Ernest Mandel

De bewegingswetten van de Sovjeteconomie


Geschreven: 1980
Bron: “The laws of motion of the Soviet economy”, In: Review: a journal of the Fernand Braudel Center for the Study of Economies, Historical Systems and Civilizations, 13.1981, pp.35-39
Deze versie: Bijlage in ‘Het Sovjetraadsel. Poging tot begrip van de Oost-Europese maatschappij’, Kircz, J., van der Linden, M., en Tichelman, F. (red.), Uitgeverij Leon Lesoil – Toestanden – Boeken, Antwerpen, 1983, pp. 50-60
Transcriptie: Ernest Mandel Internet Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, april 2005


Bijlage

Van de oude marxistische theorieën over de Sovjet-Unie is de trotskistische ongetwijfeld relatief het meest open. De andere maken sterker gebruik van denkschema’s, die ontleend zijn aan de analyse van ‘gewone’ klassenmaatschappijen, zoals ‘kapitalisme’, ‘(nieuwe) heersende klasse’ en dergelijke. De trotskistische theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat verwerpt daarentegen de aanduiding van de Sovjet-Unie als een welomlijnde klassenmaatschappij. Ze staat afwijzend tegenover het gebruik van begrippen als ‘kapitalistisch’, ‘socialistisch’ of ‘bureaucratisch collectivisme’ en heeft er fundamentele bezwaren tegen dat de elite als ‘heersende klasse’ wordt omschreven. Door zijn betrekkelijk flexibele houding ten opzichte van Oost-Europese eigenaardigheden is het trotskisme erin geslaagd een aantal ontwikkelingen scherper te analyseren en politiek te beoordelen dan andere stromingen. Daarin ligt de historische verdienste van deze theorie, die tot in de jaren zeventig de naar verhouding beste analyses van de USSR leverde.

In deze bijlage vindt men een korte tekst van Ernest Mandel, waarin deze zijn geactualiseerde versie van de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat samenvat. Het betreft een document, dat de uiterste mogelijkheden van de oude marxistische analyses laat zien.[0]

Marcel van der Linden


De bewegingswetten van de Sovjeteconomie

Voor zover men algemene wetten kan ontdekken voor de bestaande maatschappijen, die zich in een overgangssituatie tussen kapitalisme en socialisme bevinden en die gekenmerkt worden door een buitengewone bureaucratische deformatie of degeneratie, zouden deze als volgt kunnen worden gekarakteriseerd.

1. Staatseigendom van alle belangrijke industriële, transport- en financiële ondernemingen (dat wil zeggen van de productie- en circulatiemiddelen), gecombineerd met legale (grondwettelijke) onderdrukking van het recht op privé-toeëigening hiervan; centrale economische planning en staatsmonopolie op de buitenlandse handel — deze kenmerken impliceren de afwezigheid van algemene warenproductie en van de heerschappij van de waardewet in de USSR. Dit betekent dat de economie niet meer kapitalistisch is. Er is noch een markt voor grote productiemiddelen, noch voor menskracht en de arbeidskracht is niet langer een waar.

Anderzijds leiden de druk van de wereldmarkt, het onvoldoende ontwikkelingsniveau van de productiekrachten, de belangentegenstelling tussen sociale klassen (arbeiders, boeren) en sociale lagen (de bureaucratie), de enorme structurele verschillen tussen industrie en landbouw, stad en platteland, hand- en hoofdarbeid,[1] tot een onvermijdelijk overleven van de warenproductie — met name van consumptiegoederen[2] — en tot de onmogelijkheid de gehele economie te bevrijden van de invloed van de waardewet. Het overleven van gedeeltelijke warenproductie betekent dat de economie nog niet socialistisch is. Het conflict dat zich ontwikkelt tussen de logica van het plan en de invloed van de waardewet is daarom de hoofdtegenstelling en de belangrijkste bewegingswet van de Sovjet-economie, zogoed als van alle economieën in de overgangsfase van kapitalisme naar socialisme.

