch al onduidelijke propagandisten verwarring doordat ze enerzijds spraken over het ‘sovjethuwelijk’ en tegelijkertijd het feit prezen dat het huwelijk in de Sovjet-Unie toch weer werd geïnstitutionaliseerd. Een vrouw die doorsnee denkt kan daarop alleen maar zeggen: hier propageren jullie het opheffen van huwelijk en gezinsleven, maar dan is de vrouw nog meer van de man afhankelijk. Of juist het omgekeerde: jullie willen ons allemaal aan de mannen uitleveren. Dergelijke tegenstellingen dienen door psychologische vakgroepen nauwkeurig onderzocht te worden en de politieke organisatie moet de resultaten van dit onderzoek als uitgangspunt nemen.

Het ging hierbij niet in de eerste plaats om de door industriearbeid ‘gerijpte’ en vrij duidelijk links georiënteerde fabrieksarbeidsters, maar vooral om de grote schare van huisvrouwen, thuisarbeidsters, winkelhoudsters, verkoopsters enz.

Wij hebben de ervaring dat de seksuele betrekkingen buiten het huwelijk of de neiging daartoe, een element van krachtig verweer tegen reactionaire invloeden kunnen vormen. Omdat dit echter meestal gepaard gaat met een verlangen naar de zekerheid van het huwelijk, is een wetsformulering, nl. opheffing van het onderscheid tussen echtelijk en buitenechtelijk, niet voldoende om deze neiging tot ontplooiing te brengen.

Menige vrouw die in de fabriek revolutionair is, is thuis reactionair. Het zijn op de eerste plaats morele en culturele denkbeelden die een tegengif vormen voor de kritische en revolutionerende, economische en seksuele belangen.

In de beweging voor de rechten van de vrouw van verschillende burgerlijke organisaties gaan een heleboel revolutionaire impulsen schuil. Wanneer het de economische zelfstandigheid betreft bewust en meestal onbewust, wanneer het gaat om seksuele onafhankelijkheid. Ze zijn in ieder geval gericht op de verandering van het bestaande en op een nieuwe sociale ordening. Alleen het socialisme kan een praktisch antwoord op deze vraag geven, maar de socialisten doen geen enkele moeite om de ideologische verwarring van deze vrouwen tot klaarheid te brengen, om hen duidelijk te maken dat ze tegelijkertijd twee tegenstrijdige dingen willen, dat ze in feite het socialistische doel naderen, maar dit niet precies kunnen formuleren en zodoende tot een sentimentele Pankhurstachtige rebellie vervallen. Alleen al door het oplossen van alle ontelbare kleine problemen van het persoonlijk leven in een groter maatschappelijk verband, zou de zaak toch tenminste in beweging moeten komen zonder dat er discussies ontstaan.

En dan zou hij winnen die iets te brengen had, en dat waren alleen de socialisten, als deze weer niet in formele partijdebatten waren blijven steken. De reactionair zou absoluut falen wanneer hij in een zakelijke discussie met antwoorden en argumenten voor de dag moet komen. Onder de vrouwen in Duitsland ontwikkelde zich eind 1933 een zeer merkwaardige beweging. Het verloop van deze beweging leert beter dan de meeste boeken wat een dialectisch proces is. Zij protesteren tegen de binding aan de huiselijke haard, wat een revolutionair element is, maar ze willen in plaats daarvan ‘Duitse vrouwen als Brunhilde’ zijn. Wat in deze vorm weer reactionair is. Het moet duidelijk zijn dat de moederideologie die door de nazi’s met alle middelen werd gepropageerd, eindelijk een anti-seksuele kern heeft die moet worden blootgelegd, het moederschap tegenover de rol van de geliefde.

De vrouwen willen beide, maar ze komen niet tot het opheffen van de tegenstelling tussen deze twee zaken, die uiteindelijk wordt veroorzaakt door de kapitalistische moraal. Onder de druk van de politieke reactie verloochenen zij hun eigen seksualiteit. De beweging voor de rechten van de vrouw in haar huidige vorm is reactionair en gericht tegen het klassengevoel, maar kan ook in tegengestelde richting gaan werken, omdat ze op een verandering van het bestaande aandringt. Ook bij de vrouwen kunnen we constateren dat directe honger en zorg om de voeding voor de kinderen slechts betrekkelijk zelden tot een revolutionaire houding leidt, veel vaker juist tot angst voor politiek überhaupt tot het verhinderen van de politieke activiteit van man en kinderen, die mee in het levensonderhoud van het gezin voorzien en tenslotte tot doffe onverschilligheid en prostitutie. Maar deze zorgen en angsten kunnen ook tot een wezenlijke stimulans voor het klassenbewustzijn worden, wanneer ze in de juiste samenhang met andere krachten en tegenkrachten zijn gebracht.

Een heel moeilijke kwestie is bv. deze, of de aandacht voor het uiterlijk, voor make-up en lichaamsverzorging, die op het ogenblik het klassenbewustzijn en klassengevoel sterk belemmert, op de een of andere manier om te keren valt.

Wij kunnen niet geloven dat welke revolutionaire organisatie dan ook er ooit in zal slagen om de massa der vrouwen te brengen tot eenvoud en onopgesmuktheid, die ons bij communistische vrouwen opvalt. We moeten een middenweg vinden tussen de burgerlijke onbenulligheid en de streng ascetische levenshouding, zodat en de natuurlijke behoefte aan opschik wordt bevredigt en ook aan de eisen van de klassenstrijd wordt voldaan. Het is absoluut onjuist om deze dingen niet belangrijk genoeg te vinden. Wij zouden onze politici dringend willen aanraden om een studie te maken van de mechanismen waardoor de politieke reactie de vrouwen aan haar zijde krijgt.

De kwestie van de toekomst van huwelijk en gezin en de opvoeding van de kinderen staat voor de vrouwenbeweging ongetwijfeld op de eerste plaats. De Duitse sexpol-beweging wist de vrouwen voor zich te winnen door te verklaren dat alleen het socialisme andere vormen schept voor het samenleven van mannen, vrouwen en kinderen en dat de zgn. vernietiging van het gezin door het bolsjewisme niet meer betekent dan het losmaken van seksualiteit en economische belangen.

De ontwikkeling van de gezinsideologie, zoals we die nu in Duitsland te zien krijgen, verdient de allergrootste aandacht, bv. de tegenspraak tussen het gezin en de SA jeugddienst. Alleen door een goed inzicht in deze ontwikkeling zullen we middelen vinden voor de toekomstige vrouwenpolitiek. Onder invloed van de toenemende morele dwang tav. de seksualiteit, zal de prostitutie onder het fascisme onvermijdelijk snel toenemen en daarom moet men ook de prostituees voor de proletarische politiek weten te winnen.

Nog een andere anekdote die aantoont dat en op welke manier het klassenbewustzijn aanwezig is. Onlangs moest Goebbels stelling nemen in een voor de nazi-beweging uiterst penibele kwestie. Toen de NSDAP eenmaal aan de macht was verscherpte ze onmiddellijk de wetgeving op abortus en voorbehoedsmiddelen. De opvoeding werd toegewezen aan religieuze en militaire organisaties, het gezin uitgeroepen tot hoeksteen van staat en natie. Een Duitse vrouw rookt niet, werd een veelgehoorde frase, het rattenkopje moest met alle macht bestreden worden en de bordelen weer ingevoerd. De vrouwen werden uit het bedrijfsleven weggedrongen en tenslotte werd de invloedrijke positie van de man uit voorhistorische tijden weer in ere hersteld. Zo hadden de nazi’s (helemaal in overeenstemming met hun historische functie) de scherpst mogelijke culturele regressie op gang gebracht. Het spreekt vanzelf dat de vele functionarissen in hun apparaat deze maatregelen precies volgens de letter en volgens de geest uitvoerden. In een provinciestadje had een zeepfabriek een plakkaat uitgegeven met een aantrekkelijk meisje met een pak wasmiddel erop. Een nazi-ambtenaar had deze affiche verboden, omdat het zedelijk gevoel van het volk erdoor gekwetst zou worden. Dergelijke dingen brachten Goebbels zover dat hij tegen de onbevoegde zedenmeesters en kuisheidsapostels van leer trok. Hij wees de tendens van de hand om in stad en land kuisheidscommissies in het leven te roepen die slechts tot schijnheiligheid en repressie konden leiden.

De vrouwen, zo ging hij tekeer, zouden al bang zijn om alleen uit te gaan of een restaurant te bezoeken, zonder chaperonne met een man uit te gaan, zichzelf te wassen enz. En als ze al eens in de huiselijke kring of in gezelschap een sigaret roken, dan hoeven ze daarom nog niet uitgestoten en verworpen te worden.

Het nationaal-socialisme was geen piëtistenbeweging, men mocht het volk zijn levensvreugde niet ontnemen, maar moest streven naar meer levensgeluk en minder schijnheiligheid, meer moraal en minder moralisme enz.

Wat leren we hieruit:

1e. Dat de nationaal-socialistische cultuurpolitiek bij de doorsnee vrouw een levendig verzet teweeg bracht, anders had Goebbels niet zo gesproken.

2e. Dat dit verzet groot was, anders had Goebbels niet, zoals Roehm ook al voor hem had gedaan, moeten ingrijpen op een dergelijke wijze die volkomen in strijd was met het nationaal-socialisme en zijn ideologie. De nazi-leiders zijn buitengewoon handig in het hanteren van massapsychologie en ze verdonkeremanen liever een principe uit hun wereldbeschouwing, dan dat ze de basis van hun macht riskeren.

3e. Dat hij in werkelijkheid de tegenstelling tussen nationaal-socialisten en revolutionairen niet kan begrijpen en dat hij er ook niets zinnigs over zegt.

4e. Dat hier een stuk onzuiver en niet omlijnd klassenbewustzijn aanwezig is, waaraan de socialisten zouden moeten werken, als ze het probleem maar voor zichzelf verduidelijkt hadden. Het massapsychologische probleem is dat men de nazi-aanhangers in hun revolutionaire gezindheid moet versterken. De SPD-man daarentegen moet men juist van zijn kleinburgerlijke remmingen bewust maken, zoals men überhaupt steeds bezig moet zijn om op de eerste plaats de tegenstellingen in een scherp licht te plaatsen, in plaats van de SA-man alleen als de reactionair en de SPD-man alleen als de revolutionair-die-het-nog-steeds-niet-helemaal ziet, te bekijken.

5e. Dat een dergelijke ingreep van Goebbels het nationaal-socialisme opnieuw de steun van een groot aantal twijfelende aanhangers geeft en bovendien de duidelijke tegenstanders in verwarring brengt.

Tenzij de onoplosbaarheid van het hele probleem in het Derde Rijk concreet wordt aangetoond.

Waar ligt de onoplosbaarheid?

De nadruk op het gezin en de gebondenheid van de vrouw aan huis en haard vereist maatregelen, zoals de hierboven genoemde, maar ze is in lijnrechte tegenspraak met de ‘levensvreugde’ die wordt gepropageerd, om rebellie tegen het systeem tegen te gaan.

De kern van de nazi-ideologie is haar moraal: eer, reinheid enz. Wanneer een scherpzinnig iemand in een vergadering was opgestaan en had gevraagd waarin de moraal zich nu concreet onderscheidt van moralisme, dan had hij daarmee iedere nazi functionaris in de diepste verlegenheid gebracht. Het had een erg concrete vraag moeten zijn. Dus: een vrouw het uitgaan met mannen verbieden, dat is dus moralisme en geen moraal, zoals het nationaal-socialisme die vereist. Alleen uitgaan is dus toegestaan. Maar als de jongeman de vrouw nu kust? Moralisme of moraal? Zelfs als hij een liefdesverhouding met haar wil aangaan, dat hoort toch ook tot de levensvreugde of niet soms? Wanneer de nationaal-socialist eenmaal zover gekomen nog meer stellingen zou verlaten en zelfs de vrije liefde zou toestaan, dan zou men verder kunnen vragen of het niet ten koste van het huwelijk en het gezin zou gaan om iets dergelijks openlijk toe te laten. En wat er dan met de kinderen zou gebeuren die daaruit kunnen voortkomen. Als onze nazi daarop zou repliceren, dat ieder kind gelijk is zolang het maar arische ouders heeft, dan zou het voor de hand liggen om te vragen of de geslachtsdaad altijd zwangerschap ten gevolge moet hebben en zo niet, wat daar dan tegen te doen valt enz. Op die manier zou zich een levendige apolitieke discussie kunnen ontwikkelen, die de nazi’s honderd keer onaangenamer zou worden dan duizend illegale pamfletten en wel om de eenvoudige reden, dat ze zelf voor ons propaganda zouden moeten maken, zij het volledig onbewust. Het klassenbewustzijn is gegeven in alle kleinigheden van het dagelijkse leven. Onmogelijk dit te ontwikkelen omdat je anders de gevangenis indraait? Je hoeft alleen maar die dingen aan te grijpen die iedere nazi op het lijf staan geschreven. Ligt de rol van de avant-garde in de illegaliteit? Ze ligt hier, overal, vlak onder de oppervlakte. Ze ligt in de concrete inhoud, gestalte geven aan de proletarische democratie, niet in het woord of de frase van de proletarische democratie, waarvan 90 van de 100 arbeiders zich totaal geen beeld kunnen vormen.

Er is geen enkele concrete vraag te bedenken die consequent gesteld en tot het einde toe door gedacht, door de nazi’s beantwoord kan worden of het nu gaat over de godsdienst, de vakbond, de relatie tussen de ondernemer en arbeider, de vooruitzichten van de middenstand enz. Het is alleen van belang om de typische en iedereen interesserende problemen op de eerste plaats zonder program en uit het volle leven van de mensen aan te grijpen tegen de reactie. De revolutionaire leiding heeft tegelijkertijd als belangrijkste taak de zwakke punten van het nationaal-socialisme op te sporen en de discussies in de massa zodanig gestalte te geven dat ze niet worden afgebroken maar juist steeds verder gaan zonder dat ze werkelijk in gevaar worden gebracht.

De revolutie kan zich alleen ontwikkelen uit de tegenstellingen van het huidige alledaagse leven en niet uit de debatten over de Japans-Amerikaanse tegenstelling of uit aansporingen tot demonstraties en stakingen, die niemand kan uitvoeren. Ook niet uit het afschilderen van de nazi’s als moordenaars en misdadigers. Alleen uit het blootleggen van de tegenstelling tussen hun subjectieve doelstellingen en hun falen bij het oplossen van problemen.

Wij zouden ons niet al te druk maken om te bewijzen of te weerleggen dat onze voorstellen voor 100% juist zijn of niet, 100% uitvoerbaar of niet. De juistheid ervan kan alleen in de praxis bewezen worden. Wij hebben er alleen de grootste nadruk op gelegd dat het van belang is om te zien wat er in werkelijkheid gebeurt, waarvoor de massa zich interesseert en waar de tegenstellingen binnen de reactie zelf liggen. Er bestaat geen theorie die pasklaar voor de actie gegeven is, ze kan zich alleen in de loop van de actie ontwikkelen en van fouten ontdaan worden.

Dit geldt evengoed voor de volgende groep:

Bij volwassen arbeiders

De collectieve arbeid in een fabriek is ongetwijfeld de belangrijkste bron voor het gevoel voor klassenverhoudingen. Het feit dat men proletariër is en in de fabriek werkt betekent echter nog niet dat men klassenbewust is en evenmin dat men in een vakvereniging georganiseerd is, hoewel dit twee onmiskenbare voorwaarden zijn.

Het bewijs: er zijn in Duitsland veel voormalige leden van vrije werkliedenverenigingen (Gewerkschaften) die nu even gewillig alles van de NSBO slikken als ze het vroeger van de vakvereniging namen, met of zonder nadenken.

Wanneer het lid zijn van de organisatie de arbeiders zo in het bloed zit als in Duitsland dan lijdt het bewustzijn van welke soort organisatie men lid is, daar dikwijls onder.

De nationaal-socialistische propaganda voor de ‘arbeidseer’ en de gelijkheid van ondernemer en arbeider en de eenheid van bedrijf en natie, kan de doorsnee arbeider, vooral degene die bijzonder sterk overtuigd is van de socialistische theorie van de arbeidsvrede, gemakkelijk zoet houden. Zijn psychische verminking is zo groot dat hij zich al een stuk beter voelt, wanneer men hem verzekert, dat hij nu een volwaardig lid van de maatschappij zal zijn en wanneer hij een nationaal standsuniform krijgt. Wie het materiële geweld van de ideologie onderschat, zal nooit iets bereiken. In deze periode is dit geweld sterker gebleken dan de materiële nood, anders waren in plaats van Hitler en Thijssen, de boeren en arbeiders aan de macht gekomen. En de nationaal-socialisten weten heel goed wat er op het spel staat wanneer zij de arbeiders weten om te turnen. Ze wegen precies de dosis ideologisch gif af die ze de arbeiders van te voren moeten toedienen om een arbeidsrecht aanvaard te krijgen zoals dat van januari 1934. Ze zijn handig genoeg om te beseffen dat ze een dergelijke wet niet kunnen afkondigen zonder fatale gevolgen voor zichzelf wanneer ze van te voren de arbeider niet door en door hebben weten te binden aan hun levensbeschouwing. Aan het verschijnen van de arbeidswet was jarenlange ideologische voorbereiding door hen vooraf gegaan. Laten we ons dus niet blind staren op de wreedheid van deze wet, die de arbeider berooft van zijn laatste beetje vrijheid. We moeten niet vergeten, dat wij het met heel andere ogen zien en ook heel anders voelen dan de ideologisch geprepareerde arbeider, en we moeten dus zijn en niet onze gevoelens uitdrukken wanneer we er met hem over praten. En ook ons werk in de vakverenigingen moet ideologisch worden voorbereid, lang en zorgvuldig en wetend op welke wijze de arbeider al ideologisch verpest is. De arbeider is in staat om heel duidelijk aan te voelen, wat er allemaal met hem is uitgevoerd, maar hij heeft ook een heleboel gedachten en gevoelens bij de hand die hem verhinderen zijn situatie totaal onder ogen te zien, een situatie die hij niet helemaal aan kan, en zo neemt hij zijn toevlucht tot illusies.

