Ernest Mandel

De olieprijs daalt, de economische depressie blijft


Geschreven: 1986
Bron: Rood, 18de jaargang, nr. 4, 20 februari 1986, p. 3
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie: Ernest Mandel - Internet-Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, september 2007


Meer dan tien jaar lang hebben allerhande kwakzalvers beweerd, dat de economische depressie die de kapitalistische wereldeconomie teistert, te wijten is aan de sterke stijging van de olieprijzen. Nu zijn de olieprijzen in de loop van minder dan zes maanden op de helft teruggevallen — van 30 tot 15 dollar per baril (vat). Desondanks is er van een algemene opbloei van de kapitalistische economie geen sprake. Integendeel : bankiers en experten maken zich de grootste zorgen over een zware financiële crisis, die weldra zou kunnen uitbreken.

Dat is dus wel het bewijs, dat de stijging van de olieprijzen niet de oorzaak van de depressie was. Die oorzaak lag elders. Het ging — en het gaat — om een typisch kapitalistische depressie, d.w.z. een overproductie van goederen (gebrek aan koopkracht), tegelijk met een overproductie van kapitaal (te weinig winst).

Binnen het raam van die typisch kapitalistische crisis ging het om een verscherpte strijd om de verdeling van de koek, niet alleen tussen Kapitaal en Arbeid, maar ook tussen verschillende fracties van het Kapitaal. Na jarenlang weinig financiële voordelen te hebben ontvangen, in ruil voor de na de oorlog verworven politieke zelfstandigheid, poogde de burgerij van de a derde wereldlanden in 1973 een groter aandeel van de kook in de wacht te slepen. Dat was de betekenis van het oliekartel OPEC.

Hogere prijzen voor de olie betekende dat er meer winst zou vloeien naar de kapitalisten (en de staten) van sommige derdewereldlanden (de Arabische landen, Perzië, Venezuela, Indonesië, Nigeria, Mexico). Dat betekende minder winst voor de kapitalisten van de imperialistische landen, — voor zover deze er niet in slagen, danzij de “inleveringspolitiek” die last op de rug van “hun” werkende klasse af te wentelen.

Opec ondermijnd

Die herverdeling bleef tien jaar lang geldig. Vandaag loopt zij ten einde. Het rijk van het oliekartel gaat te loor. Politieke drukking vanwege de imperialisten speelt daarbij wel een rol, maar zeker niet de hoofdrol. Het zijn economische krachten die de OPEC hebben ondermijnd.

De stijging van de olieprijzen was te sterk om geen scherpe reactie te verwekken. Het olieverbruik daalde (de crisis speelde daarbij zelf een rol). Men zocht naar andere energiebronnen. Het kartel reageerde door de productie te beperken en daardoor kunstmatige schaarste te verwekken, ten einde de hoge prijzen te behouden. Maar die poging is mislukt. Sommige olie-exporteurs (Mexico, Groot-Brittannië, Noorwegen, de Sovjet-Unie) bleven buiten het kartel en poogden hun aandeel in de wereldvoortbrengst van petroleum sterk te verhogen. In totaal zonk het aandeel van de OPEC in de verkoop van olie op de wereldmarkt van 80% naar 40%. Maar daardoor werkte de wet van vraag en aanbod meer en meer een daling van de olieprijzen in de hand. De grootste producent binnen OPEC — Saoedi-Arabië — die nauw samenwerkt met de grote petroleumtrusts — vertikte het ten slotte, zijn productie maar steeds te verlagen. Maar stijgende productie bij stagnerende of teruggaande afzet, dat kan alleen maar leiden tot een nog verscherpte daling van de prijzen. Die is er nu.

Petrodollars

Wet hebben de heersende klassen van de “ontwikkelingslanden” met hun verhoogde winsten van de periode 1973-1980 gedaan? Een gedeelte van die “gouden regen” (zwarte regen zou een ander aspect van de kapitalistische werkelijkheid weerspiegelen) werd gebruikt om de modernisering en de industrialisering op te drijven. In de dichter bevolkte landen zoals Nigeria, Algerije, Indonesië, Mexico slorpte dat alles op. De ontwikkelingsbehoeften van die landen zijn immers een vat zonder bodem. Maar de dun bevolkte landen — vooral Saoedi-Arabië, de Emiraten van de Perzisch Golf, Koeweit, Brunei, gedeeltelijk Libië — zagen hun inkomsten zo sterk stijgen, dat ze kapitaal te veel hadden. Dat werd dan in westers-imperialistische banken belegd : de zogenaamde petrodollars.

Banken zijn echter op hun beurt kapitalistische instellingen, die geen “dienst aan het publiek” verlenen om menslievende redenen. het geld dat men bij hen belegt willen zij uitlenen tegen een “goede” rente, ten einde zelf zo veel mogelijk winst te maken. Zij zoeken dus naar klanten, aan wie zij kunnen lenen. Maar in de periode 1973-1980 waren er minder privé-maatschappijen die bereid waren, kredieten op te nemen. Ze zaten al tot over hun oren in de schuld. Hun winstverwachtingen waren niet zo goed ten gevolge van de crisis.

De bankiers gingen dus elders aankloppen, om de “petrodollars” uit te lenen : bij de minst-arme landen van de derde wereld (en in mindere mate, bij de landen van het Oostblok) : Mexico, Brazilië, Zuid-Korea, Venezuela, Zuid-Afrika. De kredieten aan die landen — en dus de schulden van die landen — stegen tot astronomische getallen : 100 miljard dollar (5.000 miljard Belgische fr.) schuld alleen voor Mexico, de schuld van Brazilië en ook die van Zuid-Korea is navenant.

De schuldenaars hoopten hun schulden geleidelijk te kunnen terug te betalen dankzij betrekkelijk hoge prijzen en goede afzet van hun exportproducten (waarvan de voortbrengst door de belegging van de opgenomen kredieten zou worden verhoogd). In sommige gevallen (Zuid-Korea, Brazilië) is dat gedeeltelijk gelukt. Maar voor de olie-exporterende schuldenaars, zoals Mexico, Nigeria, Indonesië, Venezuela is dat faliekant uitgelopen. Die moeten nu veel meer aan hun schuldeisers betalen, o.a. ten gevolge van de hoge dollarrente. Tezelfdertijd zijn hun inkomsten sterk gedaald, vanwege de daling van de olieprijzen.

Voor Mexico bv. betekent de huidige olieprijs van 15 dollar per vat een verlies van 5 miljard voor het lopend jaar. Mexico moet in de komende waken 7 miljard dollar aan rente betalen. Zij hebben het geld niet. Zij vragen uitstel van betaling.

Grote Amerikaanse en Europese banken komen in gedrang. Zij rekenen al lang niet meer op een terugbetaling van het uitgeleende kapitaal. Maar als ze zelfs de rente niet meer ontvangen, kunnen ze reusachtige verliezen lijden op de jaarlijkse boekhouding. Een ineenstorting van sommige van de grootste banken is dus niet onmogelijk. Vandaar een paniek in de “hoogste kringen” : het hele internationaal krediet en geldstelsel is bedreigd. Vandaar ook generlei uitzicht op een langdurige verbetering van de economische toestand