2. De afwezigheid van de heerschappij van de waardewet betekent o.a. dat de Sovjet-economie in staat was zich onafhankelijk te ontwikkelen van door de winst bepaalde sectorprioriteiten en vervormingen, die aan alle minder ontwikkelde economieën worden opgelegd door het internationale kapitalisme in het imperialistische tijdperk.

Het betekent ook dat zij in staat was conjunctuurgolven, periodieke overproductiecrises en conjuncturele massawerkloosheid te vermijden. Zij wordt gekenmerkt door een gemiddelde groeivoet op lange termijn, die superieur is aan die van de geïndustrialiseerde kapitalistische landen, zelfs nadat zij de industriële fundamenten had gelegd. Maar het voortleven van een gedeeltelijke warenproductie, de druk van de wereldmarkt en alle andere bovengenoemde beperkingen, begrenzen objectief de efficiëntie en de omvattendheid van de globale economische planning. Zij impliceren periodieke fluctuaties in de economische groeivoet en een reeks spanningen en crises die specifiek zijn voor een maatschappij tussen kapitalisme en socialisme en die kwalitatief anders zijn dan zowel die in een kapitalistische als in een socialistische economie. Zij impliceren ook de mogelijkheid van een gedeeltelijke overproductie van al die goederen, die waren blijven.

3. Het overleven van warenproductie in afdeling II[3] — en daarmee samenhangend de geld- of loonvorm voor de vergoeding van arbeidskracht (de arbeiders verwerven consumptiegoederen voornamelijk via ruil tegen geld) — impliceert voor iedere maatschappij in overgang van kapitalisme naar socialisme een tegenstelling tussen niet-kapitalistische productie verhoudingen en burgerlijke vormen van distributie.[4] Deze tegenstelling is niet alleen beperkt tot de distributiesfeer. Er zijn repercussies in de productiesfeer, bij de organisatie van arbeids- en productieverhoudingen op bedrijfsniveau en in de planningstechnieken. Eén van deze repercussies is een neiging naar een onafhankelijke boekhouding op ondernemingsniveau als een resultaat van het algemene gebruik van geld voor de nationale boekhouding, dat wil zeggen een neiging tot financiële autonomie van de onderneming. Zolang er slechts een gedeeltelijke warenproductie voortleeft kan het geld niet dezelfde functie hebben als onder een kapitalistische of eenvoudige warenproductie. Het kan geen grootschalig kapitaal worden en slechts in marginale gevallen (‘productie voor de zwarte markt’) wordt het een middel tot directe uitbuiting van arbeidskracht. Maar hoewel het nooit een instrument is voor echte toeëigening van productiemiddelen op grote schaal, kan het een middel worden voor gedeeltelijke privé-toeëigening van het maatschappelijk meerproduct (intrest, rente) en ontketent het een spontane neiging tot accumulatie van privé-kapitaal, zij het tot aan een zeker plafond. Met name blijft het een belangrijk middel voor de consolidatie en overdracht van maatschappelijke ongelijkheid (overerving). Dit is een andere essentiële tegenstelling en bewegingswet van de Sovjet-economie.

4. Deze hoofdtegenstellingen, kenmerkend voor alle sociale formaties tussen kapitalisme en socialisme, zijn in de USSR zeer sterk verergerd door de politieke contrarevolutie (Thermidor), die in de jaren twintig triomfeerde. Zij leidde tot een machtsmonopolie (uitvoerend beheer) in alle sferen van het maatschappelijk leven voor een materieel gepriviligeerde sociale laag: de bureaucratie. Net zoals de waardewet in het concurrentiekapitalisme op de meest normale, minst belemmerde manier functioneert, zo functioneren sociaal geplande investeringen en distributie van de belangrijkste economische bronnen slechts normaal en onbelemmerd onder controle en economische leiding van de geassocieerde producenten zelf. Management van de productieve eenheden en van alle economische basisprocessen door een gepriviligeerde bureaucratie introduceert noodzakelijk enorme vervormingen en verspillingen in het planningsproces, die verbindingen aangaan met de vervormingen en verspillingen die voortkomen uit de voortlevende gedeeltelijke warenproductie, de druk van de wereldmarkt enz. en ze voortdurend versterken. Deze ontwrichtingen zijn verantwoordelijk voor vele der specifieke crises, die de Sovjet-economie gedurende de laatste halve eeuw heeft gekend. Dit is wederom een fundamentele bewegingswet van de Sovjet-economie.

