Ernest Mandel

De grootste verkiezingsnederlaag in de geschiedenis van het Belgische socialisme


Geschreven: mei 1965
Bron: La Gauche nr 21, 28 mei 1965
Transcriptie/Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: La plus grande défaite dans l’histoire du socialisme belge
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 15 juni 2009


Vlak na de gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1964 hebben we gezegd dat het een koud stortbad was voor de BSP. Het koude stortbad is een ijzige vloed geworden. Zal er nog ergens een idioot te vinden zijn die beweert dat het ‘systematische bekladden’ door de linkse socialisten de oorzaak is van deze ramp, en dat wij de macht hebben om in dit land een half miljoen stemmen van lijst te laten veranderen?

De feiten die bepalend zijn geweest

De verkiezingen van 23 mei hebben de stembusuitslag van 11 oktober 1964 bevestigd en nog eens versterkt: er heeft een verschuiving naar rechts plaatsgevonden en in mindere mate naar de Volksunie. Er is een scherpe achteruitgang voor de CVP, een polarisatie van de arbeidersvoorhoede naar uiterst links maar in kleinere mate dan de ‘vloedgolf’ ten voordele van de PVV. Maar het nieuwe feit ligt hem hier dat tussen 11 oktober en 23 mei, het verlies van de socialisten dat bij de gemeenteraadsverkiezingen kleiner was geweest dan het verlies van de CVP — wat burger Jos Van Eynde tot het geniale idee had gebracht dat het ‘goede’ wetgevende verkiezingen gingen worden, waarbij de BSP dan de eerste partij van het land zou zijn, daar men minder zou verliezen dan de CVP — nu groter is dan dit van de regeringspartner en tot een ramp is uitgegroeid. Eén socialistische kiezer op vier heeft de BSP de rug toegekeerd.

Laten we in het kort, aan de hand van de meest treffende cijfers, de draagwijdte van deze verschuivingen samenvatten:

een verschuiving naar rechts: de socialistische partij verliest 470.000 stemmen en 20 zetels in de Kamer. De PVV wint 550.000 stemmen en 28 zetels in de Kamer. De Volksunie wint 140.000 stemmen en 7 kamerleden. De CVP verliest 400.000 stemmen en 19 kamerzetels.

Zo de verschuiving van de CVP naar de PVV niet noodzakelijk overal moet gezien worden als een verschuiving naar rechts, dan toch is het globale verlies van de arbeiderspartijen in vergelijking met het verlies van de burgerlijke partijen te veelzeggend. Dit kan niet anders geïnterpreteerd worden dan als een verschuiving naar rechts. We keren het marxisme de rug toe en bedriegen onszelf als we ontkennen dat de overgang van bijna 300.000 socialistische stemmen naar de PVV, de Volksunie en het FDF geen verschuiving naar rechts is en geen nederlaag voor de arbeidersbeweging in haar geheel.

In de Senaat betekent deze verschuiving naar rechts dat de socialisten 14 direct verkozen senaatszetels verliezen (waarbij ongetwijfeld nog eens tien gecoöpteerde en provinciale senaatszetels komen) en dat de liberalen 12 zetels en de Volksunie twee zetels winnen. Waar de CVP slechts 3 direct verkozen senatoren inlevert ( ze had in 1964 voor de Senaat uitzonderlijke scherpe verliezen geleden, terwijl de BSP er toen duidelijk was op vooruit gegaan, meer dan er echt stemmen waren gewonnen, twee verschijnselen die nu worden gecompenseerd) winnen de communisten er twee en het FDF één.

Voor de provincies betekent het verlies van de socialisten het ineenstorten van twee traditionele bastions, ze verliezen hun volstrekte meerderheid in Henegouwen ( die er al veertig jaar stand houdt) en de volstrekte meerderheid in Luik. Voor de rest lijden de socialisten verlies in alle provincieraden behalve in de Limburg waar het aantal zetels bovendien met 10 toeneemt.

het verlies van de CVP: is iets minder belangrijk dan dit van de BSP, maar niettemin zeer groot. Maar waar de nederlaag van de BSP de scherpste is uit haar geschiedenis dan heeft deze (nog) niet de omvang aangenomen van de ‘dooi’ van de vroegere katholieke partij in 1936, toen Rex aan zijn opgang begon. Toen zijn de katholieken teruggevallen van 38 naar 27 % van de stemmen, dit keer gaan ze in de Kamer van 41,47 naar 34,44 %.