De aardappelzak die we van Hitler cadeau kregen had voor 99% ideologisch en voor 1% een praktisch doel. Hetzelfde geldt voor de regelmaat in de tramdiensten enz. De in de klassenstrijd geschoolde arbeider zal zich niet gemakkelijk laten misleiden, maar velen, zeer velen, werden vermurwt. Alleen de minderheid is geschoold en de meerderheid heeft dankzij de vrije vakbondspolitiek nog nooit gestaakt.

Er zijn bijna geen gevaarlijke arbeiders meer in de bedrijven werkzaam. Ook al voelt de arbeider heel juist aan wat er gebeurt, hij mist ook leiding en moet zichzelf noodgedwongen versterken in de mening dat Hitler het toch goed meent, ‘hij doet toch tenminste ook wat voor de arbeiders’. Hij neemt een aalmoes aan zonder ervan bewust te zijn dat hijzelf in feite meester is over de productie en dat men hem niets kan schenken.

Alleen degene die niet verdoofd is door het idee ‘beter een aardappelzak, dan op straat staan’ wordt nog woedend bij de gedachte dat de ondernemer duizend keer zoveel inkomsten uit het bedrijf haalt als iedere gelijkwaardige medearbeider.

Wanneer we proberen te ontdekken hoe nu precies die bedelzak aardappelen als effect heeft het tegenhouden van klassengevoel, van opstandigheid, dan zullen we kunnen constateren dat de belangrijkste factor de verantwoordelijkheid voor het gezin is. Men kan een arbeider niet tot denken in klassenverhoudingen brengen simpelweg door hem aan te sporen tot een staking, zoals erg kortzichtige lieden doen die absoluut niet weten wat er in een arbeider omgaat. Het lukt evenmin door hem over te halen lid te worden van duistere, geheime en zwaar bedreigde vakverenigingen waarin hij niet eens vertrouwen heeft. Ook als revolutionair arbeider moet men op de eerste plaats in de NSBO zijn en zijn collega’s daar laten blijken dat men hun geheime en onuitgesproken moeilijkheden begrijpt, bv. dat hij uit bezorgdheid voor zijn gezin zijn verontwaardiging niet uit, en zichzelf niet eens toestaat er duidelijk over na te denken. Miljoenen arbeiders worden op dezelfde wijze met bepaalde, typische moeilijkheden geconfronteerd.

Voor de meeste jonge arbeiders is naast het loon, het grootste probleem de vraag hoe aan een woning en aan een meisje te komen. De volwassenen zitten met de verantwoordelijkheid voor hun gezin, die we niet zonder meer op een hoop kunnen gooien met burgerlijke familiebinding. Wanneer men tegen hem zegt: Staak. Dan begrijpt hij niet waarom het gaat of hij keert je eenvoudig de rug toe. Wanneer men hem echter uitlegt (heel schematisch en alleen in hoofdzaken) dat hij weifelt over een verontwaardiging die hij niet echt durft te voelen, deels omdat hij niet weet of Hitler een knecht van de ondernemers of een eerlijke nationale Führer is ‘die aan allen recht wil doen’. Dat hij zich geïmponeerd voelt door alle redevoeringen en festiviteiten. En ergens toch aan goede wil en goede trouw gelooft en zich bovendien liever schikt naar de macht, omdat hij vader van een gezin is en meer van dergelijke dingen, dan heeft men hem begrepen en dat voelt hij direct aan.

Dan heeft men zich een echt revolutionair betoond en een arbeider gewonnen, zij het niet direct voor een staking, maar zeker voor later wanneer deze eilanden van massapsychologisch inzicht samenkomen in districten, steden, provincies, en wanneer het gevoel als een lawine om zich heen zal grijpen dat er mensen zijn die weten wat iemand bezighoudt, verontrust en terughoudt, voortdrijft en bindt tegelijkertijd.

Illegale pamfletten met een dergelijke inhoud zouden niet moeizaam aan de man gebracht hoeven te worden. Ze zouden uit je handen gerukt worden en de schrijvers ervan hoeven niet te werken met het gevoel van machteloosheid dat ze hebben wanneer ze steeds opnieuw schrijven over martelingen en bedrog. In plaats daarvan zouden ze weten direct in contact te staan met de werkelijke arbeider, om het even welke. Dit zou de propaganda van illusies vervangen door de werkelijkheid, en het politiek nutteloze geschreeuw door een zakelijke analyse van de situatie.

Kleine gebeurtenissen onthullen vaak meer dan grote. Een voorbeeld, de burgerlijke seksuele moraal als remmende factor. In een Oostenrijkse boemeltrein praten een paar arbeiders en boeren over allerlei dingen als politiek, persoonlijke aangelegenheden, vrouwen enz. Een jonge arbeider blijkbaar getrouwd, vindt de wetten maar beroerd. Die zijn allemaal ingesteld voor de rijken, de armen hebben er niets aan. Hij gaat verder: “Zo een wet is bv. de huwelijkswet. Er staat dat het de man is toegestaan zijn vrouw te slaan, maar dat mag alleen een rijke vent, een arme wordt direct in de gevangenis gesmeten”. Of dit nu klopt met de feiten of niet, het is wel veelbetekenend voor het denken van de doorsnee arbeider.

Hij voelt zijn ongelijkheid tov. de rijke, en hier liggen de aangrijpingspunten voor een klassengerichte instelling. Hij voelt zich benadeeld als klasse, omdat hij zijn vrouw niet mag slaan, zoals toch bij de wet is toegestaan.

Maar in diezelfde arbeiders staat de burgerlijke seksuele moraal het klassenbewustzijn in de weg. Het seksuele bezitsrecht van de man in de klassenstaat, die geweld tegen vrouwen en kinderen toestaat, behoort tot de zwaarste hinderpalen van de ontwikkeling van het klassenbewustzijn bij alle gezinsleden. Dit heeft een nivellerende invloed op alle betrokkenen, bindt de man aan de burgerlijke gevestigde orde en veroorzaakt een geheime of openlijke angst voor de sovjetmaatschappij en houdt hem letterlijk af van politieke arbeid.

Dit is geen ethische kwestie maar een politieke en ze kan alleen als zodanig opgelost worden en wel als een belangrijk thema in plaats van in de achterkamertjes van de politiek, zoals tot nu toe het geval was. En hier ligt misschien het belangrijkste en meest vruchtbare terrein in het privé-leven van de man voor politieke ontginning. De reactionaire betekenis ervan is dezelfde, zowel binnen het proletariaat als in de volkstuintjesbeweging, de familiepolitiek van de kleine burgerij.

Verdere negatieve elementen: de mannenbonden en het caféleven en bij de kleine middenstand vooral het vergaren van privé-bezit. De meeste ‘kleine bezitters’ waren het er duidelijk over eens dat de revolutie hun bezit niet mag aantasten. Het carrière maken en de identificering met de onderneming, de trots over de ontwikkeling van een kapitalistisch bedrijf bij de arbeider, zijn streven naar permanente economische zekerheid zoals de beambte en de gepensioneerde die kennen, werken de ontwikkeling van het klassenbewustzijn tegen zolang de revolutionaire partij geen duidelijk en positief antwoord geeft op vragen als: wat zal er na de revolutie gebeuren met mijn huisje, volkstuintje, cafébezoek, kegelclub, gezag over vrouw en kinderen, recht op pensioen en mijn onderneming waarop ik zo trots ben.

In deze concrete opsomming wordt duidelijk dat het onmogelijk is de rol en de plaats van bv. de seksuele politiek van tevoren af te grenzen en te bepalen. Ze is niet de enige politiek tegen de reactie, een bewering die de sexpol-mensen wel eens in de schoenen wordt geschoven en evenmin alleen maar een kwestie van seksuele hervorming. Ze ligt verdeeld over alle concrete problemen van het leven nu eens als element van klassenbewustzijn bv. bij jonge mensen, en dan weer als een rem op die ontwikkeling bv. bij de getrouwde vrouw. Ze moet een plaats hebben binnen de revolutionaire arbeid, is onlosmakelijk verbonden met niet-seksuele en zuivere economische of esthetische problemen. Ze is van deze problemen evenmin te scheiden als in het leven zelf het geval is.

Bij het kind

De kinderbeweging was in de revolutionaire partij nog steeds een van de zwakste punten. We menen bepaald niet, zoals men van ons beweert, alles te weten en alle problemen ineens te kunnen oplossen. We hebben slechts een paar feitelijke toestanden gezien en aan het licht gebracht, die men verder moet ontwikkelen en wij eisen van de partijgenoten alleen, dat zij niet loos kritiseren en in plaats van te praten over het leninisme, het goed toe passen. Opdat zij het steeds ‘leren, leren en nog eens leren’, alles opnieuw bekijken, alles zonder uitzondering opnieuw inzien. Ik heb al uiteengezet, dat de proletarische kinderpolitiek te droog, te rationalistisch en niet bij kinderen passend was. Dat deze politiek vooral niet wist, afgezien van zeer vele individuele zeer goede leiders van kindergroepen, hoe een kind werkelijk voelt en denkt. We kunnen ook dit punt alleen maar meer aanstippen dan gedetailleerd uitwerken en wachten op het zakelijk onderzoek door de betreffende instanties.

Honger, ernstige ondervoeding is bij kinderen weliswaar een belevenis die hen onuitwisbaar de kloof tot het ‘rijke kind’ inprent, maar zij bevordert op zich geen drang tot revolutie. Zij wekt veel minder haat tegen de bezitters op dan jaloezie, een gevoel van vernedering en neigingen tot stelen zoals soms bij de verwaarloosde groepen kinderen. Zou men de kinderarbeid baseren op ernstige honger, dan zou men een te smalle basis hebben, want het gaat om meer kinderen dan zij die honger lijden. Bovendien is de armoede nooit absoluut, maar altijd in verhouding tot degene die meer heeft.

Hier komt het dus aan op de manipulatie van de jaloezie en de nederigheid, die zich door de blijvende ontbering ontwikkelen en die het gevoel van revolutie tegenhouden. De sterkste drijfveren tot revolutionaire gezindheid bij kinderen is het waarnemen van en het zich identificeren met de oudere klassenbewuste broers, zussen of ouders. Dat is maar zelden het geval.

Weliswaar kan een revolutionair godloos opgevoed kind een hele school op zijn kop zetten en in beroering brengen, maar dat zou incidenteel blijven als het niet georganiseerd was. De kindergeschriften die in Duitsland voor kinderen zijn verspreid, hadden weinig uitwerking, omdat ze meer nadruk legden op het van buiten leren van droge woorden dan op het opwekken van interesse van het kind voor reële vragen en dingen uit de proletarische beweging. Ik moet erbij blijven (ondanks allerlei ongegronde, op geen enkele ervaring beruste beweringen van leiders van kindergroepen en ambtenaren van kinderorganisaties) dat de kinderen op politieke vragen het gemakkelijkst en het levendigste reageren door het stellen van seksuele vragen en door het tot stand brengen van een bepaalde kameraadschappelijke binding. De seksuele onderdrukking van het kinderlijke leven is voor het kind zo onmiddellijk voelbaar, de klassenproblemen voor hem echter aanvankelijk zo moeilijk te begrijpen, dat hier niet van keuze gesproken kan worden. En het vroegrijpe zuiver seksuele weten bindt het kind niet alleen zeer sterk aan degene die dit weten vormt, vernietigt niet alleen ieder overig aanwezig wantrouwen van het kind in de volwassenen, maar betekent op zich de beste basis voor het areligieuze denken en daarom ook voor het klassenbewuste denken.

De moeilijkheid ligt ook hier niet zozeer bij de kinderen dan wel bij de volwassenen die deze opgave moeten uitvoeren. Van hieruit beïnvloeden uitspraken en gevoelens tegen kerk en kapitaal gemakkelijk het kind, dat wat men anders niet of maar moeilijk bijbrengen kan. Maar om deze positieve kant van de opgave tot stand te brengen is het noodzakelijk dat men precies op de hoogte is van de grote remmingen waaraan het kind onderhevig is en die later reactionaire bindingen doen ontstaan. Men gaat een boerenwoning ergens in de bergen binnen, de ouders zijn socialistisch ingesteld, maar het kind hoort, wanneer het een vreemde ontmoet altijd: ‘zeg eens netjes goedendag’, of ‘nou wat zeg je dan?’ en het kind krimpt van angst in elkaar, het wordt ‘braaf’. De ideologische strijd tegen het zgn. ‘braaf zijn’ behoort tot de belangrijkste taken van het proletarische front, waarvan de volbrenging alleen maar meer bemoeilijkt wordt door de burgerlijke misvorming, ook die van de proletarische opvoeder. De gebruikelijke verhaaltjes, spookgeschiedenissen, intimidaties (direct haal ik de politie), behoren tot de sterkste reactionaire hulpmiddelen van de politieke reactie. Iedere proletarische vader, er zijn slechts weinig uitzonderingen, neemt voor zijn koeliedienst in het bedrijf revanche op zijn kind thuis. Hier wil hij in ieder geval baas zijn, kunnen bevelen en een onderdaan hebben. Als het al niet de hond is, dan het kind. Het is duidelijk dat het afstraffen van kinderen hierbij hoort.

Het heeft echter geen enkele zin dit alleen maar te weten en het zelf niet te doen. Wat noodzakelijk is, is de organisatie van een zo breed mogelijk opgezette internationale propaganda daartegen. Dat is zelfs binnen het kapitalisme mogelijk en uitvoerbaar. Iedere moeder die op straat haar kind slaat, zou daar openlijk op gewezen moeten worden. Bij een georganiseerde doorvoering van zo een maatregel zou zeer spoedig de strijd voor het kind als lid van de gemeenschap en tegen zijn behandeling als een onderdaan van de familie in de openbaarheid komen. Dan zouden er mensen zijn die het ermee eens zouden zijn dat men de kinderen ‘bezit’ en mag slaan. Evenals anderen, die ertegen zouden zijn. Dat zouden overwegend mensen zijn die nooit iets van communisme gehoord hadden. Zij zouden direct in de klassenstrijd d.w.z. in een deel daarvan betrokken worden en duizendmaal beter, nuttiger, hoopvoller geactiveerd worden dan door middel van ‘eisen’ die door de brievenbus geduwd worden en dan ongelezen in de papiermand verdwijnen. We kunnen zeker niet alle details hier plaatsen en nauwkeurige aanwijzingen geven. De socialisten in de kapitalistische landen mogen niet op aanwijzingen wachten; ze moeten vanuit hun innerlijk gevoel voor datgene wat juist is en goed voor ons, en tegen datgene wat onjuist is en slecht voor ons, optreden. Men zon minder moeten spreken over de noodzakelijkheid van initiatieven van onderorganisaties maar meer die plaatsen van ons maatschappelijk leven tonen waar zich initiatieven kunnen ontwikkelen. Daartoe is nodig een zo consequent mogelijke hervorming van onze gezamenlijke propagandamethoden van het papier naar het leven, van de angst om fouten te maken, die leidt tot afgestomptheid, naar moed om ook fouten te maken en dat te corrigeren. Om op het kind terug te komen: het seksueel-economisch onderzoek toont aan dat de vroege en strenge opvoeding tot zindelijkheid de allerzwaarste remmingen van de activiteit in het karakter bewerkstelligt.

Aan het cultuur-politieke front in het kapitalisme werken, doen aan kinderpolitiek, houdt concreet niets anders in dan bv. het probleem van de schadelijkheid van de vroege zindelijkheidsopvoeding uitgebreid ter sprake te brengen en feitelijk te behandelen. Men komt dan vlugger, dan menigeen lief zou zijn, op de politiek terecht, want de reactionair, die opkomt voor tucht en discipline, zal als tegenstander niet lang op zich laten wachten. Maar juist dit willen wij immers. Wij willen toch discussies voeren waaraan de bevolking geïnteresseerd deelneemt, omdat het om moeilijke alledaagse problemen gaat. Voor de socialistische vakanalytici zal het de taak zijn de organisaties hierbij behulpzaam te zijn, de discussies te leiden enz. Een ander concreet voorbeeld: het verbod van onanie bij kleine kinderen en hun bedreiging door ouders, leraren en pastoors is sinds lang een algemeen levendig object van discussie. De communisten konden daar niets mee beginnen, deels omdat zijzelf hiermee burgerlijk verlegen waren, deels omdat zij het zgn. ‘Freudianisme’ afwezen, wat niet helemaal klopt, want Freud zelf geeft geen antwoord op deze vraag. Hier echter, juist hier en nergens zo zeer als hier, ligt het kernprobleem van de opvoeding tot gehoorzaamheid of tot frisse vitaliteit van het kind. Dat zijn klassenproblemen, geen ‘individuele’ aangelegenheden. Dat weet de kerk heel goed, want zij houdt de zgn. verboden problemen in stand: voor haar is de onanie van kinderen politiek. Wij menen weliswaar geen moment, dat we deze problemen nu kunnen oplossen, maar we kunnen ze ter sprake brengen, discussies doen ontbranden, beweging in ons werk brengen. Wie dan zou zeggen dat men geen gevaarlijke dingen zou mogen aanroeren om niet af te stoten, aan hem zouden we antwoorden dat hij de zaak aan hen zou moeten overlaten die de nodige scholing hebben om de zaak de baas te kunnen worden. Zij moeten alleen niet tegenwerken en de partij van de kerk kiezen. Niemand beter dan degenen die de conflicten van het kind kennen, zijn in staat te beoordelen hoe hachelijk, hoe netelig, maar ook hoe brandend deze problemen zijn. Zij houden zonder uitzondering iedere moeder van alle standen en elk kind bezig. Datzelfde geldt voor alle andere problemen van de kinderpolitiek, die niets anders is en niets anders kan zijn dan praktisch aangewende pedagogie, voorlopig alleen in de politieke discussies en in de ideologische strijd. Ik leg er de nadruk op dat het mij volkomen duidelijk is welke tegenstand het ter sprake brengen van deze vragen zal oproepen. Maar het is even zeker dat we daarmee kernproblemen van ons bestaan ter sprake brengen en derhalve niet aan politieke aderverkalking zullen gaan lijden.