5. De massa der producenten heeft een evident tweevoudig belang bij het optimaliseren van het geplande gebruik van economische bronnen: het belang hun (mechanische, niet-creatieve) arbeidsinbreng te minimaliseren en het belang hun consumptieve bevrediging te maximaliseren.[5] Iedere verspilling van economische bronnen gaat tegen een van deze belangen in. Er is geen empirische vanzelfsprekendheid of theoretisch ‘bewijs’ dat onder echt democratisch arbeidersbestuur een centraal geplande gecollectiviseerde economie geen effectievere combinatie van economische hulpbronnen zou toestaan dan die, welke verkregen wordt door wedijver en pogingen tot winstmaximalisatie in het kapitalisme. Maar bij afwezigheid van een democratische controle van planning, productie en distributie door de geassocieerde producenten zelf, is de enige manier waarop een centraal geplande gecollectiviseerde economie kan draaien er een van een (tegenstrijdige) combinatie van de zucht naar materieel eigenbelang bij de ‘managers’-laag van de bureaucratie en van politieke controle door het staatsapparaat (het partijapparaat is reeds lang geabsorbeerd door het staatapparaat). De ervaring heeft bevestigd wat de marxistische theorie kon voorspellen: zo een combinatie moet de ontwikkeling van de Sovjet-economie constant onder haar optimale groeivoet houden en zij moet periodiek explosieve onevenwichtigheden tussen de verschillende takken van de nationale economie voortbrengen. Dit is opnieuw een fundamentele bewegingswet van de Sovjeteconomie.

6. De materiële voorrechten van de bureaucratie zijn vrijwel geheel beperkt tot de consumptiesfeer (We gaan hier niet in op ‘immateriële privileges’, ‘sociaal aanzien’, de ‘honger naar macht’ voorzover ze niet tot uitdrukking komen in materiële voordelen en derhalve onbelangrijk voor de economische analyse zijn). Gegeven de specifieke aard van de Sovjet-economie nemen deze voorrechten twee vormen aan: hogere geldinkomens (inclusief het deel dat illegaal verkregen is door steekpenningen, corruptie, diefstal, ‘grijze’ en ‘zwarte’ marktoperaties enz.) en niet-monetaire voordelen verbonden aan bepaalde hiërarchische niveaus binnen de bureaucratie (toegang tot speciale winkels, staatsauto’s, appartementen, datsja’s enz.). Beide vormen leiden tot een kwalitatief betere toegang tot consumptiegoederen (van hogere kwaliteit) dan de gemiddelde arbeider heeft (om van de gemiddelde boer maar niet te spreken). Maar zij leiden niet tot privé-eigendom van de productiemiddelen, noch tot particuliere accumulatie van grote geldhoeveelheden.

Dit voegt een nieuwe, en explosieve, tegenstelling toe aan het functioneren van de Sovjet-economie. Terwijl het materiële eigenbelang van de bureaucratie het belangrijkste instrument voor de vervulling van het plan is (het belangrijkste mechanisme waardoor de economische groei maatschappelijk ‘vermittelt’ is, gegeven het bureaucratische bestuursmonopolie over de economie) is er geen economisch mechanisme — en zeker geen mechanisme dat spontaan of automatisch functioneert — waardoor het nastreven van dit eigenbelang hand in hand kan gaan met de optimalisering van de economische groei — in elk geval niet totdat een zekere drempel van industrialisatie is gepasseerd (Hierin ligt trouwens een van de belangrijkste theoretische bewijzen dat de bureaucratie geen nieuwe heersende klasse is).[6]