Toch wordt de nederlaag van de christendemocraten nog groter als we indachtig zijn dat de CVP reeds een zware mislukking had gekend in 1961. Rekening houdend met de resultaten van dat jaar krijgt ook de neergang van de christendemocratie de omvang van een ‘historische’ ramp, de CVP gaat van 44 naar 34 % van de stemmen.

de winst van de PVV: de PVV haalt 21,62 % van de stemmen, te zeggen een absoluut maximum sinds het invoeren van het algemeen enkelvoudig stemrecht (het vorige maximum werd bekomen in 1921: 17,8 %). We moeten teruggaan naar de periode voor de instelling van het meervoudig stemrecht in 1894 voor een hoger percentage liberale stemmen dan wat de PVV nu heeft behaald. Dit weerspiegelt dat er in dit land een belangrijke herschikking van de burgerlijke krachten heeft plaats gevonden waarvan wij de betekenis verder zullen toelichten.

Het stemmenaantal van de PVV is bijna verdubbeld: van 650.000 naar 1 miljoen 120.000. De vooruitgang van de PVV is algemeen, zo die sterker is in Wallonië en Brussel dan in Vlaanderen, dan moeten we toch benadrukken dat in de provincieraden de PVV haar aantal zetels verdubbelt in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen, en dat van de 28 nieuwe raadsleden er 9 werden verkozen in Vlaanderen.

de winst van de Volksunie: de Volksunie is de enige partij waarvan we kunnen zeggen dat ze slechts de verschuiving van de gemeenteraadsverkiezingen volgt, zonder dat ze zich versterkt. Ze wint in alle Vlaamse provincies, maar in de Limburg blijft het beperkt. Te Antwerpen en te Gent boekt ze zelfs minder winst dan bij de gemeenteraadsverkiezingen, haar ‘doorbraak’ in West-Vlaanderen, daarentegen, is aanzienlijk. In de provincie Brabant behoudt de Volksunie haar zetel, wat een verrassing is.

Over het algemeen kan er gesteld worden dat de Volksunie beetje bij beetje de electorale kracht terugwint van het Vlaamse nationalisme van voor de Tweede Wereldoorlog, zonder dat dit is voltooid. We moeten ook rekening houden met de tamelijk belangrijke veranderingen die hebben plaats gevonden binnen het electoraat in Vlaanderen ( stemmen van bedienden, staatsambtenaren die de plaats hebben ingenomen van de stemmen van de boeren en handelaars). De Volksunie heeft haar doel niet bereikt om in Vlaanderen de derde politieke partij te worden.

Een ramp voor de socialisten

De Belgische socialisten lijden de grootste nederlaag uit hun geschiedenis. Om daar een idee van te krijgen vermelden we dat de grootste electorale mislukking die de BSP voor 1965 had gekend die van 1929 was. Toen verloor ze 8 zetels en 3,4 % van de stemmen. De afgang van 1939 kostte haar 6 zetels en 2 % van de stemmen, in 1949 verloor ze 3 zetels en 2,8 % van de stemmen, in 1958 2 zetels en 1,9 %.

De 470.000 stemmen verloren door de BSP worden grosso modo op de volgende manier verdeeld:
145. 000 in Vlaanderen;
115. 000 in Brussel;
210.000 in Wallonië.
Er is trouwens in heel het land geen enkel arrondissement waar de BSP niet achteruit gaat.

Zo het verlies in Wallonië en Brussel proportioneel veel hoger ligt dan in Vlaanderen, moeten we erop wijzen dat het Vlaamse verlies ernstig is, vooral als we er rekening mee houden dat het aantal Vlaamse kiezers groter is geworden. De BSP verliest 40.000 stemmen in het arrondissement Antwerpen, 17.000 in het arrondissement Gent, 6.000 te Hasselt, 5.500 te Brugge, 10.000 te Oostende, 6.000 te Kortrijk (Moeskroen niet inbegrepen), enz.

In Wallonië is het verlies in Henegouwen en Luik de moeite waard (bijna 80.000 stemmen in Henegouwen, meer dan 75.000 in de provincie Luik). Op te merken valt dat de BSP een zware nederlaag lijdt in de provincie Luxemburg (waar ze 10.000 van haar 36.500 zo moeizaam verworven stemmen verliest) evenals in de provincie Namen waar het verlies oploopt tot 26.000 van de 88.000 bekomen in 1961.

Het fenomeen Brussel zullen we later behandelen.