Hier werden slechts enkele typische voorbeelden genoemd. Zou nu een professional het bezwaar maken dat de problemen omtrent het opvoeden van het kind in de wetenschap nog controversieel is, dan zouden we willen antwoorden: ze zijn zeker controversieel, maar de ordening, de oplossing van de problemen kan niet in de kamer van een geleerde worden behaald maar slechts in de levendige strijd over deze kwestie. We mogen ons in details vergissen: dat de bestrijding van de zelfbevrediging van kleine kinderen voor de reactie een uitgemaakte zaak is, staat vast. Dat wij de seksualiteit van kinderen niet zouden mogen bestrijden eveneens. Al het andere zal vanzelf duidelijk worden. Ik weet niet, of het volgende voorbeeld onmiddellijk praktische consequenties tot gevolg kan hebben, maar dat dit voorbeeld nadrukkelijk aanmaant op het kleinste te letten, het grote in het kleine te ontdekken en daar te overwinnen, te leren om typische algemene van ontypische individuele feiten te onderscheiden, is zeker.

Hitler wint tegenwoordig kinderen voor zich in hoofdzaak door oorlogsspelletjes en oorlogsvertellingen. Voor ons is het zeker de taak te begrijpen op welke gronden hij daarmee succes heeft, wat in het kind daarbij omgaat. Het gaat niet alleen om diepzinnige onderzoekingen, maar ook vooral om het begrijpen van de reactie van een kind.

In een tuin spelen enkele 6 tot 10 jaar oude jongetjes soldaatje, oorlogje en nog meer van zulke spelletjes. Een jongen rent rond met een sabel, die om zijn middel hangt, een houten geweer in zijn hand en schiet op zijn vriendjes. Ik vraag aan de jongen of hij zijn vriendjes dan wil doodmaken. Hij blijft dadelijk staan, kijkt me verbaasd aan en vraagt: “doodmaken?” Ik zeg: “Natuurlijk, als jij schiet dan dood je hen toch.”

“Ja, maar ik wil toch helemaal niet doden”, is het antwoord. “Waarom ren je dan met een geweer en een sabel rond?” “De sabel is zo mooi en lang” antwoordt hij. Ik zou niet meer op de gecompliceerde vraagstukken van het pacifisme en het onderscheid tussen oorlog en burgeroorlog willen ingaan, maar ik weet ook uit andere ervaringen dat de kinderen ondanks een onbewuste lust tot doden plezier hebben met oorlogje spelen, niet uit lust tot doden, maar vanwege de motorische lust in het spel, om de vergroting van hun ik-gevoel door het wapen in hun hand en om het ritmische van de soldaat. Zouden zulke inzichten niet vruchtbaar worden voor de proletarische kinderpolitiek? Zouden dat alleen maar utopieën zijn?

Ik weet het niet. In ieder geval zijn dit de feiten uit het leven van een kind en wanneer wij de kinderen niet zouden begrijpen, dan in ieder geval omdat wij niet de moeite zouden nemen hun in hun verscheidenheid te zien en van datgene baas te worden en te gebruiken, wat bruikbaar kan zijn. Dat zijn moeilijke, zeer moeilijke problemen, die een onmiddellijk antwoord verlangen. Als wij ze niet ter sprake zullen brengen, zullen we ze ook nooit praktisch beantwoorden.

3. Burgerlijke en revolutionaire politiek

De sekspol-beweging moet tegen vele fronten vechten. Een daarvan is het struikgewas van de vastgelopen begrippen waarin men geen inhoud meer kan vinden als men toevallig op het idee komt zich zeer banale vragen te stellen.

Zo een soort vraag is “wat is politiek?”

De aanleiding om die vraag te stellen vormt een bedenking, die men steeds weer te horen krijgt, als men de beginselen die uit de massapsychologie van de seksuele economie voortvloeien naar voren brengt: “Dat alles kan wel zeer goed en ook nuttig zijn, maar het komt toch vooral op de politieke en economische factoren aan.” Men kan dan zien hoe de stille toehoorders van de vergadering of van de voordracht, die de massapsychologische uiteenzettingen met grote belangstelling en instemmend hebben gevolgd, bedenkingen krijgen, onzeker in hun oordeel dat zij er tot dan toe over hadden worden en in een merkwaardig schuwe verering voor het woord ‘politiek’ vervallen.

Het mag dan vaak gebeuren dat zelfs de verdediger van het massapsychologische standpunt, al is dit nog zo eenvoudig en duidelijk, bij het woord ‘politiek’ een stap terugdoet en naar het redmiddel grijpt, dat de betrekkingen van de politiek tot de massapsychologische praktijk ‘eerst onderzocht’ zouden moeten worden.

De mensen die het altijd hebben over hoge politiek en economische factoren, waar ze meestal een onnauwkeurig beeld van hebben ofschoon in de kranten en tijdschriften nauwelijks andere dan ‘economische factoren’, echter nooit massapsychologische factoren behandeld worden, moeten gewoonlijk een concreet antwoord schuldig blijven over wat nu eigenlijk politiek is. Een woord dat op de gewone sterveling als een fetisj werkt. Men moet er aan wennen iedere kwestie, die een fetisjachtige uitwerking heeft in het felste licht van naïeve vragen, die zoals men weet het pijnlijkst, het meest doelmatig en het meest diepgaand zijn, te stellen.

De fetisj politiek

De politieke leek verstaat onder politiek in de eerste plaats diplomatieke besprekingen van grote of kleine machtsvertegenwoordigers, waar over het lot van de mensheid beslist wordt. Daarvan, zegt hij met recht, begrijpt hij niets.

Of hij ziet in de politiek het parlementarisch concessies doen aan vrienden en vijanden, maar ook het wederzijds bedriegen, bespioneren, afzetten, het formeel nemen van beslissingen volgens het reglement van orde, hij begrijpt ook daar niets van, zeer vaak stoot het hem af en hij neemt daarom het bevrijdende standpunt in ‘met de politiek niet te maken te willen hebben’. Hij ziet daarbij niet het tegenstrijdige, dat bij dezen door hem met recht verachte handel over hem wordt beslist en dat hij het ondanks deze beslissingen met ernstige gevolgen, goedmoedig aan mensen overlaat die hij voor bedriegers houdt.

Politiek kan tenslotte betekenen dat men de brede massa bereiken wil. Aan iedere marxistisch geschoolde is het meteen duidelijk dat de burgerlijke politiek altijd demagogisch moet zijn, want zij kan de massa alleen beloften doen, maar niets verwezenlijken. Het tegenovergestelde daarvan is de revolutionaire politiek, omdat zij alles wat zij de massa belooft kan waarmaken, in principe dus ondemagogisch is. Waar zij demagogisch is of werkt, kan men met zekerheid concluderen dat de revolutionaire beginselen zijn prijsgegeven.

We willen nu een bewijs van die typisch politieke discussies weergeven die volgens de ervaring door de massa van de bevolking als ‘hoge politiek’ ondervonden, niet begrepen, met grote schuwheid en verering bekeken worden en passief of helemaal niet innerlijk doorleefd worden.

”...als men — zoals in Engeland — de legalisering van de toenemende bewapeningswedloop verkiest, dan moet men toegeven dat in het kader van zo een legalisering ook waarborgen tegen nieuwe verdragsschendingen geschapen moeten worden. En over deze waarborgen, de garanties voor het doorvoeren van een ontwapeningsconventie, moest op de zgn. ontwapeningsconferentie te Genève onderhandeld worden. Duitsland neemt echter de Franse voorwaarden niet aan. Het laat zich in zijn ambtelijke mededelingen hierover niet uit en heeft in de Berlijnse gesprekken met de Britse geheime zegelbewaarder Eden geweigerd naar Genève te komen. Daarmee zijn, zoals gezegd, de Brits-Franse onderhandelingen doelloos geworden. De diplomatieke uitwisseling van meningen op de Geneefse ontwapeningsconferentie is daarom beëindigd zonder tot een resultaat te hebben geleid. Voortaan moet men op de ontwapeningsconferentie zonder Duitsland de vereiste waarborgen voor het handhaven van de orde scheppen. Frankrijk steunt daarbij op de medewerking van Groot-Brittannië.”

Dat is de inhoud en de zin van het lange Franse ultimatum van 17 april, het antwoord op het Britse ultimatum van 28 maart en het antwoord op het Aide-memoire van Sir John Simons van 10 april.

Ik bracht dit bewijs naar voren zonder bronopgave, expres om niemand te krenken. Wie zich hierin zou herkennen, die bedoelen wij. Men kan immers de lichtgeraaktheid van de politicus niet op een andere manier benaderen.

Wie is ‘Duitsland’, wie ‘Frankrijk’ ?

Wat is ‘het diplomatieke uitwisselen van meningen’. Is dat werkelijk de inhoud en betekenis van het Franse ultimatum? Op welke manier heeft dit ‘politieke ultimatum’ betrekking op de behoeften van de massa, op hun denken, voelen, leven, vegeteren? Op geen enkele!

Men vergelijke daarmee Lenins politiek bij de vrede van Brest. De kreet ‘Beëindig de oorlog’ werd begrepen door de kleinste hongerende boerenjongen, terwijl de vertegenwoordigers van de hoge politiek ertegen waren.

De brede massa, waarvan de revolutionaire politiek de wil en het toekomstbeeld zeker moet stellen, waarvan zij dus de uitdrukking zou moeten zijn, denkt en spreekt anders. Wie tegenwoordig nog van de Barthou-reizen spreekt zonder eenvoudig, duidelijk, voor iedereen begrijpelijk uit te leggen waarin het reactionaire, het bedrog van deze reizen ligt, werkt onbewust mee.

Gaan we de uitwerking van de hoge politiek op de grote massa na, dan zien wij dat zij in het beste geval door enkelen als een soort cafépolitiek wordt nageaapt. De grote massa reageert daarop meestal passief, lijdzaam, ongeïnteresseerd en speelt voortdurend de rol van figurant in de ‘grote politiek’. Men moet volkomen duidelijk maken dat het apentheater van de zgn. ‘hoge politiek’ een plotseling en voor de diplomaten zeer onaangenaam einde zou nemen, als de massa zich met een actieve houding van de figurantenrol zou losmaken, kortom als zij niet meer apolitiek zou zijn. Wie zich voor de revolutionaire politiek essentiële vraag ‘wat gaat er bij de massa om’, niet onophoudelijk stelt en beantwoordt moet noodzakelijkerwijs, of hij wil of niet, in het burgerlijke partijpolitieke gekonkel vervallen, of apolitiek worden, of daaraan meedoen. Het apolitiek zijn van de grote massa is de ene kracht van de politieke reactie. De andere is de nevel, waarmee zij haar politiek omhult, zodat zelfs de socialisten bereid zijn eraan mee te doen.

Het behoort tot de belangrijkste taken van de revolutionaire politicus precies te voelen, te ervaren, te weten hoe de massa de coulissepolitiek beleeft. Toen Hitler in de zomer van 1932 bij Hindenburg zijn eerste verzoek tot het rijkskanseliersschap indiende en door deze werd afgewezen, nadat zich in de coulissen een voor de massa nooit begrijpelijke intrigestrijd afgespeeld had, keerde hij zich tot zijn aanhangers met een gloeiende belijdenis voor de ‘wil van het volk’.

Aanleiding daartoe bood het geval van Potempa. SA-mensen vermoordden op bestiale manier een Poolse arbeider en werden ter dood veroordeeld. Hitler nam het openlijk voor hen op. De achtergrond van dit gebaar van Hitler werd in werkelijkheid gevormd door de nederlaag die hij kort daarvoor bij Hindenburg geleden had, toen hij deze om het rijkskanseliersschap verzocht. Hitler speelde zijn achterban uit toen zijn feodale verbindingen te kort schoten. De massa had op geen enkele manier het spel dat met hen gespeeld werd door. Zij voelde zich door Hitler veel meer in de nationalistische identificering ‘begrepen’. Hitlers belijdenis voor de mensen, die uit ‘nationaal eergevoel’ een ‘marxistenhond’ hadden afgeslacht, zijn oppositie tegen de gehate regering die de moordenaars ter dood veroordeeld had, hadden veel meer succes dan de uitwerking van de valse communistische tegen propaganda, die ermee volstond de moordenaars alleen maar ‘moordenaars’ te noemen en dit voor de beroemde ‘zuiveringspolitiek’ te houden.

Zouden de communisten met veel vuur de samenhangen tussen de weigering door Hindenburg aan Hitler en Hitlers appèl op het massagevoel onthuld hebben, dan zou de werking niet uitgebleven zijn. De KPD sprak echter alleen over de ‘gelijkheid’ van alle reactionaire richtingen. Zij slaagde er niet in de werkelijke tegenspraak binnen de bourgeoisie te begrijpen en had bovendien niet geleerd de reacties van hun eigen mensen evenals die van hun tegenstanders precies te volgen. Omdat zij niet anders deed, dan de moordenaars ‘moordenaars’ noemen, koos zij automatisch in de ogen van de overtuigde nazi aanhangers en de vooralsnog slechts zwak sympathiserenden de partij van de door deze beide groepen gehate regering.

Waarom richtte Litvinov zich niet tot de massa?

Revolutionaire politiek zal qua inhoud en taal ofwel de uitdrukking van het primitieve ongevormde met het leven verbonden wezen van de grote massa zijn, ofwel zij zal zich alleen maar revolutionair noemen en wat de uitwerking betreft succesloos en reactionair zijn. Ook daar waar zij in principe goede dingen voortbrengt, zal ze door de massa onbegrepen blijven en zo in de objectief antirevolutionaire zin werken.

De wereld staat aan het begin van een nieuwe moordende oorlog. Barthou en Litvinov traden beide in Genève, vanuit het standpunt van de staten gezien die zij vertegenwoordigden, als verdedigers van de vrede tegen Duitsland op. Een correcte kritiek op het optreden van Litvinov vanuit het internationale revolutionaire standpunt kwam tot nu toe alleen in Trotski’s tijdschrift Ons Woord (2e week van juni 1934) voor. Alle andere organisaties van het proletariaat schijnen het begrip, ja het gevoel voor dat wat toen in Genève gebeurde volkomen kwijt geraakt te zijn.

Doch ook in deze kritiek ontbreekt de principiële massapsychologische vraag: Hoe beleeft de gemiddelde apolitieke arbeider, employé, Duitse, Franse, Engelse ja zelfs de Russische boer, het optreden van de beide staatsmannen? Voelt hij dat er achter Litvinov een proletarische staat staat? Merkt hij het verschil tussen het vrede willen van Barthou en dat van Litvinov? Begrijpt hij het subtiele onderscheid van de SU-regering, die over ‘imperialisme als systeem’ en over ‘speciale oorlogspartijen’ spreekt? Weet de Russische arbeider dat hij op grond van het tegenwoordige netwerk van verdragen, samen met de Franse arbeider tegen de Duitse en de Engelse te velde zal trekken en op hen zal schieten?

Hoe moet een eenvoudige sterveling het volgende commentaar van Bela Kun begrijpen. “Vaak strijden we heel algemeen tegen de oorlog. Niet zelden voelen verschillende communistische redacteurs verlegenheid: het imperialisme bereidt zich voor op oorlog en als Herriot naar de SU reist, wordt hij daar goed ontvangen. Hoe is dat te verklaren? Ik heb zeer slechte artikelen over de reis van Herriot gelezen. En in geen een artikel heeft men dat kunnen lezen wat nu sinds de rede van kameraad Stalin op de 17e partijdag volkomen duidelijk is nl. dat er binnen het kapitalisme altijd oorlog zal zijn. Met imperialisme als systeem, als tijdsverschijnsel, is men voor de oorlog, maar er zijn wel verschillende oorlogspartijen, die ieder voor zich de oorlog zoveel mogelijk bevorderen.

De taak waar men nu voorstaat is dat men zich tegen die groep van de bourgeoisie het sterkst keert, die nu de oorlogspartij vormt, alsook het meest op de oorlog gebrand is. Natuurlijk moet men daarbij steeds benadrukken dat die groepen van de bourgeoisie, die zich tegenwoordig met een pacifistisch kleed tooien, of die nu het tijdstip voor de oorlog nog te vroeg vinden, op het geschikte moment even sterk voor de oorlog zullen zijn. Voor de oorlog tegen de SU zoals de leidende oorlogspartij. Dat moeten we steeds beklemtonen, de strijd zelf echter moeten we in de eerste plaats tegen de oorlogspartijen concentreren. In Japan tegen de militaristisch fascistische kliek van generaals, feodalen en trustmagnaten. In Duitsland tegen de Hitler-fascisten. In Groot-Brittannië tegen de Diehards enz.” (Bela Kun, De taken van de communistische pers. Rundschau 1933/34. S 1259)

En waar blijft de Franse bewapeningsindustrie?

Waarom, zal degene die van de hoge politiek niets begrijpt, vragen: wendde Litvinov zich in Genève niet tot de grote massa van alle landen, die de oorlog tot geen enkele prijs willen? Waarom sluit hij alleen overeenkomsten met imperialistische regeringen, die de oorlog willen en niet met hen? Waarom steunt hij de illusie, die juist de imperialistische machten voeren, als zou de allang overleden volkerenbond de oorlog werkelijk kunnen verhinderen?

Waarom zei hij niet duidelijk, openlijk en voor iedereen begrijpelijk, dat nooit de volkerenbond, nooit enige burgerlijke regering ter wereld maar enkel en alleen een solidaire actie van de munitie en transportarbeiders uit alle kapitalistische landen de oorlog werkelijk zouden kunnen verhinderen.