Alle belangrijke hervormingen van de Sovjet-economie sinds het tweede vijfjarenplan — van het onder Stalin ingevoerde Chozrasjot-principe, via Chrusjtsjevs sovnarchozy en Libermans voorstel tot herinvoering van de ‘winst-indicator voor algemeen-economische resultaten’ tot Kosygins systeem van ‘gecombineerde indicatoren’ -zijn falende pogingen die tegenstelling te overwinnen die weer een andere fundamentele bewegingswet van de Sovjet-economie voedt. Zij moeten zonder succes blijven omdat de bureaucratie, als zijnde een in de consumptieve sfeer materieel bevoorrechte laag, niet haar neiging kan overwinnen om algemene maatschappelijke prioriteiten ondergeschikt te maken aan particuliere sector-voordelen (berekend door en verworven voor het management van elke aparte fabriek, trust, plaats, regio, branche, nationaliteit enz.). Slechts democratisch geassocieerde producenten, die een gelijk ‘maatschappelijk dividend’ ontvangen als resultaat van toegenomen economische groei of toegenomen arbeidsproductiviteit, zouden waarlijk belang hebben bij een totale maatschappelijke optimalisering van het gebruik der economische bronnen.

Iedere vorm van bureaucratisch management zal daarom altijd leiden tot verspilling van zulke bronnen, bijvoorbeeld het verbergen van reserves, het doorgeven van valse informatie, excessieve input-verlangens, productie van geringe kwaliteit of zonder relatie met consumentenbehoeften, onderbenutting van productiecapaciteit, diefstal van productie-inputs voor operaties op de ‘grijze’ of ‘zwarte’ markt enz. Noch het stelselmatig gebruik van terreur (zoals onder Stalin), noch het gedeeltelijk herstel van marktmechanismen kan de oorzaak van de verspilling wegnemen, namelijk het conflict tussen het particuliere materiële eigenbelang van de leidende bureaucratie en de noodzaak om de economische bronnen optimaal te gebruiken — een gebruik dat mogelijk wordt gemaakt door de afschaffing van de particuliere eigendom van de productiemiddelen en de opheffing van de heerschappij der waardewet, en dat dwingend is gezien de collectieve belangen van de overweldigende meerderheid der producenten (Het is duidelijk dat iedere opeenvolgende bureaucratische hervorming enig tijdelijk gedeeltelijk succes kan boeken, en heeft geboekt, bij het overwinnen van bepaalde bijzonder grote hinderpalen voor verdere economische groei).

7. De geweldige cumulatieve groei van de Sovjet-economie gedurende meer dan een halve eeuw, mogelijk gemaakt door de omverwerping van het kapitalisme, heeft dat land van een betrekkelijke achterlijkheid naar een positie als op een na grootste industriële mogendheid op aarde gebracht, althans als we kijken naar de totale absolute productiecijfers. Het is zelfs mogelijk gebleken een industriële arbeidsproductiviteit te bereiken, die de niveaus van Italië en Groot-Brittannië benadert, terwijl de agrarische arbeidsproductiviteit naargeestig laag blijft. Deze economische groei heeft het maatschappelijk gewicht van het Sovjet-proletariaat dramatisch vergroot, evenals zijn cultureel en technisch niveaus. De objectieve mogelijkheden voor arbeidersbeheer van de economie zijn vandaag onvergelijkbaar groter dan zij waren in 1917, 1927 of 1937.

Dit alles betekent echter geenszins dat, naarmate de Sovjet-economie groeit, de omverwerping van het bureaucratisch monopolie van de macht en van het beheer van economie en maatschappij gemakkelijker en sneller wordt. De relatieve stabiliteit van haar heerschappij, die veel langer heeft geduurd dan de meeste marxistische critici voor mogelijk hielden, kan worden verklaard door het feit dat deze omverwerping slechts het resultaat kan zijn van bewuste politieke actie, d.w.z. een politieke revolutie, die niet alleen rijpe objectieve maar ook rijpe subjectieve voorwaarden vereist. De relatieve onrijpheid van deze laatste is de belangrijkste reden voor de betrekkkelijk lange levensduur van de bureaucratische dictatuur.