We kunnen stellen dat de socialistische verliezen, hoewel die verdeeld zijn over alle provincies, essentieel terug te vinden zijn in de zones met een traditionele socialistische inplanting. Onweerlegbare cijfers bewijzen, dat niet enkel ‘een middenklasse’ die gewoonlijk socialist stemt, maar ook socialistische arbeiders, voor de PVV hebben gestemd. Enkele voorbeelden:

- het kanton Fontaine-l’Evêque: de CVP verliest er 2.200 stemmen, maar de PVV wint er 3.600, waarvan tenminste 1.400 van de socialisten (de BSP verliest 5.400 stemmen: er zijn 2.000 stemgerechtigden minder, het kartel PWT-PC [1] boekt 800 stemmen winst, het Front Wallon [2] 1.200.

- het kanton van Grivegnée: de CVP verliest er 2.800 stemmen, maar de PVV wint er 6.500 (de onafhankelijke partij had in 1961 1 300 stemmen gehaald).Er worden dus 2 300 stemmen aan de BSP ontfutseld, die in totaal 7.000 stemmen verliest waarvan er 2.400 door de PWT worden gerecupereerd, 1.800 door de KP en 350 door de grippisten [3].

Een analoog verschijnsel doet zich voor binnen het traditionele socialistische milieu in Vlaanderen en dan ten gunste van de Volksunie, zij het beperkt.

Echter, in een reeks typisch landelijke kantons, waar het percentage socialistische stemmen heel laag lag, is er een lichte vooruitgang die varieert van 0,04 (Ruiselede) tot 3,97 % (Oost-Rozebeke). Buiten die twee kantons gaat het om Arendonk, Roesbrugge-Haring, Hamme, Malmèdy, Sankt-Vith, Bilzen, Borgloon-Looz, Paliseul en Sint-Hubert. Tenslotte moeten we twee uitzonderingen aanstippen, één in Vlaanderen en één in Wallonië. Het kanton van Vielsalm waar de BSP in 1961 reeds een derde van de stemmen had behaald en waar ze met 35,01 % van de stemmen de sterkste partij wordt, en het half industriële kanton van Wetteren in Oost-Vlaanderen waar de socialistische stemmen aangroeien van 29,67 % in 1961 naar 31,95 % in 1965.

Uiterst links boekt winst

Voor het eerst sinds de bevrijding gaat het verlies van de BSP en een algemene verrechtsing van het kiezerskorps niet gepaard van een gelijklopende achteruitgang van uiterst links. Integendeel, waar de BSP een kwart van haar kiezers verliest, is het aantal kiezers van extreem links in 1965 twee keer zo talrijk als in 1961: dit is een teken dat er een radicalisering heeft plaatsgevonden binnen de arbeidersvoorhoede die meer dan enkele duizenden kiezers uitmaakt. Het gaat hier dus om een sociaal verschijnsel, zij het op een veel geringere schaal dan de verrechtsing van het geheel van het kiezerskorps.

In 1961 waren de stemmen voor uiterst links enkel die voor de KP: 162.000. In 1965 moeten er de 236.000 stemmen aan toegevoegd worden bekomen door de KP en haar kartelpartners, de 24.000 stemmen gewonnen door de grippisten in heel het land, de 23.000 van de PWT te Luik en de 15.000 socialistische proteststemmen op de lijst Huysmans [4]. Dit betekent voor uiterst links een totaal van 300.000 stemmen. En zonder twijfel moet daar tenminste nog een deel van de stemmen van het ‘Front Wallon’ uit de provincie Henegouwen worden bijgevoegd, stemmen van arbeiders van socialistische oorsprong die gedacht hadden dat ze voor links stemden door op het Front Wallon te stemmen. Dit gebeurde na een TV en radio reportage die de PWT van Luik in verband bracht met het Front Wallon in Henegouwen.

Waar de stemmen van uiterst links aangroeien van 3 tot 6 % wordt hun parlementaire vertegenwoordiging proportioneel niet sterker. Dit is te wijten aan de verdeeldheid. In Brabant verliest te Brussel het kartel UGS-KP [5], door de stemmen uitgebracht op de ‘grippisten’, een tweede zetel. Te Luik is er geen kartel KP-PWT waardoor voor uiterst links een vierde zetel verloren gaat; te Antwerpen is er de verdeeldheid tussen de KP en de lijst Huysmans en zo gaat daar eveneens een zetel verloren. In de provincie Henegouwen zorgden de stemmen van de grippisten ervoor dat ook hier een zetel verloren gaat voor het kartel PWT-KP. In totaal had een verenigd uiterst links 11 verkozenen kunnen behalen in plaats van 7.