Dat de buitenlandse politiek van de SU door de apolitieke werknemer van welk land dan ook beter wordt begrepen dan die van Frankrijk kan men niet beweren. En juist dit zou het belangrijkste kenmerk van een proletarische politiek moeten zijn. We stellen de beantwoording van de vraag, waarom de vertegenwoordiger van een proletarische staat de revolutionaire diplomatentaal volkomen verleerd heeft, uit totdat we zullen horen wat de ‘enige leiders van de revolutie’ daarop te zeggen hebben. Duidelijk is echter, slechts een enkel woord van een Litvinov op het sprekersgestoelte van de volkerenbond, tegen de gewoonte, het fatsoen en de zede van de volkerenbond in, met het volledig ondiplomatieke verbreken van alle eventuele afspraken, tot de munitie en transportarbeiders en soldatenmoeders van alle landen zou tot het veranderen van een oorlog meer hebben bijgedragen dan twintig papieren overeenkomsten.

Gelooft Litvinov werkelijk de oorlog door zijn politiek te kunnen verhinderen? Is niet een appèl zoals dat van Liebknecht in 1914 in de vorm van het weigeren van oorlogskredieten een duizendmaal sterker bolwerk tegen het oorlogschauvinisme geweest dan de hoogpolitieke motiveringen van de sociaaldemocratie? Doch onze proletarische, revolutionaire leiders hebben zo een respect voor een diplomatieke vertegenwoordiger, en zeker uit de SU, dat ze de taal van de onderdanen niet meer verstaan en ons voor gek zullen verklaren.

Niettemin en steeds weer: De toestemming van vijf of tien miljoen potentiële oorlogsslachtoffers is meer waard dan 500.000 zelfs Russische bajonetten. De komende catastrofe zal deze stelling, nu voor gek verklaard, bloedig waarmaken.

Er is voor de SU als proletarisch revolutionaire staat slechts één redding: het eigen leger samen met de arbeiders van oorlogs- en transportindustrie zowel als met de eenvoudige soldaten van alle landen tegen de kapitalistische regeringen en generaalsstaven van alle landen. Als ze vandaag verbonden met de generale staven en diplomaten van kapitalistische landen sluit, dan is dat zo omdat de revolutionaire beweging internationaal tekort heeft geschoten. Lenin wendde zich in woord en geschrift steeds tot de brede massa: Daaruit haalt men de oplossing van onze vragen: kan het de revolutionaire politiek ooit lukken om de burgerlijke politiek te verslaan, als zij haar taal, tactiek, strategie, gebruikt, kortom als zij burgerlijke methoden gebruikt? Dat kan haar nooit lukken. Zij kan dan alleen maar in de doolhof van de politiek afdwalen, achter de feiten aanhinken en slechter doen dan de burgerlijke politici. Er is maar één mogelijkheid: de onontwarbare knoop die de burgerlijke politiek tot doolhof maakt, doorhakken opdat de burgerlijke politiek niet nageaapt wordt, maar het grondbeginsel van de revolutionaire politiek tegenover haar gesteld wordt. Onophoudelijk, onvermoeibaar, eenvoudig en duidelijk zich tot de massa wenden. De gedachten van de massa, de bewuste en onbewuste, uitspreken, er uiting aan geven, het respect van de massa voor de hoge politiek vernietigen, de bedriegerij niet ernstig nemen, maar zonder medelijden, onvermoeibaar blootleggen, in de taal van de massa spreken, niet de massa aan de ‘hoge politiek’ maar de politiek aan de massa aanpassen, haar democratiseren, eenvoudig maken, voor ieder toegankelijk maken. Het gezegde van Lenin dat iedere kokkin in staat zou moeten zijn de staat te regeren, dat m.a.w. politieke en staatsleiding vereenvoudigd moeten worden, bevat in wezen het beginsel van de sociale democratie. De ‘hoge politiek’ kan alleen bestaan omdat de revolutionaire politiek zich in vorm, spraak en gedachten, al hebben deze dan een revolutionaire inhoud, heeft aangepast, omdat ze zich niet tot de massa heeft gewend, maar deze heeft behandeld als een te eigenwijs kind, dat eindelijk moet inzien en ‘ook steeds meer inziet’ dat het er lelijk tussen genomen wordt [de problemen van de Russische buitenlandse politiek en haar samenhang met de massapsychologische problemen hebben een uitvoerige behandeling nodig].

Schema van de revolutionaire politiek

Als de bewering van de sociale revolutie juist is dat zij de sociale problemen van de wetenschap in de zin van de sociale democratie op kan lossen, dan kunnen slechts de volgende politieke problemen en beginselen genoemd worden.

1. Welke manoeuvres voeren de verschillende richtingen van de bourgeoisie uit om de massa achter zich te krijgen of elkaar te activeren?

2. Wat vindt er plaats binnen deze massa, dat zij politieke groeperingen of partijen volgen die nooit hun beloften kunnen vervullen?

3. Welke behoeften heeft in verschillende schakeringen de massa?

4. Welke van deze behoeften zijn maatschappelijk reëel en gegrond, welke zijn van levensbelang?

5. Is de stand van de wereldeconomie zodanig dat de behoeften bij uitschakeling van de kapitalistische heerschappij en instelling van de planeconomie, in plaats van de economische anarchie, bevredigd kunnen worden?

6. Weet de massa welke maatschappelijke instellingen hun behoeftebevrediging in de weg staan, waarom deze hinderlijke instellingen bestaan?

7. Hoe zijn ze af te schaffen en waardoor te vervangen?

8. Welke economische, sociale, massapsychologische voorwaarden zijn voor de vervulling van de behoeftebevrediging van de grote massa noodzakelijk?

Uit ieder van deze vragen kan men de onvermijdelijke noodzakelijkheid van de sociale revolutie afleiden, zonder uitzondering, uit ieder, zonder uitzondering op elk gebied van het menselijke leven. Anders gezegd, het massapsychologische werk moet niet in de schaduw van de economische politiek staan, maar de economische politiek moet in dienst van de massapsychologie treden die de massa begrijpt en leidt. De behoeften van de mensen zijn er niet voor de economische politiek, maar de economische politiek is er voor de behoeftebevrediging.

De burgerlijke politiek van de KPD

De ervaringen uit het partijleven van de KPD leren dat deze enig mogelijke vorm van revolutionaire politiek in Duitsland faalde. Als leiders van de KPD in het Sportpaleis urenlang over de belangentegenstellingen van de grootmachten en de economische achtergronden van de komende oorlog spraken, deden zij, zonder het te willen, zonder het te weten, de burgerlijke vorm van politiek na. Onze revolutionaire politici zijn al te ijverig in deze wedijver met de Boncours.

Waarom zij hier na-apen en daardoor alle mogelijkheden verliezen, is een structuurvraag van de revolutionaire leiders. Zij zullen zich weer beledigt voelen als zij dit lezen en het als ‘trotskistische contrarevolutie’ beschouwen. Er bestaat ook geen hoop meer hen te overtuigen dat zij qua vorm, en daardoor ook objectief, feitelijk, aan burgerlijke politiek doen.

Om iedere mogelijkheid van een feitelijk protest af te snijden, geven we hier maar een van de vele concrete voorbeelden dat de KPD het revolutionaire beginsel van de politiek tegen het burgerlijke omgeruild heeft.

In december 1932 organiseerde de SPD een parkdemonstratie. De communistische organisaties, vooral de militante, sloten zich bij de demonstratieoptocht aan, mengden zich onder de demonstrerende sociaaldemocratische massa, sloten zonder veel theorie over de Amerikaans-Japanse tegenstellingen het praktische eenheidsfront. Het was de taal van de massa, haar wil. De leiding van de KPD, die een eenheidsfront ‘alleen onder communistische leiding’ wilde, gaf voor veel meer te willen, en gaf naderhand aan de functionarissen een berisping: het partijbevel had alleen ingehouden aan de kant te blijven en de sociaaldemocratische demonstratie ‘te begroeten’. Tegelijkertijd onderhandelde Torgler in het geheim met de sociaaldemocratische leiding over de vorming van het eenheidsfront, waarvan de massa niets wist. Zij was veel meer officieel in het geloof gelaten dat een eenheidsfront met de top van de sociaaldemocratie ‘contrarevolutionair’ zou zijn.

Ikzelf had toen aan een geheime zitting van enige communistische en sociaaldemocratische topfunctionarissen over de vorming van een eenheidsfront deelgenomen. In de cellen mocht niemand daar iets van weten. Dat is burgerlijke politiek. Precies het omgekeerde zou proletarisch revolutionaire politiek geweest zijn. De communisten de opdracht geven de sociaaldemocratische demonstratie te ondersteunen en in het park met luidsprekers aan de massa meedelen dat men met de sociaaldemocraten over de vorming van het eenheidsfront onderhandelt. Dat betekent de ideologie van de massa vooruit helpen, aan hun wensen uiting geven. In plaats daarvan bedreef men ‘hoge politiek’, strategie en tactiek zonder massa, tegen haar, en sloot iedereen uit die revolutionaire politiek wilde en doorvoerde.

Een oud beginsel van de revolutie is de afschaffing van de geheime diplomatie. Dat is begrijpelijk, want omdat de sociale revolutie uitvoering is van de wil van het volk tegen de bezitters van de productiemiddelen onder leiding van het industrieproletariaat is, blijft er niets meer om geheim te houden. Dan is er niets meer wat de massa niet zou mogen horen. Integendeel zij moet alles kunnen weten en controleren.

Revolutionaire politiek binnen de partij

Overziet men de ontwikkeling van de politiek van de communistische partijen dan zal men vaststellen dat sinds Lenin stierf, het beginsel zich blijvend tot de massa te wenden langzamerhand verloren ging, en dat met het nadoen van de vormen van de burgerlijke politiek binnen en buiten de partij de bureaucratisering begon. In de plaats van democratie binnen de partij trad de coulissepolitiek van het wederzijds bedriegen en van de kliekvorming. Dat ondergroef de kracht van de revolutionaire partij volkomen, hoewel zij de beste revolutionaire elementen in zich sloot.

Toen in oktober 1917 Lenin het tijdstip voor de volksopstand gekomen achtte en tegen hem, in de leiding van de bolsjewieken, bezwaren rezen, bleef hij zijn beginsel van de revolutionaire politiek trouw. Hij wendde zich tot de massa van de partijleden, vormde geen kliek, intrigeerde niet, probeerde niet door versnippering te overwinnen. Iedere uitsluiting van de massa uit politieke overwegingen en maatregelen is, onverschillig wat subjectief gedacht wordt, contrarevolutionair.

De revolutionaire politiek heeft voor de massa niets te verbergen, zij wil alles onthullen. De burgerlijke politiek mag niets onthullen, zij moet alles verbergen. Aan de coulissepolitiek, waar deze ook voor de dag mag komen, herkent men de politieke reactie.

Het is een geweldig voordeel van de revolutionaire seks-politiek, dat zij blijvend de taal van de massa moet spreken, dat haar van de kant van de bourgeoisie niets in de weg gelegd kan worden, omdat er geen positieve burgerlijke seks-politiek kan zijn. De revolutionaire sekspoliticus kan daarom ook niet burgerlijk worden. Er kan geen geheime diplomatie op seksueel-politiek gebied zijn. De seks-pol kan zich alleen tot de massa wenden, of ze houdt in feite op te bestaan.

4. Het klassenbewustzijn in het leven van de massa ontwikkelen

Leiding, partij en massa

Het is misschien krenkend te horen, zeker voor het standpunt van de revolutionaire beweging schadelijk, maar niet te ontkennen: de afzonderlijke revolutionaire groepen overtroeven elkaar in de verzekering de ‘enige en ware’ erfgenaam van het ‘echte’ marxisme en leninisme te zijn. Overziet men echter de verschillen, die hen van elkaar onderscheiden, dan vindt men dat zij in verhouding tot de te verrichten reusachtige taken zeer onbeduidend zijn. De ene groep wil eerst de revolutionaire partij oprichten, de andere wil eerst de massa achter zich hebben voor zij de nieuwe Internationale helpt op te richten, de derde roept zich blijvend uit als de ‘’arbeidersklasse’ en als de enige leidster van de revolutie, zonder er vervreemd van te zijn, de vierde vertegenwoordigt in een of ander detailprobleem een eigen richting enz. We zeiden al dat deze versplintering te wijten is aan niet juiste of onvolledige probleemstellingen, dat de wederzijdse beschuldigingen geen stap verder voeren. We zoeken in de tegenwoordige revolutionaire discussies tevergeefs naar de probleemstelling en naar haar beantwoording, waarom toch het vormen van de nieuwe revolutionaire partij niet wil lukken, waarom de vroegere revolutionaire organisatie ondanks het bestaande apparaat de massa niet achter zich kreeg, waarom eigenlijk 17 jaar na de Russische revolutie de problemen over de verhouding van leiding, partij en massa nog steeds zoveel kopzorgen bezorgen. Is het niet waarschijnlijk dat hier in de hele berekening een belangrijke fout onopgemerkt blijft. Het is toch heel onwaarschijnlijk, dat de catastrofe daardoor ontstond omdat Stalin de bureaucratie kweekte, of omdat de sociaaldemocratische leiding sedert tientallen jaren verburgerlijkte of omdat Hitler veel geld van de industriëlen kreeg. Het kernprobleem is steeds en steeds weer, waarom de industriearbeiders het reformisme en de bureaucratie steunde. Het gaat om de kernproblemen over de betrekking tussen de leiding, partij en massa.

De oprichters van de Vierde Internationale staan, tenminste als men hun functionarissen hoort en hun kranten leest, op het standpunt dat men allereerst de revolutionaire partij moet maken, dan moet men het proletariaat voor zich winnen, dan pas zou het kleinburgerlijke aan de beurt komen. Ik twijfel er niet aan, dat de verantwoordelijke leiders van de internationale communisten zelf de gebrekkigheid van een dergelijke probleemstelling veroordelen. Men kan zich niet marxist noemen en op zo een schematische manier leiding, partij en massa scheiden. De verhouding is een, om het grote woord eens te noemen, dialectisch. Kortom: een revolutionaire partij kan niet in het luchtledige ontstaan, zij kan zich alleen uit de massa vormen en dan met name uit het proletarische deel van de massa. Dit veronderstelt, dat de initiatiefnemers van de partij de taal van die massa spreken die de partij vormen. De massa begrijpt echter van de fijne verschillen tussen de afzonderlijke revolutionaire richtingen niets, zij stelt daar geen belang in. De revolutionaire partij formeert zich niet alleen door een duidelijke uitwerking van een met de werkelijkheid overeenstemmende theorie en praxis, maar ook in de eerste plaats door de behandeling van die problemen, die de verschillende lagen van de bevolking interesseren. Dan en alleen dan levert de grote massa ook de functionarissen die de partij nodig heeft. Dat werkt weer terug in de vorm van beter begrip van de massa en weer omgekeerd. Partij en massa werken elkaar wederzijds omhoog. Alleen door deze innige versmelting en gelijktijdige selectie van het leidinggevende kader uit de massa ontstaat het resultaat van de massapartij, dat betekent de niet kwantitatief maar kwalitatief bepaalde partij die de massa leidt. De KPD organiseerde werfkampanjes van leden die ze blindelings opnam. Zij was een kwantitatieve massapartij, zij viel echter uiteen, deels vanwege het verloop van haar leden, deels door de gebrekkige onderscheiding tussen geschoolde functionarissen en massaleden. We komen op deze problemen in een artikel over de organisatie terug. De Duitse seks-pol liet zich steeds door het inzicht leiden dat een massaal werk nooit alles in details kan overzien, dat de massa nooit alleen de grote samenhangen begrijpt, formuleert en in een sluitende praxis kan omzetten. Dat daarvoor een levendig contact tussen leiding en massa nodig is, dat uit het leven van de massa de theorie moet worden geschapen en als praxis aan haar moet worden teruggegeven. Zij had uit het werken in de partij geleerd dat de functionarissen geen uitvoerend orgaan van de besluiten van de leiding mogen zijn, maar enkel de bemiddelaars tussen het leven van de massa en de leiding.

Om deze contacten tot stand te brengen, had seks-pol daarom zogenaamde ‘instructieavonden’ ingesteld. Deze samenkomsten waren er niet alleen om de functionarissen te instrueren. (Wie herinnert zich niet de beroemde partijconferenties van de KPD waar zoiets direct de kop werd ingedrukt!) Men stelde geen thema op en geen discussie, maar stelde eenvoudig de functionarissen en gewone kameraden, de vraag waar zij tegenwoordig de grootste moeilijkheden mee hadden. Daardoor al kon men niet falen in de beoordeling van wat momenteel het belangrijkste was. Men beraadde zich gezamenlijk over de moeilijkheid, vond nu eens een oplossing, die aan de praktijk werd getoetst, stelde dan weer de beslissing uit, totdat men meer materiaal om te beslissen voorhanden had. Het vitale leven vloeide uit de kameraadschappelijke besprekingen voort, men hoefde geen theorieën uit zijn duim te zuigen, ze ontstonden vanzelf. De groeiende deelname en de levendigheid van de discussies toonden aan, dan de instructieavonden een gelukkige greep geweest waren. Men kreeg de overtuiging dat het leven zich niet liet bedriegen, maar duidelijk en eenvoudig te begrijpen was. Men moest alleen de gewone leden van de organisatie (er waren ook vele niet-leden aanwezig) eenvoudig laten praten. Als enige ernstige moeilijkheid bleek steeds weer opnieuw de misvormde, door valse burgerlijke ideologie veroorzaakte visies, die echter in het licht van een levendige onbedorven, ondogmatische bespreking verdwenen. De vierde instructieavond kwam niet meer tot stand. De officiële partijvertegenwoordigers schreven geen vergadering meer uit.