8. Enerzijds was een van de belangrijkste resultaten van de lange periode van dictatuur (in het bijzonder tijdens Stalins terreurregime, maar niet alleen onder die omstandigheden) een voortschrijdende atomisering en depolitisering van de arbeidersklasse in de Sovjet-Unie, wat zeer grote obstakels heeft opgeworpen op de weg naar een politieke revolutie. De manier waarop communisme, marxisme en socialisme in diskrediet zijn geraakt in de ogen van het Sovjet-proletariaat, als resultaat van hun systematische prostituering als alles goedpratende staatsreligie in dienst van de bureaucratie, is typisch voor deze nieuwe subjectieve obstakels. Dit is met name zo door het ontbreken van een geslaagde socialistische revolutie in het westen of een geslaagde politieke revolutie in een Oosteuropees land, die aan de Sovjet-arbeiders een aantrekkelijker ‘alternatief model voor de opbouw van het socialisme’ zou kunnen laten zien.

Anderzijds heeft de groei van de Sovjet-economie, ondanks alle verspilling ten gevolge van bureaucratisch wanbeheer, de grondslag gelegd voor een langzame maar gestage verbetering van het levenspeil van de Sovjet-arbeider op lange termijn, dat nu veel hoger is dan voordien. De Sovjet-bureaucratie kan zich daarom inlaten met een lijn van ‘reformistische consumptiegerichtheid’ als alternatief voor politieke actie binnen de Sovjet-arbeidersklasse. Hoewel een dergelijke koers nieuwe spanningen en tegenstellingen oproept als gevolg van onbevredigde stijgende verwachtingen (ten aanzien van de kwaliteit der consumptiegoederen, de toegang tot het hoger onderwijs, een betere gezondheidszorg, vrijheid om naar het buitenland te reizen enz.) heeft hij, althans voor een tijd, de depolitisering en atomisering binnen de arbeidersklasse gehandhaafd en een herleving van systematische massa-acties of massa-organisaties voorkomen (behalve, gedeeltelijk, bij onderdrukte nationaliteiten en dan slechts voor nationale doeleinden).

Maar de relatieve onrijpheid van de subjectieve voorwaarden voor een politieke revolutie leidt noch tot een soepele reproductie van de bureaucratische heerschappij, noch tot een automatische economische groei. Zij leidt tot een andere gedeeltelijk explosieve tegenstelling binnen de Sovjet-economie. Hoe meer het groeiende objectieve gewicht van het Sovjet-proletariaat botst met het feit dat dit proletariaat bij voortduring buiten de besluitvormingsprocessen van management en planning wordt gehouden, des te meer doordringt een veralgemeende onverschilligheid ten opzichte van de uitkomst der productieve processen op alle niveaus de arbeidersactiviteiten, en dit feit zal op zijn beurt een belangrijke oorzaak zijn van een neergang van de economische groei (en een enorme reservebron voor extra groei bij een zegevierende politieke revolutie).

9. De laatste twintig jaar heeft de Sovjet-bureaucratie te maken gekregen met groeiende problemen, die voortkwamen uit de noodzakelijke overgang van extensieve naar intensieve industrialisatie. Deze noodzaak resulteert uit de geleidelijke uitputting van de grootschalige reserves in land, landbouwwerkkrachten en grondstoffen — zaken, die gedurende de eerste dekaden na het begin van de vijfjarenplannen voor de industrialisatie beschikbaar waren. Alle pogingen om deze problemen op te lossen zijn er tot op heden niet in geslaagd een kwalitatief hogere efficiëntiegraad te bereiken bij het gebruik van de economische bronnen, hoewel er een zekere vooruitgang blijft bestaan. De twee fundamentele struikelblokken, die het bureaucratische leiderschap niet vermag te overwinnen, zijn de onmogelijkheid (zoals reeds genoemd) om een rationele band te scheppen tussen het materiële eigenbelang van de bureaucratie en een optimalisering van de economische groei, en de onmogelijkheid (eveneens genoemd) om de relatieve ongeïnteresseerdheid van de directe producenten m.b.t. de productie te overwinnen. Het eerste obstakel zou slechts uit de weg kunnen worden geruimd door het herstel van een permanente band tussen de materiële belangen van de individuele bureaucraat en de gegeven onderneming, d.w.z. de herinvoering van privé-eigendom in economische zin (en niet noodzakelijk op hetzelfde moment in juridische zin), dus door het herstel van het kapitalisme. Het tweede struikelblok kan slechts worden overwonnen door de verovering van algemene arbeiderscontrole, door arbeidersbeheer en door de politieke arbeidersmacht over economie en maatschappij. De eerste van deze radicale veranderingen zou een geslaagde contrarevolutie inhouden, de tweede een geslaagde politieke antibureaucratische revolutie.