Over heel het land gezien recupereert uiterst links op de 470.000 stemmen die voor de PSB verloren zijn gegaan er ongeveer 160.000. Nochtans moeten we rekening houden met de demografische evolutie die in het nadeel speelt van de Waalse socialisten. en waaraan een klein deel van de verlies van de BSP in Wallonië te wijten is (in de vier Waalse provincies waren er 20.000 kiezers minder ingeschreven). Er was ook een aanzienlijke stijging van het aantal blanco en ongeldige stemmen (bijna 100.000 meer in 1965 dan in 1961). Het lijkt nochtans zeker dat de meerderheid van de stemmen die de BSP kwijt gespeeld is de burgerlijke partijen hebben versterkt (PVV, Volksunie, FDF in Brussel).

In dit opzicht moeten we aanstippen dat het bijzonder verschijnsel van de streek van Luik, waar, in tegenstelling met de nationale tendens, uiterst links niet een derde maar twee derden binnenhaalt van de stemmen die voor de BSP verloren zijn gegaan. Het is dus in de bolwerken van de arbeidersvoorhoede, waar de klassenbewuste arbeiders, in de breedste betekenis van het woord, — ‘arbeider’ stemmen eerder dan ‘bourgeois’ — het meest weerstand hebben geboden tegen de verrechtsing van het kiezerskorps.

De BSP verliest 56.000 stemmen in het arrondissement Luik, de KP wint er 13 500, de PWT 19 700 en de ‘grippistische’ KP 3 100, in totaal is dat 36 500 stemmen (65 % van de 56.000). Een typisch resultaat is dat van Seraing waar de BSP 6 500 stemmen verliest, terwijl de KP er 1 650 wint, de PWT 2 200 en de grippisten 350: het totaal aantal stemmen voor uiterst links haalt de 28,87 % van het kiezerskorps. Het beste resultaat werd behaald in het kanton Fexhe-Slins waar de BSP 2 200 stemmen verliest, de KP wint er 1.000, de PWT haalt er 1 550 en de grippisten 200, dit betekent een winst van 500 arbeidersstemmen.

Het fenomeen Brussel

Het arrondissement Brussel heeft de meest spectaculaire verschuiving aan stemmen gekend van heel het land. De BSP verliest hier geen vierde maar meer dan een derde van haar kiezers (van 39,21 % naar 25,75 %), de PVV verdubbelt bijna haar score (30,2 tegen 15,8 %); een nieuwe lijst, het FDF haalt op slag 8 % en drie zetels in de Kamer (toch bereikt ze haar doel van 100.000 stemmen niet).

De verrechtsing is in Brussel veel sterker dan elders. Want van de 115.000 stemmen die de BSP in dit arrondissement heeft verloren worden er slechts15.000 door uiterst links gerecupereerd (minder dan een zevende, in plaats van een derde zoals nationaal). Dit wordt verklaard door het uiterst tweeslachtig karakter van de FDF lijst (waarvan het in het algemeen conservatief, anti federalistisch karakter en het verzet tegen structuurhervormingen gedeeltelijk verborgen bleef door de aanwezigheid als lijsttrekker voor de Kamer van de advocaat Defosset, regionaal voorzitter van de Brusselse MPW). Ook was de druk van de PVV hier sterker dan elders in het land (het nationaliteitenvraagstuk heeft er praktisch geen sociaaleconomisch aspect en is er herleid tot een zuiver talenvraagstuk). Tenslotte is er in dit arrondissement een andere sociale samenstelling van het electoraat (het percentage arbeiders dat stemt is er uitgesproken lager dan het nationale gemiddelde). En bovendien, was er de verwarring tussen twee lijsten, allebei met dezelfde naam (Belgische Communistische Partij).

Voegen we er nog aan toe de invloed van enkele personaliteiten op het resultaat van de wetgevende verkiezingen. Zo kwam het dat in de kantons Anderlecht, Sint Joost en Elsene door de aanwezigheid op de lijst van de socialistische voormannen Bracops, Cudell en Larock de BSP respectievelijk 3 300, 2 300 en 1 500 stemmen meer had voor de Kamer dan voor de Senaat. 7.000 BSP kiezers hebben dus verschillende gestemd voor de Kamer en de Senaat en hun stemmen voor de Senaat gaan naar het kartel UGS-KP (2.000 stemmen) en naar de PVV (2 600). Dit is dan ook de verklaring waarom de kartellijst UGS-KP te Brussel meer stemmen heeft gekregen voor de Senaat dan voor de Kamer.

Eerste poging voor een sociale verklaring van de stembusuitslag

Een verschuiving van meer dan een miljoen kiezers kan duidelijk niet enkel te wijten zijn aan toevallige factoren; wij hebben te maken met een sociaal verschijnsel. We zullen de peilingen, studies en aanmerkingen van een groot aantal kameraden moeten naast elkaar leggen vooraleer we hier tot een definitief besluit kunnen komen. Maar meerdere redenen voor de ‘vloedgolf’ van 23 mei kunnen vanaf nu uit een eerste analyse van de stembusuitslag worden opgemaakt.