Het standpunt van seks-pol met betrekking tot ‘de nieuwe partij’

Het indertijd brandende probleem van de zich nieuw vormende arbeidersbeweging luidde: nieuwe partij of revolutionaire vernieuwing van de Derde Internationale? De Seks-pol kan op grond van twee overwegingen noch voor de ene noch voor de andere richting nu al eenstemmig partij kiezen. Op de eerste plaats weet zij niet in welke groepen, organisaties, kringen haar visie over de noodzaak van de revolutionaire seks-politiek, die zij vertegenwoordigt, zich het snelst en het effectiefst zal doorzetten. Naar de huidige houding van de belangrijkste politieke organisaties te oordelen, bestaan er geen betere mogelijkheden bij de organisaties die voor een nieuwe Internationale zijn. Niettemin kan dat alleen de doorslag geven. De seks-politiek is slechts een deel, zij het ook een onmisbaar, centraal deel van het revolutionaire front in het algemeen. Belangrijk is daarbij voor de beslissing welke kaders de kern van de vernieuwde arbeidersbeweging zullen vormen. Dat is tot nu toe op geen enkele manier duidelijk naar voren gekomen. Zou men nu positief weten dat ongeveer de huidige leden van de KP deze kern zullen vormen (voor de tegenwoordige leiding gaat dat beslist niet op) dan zou de oprichting van een nieuwe revolutionaire partij zinloos zijn. Dan echter zouden de revolutionaire leden van de KPD de oude leiding, die niet de geringste aanzet tot zelfkritiek toont, niet slechts praktisch moeten afvallen, zoals zij dat al vele malen heeft gedaan, maar zij zou haar ook officieel moeten afzetten en uit haar eigen middelen geleidelijk een nieuwe leiding moeten samenstellen. Men kan op de duur niet praktisch de doorvoering van de Ekki-besluiten weigeren, ongeveer de ‘revolutionaire bloei’ niet proclameren en niet oproepen tot ‘massastakingen’ ofschoon de Ekki dat verlangt en gelijktijdig de Ekki gelijkstellen met het begrip ‘communistische partij’. Dat is een politiek verwarrende houding. De vraag wat en wie is ‘de partij’, heeft tegenwoordig meer dan ooit opheldering nodig. Is het het gezamenlijke lidmaatschap of slechts het ingestelde apparaat, of slechts de Ekki?

Wij weten dat ook de beste krachten in de sociale democratie met het begrip ‘partij’ omgaan als met een fetisj. Al naargelang de structuur van de partij, haar politiek, haar objectief effect van de onaantastbaarheid van de partij naar eenheid en geslotenheid nu eens een sterke kracht, dan weer een sterke belemmering voor de revolutionaire beweging zijn. De kerngroepen van de sociale revolutie, de industrie- en transportarbeiders, zijn tegenwoordig ‘nog altijd niet’ lid van de communistische partij. De partijleden spannen zich op alle mogelijke manieren in hen te bereiken, maar wil en subjectieve moed alleen zijn hiervoor nog niet voldoende. Men moet ook succes hebben, en om succes te hebben moet men ook de beste weg kennen om het doel te bereiken. Misschien zullen deze kerngroepen spoedig de kern van de revolutionaire organisatie vormen, zonder te willen toetreden tot de tegenwoordige KP organisatie. Zij waren in 1923 lid en gingen daarna uit de partij. Men moet begrijpen waarom dit zo was.

In ieder geval zou dan het probleem van de nieuwe revolutionaire organisatie groot belang krijgen. Eveneens dan, wanneer het begin van een krachtige duurzame, geen strovuurachtige, massabeweging niet binnen de sociaaldemocratische industriearbeiders, maar binnen de revolutionaire gezinde proletarische SA zou ontstaan.

Aanvullende uitleg:

Het uitroeien van de leiding van de SA op 30 juni 1934 liet zien dat de in de massapsychologie van het fascisme neergelegde contradicties tussen het revolutionaire en reactionaire binnen het fascisme, die in zijn ideologie tot een eenheid gesmolten waren, in een klap ineenstorten. Ik zeg dat hier niet om, zoals enige leiders van de revolutie het voortdurend doen, te bewijzen dat de analyse bevestigd wordt, maar om een andere reden. Nog voor kort had de Komintern pers iedere poging om in de NSDAP meer te zien dan zo maar een garde van het kapitaal, nl. de naar het reactionaire omgebogen revolutionaire energie van de massa, met grove spot afgewezen. Nu zag zij haar perspectieven voor een revolutionaire opbloei daarin versterkt dat de linkervleugel van de NSDAP onthoofd werd.

Zo een knoeierij en oppervlakkigheid zal de geschiedenis van de revolutionaire beweging hopelijk niet meer toelaten. Wie de ruzies binnen de partij van 1929 tot 1933 heeft meegemaakt, dat eenieder als schadelijk individu werd beschouwd die de SA zag als een onbewuste revolutionaire troep, die het onloochenbare feit naar voren bracht dat grote delen van het vroegere RFB naar de SA waren overgelopen, die beklemtoonde dat de SA haar leden wierf onder de arbeiders en slechts objectief, maar niet subjectief een troep soldaten van het kapitaal was. Dit hoorde men niet graag, men zag in het fascisme slechts een reactionaire betekenis, maar niet de revolutionaire energie in haar achterban en verloor daardoor de slag. Nu geeft men langzamerhand toe, nu het niet moeilijk meer is de contradicties te zien wat vroeger genegeerd werd.

‘Partijgetrouwen’ zullen berustend zeggen dat het immers al iets is, dat men niet teveel mag verlangen, dat de Komintern immers van koers verandert, niet alleen in de beoordeling van het fascisme, maar ook m.b.t. het probleem van het eenheidsfront met de sociaaldemocratie. Daarop kan men antwoorden: Een leiding die in de beoordeling van dingen en gebeurtenissen niet vooruitziet, is geen leiding, maar een rem voor de maatschappelijke ontwikkeling. Als goede communisten zozeer medelijden hebben met de leiding, dan doen ze dat uit onbewuste autoriteitsangst. De praktische ervaring in het partijleven heeft geleerd, dat de gemiddelde functionaris, als hij geen partijbesluiten uitvoerde, beter zag en dacht uit eigen zuiver instinct, dan welke functionaris in de top dan ook.

Ook tegenwoordig zijn er weer nieuwe processen, die men moet zien aankomen en die men moet ontwikkelen uit de tegenstrijdigheden van het moment, wil men de toekomst de baas worden en haar niet onvoorbereid tegemoet treden. We staan bv. voor het huiveringwekkende gevaar dat de reusachtige massabewegingen, die momenteel hier en daar afzonderlijke landen op hun grondvesten doen schudden, (USA. Frankrijk) zonder leiding of bewust doel in rook zullen opgaan en veranderen in de meest bittere teleurstelling en lethargie. Dat is evengoed mogelijk als het opnieuw groeien van de rebellie en het inzicht zich ontwikkelt tot een wereldrevolutionaire situatie. Men mag rustig zeggen dat wij tegenwoordig na de gebeurtenissen van 30 juni me ondersteuning van de ernstige economische desorganisatie van Duitsland beslissend onze slag hadden kunnen slaan, als de communistische leiding in Duitsland sinds 1923, of in ieder geval 1929, de zaken grondig zou hebben voorbereid. Men moet zich niet verontschuldigen over, maar leren van het verleden. Wij moeten tegenwoordig door een juiste aanpak van de ontwikkelingslijnen en tegenslagen in het maatschappelijke proces alles in het werk stellen om de teugels van de maatschappelijke orde te grijpen wanneer de chaos uitbreekt.

Tot dan toe moet de brede massa van de bevolking der aarde langzaam en grondig het onwankelbare idee krijgen dat wij de enige zijn die hen begrijpen, hen de massa, en niet alleen Barthou, Litvinov of hoe ze heten en niet alleen onze eigen verlangens. Dit vertrouwen kan niet op sluwe wijze verkregen worden. Maar zij moeten een echt diep vertrouwen in ons, in het communisme krijgen, wat de ‘afzonderlijke leiders’ in tien jaren niet alleen niet lieten groeien, maar integendeel direct door hun fouten en gebrek aan inzicht vernietigden.

De komende oorlog is wel de eerste, zichtbare reusachtige kans voor de sociale revolutie. Wij mogen haar niet laten voorbijgaan, zoals wij de kansen van 20 juli 1932, van december en januari 1933/1934 en van 30 juni 1934 lieten voorbijgaan. Daartoe zouden de revolutionairen allereerst het geloof in autoriteiten binnen in zich moeten vernietigen!

Dat kunnen wij op dit ogenblik, nu alles aan het gisten is, totaal niet vaststellen. Het probleem van een nieuwe partij zou zich ook nooit hebben voorgedaan wanneer er binnen de KP de noodzakelijke mogelijkheden geweest zouden zijn om dergelijke problemen zelfs maar te formuleren, met elkaar daarover te discussiëren en mogelijkheden voor de ontwikkeling daarvan te peilen. Dit was en is niet het geval. We kunnen alleen het revolutionaire proces van bundeling en rijping, dat zich in alle lagen van de Duitse bevolking tegenwoordig voltrekt, nauwkeurig op de voet volgen en op het geijkte moment een concrete stelling innemen. Zouden de tegenwoordige revolutionaire kaders niet in de eerste plaats ieder voor zich hun eigen organisatie, maar in de eerste plaats de zaak van de revolutionaire bundeling verdedigen, dan zouden zij ook soepel genoeg zijn om op de gebeurtenissen in de massa onmiddellijk en juist te reageren. Zij zou dan in plaats van abstract en mechanisch tot massastakingen op te roepen, de SA-man, de jeugdfunctionaris, de vrouwenorganisatie in iedere acute moeilijkheid met concrete opheldering met betrekking tot tegenstrijdigheden, oplossingen en noodzakelijkheden helpen en zich daardoor automatisch van het vertrouwen en tenslotte de leiding verzekeren. Daarin ligt immers juist het geestdodende, scholastieke, remmende en het de massa afstotende, dat iedere bestaande organisatie zich reeds voor de door god gekozen leidster van de toekomstige revolutie houdt en op grond daarvan iedere andere als contrarevolutionair poogt te belasten. Deze ijdele arrogantie en kinderlijke prestigezucht kan niet vaak genoeg en grondig genoeg, bespot worden. De seks-pol moet er zich verre van houden, zich in haar huidige persoonlijke en organisatorische situatie voor de leidster te houden van de seks-politieke drijfkracht van de revolutie. De uiteindelijke leiding is geen pretentie, zeker geen recht, maar slechts het resultaat van een proces. Aan hem, die de gebeurtenissen in de wereld het beste begrijpen zal, hen voor de brede vooral apolitieke massa het beste verstaanbaar maken zal, die de revolutionaire gisting het duidelijkst tot rijping zal brengen, aan hem zal de leiding toevallen.

De leiding van de revolutie is geen verdienste, geen eigenschap, geen pretentie, maar slechts een zware verantwoordelijkheid, een gevolg en kan daarom niet uitgeroepen worden of veroverd. Wie nu, in deze verwarde, gecompliceerde, zo weinig begrepen, met zoveel ontsnappingsmogelijkheden behepte wereldsituatie zich het luidst tot de enige ware en voor honderd procent duidelijke leider van de eerst komende revolutie uitroept, zal het snelst en het meest geluidloos van het toneel verdwijnen, wanneer het eenmaal zover is, dat met recht gesproken kan worden over de revolutionaire opbloei.

Voor het succes van het opnieuw oprichten is verder het volgende van betekenis:

Het werkelijk klassenbewuste proletariaat bevindt zich in de totale natie veruit in de minderheid. Als haar al de leiding toekomt, dan heeft zij bondgenoten nodig. Men hoort steeds weer van Duitse kameraden dat er alle reden tot optimisme is, omdat de goede revolutionairen elkaar weer vinden en met elkaar discussieren en onderling overleggen. Dat is ongetwijfeld zeer belangrijk, naar nog geen reden om optimistisch te zijn. Het komt in de eerste plaats hierop aan of deze goede revolutionairen ook contact met de brede onsamenhangende massa krijgen, of zij verder om deze samenhang te krijgen ook precies letten op de taal, het denken, de tegenstrijdigheden van deze brede apolitieke of politiek misvormde massa, haar ook verstaan, haar tot revolutionaire ideeën brengen en haar opnieuw tot een duidelijke klassenbewuste vorm kunnen brengen. Deze kaders zullen een generaalsstaf zonder leger blijven wanneer zij de partijfunctionarissen niet in staat stellen een deel van de brede massa te blijven, zich niet at te zonderen en de apolitieke of politiek misvormden heel precies te begrijpen, sektevorming is uitgesloten, als de partijleden niet het uitvoerend orgaan van de leiding en haar analysen worden, maar de wezenlijke bemiddelaars tussen massa en leiding. De leiding heeft niet de taak ‘het communistische programma onder de massa te verspreiden’ maar zij moet naast de voortzetting van het objectief histories proces hierin haar voornaamste taak zien om het aanwezige revolutionaire streven uit de massa te ontwikkelen en wel tegelijkertijd dat van het onverschillige proletariaat, dat van de kleinburgers en dat van de boeren. De huidige revolutionaire kranten zijn bijna allemaal spreekbuizen van de partij, overeen met kennis van zaken ingaan op de tegenstrijdigheden van de verschillende lagen van de bevolking vindt men bijna nooit iets zinvol. Toch zou het taalkundige en feitelijke verband met de brede massa minstens driekwart van iedere krant moeten vullen, de rest is voldoende voor het herhalen van de marxistische grondbeginselen. Men kan het ook zo formuleren: Totdat wij geleerd hebben de moeilijke theorie in een eenvoudige, voor ieder begrijpelijke taal te brengen, totdat de massa zover zal zijn zich zelfs maar voor theorieën te interesseren, moet men onophoudelijk hetzelfde op twee verschillende manieren op schrift stellen. In de marxistische taal en tegelijkertijd vertaald in de taal van hen, voor wie het uiteindelijk bedoeld is en zonder wier begrip en actieve inzet voor de zaak van de revolutie wij holle kletsers blijven. In discussies over deze problemen verwacht men van de seks-pol kant en klare aanwijzingen. Alleen al deze verwachting toont hoe weinig het marxisme begrepen wordt, hoe weinig de essentiële taak van de revolutionaire marxist, nl. zelfstandig te kunnen denken en handelen, wordt aangepakt. Men kan slechts door voorbeelden grondbeginselen duidelijk maken, maar wat voor het ene speciale geval geldt kan voor een ander foutief zijn. Om te tonen wat wij bedoelen, zal ik enige belangrijke voorbeelden noemen.

Volkslied en volksdans als begin van revolutionair voelen

Lenin leerde terecht, dat de revolutionair zich op alle levensgebieden moet thuisvoelen. Wij moeten dit in zoverre nog preciseren, dat hij uit ieder gebied van het dagelijkse leven de specifieke revolutionaire tendens moet kunnen ontwikkelen. Tot nu toe werd, denken wij slechts aan de proletarische toneelspelers en rode troepen, afgezien van de werkelijk goede prestaties, het partij jargon mechanisch door de kunst overgenomen, werd praktisch een burgerlijke chansonvorm in een revolutionair jasje gestoken.

De revolutionaire kunstenaars hebben echter geen belangrijkere taak dan hetzelfde te doen wat de seks-pol op haar gebied moest leren: nl. uit de inhoud en de vorm op haar gebied al in het kapitalisme de specifiek revolutionaire tendensen en vormen uit te werken. Dat is het beste, zonder veel ‘wetenschap’, door een onbevangen, vrije, niet verkrampte, dus revolutionaire levensvisie te volbrengen. De communistische partij liet het rode cabaret optreden om meer mensen, ook apolitieke, bij de vergaderingen te krijgen. Dat bleek goed te voldoen. Daarbij bleek, dat hoe artistieker, ritmisch en nationalistisch de voorstellingen waren, des te beter de uitwerking bleek. Hoe burgerlijker qua vorm, hoe meer geforceerd het revolutionaire parool was, des te geringer het succes. Men kan nu niet genoeg rode cabarets oprichten om de totale bevolking naar de vergaderingen te laten komen. Daaruit blijkt dat men de revolutionaire kunst, het revolutionaire voelen, het revolutionaire ritme, de revolutionaire melodie daarheen moet brengen waar de massa leeft, werkt en lijdt. Dat is in ieder geval mogelijk in een tamelijk democratische of halffascistische staat en in een volledig fascistische staat slechts met bijzondere trucs, maar mogelijk is het.

De revolutionaire musici, dansers, zangers enz. zouden met de meest eenvoudige middelen groepen kunnen samenstellen van jongens, meisjes, oudere kinderen maar ook volwassenen, die zoals straatzangers dat doen naar de cafés, markten, kortom overal daar naar toegaan waar zich gewoonlijk de dragers van de komende revolutie bevinden. Zij kunnen door goede volksmuziek, een volksdans, door volksliederen, die de revolutie kan overnemen, die op zich antikapitalistisch zijn, die aangepast zijn of worden aan het voelen van de onderdrukten, juist die atmosfeer scheppen en verbreiden, in hun gevoelsleven verankeren, die wij bitter hard nodig hebben. Om de brede massa voor de revolutie te winnen. Een bureaucraat zal op dit voorstel van alles aan te merken hebben, als hij al niet zal beweren dat daardoor van de hoofdzaak, nl. de klassenstrijd, wordt afgeweken.

Ik weet niet of en welke concrete moeilijkheden hier bestaan. Degene die aanwijzingen verwacht, zal nooit iets presteren. Doch in principe geldt, of het nu op deze of op een andere manier gerealiseerd wordt, wat de Seks-pol beweert: nl. dat men de massa gevoelsmatig aan zich moet binden. Gevoelsmatige binding echter betekent: vertrouwen, zoals een klein kind dat heeft in zijn beschermende en leidende moeder, dat hij in zijn geheimste zorgen en verlangens begrepen zal worden, ook en mede in de eerste plaats In hot meest geheimzinnige, in het seksuele.