10. Zonder twijfel bestaat er binnen de bureaucratie, met name in de ‘managers’vleugel, een neiging om het streven naar zekerheid van sociale status, inkomen en voorrechten tot uitdrukking te laten komen in permanente banden met een bepaalde onderneming of groep van ondernemingen. Deze neiging weerspiegelt de algemene historische ervaring, dat er zonder dergelijke banden (d.w.z. zonder privé-eigendom in de economische zin van het woord) geen permanente garantie gevonden kan worden voor de zekerheid van materiële privileges en sociale status en hun overdracht aan volgende generaties. Deze neiging sluit goed aan bij de objectieve trend van de dictatuur om een eenmakende modus te vinden voor het materiële eigenbelang der bureaucraten en de noodzakelijke stroomlijning van het systeem. Daarenboven sluit zij aan bij de druk van de wereldmarkt, de trend naar oorspronkelijke accumulatie van particulier kleinschalig kapitaal, de werking van ‘grijze’ en ‘zwarte’ marktsectoren in de productie enz. Indien succesvol, zou deze neiging leiden tot het verdwijnen van de centrale planning, een ontmanteling van het staatsmonopolie op de buitenlandse handel en een groeiende symbiose van een aantal Sovjet-bedrijven — bevrijd van de ijzeren controle door het plan — met hun evenknieën in de imperialistische landen.

Maar voordat dergelijke tendensen zouden kunnen leiden tot het herstel van het kapitalisme zouden ze weerstand moeten elimineren van sleutelsectoren in het staatsapparaat, die tegen deze trend gekant zijn. Dit is overigens de objectieve rechtvaardiging voor het gebruik van de wetenschappelijke formule van de ‘gedegenereerde arbeidersstaat’ voor de Sovjetstaat, ondanks al zijn maatregelen tegen de arbeidersklasse en het totale gebrek aan directe klassemacht of zelfs maar aan politieke rechten in de USSR. In het bijzonder zouden ze het verzet van de arbeidersklasse zelf moeten breken, die — als resultaat van een dergelijk proces van kapitalistische restauratie — op het punt zou staan datgene te verliezen wat in haar eigen ogen de belangrijkste overblijvende verovering van de Oktoberrevolutie is: een kwalitatief hogere graad van zekerheid van de arbeidsplaats (het recht op arbeid).[7] Herstel van het kapitalisme op een ‘koude’ of geleidelijke wijze (via een ‘paleisrevolutie’, zoals de maoïsten, Bettelheim en andere theoretici zich dat voorstellen) is even onmogelijk als het geleidelijk omverwerpen van het kapitalisme. Het omgekeerde geloven betekent, om een formulering van Trotski te gebruiken, ‘het achterwaarts afdraaien van de reformistische film’. Zo een herstel zou alleen het resultaat kunnen zijn van nieuwe en desastreuze nederlagen van het proletariaat internationaal en in de Sovjet-Unie, na gewelddadige sociale en politieke confrontaties. Deze liggen nog steeds vóór ons, niet achter ons.

11. De omverwerping van het kapitalisme in een reeks Oosteuropese landen na de Tweede Wereldoorlog, als gevolg van militair-bureaucratische interventies van de Sovjet-staat, heeft aan de westelijke grens van de USSR een door het Kremlin gecontroleerd glacis gecreëerd, waarover de Sovjet-bureaucratie verstrekkende controle uitoefent. Maar terwijl deze controle gedurende de eerste jaren na de omwenteling en gedurende de Koude Oorlog praktisch onbeperkt was is zij geleidelijk steeds tegenstrijdiger geworden onder de — soms gecombineerde — invloed van drie hoofdfactoren: in elk van deze landen ontstond een leidende ‘nationale’ bureaucratische laag, die eigen materiële belangen moet verdedigen en die, hoewel uiteindelijk afhankelijk van het Sovjet-leger om de eigen heerschappij veilig te stellen, tot op zekere hoogte met het Kremlin kan touwtrekken over de mate van ‘nationale economische ontwikkeling’ en die ontelbare struikelblokken kan opwerpen op het pad naar grotere integratie van de Comecon. (De Roemeense bureaucratie is het prototype van een dergelijke ‘nationale’ bureaucratie). Elk van deze landen (met de mogelijke uitzondering van Bulgarije) is veel afhankelijker van de buitenlandse handel met de kapitalistische landen en daarom veel kwetsbaarder door de internationale kapitalistische economie dan de Sovjet-Unie zelf. Dit heeft ook sociale en politieke consequenties in deze landen, zeker daar waar de graad van atomisering en politieke passiviteit van de arbeidersklasse veel minder is dan in de Sovjet-Unie. Inderdaad waren we al in vier van deze landen (DDR 1953, Hongarije en Polen 1965, Tsjecho-Slowakije 1968)[8] getuige van het begin van enorme massabewegingen, gecentreerd rond de arbeidersklasse en praktisch leidend tot aan de drempel van de politieke revolutie.

Objectieve economische noden maken een geleidelijk groeiende integratie van de Sovjet-economie met die van de ‘volksdemocratieën’ onafwendbaar. Maar de Sovjet-bureaucratie kan een dergelijke integratie slechts tot op bepaalde hoogte doorzetten, en elke poging roept verdere krachtige tegenstellingen op, met name indien er conflicten zijn met de onmiddellijke belangen van de massa’s; want een hoger niveau van activiteit en bewustzijn van de arbeidersklasse in Oost-Europa wordt (althans gedeeltelijk en tijdelijk) overgebracht naar economie en maatschappij van de USSR. Dit is een extra en belangrijke bewegingswet van de Sovjet-economie.

12. De bewegingswetten van Sovjet-economie en -maatschappij zijn onontwarbaar verstrengeld met de klassenstrijd op wereldschaal, dat wil zeggen met de uitkomst van het historisch conflict tussen het wereldproletariaat en de internationale kapitalistische klasse, of anders gezegd, met het lot van de wereldrevolutie en van het internationale kapitalistische systeem. De overwinning van de socialistische Oktoberrevolutie in een relatief achtergebleven land is in laatste instantie slechts begrijpelijk in het licht van het beginnende verval van het kapitalistische wereldsysteem in de imperialistische fase. Historisch is er het begin mee aangegeven van het proces van wereldrevolutie.

De contrarevolutionaire overwinning van het stalinisme, de vestiging van de bureaucratische dictatuur in de Sovjet-Unie, is uiteindelijk het resultaat van ernstige nederlagen van de wereldrevolutie, waarvan de nederlaag van het Russische proletariaat als gevolg van de bureaucratische overval, een belangrijk deel was. Maar de overleving van de Sovjet-Unie als niet-kapitalistische economie en maatschappij (ondanks drie krachtige pogingen van het imperialisme om het kapitalisme te herstellen in 1918-21, in 1941-44 en 1947-51) is het resultaat van het feit dat de stalinistische contrarevolutie slechts gedeeltelijk was, dat het wereldproletariaat niet volledig verslagen was en tot passiviteit teruggevallen, dat de historische crisis van de kapitalistische productiewijze zelf te krachtig was om overwonnen te kunnen worden, en dat periodiek na de jaren veertig de wereldrevolutie opnieuw opleefde.