Het revolutionaire wetenschappelijke werk

Tot het werk onder de massa behoren ook het wetenschappelijk onderzoek en verklaring van de burgerlijke wetenschap op elk gebied, niet slechts van de nationale economie. De burgerlijke wetenschap beheerst de ideologievorming in de maatschappij en wel des te sterker, naarmate de betreffende gebieden direct op het leven betrekking hebben. Men denken slechts aan de seks-politieke literatuur (rassentheorieën). Daaruit blijkt duidelijk dat het veronachtzamen van het revolutionaire wetenschappelijke werk in landen met een hoge cultuur niet alleen het beïnvloeden van de massa bemoeilijkt, maar ook de moeilijkheden bij het opnieuw ordenen van de maatschappij na de overwinning van de sociale revolutie aanzienlijk vergroot. Lost men bovendien de problemen van het revolutionaire wetenschappelijke werk op, dan lost men tegelijkertijd een groot deel van het intellectuelen probleem op.

Ook hier moet de nieuwe opbouw van de revolutionaire beweging beginnen met een bezinning op de methode van het revolutionaire wetenschappelijke werk, zoals die tot nu toe heeft plaatsgevonden. Dat kan hier uiteraard slechts in grote lijnen gebeuren, er zullen slechts enige belangrijke feiten naar voren worden gebracht. De marxistische methode werd op zich als filosofie bedreven, meestal in de vorm van eindeloze debatten over ‘toeval en noodzakelijkheid’, die geen gewone sterveling begreep. Het beroemd geworden boek van Kurt Sauerland over het ‘dialectisch materialisme’ was een voorbeeld van die soort. Het was een vervlechting van filosofisch formalisme en partijopportunisme. Het wetenschappelijke onderzoekswerk op natuurwetenschappelijk gebied lag braak. Op maatschappelijk gebied was het nauwelijks minder erg. Men was nog niet boven de feitenkennis van de burgerlijke onderzoeker uitgegroeid. Zelfs het tijdschrift Onder het vaandel van het marxisme, dat de taak had om aan marxistische wetenschap te doen en deze uit te bouwen, verstarde, afgezien van enige goede werken, in formalistische taal en abstracte dialectiek. Er is geen sprake van dat zij discussies zouden hebben gestimuleerd of in burgerlijke wetenschappelijke strijdvragen anders zou hebben ingegrepen, dan door het verzekeren van haar revolutionaire trouw. Het gaat hier om een principieel punt. Het is aan het wetenschappelijke front niet voldoende, maar dan ook helemaal niet, zich ze van zijn taak af te maken dat men zijn tegenstander verwijt, dat hij de klassenstrijdtheorie vergeet, of zo, dat men in plaats van zakelijk werken zich bij elke derde zin aanhanger van de revolutie verklaart.

Allereerst is nodig een juist vakkundig inzicht in de situatie en structuur van de burgerlijke wetenschap in het algemeen. Zij is op talloze individualistische manieren versnipperd, zij stelt zich ofwel in dienst van de jonge wetenschappelijke carrièremakers ofwel in dienst van de persoonlijke nukkigheid van de wetenschappelijke arrivé; in een en hetzelfde vakgebied begrijpt de ene onderzoeker de andere niet. De burgerlijke wetenschap is niet alleen in de taal academisch maar ook in de keuze van het onderwerp. Men vergelijke bv. het aantal verhandelingen over de finesses van het hersenweefsel bij chronische alcoholici met het aantal verhandelingen over de vraag, welke sociale omstandigheden een mens tot een alcoholist maken. De burgerlijke wetenschap is des te excentrieker, produceert des te dwazer theorieën, dwaalt des te vaker af in de strijd over deze theorieën, hoe levensechter het behandelde gebied is. Daarom is misschien de wiskunde nog net meest vrij van de invloeden van het burgerlijk denken, terwijl bv. het tuberculoseonderzoek er nog nooit in is geslaagd om de invloed van de volksvoeding en woonellende op de menselijke longen definitief duidelijk te maken. Over de psychiatrie, de speeltuin van de meest dolle bekrompenheid, kan alleen gezegd worden dat zij, die eigenlijk de taak had de beginselen van de geestelijke hygiëne te onderzoeken, functioneert als een geëigend werktuig om juist dat onmogelijk te maken. Deze voorbeelden zijn ons voldoende om aan te tonen dat het marxistische onderzoek even sterk in feitenkennis moet zijn, om niet alleen de burgerlijke wetenschap inhoudelijk te overtreffen, maar meer: om een aantrekkingskracht uit te oefenen op jonge intellectuelen en onderzoekers die we na de revolutie dringend nodig zullen hebben.

De marxistische wetenschap kan niet ontwikkeld worden, doordat men het woord klassenstrijd in de wetenschap invoert en verder niets doet dan de etiketten ‘klassenstrijd’ opplakken. Zij kan slechts ontwikkeld worden uit de probleemstellingen, problemen, resultaten van de afzonderlijke wetenschapsgebieden zelf. Er moet feitelijk aangetoond worden, waar het burgerlijk onderzoek tekort schiet, waarom zij tekort schiet, waar de burgerlijke wereldbeschouwing de kennis hinderlijk in de weg staat, hoe zij dat doet, enz. Nadat men dat heeft gedaan, nadat men werkelijk feitelijke prestaties geleverd heeft, heeft men ook het recht zichzelf marxistisch wetenschapsbeoefenaar te noemen en de verhouding van de afzonderlijke wetenschap tot het probleem van de economische klassenstrijd uit te werken.

Deze opvattingen zijn geen loze kreten, maar door de ervaringen uit de ontwikkeling van de seksuele economie bewezen. Daarom moet aan de hand van dit speciale voorbeeld een andere vraag van de wetenschappelijke discussie tussen proletariaat en bourgeoisie principieel duidelijk gemaakt worden, zij mondt uit in de algemene probleem over de beginselen van de revolutionaire politiek.

Wie de discussies binnen de burgerlijke wetenschap kent, is ook overtuigd van de hopeloosheid van iedere poging om de verkeerde visie van de andere partij door debatten uit te schakelen. Freud ontdekte dat de geestesziekten het gevolg zijn van seksuele verdringing. De kapitalistische staten barsten in hun gekkenhuizen, psychopateninrichtingen, opvangcentra van de gevolgen van de burgerlijke seksuele economie. Een grapjas kon zich tot voor kort de grap veroorloven uit te rekenen dat te oordelen naar de groei van het aantal geesteszieken in de USA er binnen 250 jaar nog alleen maar geestesziekten zullen zijn. Dat is helemaal niet zo onwaarschijnlijk als het klinkt. Tot voor enige jaren had men nog kunnen hopen, dat de revolutionaire ontdekkingen van Freud de psychiatrie zouden veroveren en dat daardoor het probleem van de neurose-prophylaxe (theorie over de maatschappelijke achtergronden van het tot stand komen van neuroses) sterk bediscussieerd zou worden. Dat zou de eerste stap tot het onderscheid tussen marxistische en burgerlijke visie op dit gebied geworden zijn, zonder dat meteen al het woord marxisme gevallen zou zijn. In plaats daarvan bleef de psychiatrie onberoerd, bleef zij de geestelijke hoedster over de krankzinnigheid door een ‘ontaarde aanleg’ als oorzaak van de zielsziekten, wat meer is, zij veroverde zelfs de psychoanalyse op grote schaal, op belangrijke punten. Onlangs zei een toonaangevende psychoanalyticus dat men zich niet bezig moest houden met neurose-prophylaxe, maar dat men slechts individuele therapie moest bedrijven.

Dit is voor de hand liggend, want het probleem van de neurose-prophylaxe brengt zowel het probleem van de burgerlijke seksuele ordening alsook het bestaan van religie en moraal ter sprake.

Wanneer men Freud’s wetenschappelijke fouten op deze wijze ‘marxistisch’ zou willen bestrijden, dat men hem als ‘reactionair zou ontmaskeren’, dan zou men dom zijn. Wanneer men feitelijk aantoont waar Freud een natuurwetenschap beoefenaar van het geniale soort en waar hij burgerlijk filosoof van de oude stempel is, dan heeft men echt, vruchtbaar, marxistisch-revolutionair werk geleverd.

Kan men dus hopen, door wetenschappelijke discussie de strijd op wetenschappelijk terrein beslissend ten gunste van de revolutie te laten doorslaan? Dat kan nooit lukken. Dat betekent niet dat men van nu af iedere discussie dient te vermijden, integendeel, men moet haar bevorderen, men moet in alle wetenschappelijke organisaties door middel van een feitelijk werk leidinggevende positief veroveren, men moet uit de discussies leren, waarom en waar de burgerlijke onderzoeker foutief denkt en het meest wezenlijke over het hoofd ziet. Alleen zo kan men zichzelf beter scholen. Maar de werkelijke strijd wordt elders gevoerd. Om bij het voorbeeld van de seksuele wetenschap te blijven: geen burgerlijke psychiater met een doorsnee denkpatroon zal ooit de oplossing accepteren dat neurosen, psychosen, ziekelijke verlangens enz., gevolgen zijn van een verrotte seksuele economie van de massa. De brede massa echter interesseert zich ten zeerste voor deze problemen, om de eenvoudige reden dat zij daaronder zwaar te lijden hebben, omdat zij de bekrompenheid van de psychiater, van deze pleitbezorger van de kapitalistische seksuele ordening en de geestelijke ellende zelf concreet aan den lijve ondervindt. Ik ben er zeker van dat iedere gemiddelde jonge arbeider de samenhang tussen onderdrukte seksualiteit en geestelijke depressie en arbeidsstoornis beter begrijpt dan de meeste doorsnee psychiaters van de wereld samen. We mogen zeggen: Wanneer eenmaal de massa seksueel bevredigd en gezond zal leven, dan zal de discussie hierover, of het geestelijke lijden uitdrukking is van een gestoorde seksuele economie, vanzelf tot een uitspraak leiden. Dit geldt ook voor de verdedigers van de burgerlijke moraal in het kamp van het marxisme, voor de burgerlijk misvormde socialistische artsen, pedagogen enz., die de psychoanalyse menen te moeten afwijzen, omdat zij er niets van begrijpen. Het beginsel zich steeds en steeds weer op een begrijpelijke manier tot de massa te richten, geldt ook hier in het heilige bolwerk van de zgn. onaantastbare wetenschap. De seks-pol dankt haar populariteit, het begrip dat brede lagen van de bevolking van Duitsland en Oostenrijk voor haar opbrengen, niet aan organisatie, want zij had er geen, niet aan een macht, want zij bezat er geen, zij dankt haar uitsluitend aan haar beginsel om problemen m.b.t. de seksuele gezondheid openlijk te stellen. Daardoor was zelfs de partijbureaucratie tegen haar machteloos en zal zij dat blijven.

Wat voor de sekspol in hoge, ja de hoogste graad geldt, gaat voor iedere soort medische of andere wetenschap eveneens op, zo bv. zeker voor het tuberculose onderzoek. Voorwaarde hiervoor is echter dat de revolutionaire wetenschap geen valse, burgerlijke opvattingen onder de brede massa verspreidt, wat alleen de reactie in de kaart speelt, maar zich allereerst zelf bewust wordt van de beginselen van een uit de zaak te ontwikkelen dialectisch materialistische natuurwetenschap en zich dan pas tot de massa wendt. Het is duidelijk dat het beter is helemaal niets te zeggen dan aan de proletarische jeugd de burgerlijke opvatting over de schadelijkheid van geslachtsverkeer op jeugdige leeftijd bij te brengen en daarnaast ‘leve de revolutie’ te roepen. De massa heeft voor het juist vaststellen van feiten een onfeilbaar instinct, dat alleen dan niet zichtbaar is wanneer de revolutionaire organisatie haar niets en de kwakzalvers haar alles bieden, van tafeldansen tot Lourdeswater.

De angst voor de revolutie

De communistisch-revolutionaire beweging wil hetzelfde als de kleinburgerlijke pacifistische: afschaffing van de oorlog, herstel van de vrede op aarde. De revolutionaire visie beweert met recht dat dit doel alleen door het gewelddadig terzijde schuiven van de heerschappij van het kapitaal te verwezenlijken is, bv. door het veranderen van de imperialistische oorlog door een burgeroorlog. Het pacifisme wijst ook de burgeroorlog als vorm van geweld af, zonder te willen toegeven dat het daardoor alleen het voortbestaan van het oorlogen voortbrengende systeem verzekert.

In de brede apolitieke massa staat de communist bekend als ‘gewelddadig mens’. Toch is de visie van de brede massa beslissend, zij vreest het geweld, wil vrede en rust hebben en wil daarom niets van het communisme weten. Toch vraagt zij tegenwoordig juist om datgene wat zij niet wil hebben. De communistische propaganda heeft tot nu toe mechanisch en absoluut de theorie van het geweld tegenover de theorie van het pacifisme gesteld. Een heel groot deel van de sociaaldemocraten kwam daardoor niet tot het communisme. De theorie van de gewelddadige machtsgreep kan niet opgegeven worden, doch kan zoals gebleken is, ook niet zonder meer de grote massa voor zich winnen. Het was een van de sterkste troeven van de nationaal-socialistische beweging dat zij naast het voorspiegelen van een ‘Duitse revolutie’ de massa in haar ban kon krijgen met beloften over een geweldloze machtsgreep. Zij hield daardoor zowel met het revolutionaire als met het pacifistische gevoel van de massa tegelijkertijd rekening, natuurlijk volledig onbewust.

Men hoeft nu nog maar twee vragen te stellen om deze tegenspraak op te lossen. De eerste vraag is hoe de massa over het geweld denkt. De ervaring leert dat zij pacifistisch is, angst heeft voor het geweld. De tweede vraag is hoe zich het probleem van het toch noodzakelijke gebruik van geweld tot de stellingname van de massa verhoudt. Het antwoord op beide vragen luidt en kan slechts luiden: hoe groter de basis in de massa voor de revolutionaire beweging is, des te geringer het gebruik van geweld noodzakelijk is, des te meer verdwijnt ook de angst van de massa voor de revolutie. Hoe groter de invloed in leger en staatsapparaat eveneens. De Russische revolutie voltrok zich daarom met uiterst weinig slachtoffers.

De interventie van de imperialisten veroorzaakte pas het bloedbad. De schuld daaraan was historisch duidelijk en voor ieder zichtbaar aan de kant van de imperialisten en de overgebleven witte garde. Hoe groter echter de revolutionaire basis onder de massa is hangt hiervan af hoe goed de revolutionaire partij de taal van alle arbeidende lagen van de bevolking kan spreken en hoe doeltreffend zij uitdrukking weet te geven aan haar wensen en revolutionaire ideeën. Daarbij hoort bewuste massapsychologische praxis. Zou op deze plaats weer een ‘principiële tegenstander’ tegenwerpen, wat men vaak hoort, dat de Russische revolutie zonder seksuele politiek of massapsychologie zou zijn geslaagd, dan zouden we onmiddellijk antwoorden: De Russische boeren waren ook niet verburgerlijkt zoals de Amerikaanse, het Russische proletariaat niet zoals het Engelse, en bovendien was Lenin, de grootste massapsycholoog aller tijden van de Russische revolutie.

Om tot het probleem van de basis van de revolutie onder de massa terug te keren, geven wij een tweede, nog concreter voorbeeld.

De schupo als deel van de staat en als individu

In de Duitse schupo (politie) waren eigenaardige tegenstrijdigheden. De KPD ging in de kranten tekeer tegen de ‘kleine terreurbende’, de ‘politiebende’ enz. Dat volgde logisch uit de theorie van het sociaalfascisme. De woede op de politie was zeker begrijpelijk, want zij schoot, en sloeg iedere keer opnieuw op de demonstranten in, maar een revolutionaire leiding mag niet in haar overigens begrijpelijke woede vervallen en daarbij over het hoofd zien dat men zonder de sympathie en daadwerkelijke hulp van het grote, ja het grootste deel van de politie een opstand niet, tenzij ten koste van zeer veel slachtoffers, kan bereiken. Hetzelfde geldt voor het leger. Zij mag geen ogenblik vergeten, dat de schupo-ambtenaar en de soldaat zonen van proletariërs, boeren, employees enz. zijn. In plaats van woedend te zijn, is het verstandiger zich de vraag te stellen wat er in de doorsnee schupo en de soldaat kan omgaan, dat hij zich op zo een manier van zijn klasse kan vervreemden. Ik weet niet of de volgende schets precies de juiste is, misschien niet. Maar men moet zich eens een schupo-agent voorstellen, die er op straat hoog te paard met helm en wapen, zo imponerend uitziet, wanneer hij thuis zit in de kring van zijn proletarische onderdanen, zoals broers, vrouw of vader, in bed of anders in zijn onderbroek. Op straat voelt hij zich ‘de staat’ en kleine proletarische meisjes groeten onwillekeurig de wachtmeester, omdat hun moeder hen met straf gedreigd heeft, als ze stout zouden zijn, d.w.z. ongehoorzaam of met hun geslachtsdelen zouden spelen. De schupo voelt zich dus de beschermer van de orde en kan zich daarbij hoogst belangrijk voelen. Dat is het reactionaire in hem. Thuis en in de kazerne is hij de slecht betaalde, van een nummer voorziene, dienende en tot eeuwige slavernij gedwongen knecht van de kapitalisten. Een tegenstrijdigheid, die voor de revolutionaire strijd beslissend is, juist deze tegenstrijdigheid temidden van vele anderen.

Het merendeel van de Pruisische schupo’s waren sociaaldemocraten. In de weken dat Hitler de macht greep, beschermden velen van hen de door de SS vervolgde communisten en andere socialisten. Een consequente, handige, verstandige revolutionaire agitatie kan zonder veel tumult de psychische tegenstrijdigheid in de schupo oplossen. Het zij nog eens gezegd: wij hebben geen pasklare oplossingen, alleen een methode hoe we de zaken benaderen.

Een voorbeeld, hoe men het niet moet doen.