In die zin is de toekomst van de Sovjet-Unie nog onbeslist. Haar lot hangt af van de uitkomst van de strijd tussen antagonistische klassekrachten op wereldschaal. Juist omdat de Sovjet-Unie niet een nieuwe productiewijze is, definitief uitgekristalliseerd en in staat tot zelfstandige zelfproductie, kunnen de interne bewegingswetten op zichzelf de uiteindelijke vorm ervan niet bepalen. Nieuwe beslissende nederlagen van het internationale proletariaat zullen een krachtige impuls geven aan het herstel van het kapitalisme in de Sovjet-Unie. Iedere beslissende overwinning van de wereldrevolutie zal een krachtige impuls geven aan de overwinning van de politieke antibureaucratische revolutie in de Sovjet-Unie en zal de weg naar socialisme, die de bureaucratische dictatuur had afgesloten, weer openstellen.

_______________
[0] Een naar mijn mening definitieve kritiek op de theorie van Mandel heeft Hillel Ticktin geformuleerd in zijn artikel The Ambiguities of Ernest Mandel, ‘Critique’, No 12, (herfst-winter 1979-1980), pp. 127-137.
[1] Rudolf Bahro stelt, niet geheel ten onrechte, voor deze oude formule te vervangen door een formulering die onderscheid maakt tussen ‘specifieke’ en ‘algemene’ arbeid (d.w.z. mechanische arbeid en arbeid die werkelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid). Daar zit iets in. Met name na de derde technologische revolutie kunnen vele vormen van hoofdarbeid (om maar niet te spreken van administratieve arbeid) saai, mechanisch en geestdodend zijn, net zoals handarbeid aan een lopende band (inderdaad zijn er letterlijk al lopende banden tussen kantoren aan het werk). Dit terwijl sommige vormen van handarbeid duidelijk creatief zijn. De vraag is niet zozeer of verschillende vormen van mechanische arbeid gedurende langere tijd zullen blijven bestaan, zelfs in het socialisme. Het gaat erom dat niemand wordt beperkt tot zulk werk, zelfs niet in de overgangsperiode van kapitalisme naar socialisme. Vandaar ook het wezenlijke belang van een radicale vermindering van de duur van de werkweek (zeker de invoering van een halve werkweek door de socialistische revolutie).
[2] Natuurlijk behouden sommige productiemiddelen hun warenkarakter in de USSR. De belangrijkste daarvan zijn degene, die worden verkocht aan niet-staatsondernemingen (kolchozen, ambachtelijke winkels, buitenlandse kopers). Kleine gereedschappen worden ook aan individuen verkocht en kunnen gebruikt worden voor kleinschalige productie.
[3] (Noot van de samenstellers:) Afdeling I = de sector van de Sovjet-economie, die productiemiddelen produceert; afdeling II = de sector die consumptiegoederen voortbrengt.
[4] Hen, die blijven herhalen, dat volgens het historisch materialisme de distributiewijze ‘strikt’ moet ‘overeenkomen’ met de productiewijze in elke en iedere maatschappelijke formatie, kunnen we slechts voor de nde keer herinneren aan de uitspraak van Engels: “Elke nieuwe productiewijze of ruilproces wordt in het begin niet alleen vertraagd door het oude proces en de politieke associaties die daarmee corresponderen, maar ook door de oude distributiewijze; de distributie, die er essentieel voor is, kan slechts gedurende een lange strijd worden veilig gesteld” (Anti-Dühring, editie van 1979, p. 205).
[5] Hiermee wordt natuurlijk niet in de vulgaire zin gedoeld op accumulatie van steeds meer materiële goederen, maar in bredere zin op het scheppen van groeiende mogelijkheden (om te beginnen: tijd en materiële middelen) tot individuele zelfontplooiing en de ontplooiing van rijke maatschappelijke verhoudingen.
[6] Er bestaat in de geschiedenis geen voorbeeld van een heersende klasse, waarvan de essentiële belangen in strijd zijn met de logica van de productiewijze, die zij vertegenwoordigt.
[7] Recentelijk hebben Poolse managers openlijk verklaard, dat “beperkte werkloosheid bevorderlijk zou zijn bij het invoeren van meer arbeidsdiscipline in de bedrijven”.
[8] (Noot van de samenstellers:) Het artikel werd afgesloten vóór de Poolse gebeurtenissen van juli-augustus 1980.