Toen de Papenregering in juli 1932 aan de regering was, was een van haar eerste daden het bezoek van meisjes in de kazerne aan de schupo-mensen te verbieden, wat tot dan toe was toegestaan. De stemming was daarom zeer opstandig. Wie werkte in de onderste lagen van de organisatie hoorde van veel kanten dat de jonge schupo’s zich in het algemeen als volgt uitten: “Wij hebben veel met ons laten sollen zonder ons te verzetten. Onze soldij werd verminderd, onze diensttijd werd onbehoorlijk verlengd enz. Maar de meisjes laten we ons niet afpakken.” De seks-pol stelde onmiddellijk het ZK op de hoogte en raadde aan met deze stemming rekening te houden en juist dit verlangen openlijk te verdedigen. Het ZK wilde daar echter niets van weten. Dat had toch niets met de klassenstrijd te maken. De ervaring leerde dat overal daar, waar zich de seks-pol artsen bevonden, waar de politie de consultatiebureaus opeiste, ook de anti-proletarische stemming groeide. Men had geen oog en oor voor dat soort zaken, die immers geen ‘hoge politiek’ waren. Zij tonen echter op niet mis te verstane wijze dat men bij de verschillende lagen van de bevolking niet met abstracte politieke problemen kan aankomen, maar dat men alleen uit allerlei behoeften en zorgen van de massa de politiek moet ontwikkelen.

Als we geen oor krijgen voor de kleine, schijnbaar toevallige, schijnbaar niet terzake doende verschijningen van het leven van de massa, zal de massa ons met recht niet geloven, dat wij haar zullen begrijpen nadat we de macht hebben veroverd. Een vriend van de seks-pol nam op een autotocht langs de weg twee zwervende proletarische leerlingen mee. Spoedig kwam het gesprek op politiek. Het waren echter jonge proletariërs, die de in het betreffende land hoge kiesgerechtigde leeftijd nog niet hadden bereikt. Zij sympathiseerden met het socialisme maar, naar zij zeiden, ze interesseerden zich niet voor politiek. Dat lieten zij graag over aan de waardige, sociaaldemocratische minister-president. Zij zouden hem ook graag hun stemrecht overlaten, als hij hen maar de mooie meisjes liet, die zij op tochten leerden kennen. Mijn zegsman verzekerde dat het niet ging om verwaarloosde landlopers, maar om doorsnee gezonde jonge arbeiders. Wie geen oor, geen begrip, niet de wil heeft om van zulke dingen te leren is een hopeloos geval.

In Oostenrijk schoten soldaten uit arbeiders en boerenfamilies de arbeidershuizen in puin en doodden honderden van hun klassengenoten. In geen één krant, in geen één bericht vonden wij ook maar een spoor van het probleem, hoe iets dergelijks mogelijk is en hoe men daartoe kan komen. Van dit probleem en de oplossing daarvan hangt niet meer en niet minder dan het antwoord op de ‘hoog strategische problemen’ af, of en hoe een opstand en straatgevecht bij de huidige militair-technische uitrusting van het staatsapparaat mogelijk is. Niet meer en niet minder.

In plaats van elkaar de huid vol te schelden en wederzijds ‘arbeiderverrader’ toe te roepen, wat nergens toe leidt omdat er niemand beter door begrijpt, zouden de zich leider van het proletariaat noemenden er goed aan doen, eerst eens dergelijke vragen te stellen. Deze soldaten te begrijpen en daaruit de feitelijke beïnvloeding binnen het leger en politie te leren kennen.

Ontwikkeling van de revolutionaire staatspolitiek uit de behoeften van de massa

Bij een overleg tussen de seks-pol vertegenwoordiger en de ZK vertegenwoordiger Pieck in 1932, verklaarde deze laatste dat de in Einbruch der Sexualmoral ontwikkelde essentiële visies in strijd waren met die van de partij en het marxisme. Naar argumenten gevraagd zei hij: “Jullie gaan van de consumptie uit, wij echter van de productie. Daarom zijn jullie geen marxisten.” De seks-pol vertegenwoordiger vroeg of de behoeften het gevolg zijn van de wil om te produceren, of niet omgekeerd de productie in dienst moest staan van de behoeftebevrediging. Pieck begreep deze vraag niet.

Pas 2 jaar later werd duidelijk om welk onderscheid het ging. De economie ontwikkelt zijn hele werk en propaganda uitsluitend op grond van de objectieve kant van het maatschappelijk bestaan, de vooruitgang van de productiekrachten, uit de economische tegenstellingen tussen de landen, uit de superioriteit van de Russische planeconomie boven de kapitalistische anarchie en “laat deze staatspolitiek aansluiten op de kleine dagelijkse behoeften”, hij zat volkomen fout met dit ‘aansluiten’. Seks-pol ontwikkelde de onafwendbaarheden van de sociale revolutie uit de subjectieve behoeften, leidde alle politieke problemen af uit het Of en Hoe van de behoeftebevrediging van de massa en bereikte daardoor de grootste interesse, ook van de politiek minst geschoolde mensen uit alle kringen.

Hierin ligt niet alleen het fundamentele verschil tussen het midden in het leven staande revolutionaire werk en het dogmatische, scholastieke partijmarxisme, maar hierin ligt ook de reden, waarom zelfs de beste functionarissen, die in de hoge staatspolitiek waren binnengedrongen, de probleemstelling van seks-pol niet begrijpen. Vele Komintern functionarissen hebben wel een vaag vermoeden over de gebreken in hun werk, maar slagen er niet in de oplossing, nl. de concrete versmelting van staatspolitiek en massabehoeften te vinden. Zo zei bv. Manuilski in zijn referaat De revolutionaire crisis is nabij op de 18e partijdag van de KPSU (De toestand van de secties van de Komintern) (Geciteerd naar Rundschau nr. 16, S.586).

“Nemen we onze communistische jeugdinternationale. De communistische jeugdinternationale heeft in de loop van een aantal jaren onder leiding van de Komintern een prachtige generatie jonge bolsjewieken voortgebracht die meer dan eens hun grenzeloos enthousiasme voor de zaak van het communisme bewezen hebben. Maar diep in de massa van de arbeidersjeugd slaagde zij er niet in binnen te dringen. Deze jeugd is ook niet voor de sociaaldemocraten. De jeugd is in de kapitalistische landen gegrepen door de vele miljoenen leden tellende, door de bourgeoisie, door hun militaire staven en door hun papen opgerichte sportorganisaties. In Duitsland is een aanzienlijk deel van de werkeloze jeugd naar de fascistische kazernes gegaan. Maar de KJV-leden hebben deze ideologie niet helemaal begrepen. Zij verdedigden zich moedig tegen de fascisten in Duitsland. In een aantal landen gaven zij geen gunstig beeld van het werk in het leger en kregen daarvoor jarenlange tuchthuisstraffen, maar bv. lid worden van een katholieke sportorganisatie, waar tienduizenden jonge arbeiders bij elkaar zijn, is voor hen even moeilijk als voor de roomse paap de aansluiting bij het verbond van godlozen om voor het katholicisme propaganda te maken (Gelach). Maar de KJV-leden en de communisten zijn toch hier door prestigeoverwegingen gebonden zoals de plaatsvervanger van Christus.

De communistische en KJV organisaties moeten soepel zijn, zij moeten overal zijn waar arbeiders zijn, in de sportorganisaties zitten, in zulke organisaties voor de vrijetijdsbesteding van arbeiders, zoals de Dopolavoro in Italië, in de arbeidsdienstkampen. Maar voor alles zouden ze in de bedrijven moeten zijn.”

Dat is in grote lijnen allemaal juist, maar het belangrijkste ontbreekt. Wanneer de KJV jongere binnen de christelijke organisatie werkt, staat hij met de economisch-politieke analyse van de Ekki in de hand, volledig hulpeloos tegenover de christelijke jongeren. Hij moet toch weten waarover hij met de christelijke jongeren moet spreken en welke oplossingen het communisme, niet meteen voor de problemen van de nationale economie maar voor de specifieke zorgen van de christelijke jongeren heeft. Pas uit deze zorgen is heel langzaam de noodzakelijkheid van de socialistische planeconomie als fundament voor de oplossing van persoonlijke zorgen af te leiden.

In principe dus, wat het probleem van het interne organisatorische werk van de communisten betreft is de seks-pol het eens met Manuilski, de verschillen treden echter onmiddellijk in grote getale aan het licht wanneer het om de concrete vraag gaat wat de christelijke of andere doorsnee jongeren interesseert, op grond van welke concrete levensinhoud het werk van de KJV jongeren zich moet ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor iedere formalistische formule van de Kominternleiding. Zij zegt steeds terecht dat massa arbeid gepresteerd moet worden, maar zij keert zich tegen de concrete inhoud van het noodzakelijke massawerk en dit des te meer hoe verder deze inhoud van het hoogpolitieke verwijderd is, hoe dichter het bij het persoonlijke leven staat. Zij stelt een absolute tegenstelling tussen het persoonlijke en het politieke, in plaats van de dialectische betrekking tussen beide te zien. Er zijn niet alleen persoonlijke vragen, die tegelijkertijd kernvragen van maatschappelijke ordening zijn, zoals bv. het seksuele partnerprobleem of woningprobleem bij de jeugd, maar de politiek in het algemeen is niets anders dan de praxis van verschillende behoefteverlangens van de verschillende sociale lagen en leeftijdsklassen van de maatschappij.

Kort samengevat onderscheidt zich de revolutionaire van ieder soort burgerlijke politiek daardoor dat eerstgenoemde de politiek in dienst van de behoeftebevrediging van de massa stelt, laatstgenoemde echter haar hele politiek opbouwt op de structurele, historisch geconditioneerde onmondigheid van de massa.

Wie in de communistische cellen heeft gewerkt weet hoe zelfs de partijleden op de ‘hoge politiek’ reageerden. Het politieke referaat was een agendapunt van de wekelijkse samenkomsten. Een ‘spreker’ stelde de politiek van de bourgeoisie aan de orde, min of meer goed, de leden luisterden min of meer geïnteresseerd, maar altijd passief, toe. Discussies ontwikkelden zich gewoonlijk slechts in zulke cellen waar de intellectuelen of oude geschoolde functionarissen in aantal de meerderen waren en de hoogpolitieke discussies stimuleerden. In de laatste maanden voor de machtsgreep van Hitler namen die gevallen toe waarin proletarische leden, die hoewel niet thuis in de hoge politiek zich hiervan bewust waren dat er iets moest gebeuren, die langdradige politieke referaten onderbraken en geagiteerd zegden: “Daarover, wat de bourgeoisie wil en doet, praten jullie al jaren. Nu willen we echter eindelijk horen wat wij doen, wat wij voor politiek moeten bedrijven”. De sprekers wisten daarop niets te zeggen. Toen op enige plaatsen de successen van de geschoolde seks-pol sprekers bekend werd, die erin slaagden het meest ongevormde massa- en partijlid vanuit hun persoonlijk leven voor de politiek te interesseren door het ter sprake brengen van politieke problemen over de behoeften, toen richtten de partijfunctionarissen zich tot de seks-pol sprekers. Men wilde de ‘apolitieken’ op de groepsavonden krijgen. De vrouwenarbeid, de kinderarbeid sloeg nergens aan, omdat men overal dezelfde tactiek aanwendde om over de politieke situatie te spreken en overal dezelfde verveling kreeg. De seks-pol sprekers waren er echter in geschoold om allereerst de vraag te stellen wat voor persoonlijke zorgen de vrouw, de jeugdige, de werkeloze enz. had. Men begon met een apolitiek onderwerp bv. ‘Hoe moet ik mijn kind opvoeden?’ of voor de jeugd, ‘Jongen en meisje in de organisatie’.

Iedere vraag over het persoonlijke kleine leven had grote belangstelling, levendige deelname van de toehoorders en leidde regelmatig tot de grote politieke problemen, die op de andere manier ieder revolutionair gevoel verstilde. In plaats van hoge politiek te bedrijven en te spreken over ‘het aansluiten bij de dagelijkse behoeften’ om ze dan praktisch uit te schakelen, ging de seks-pol regelmatig en steeds opnieuw uit van het persoonlijke, om bv. bij de bruinhemdenpolitiek van Hitler te eindigen. Deze methode, om in plaats van te blijven steken in hoge politiek, vanuit het meest persoonlijke tot de grote problemen van de klassenpolitiek te komen, werd door de vertegenwoordigers van de partij ‘onwezenlijk contrarevolutionair gebazel’ genoemd.

Hun functionarissen riepen ons echter naar Oranienburg, Jüterborg, Dresden, Frankfurt, Steglitz, Stettin enz. om ‘de apolitieken te benaderen’. De seks-pol kan in grootbedrijven met werknemers die nationaal-socialistisch verziekt en jarenlang ontoegankelijk voor de rode propaganda waren, alleen al op de aankondiging van haar thema’s duizenden mensen samenbrengen, het werk in de cellen nieuw leven inblazen, apolitieke vrouwen en jongeren interesseren. De beweging was te jong, te zwak, door de partijleiding aanvankelijk node gezien en werd tenslotte verboden, zij kon alleen maar ervaringen opdoen. Wat als afwijking van het politieke en als revolutionair werd betiteld, was werkelijke revolutionaire propaganda.

Daardoor werd het belang van het apolitieke voor de politiek bewezen, wat uiteindelijk bleek. Zonder revolutionaire politisering van de voor de ‘hoge politiek’ in deze vorm ongeïnteresseerde massa zal geen enkele revolutionaire organisatie succes hebben. De zgn. revolutionaire acties, waar de massa min of meer eensluidend afwijzend tegenover stond, waren pogingen om de massa door het geven van voorbeelden te mobiliseren. In de meeste gevallen mislukte dit.

De ervaringen van het seks-pol werk in Duitsland zijn op ieder gebied van de revolutionaire politiek over te brengen. De politisering van de trage massa kan niet alleen door het geven van voorbeelden, evenmin als door, wel te verstaan, psychologisch foutieve kreten zoals ‘Aan de arbeiders van de hele wereld’ succes hebben. Wanneer de massa politiek actief zal worden, moet zij zichzelf allereerst de essentiële vraag van revolutionaire politiek stellen: ‘Wat willen wij? Hoe bereiken wij het?’ Wanneer het juist is, en wij twijfelen er niet aan, dat het juist is, dat de sociale revolutie de gedachten van de sociale democratie tot werkelijkheid maakt, de deelname van de totale bevolking aan de politiek, d.w.z. niet aan de burgerlijke diplomatie, maar aan de revolutionaire, tot stand brengt, wanneer het juist is dat de breedste massa niet alleen slechts bij de inrichting van het maatschappelijk leven betrokken wordt, maar aan haar ook het voornaamste werk wordt overgelaten, dan doen zich noodzakelijkerwijs enige grondstellingen van het revolutionaire massawerk voor, die hier slechts door middel van voorbeelden geschetst kunnen worden. Zij maken geen aanspraak op volledigheid, zij dienen slechts als voorbeelden van de overweging, of en hoe de in de massa sluimerende activiteit zou kunnen worden gewekt.

Het in bezit nemen van het eigen bezit

Het is duidelijk dat er geen leiding kan zijn die alles kan overzien en dirigeren wat er in het maatschappelijke leven aan op te lossen problemen en taken bestaat. Dat kan alleen de burgerlijke dictatuur, omdat zij geen rekening houdt met de behoeften van de massa en omdat ze juist rust op de schijnbare afwezigheid aan behoeften bij de massa en op haar politieke afstomping. In het huidige kapitalistische systeem is de arbeid het langst vermaatschappelijkt, alleen de toe-eigening van de producten is een privé-zaak van de ondernemer.

De sociale revolutie wil bv. de grootbedrijven socialiseren, d.w.z. deze overgeven in de handen van de arbeiders van deze bedrijven. Wij weten hoe moeilijk de SU het in het begin, en ook nu nog, met deze overdracht te stellen heeft. De revolutionaire arbeid in de bedrijven kan alleen maar succes hebben, wanneer zij de interesse van de arbeider voor het bedrijf wekt als een zakelijke interesse in de productie en tot deze interesse aanzet. De arbeider heeft echter geen interesse in het bedrijf als bedoeld en al helemaal niet in het bedrijf in zijn huidige vorm. Om nu al revolutionaire interesse in het bedrijf te krijgen, moet hij het zich nu al, onder het kapitalisme, als zichzelf toebehorend voorstellen. Onder het personeel moet het bewustzijn gewekt worden dat het bedrijf en zijn leiding op grond van hun werk hen en alleen hen toestaat, dat dit recht, dat momenteel de kapitalist voor zich alleen opeist, samengaat met vele plichten, dat men op de hoogte moet zijn van bedrijfsleiding enz. wanneer men baas in eigen huis is. Er moet duidelijk in de propaganda tot uiting komen dat de eigenlijke baas over het bedrijf niet de tegenwoordige bezitter van het kapitaal en de productiemiddelen is, maar het totaal van de arbeiders. Het is massapsychologisch een groot verschil of wij zeggen ‘Wij onteigenen de grootkapitalisten’, of dat wij zeggen ‘Wij nemen ons eigendom in ons rechtmatige bezit’. In het eerste geval reageert de gemiddelde apolitieke of politiek misvormde industriearbeider op het onteigeningsparool met een schuldgevoel en een remming, alsof hij zich vreemd bezit toe-eigent. In het tweede geval wordt hij zich zijn, op grond van zijn arbeid, rechtmatige eigendomsrecht bewust en de burgerlijke ideologie over de ‘onaantastbaarheid van het privé-eigendom’ m.b.t. de productiemiddelen verliest haar macht over de massa. Want het probleem is niet dat de heersende klasse een dergelijke ideologie verbreidt en verdedigt, maar dat en waarom de massa daardoor gegrepen wordt en haar bevestigt.

Zou het een revolutionaire organisatie niet gelukken om de gezamenlijke arbeiders van de bedrijven bij te brengen dat zij de rechtmatige eigenaren zijn, en zich nu al zorgen dienen te maken om haar taken? Evenals de kleinburgerlijke vrouwen van zakenlui en de arbeidsters in de seks-pol groepen poogden daarover volledige duidelijkheid te krijgen, hoe men eigenlijk zijn kinderen het beste zou kunnen opvoeden, de huishouding het meest praktisch kan inrichten, of het niet voordeliger zou zijn in een woonblok een gezamenlijke keuken in te richten, zo kunnen, zullen en moeten de arbeiders in de bedrijven nu al voorbereidingen treffen voor het overnemen van hun bedrijven. Zij moeten geheel op eigen gelegenheid overleggen, zich scholen, begrijpen wat er allemaal nodig is en hoe men het het beste zou kunnen aanpakken. De Russische ervaringen kunnen hen daarbij alleen maar helpen, maar niet het werk voor hen doen, omdat de verhoudingen en mogelijkheden daar niet dezelfde zijn. Dat zo en alleen maar zo de arbeidsploegen voor de sociale revolutie geïnteresseerd kunnen worden en niet door geleerde lezingen over de politieke situatie en het 5 jarenplan is volkomen zeker. De werkelijke overname van de macht in de bedrijven door het personeel moet voorafgegaan worden door de ideële machtsovername door concrete voorbereidingen. Hetzelfde geldt voor iedere jeugdorganisatie, iedere sportorganisatie, iedere militaire troep. Dit en dit alleen betekent ‘opwekken van het klassenbewustzijn’.

De revolutionaire partijleiding heeft geen andere taak en kan ook geen andere hebben dan de eerste trappen van de revolutionaire sociale democratie na de machtsgreep tot volledige duidelijkheid te brengen, de voorbereidingen te treffen, bij te staan met haar grotere kennis. Aldus bij het concrete werk betrokken zal iedere arbeider zich de eigenlijke baas van het bedrijf voelen en de ondernemer niet meer als loongever, maar als uitbuiter van de arbeidskrachten zien. Moet de revolutionaire leider weten wat de meerwaarde is, dan moet de arbeider precies weten hoeveel winst voor de ondernemer hij, in welk bedrijf dan ook, uit zijn werkprestatie in feite opbrengt. Dat is klassenbewustzijn. Hij zal dan staken, niet alleen uit gevoelsmatige solidariteit, niet alleen op grond van binding met de leider van de arbeidersploeg, maar uit eigen interesse en geen enkele ploegbaas zal hem dan kunnen bedriegen. Hij zal strijden voor zijn eigen belangen, meer nog, hij zal zwakke leidingen tot staken brengen of hen aan de kant zetten, wanneer ze niet mee willen doen. De revolutionaire propaganda was in wezen alleen maar een negatieve kritiek. Zij moet leren daarnaast opbouwend, voorbereidend, positief te zijn.

Geheel hetzelfde principe van praktische bewustwording geldt voor de jeugd van alle kringen en lagen. Waar de jeugd in het bedrijf staat, zal zij deelnemen aan het concrete werk van de gezamenlijke arbeiders. Waar zij niet in het bedrijf werkt, zal zij zich voor het inrichten van haar persoonlijk leven, voor de oplossing van haar ouderconflict, voor het seksuele partnerprobleem, voor het woningprobleem inzetten. Zij zal aldus niet alleen vanzelf nieuwe maatschappelijke levensvormen scheppen, aanvankelijk slechts uitdenken, dan zich daarvoor inzetten en tenslotte daarvoor strijden. Zij zal steeds minder te beteugelen zijn. Van lezingen over de politieke situatie, ja zelfs over het seksuele probleem van de jeugd is zij niet gediend. Dat is richtend werk van bovenaf.

De jeugd moet haar leven op ieder gebied nu al beginnen in te richten. Zij kan zich daarbij aanvankelijk noch aan politiek noch aan autoriteiten storen en moet dat ook niet doen. Zij moet voorbereiden en doen wat zij voor juist houdt en wat ze kan voorbereiden. Zij zal dan spoedig tot de conclusie komen dat zij op harde beperkingen stoot, dat haar de inrichting ook van de meest eenvoudige, vanzelfsprekende zaken uit haar leven, onmogelijk gemaakt zal worden en zo zal zij in de praktijk erkennen wat revolutionaire politiek, wat revolutionaire noodzakelijkheid is. Wanneer de kapitalistische autoriteiten hen bv. bij het verkrijgen van voorbehoedsmiddelen, bij de organisatie van onderlinge hulp, bij het woningprobleem enz. dwars zullen zitten, eerst met dreigementen, dan met arrestaties, tenslotte met zware gevangenisstraffen, dan en alleen dan zullen zij van binnenuit bespeuren, waar en hoe zij onderdrukt worden, dan zullen zij leren strijden, niet in het luchtledige, niet op grond van een van buitenaf bijgebracht motto, maar in de confrontatie met de harde werkelijkheid van het leven binnen het kapitalisme. Zo hebben de Tsjechische wandelclubs van jongeren in 1931 dit geleerd, toen hun leden in tenten hun geslachtsleven beleefden en de gendarme arrestaties verrichtte. Zij vochten toen op straat met de vuist tegen de staatsmacht om hun recht te verdedigen. Tegenwoordig is in Duitsland het kamperen alleen toegestaan met trouwboekje, de Duitse jeugd onderwerpt zich morrend, maar stilzwijgend aan dit verbod, zoekt andere plaatsen, ontduikt het verbod. Het bewustzijn van haar goed recht om haar eigen leven in te richten zal haar beslist ook tot een strijd daarvoor dwingen. Zij heeft alleen nog een steun nodig, een organisatie, een partij, die haar begrijpt, haar helpt en haar vertegenwoordigt.

Conclusie

Het klassenbewustzijn van de massa is niet de kennis van de historische of economische wetten die het bestaan van de mensen regeren, maar:

1. Een kennis van de eigen levensbehoeften op ieder gebied.

2. Kennis van de wegen en mogelijkheden voor haar bevrediging.

3. Kennis van de hindernissen die de maatschappelijke ordening van het privé-bezit haar in de weg legt.

4. Kennis van de eigen remmingen en angsten om met de noodzakelijkheden van het eigen leven en haar hindernissen klaar te komen (‘de vijand staat in eigen land’ geldt ook in het bijzonder voor de geestelijke remming van de afzonderlijke onderdrukten zelf).

5. Kennis van de onoverwinnelijkheid van de eigen kracht tegenover de macht der onderdrukker in het geval van hun massale concentratie.

Het klassenbewustzijn van de revolutionaire leiding (van de revolutionaire partij) is niets anders dan het totaal van de kennis en bekwaamheden om voor de massa uit te spreken, wat zijzelf niet kon bewoorden. En de revolutionaire bevrijding van het juk van het kapitaal is de gezamenlijke daad die uit het volledig gerijpte klassenbewustzijn van de massa vanzelf opgroeit, wanneer de revolutionaire leiding de massa op alle gebieden van haar leven heeft begrepen.

5. Stellingen voor de discussie over de nieuwe formering van de arbeidersbeweging

Samenvatting van die veranderingen in de werkmethode, die tengevolge van de kennis van de begane fouten, noodzakelijk worden.

Stelling: het is onmogelijk in details aanwijzingen te geven. Men moet de beginselen van de beschouwing en van de overdenking duidelijk voor ogen hebben en deze dan op de details toepassen. Is de stelling juist, dan begaat men in de afzonderlijke gevallen geen fout. Is de stelling van de beschouwingmethode fout, dan zijn juiste beslissingen in de afzonderlijke gevallen alleen maar toeval en de bron van fouten is dan reusachtig groot.

Ter beoordeling van het politieke gebeuren

1. Bij het begrijpen van iedere gebeurtenis zijn twee vragen noodzakelijk: a. Is de gebeurtenis volgens de reactionaire ontwikkeling of volgens de revolutionaire ontwikkeling? (objectief); b. Menen degenen, die de gebeurtenis doen plaatsvinden, daarmee in de zin van het socialisme of het kapitalisme te handelen? (subjectief).

2. Bij het volbrengen van de taken is het onvermijdelijk bij iedere beoordeling en stellingname te vragen: Wat gaat er in de verschillende lagen van de massa om? Wat in hen is voor en wat is tegen ons? Hoe beleeft de brede apolitieke of ongevormde massa de politieke gebeurtenis? Hoe beleeft en wordt zij de revolutionaire beweging gewaar?

3. Iedere gebeurtenis is vol tegenspraken en houdt elementen voor en tegen de revolutie in. Vooruitzien is alleen mogelijk: a. door het begrijpen van de tegenspraken; b. door het plaatsen van de mogelijke varianten in de ontwikkeling (bv. reactionaire en revolutionaire elementen in het fascisme).

4. Het maatschappelijke proces houdt tegelijkertijd vooruitstrevende en behoudende of reactionaire krachten in zich. Revolutionair werk is het begrijpen van beide en het bevorderen van de revolutionaire tendensen (bv. Hitlerjeugd, seksuele vrijheid is een progressieve, het geloof in autoriteiten een reactionaire kracht).

5. De behoeften zijn er niet voor de economie, maar de economie is er voor de behoeften.

6. Politie en andere tegenstanders, voor wie men angst heeft, in onderbroek voorstellen. Eveneens iedere gevreesde autoriteit.

Over de werkmethode

7. De suggestie als middel om de massa achter zich te krijgen geldt alleen voor de politieke reactie. De revolutionaire beweging moet niet suggereren, maar aan de massa onthullen, de onuitgesproken en onuitgedachte wensen van de massa te raden en uit de spreken (de theorie van de revolutionaire bloei is suggestie).

8. De geheime diplomatie is de politiek van de reactie. Zich steeds tot de massa wenden en vernietiging van de geheime politiek, is de politiek van de revolutie (verkeerd voorbeeld is Litvinovs rede bij de laatste zitting van de ontwapeningsconferentie).

9. Als men de eigen wensen aan de massa toeschrijft en de werkelijke omstandigheden niet onafhankelijk van de eigen wensen beoordeelt, blijven de meest vervulbare wensen onvervuld. (De situatie van een kleine kring in de massa projecteren).

10. Economisme leidt tot fiasco: de mens, niet de machine, maakt de geschiedenis. Daarvoor heeft hij de machine nodig. De economie werkt nooit direct op het bewustzijn in, maar er zijn vele tussenschakels en ook tegenspraken (vergelijk de christelijke arbeider, de arme nazivrouw enz.)

11. Als de massa tegen de materiële en seksuele ellende rebelleert, dan is er geen probleem: alleen dan een onbegrepen probleem zien, als de massa tegen haar eigen belang in handelt. (‘irrationeel gedrag’) bv. vrouwen bevestigen het huwelijk, ook al wordt dit tot een juk. Arbeiders vergeten de feiten van de uitbuiting, als het het bedrijf goed gaat, jeugdigen bevestigen de seksuele onderdrukking.

12. Klassenbewustzijn niet als systeem van leerstellingen schoolmeesterlijk aan de massa overdragen, maar uit het leven van de massa ontwikkelen. Politisering van alle behoeften.

13. Duidelijk maken dat het proletariaat, wanneer het de eigen belangen vertegenwoordigt, daarmee tegelijkertijd de belangen van alle werknemers vertegenwoordigt. Het proletariaat en de middenstand moeten niet tegenover elkaar gesteld worden. Industrieproletariaat is in het hoogkapitalisme wat aantal betreft in de minderheid en bovendien verburgerlijkt.

14. Liever geen vlugschriften, (en andere agitatie) dan slechte. Iedere teleurstelling van de massa voorkomen! Beslissend is niet de wil, maar de werking op de massa! (vgl. volksbeslissing). Het vertrouwen voor elke feitelijke beïnvloeding herstellen; bv. toegeven iets niet te weten.

15. De massa niet meer tot acties aanmoedigen dan ze aankan. Langzaam opvoeren! Met vooruitziende blik grondig werken, maar op plotselinge wendingen voorbereid zijn.

16. Over het lot van de revolutie beslist steeds de brede apolitieke massa. Daarom het privé-leven, het kleine leven op de markten, in de danszalen, bioskopen, in de slaapkamers, herbergen, wedkampen, politiseren! De revolutionaire energie ligt in het kleine alledaagse leven.

17. Steeds internationaal, nooit alleen nationaal denken. (Wij in Duitsland interesseren ons niet voor het eenheidsfront in Frankrijk en in het Saargebied, of voor de Chinese revolutie).

Wij zelf, de partij

18. Er zijn twee soorten klassenbewustzijn: dat van de massa is anders dan dat van de leiding (behoeften van de jeugd, bv. eigen woning, tegenstand bij de bedrijfsarbeiders tegen loonvermindering, opstand van SA mensen over hun ontwapening aan de ene kant- kennis over het mechanisme van het verloop van de crisis, over de techniek van de socialistische planeconomie, over de imperialistische tegenstellingen en oorlogsuitrustingen over de hele wereld bij een gelijktijdig zo precies mogelijk invoelen van de behoeften van de massa aan de andere kant).

19. Met betrekking tot het politieke belang van een organisatie of beweging is niet haar wil of programma van doorslaggevende betekenis, maar haar basis onder de massa, d.w.z. dat wat haar in de massa tegemoet komt. De revolutionaire leiding kan het zich daarom niet permitteren om te manoeuvreren, zoals bv. Goebbels die aan de massamoord van 30 juni ontkwam, omdat hij geen basis onder de massa moest vertegenwoordigen, waaraan hij was gebonden en daarom aan de juiste kant kon vallen.

20. Principiële problemen: waar ben ik, een revolutionair, zelf burgerlijk, religieus, moralistisch, verziekt? Waar hindert mij deze verzieking in mijn revolutionaire werk? Waar geloof ikzelf in autoriteiten?

21. Men mag van een revolutionaire leiding vragen, dat zij niet alleen subjectief, maar ook objectief in het belang van de revolutie werkt.

22. Begaat ze fouten, dan komt het helemaal daarop aan dat deze niet alleen in de basis maar ook in de top worden gecorrigeerd.

23. De politieke lijn moet steeds onder controle staan van de basis (discussie binnen de partij).

24. Het is niet voldoende om politieke koerswendingen stilzwijgend, soms zelfs in het geheim tot stand te laten komen, anders sticht men onduidelijkheid en verwarring. Over iedere politieke koerswending moet men aan de leden van de partij nauwkeurig rekenschap geven, begane fouten moet men aan een oprechte zelfkritiek onderwerpen, die de fout niet automatisch op de basis afschuift (‘de besluiten van de Xe partijdag zijn niet voldoende uitgevoerd’).

25. Daarenboven kan men het probleem van de leiding, van de persoonswisseling van het midden en bovenste functionarissenkader aan de orde stellen. Wie niet in het erkennen voorop loopt, wie daarin achterblijft, is ook dan niet als leider geschikt wanneer hij tenslotte onder druk van de massa toegeeft.

26. Nu al naar middelen zoeken om te begrijpen hoe men de bureaucratisering van een levende revolutionaire organisatie bij voorbaat kan tegenwerken. Waarom wordt de eenvoudige arbeider zo graag een bons, wanneer hij als functionaris in de partij opklimt? Het beste kenmerk: seksueel-moralistische instelling m.b.t. het probleem van de jeugd en het huwelijk.

27. Waaraan kan men de handige verraders, spionnen, overlopers en hen die op beslissende ogenblikken door de mand vallen, herkennen nog voordat zij het zelf weten of vermoeden? (ijdelheid, diplomatieke begaafdheid, slapheid in het verdedigen van het eigen standpunt, over-vriendelijkheid, geforceerd ten toon spreiden van revolutionaire gezindheid).

28. Hoe herkent men de karaktereigenschappen van de vastberaden revolutionair? Uiterlijk onopvallend, begaafdheid tot direct contact met mensen, een eenvoudige vanzelfsprekende houding op seksueel gebied, ontbreken van fraseologie, niet alleen gevoelsmatige, maar op de eerste plaats een verstandelijke overtuiging van het socialisme, geen ‘verbonzing’ in een hogere functie, geen patriarchale houding tegenover vrouw en kinderen.

29. Structuur van de op te richten partij: kwaliteit, geen kwantiteit van de kern (partij) plus de sympathiserende massa daaromheen, (vroegere eenvoudige partijleden). Proeftijd voorafgaande aan de opname weer invoeren.

30. Functionarissen niet overbelasten. Hen in ieder geval vrije tijd laten. Privé-leven niet uitschakelen, maar op orde hebben. Steeds invallers scholen en klaar houden. Het werk in kleine porties verdelen. Zittingen kort en zakelijk. Zakelijk kritiek vragen. Kleingeestige kritiek genadeloos uitschakelen. Steeds eerst het standpunt van de ander begrijpen. Het vermijden van strovuuracties, geen ‘campagnes’, maar een meest grondige aanpak, tot de actie als vanzelf ontstaat.

31. Geen onnodig heroïsme. Niet trots zijn op martelaarschap, maar krachten sparen. Het is geen kunst en geen eer gevangen te zitten, maar het is de grootste kunst om niet te zitten. Niet trots gaan op proletarische solidariteit, maar werkelijke solidariteit in praktijk brengen.

32. Persoonlijke conflicten en betrekkingen verstoren vaak het werk. Men moet leren om het persoonlijke niet uit te schakelen, maar te politiseren (bv. een vrouw, die jaloers is en de man in de weg staat of omgekeerd).

33. Men moet leren snel in het denken om te schakelen. Dit is iets heel anders dan geen eigen overtuiging hebben. Controleren waar bindingen aan organisatie en aan overgeleverde zienswijzen de visie op de levendige werkelijkheid in de weg staan (de revolutionaire organisatie en de bewuste solidariteit daarbinnen is de basis voor het revolutionaire werk van de afzonderlijke leden, waar zij daar bovenuit onbewust tot een vervanging van vaderland en familie wordt, bestaat de mogelijkheid dat de visie op de werkelijkheid moet vertroebelen).

34. Ook in problemen binnen de partij steeds opkomen voor de brede openheid van de partij (dit geldt natuurlijk alleen voor de tijd waarin zij legaal is). Geheime diplomatie binnen de partij is schadelijk. Wie zijn mening verbergt hoort niet bij ons. Wie de zaak van de revolutie in dienst van de tactiek stelt in plaats van omgekeerd eveneens.

35. Eigen initiatieven ontwikkelen betekent niets anders dan het leven open tegemoet treden en de consequenties daarvan trekken.