- de operatie van de PVV tot ‘ontkerkelijking’ van de conservatieve middenklassen is geslaagd: Hechte sociale lagen van de bevolking bestaande uit kiezers van het platteland en uit de steden, die traditioneel bij de middenklasse worden ondergebracht, en die gaan van zelfstandige groepen middenstanders (boeren, vrije beroepen, ambachtslui, handelaars) tot de zogenaamde nieuwe middenklasse (technici, kaderleden, hogere ambtenaren) hebben gedurende drie kwart eeuw een stevige basis gevormd voor de katholieke partij. In die partij zagen ze het enige mogelijke bolwerk tegen de ‘rode golf’ die vanaf 1894 was opgedoken. De band van deze basis met de BSP heeft na de ‘revolutionaire stakingen’ van december 1960 — januari 1961, geen stand gehouden. Toen is er een coalitieregering gekomen met de BSP. Men heeft geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding van de ‘nieuwe’ PVV waarvan katholieke kandidaten naar hun stemmen drongen.

Dit verandert op een belangrijke wijze de politieke toestand in België. De Belgische burgerij beschikt nu over twee partijen die om beurten de massa van de katholieke middenstand kunnen bijeenbrengen samen met de hogere lagen van de wereld van de arbeid. Dit versterkt haar politieke positie, een ‘wisseloplossing’ binnen het kader van het kapitalistische systeem is mogelijk in iedere regeringscoalitie (bij een CVP-PVV coalitie, de ‘wisseloplossing’ met een vals ‘travaillisme’ in de zin van het kabinet Lefèvre-Spaak is bekend). De enige ‘politieke oplossing’ die definitief is afgeschreven lijkt een absolute CVP meerderheid.

- de ‘socialistische doorbraak bij de christelijke arbeiders’ is mislukt: tot de grootste ontsteltenis van de arbeidersbeweging in haar geheel is de ‘socialistische doorbraak’ bij de christelijke arbeiders (vooral bij de Vlaamse christelijke arbeiders) mislukt. Dit op zijn minst door de twee methodes die de leiders van de BSP achtereenvolgens naar voor hebben geschoven om dit doel te bereiken: eerst de methode van de ‘schooloorlog’, dan die van een coalitie CVP-BSP. De tactische weg vinden om de christelijke arbeiders aan de controle van het grootkapitaal te onttrekken blijft het sleutelprobleem van de Belgische arbeidersbeweging.

Het failliet van de ‘oplossing Spaak’ is nog duidelijker dan het failliet van de ‘oplossing Busset’, vooral als men ziet dat wanneer de christelijke arbeiders de CVP verlaten, ze dat doen om in Vlaanderen te stemmen voor de Volksunie en voor de PVV in Wallonië, en niet voor de BSP.

- de taalreflexen (of het probleem van het nationaliteitenvraagstuk) hebben in verscheidene lagen van de arbeiders de bovenhand gehaald op de klassenreflexen. We kunnen dit verschijnsel toeschrijven aan het feit dat in een periode van hoogconjunctuur de klassenreflexen van de wereld van de arbeid minder ‘automatisch’ spelen dan in een periode van economische en sociale crisis waar de invloed van de propaganda en de systematische politieke scholing van de bevolking groter is. Op dit vlak zijn de BSP en het ABVV in hun taak jammerlijk tekort geschoten. Zelfs ‘Le Peuple’ ziet zich verplicht om toe te geven dat de BSP te weinig afstand heeft genomen van het kapitalisme, wat heeft geleid tot een zekere verzwakking van het klassenbewustzijn binnen bepaalde minder standvastige groepen van de wereld van de arbeid (dit verschijnsel manifesteert zich namelijk in de sommige middens van beambten en zelfs binnen meer beperkte groepen van arbeiders). Deze middens zijn ten prooi gevallen aan de demagogie van de PVV en hebben gestemd voor ‘verandering’ zonder zich rekenschap te geven van het essentiële in welke richting deze verandering gebeurt. Een verandering ten voordele van een unitaire partij, strikt gecontroleerd door het groot kapitaal, betekent zeker geen winstpunt voor de zaak van het federalisme en de structuurhervormingen.

Het is onnodig hieraan toe te voegen dat de objectieve resultaten van de regeringspolitiek (de taalwetgeving, de zaak Voeren, het getouwtrek rond de grondwetsherziening, de manipulatie van de index, rotte compromissen betreffende de fiscale hervorming) de demagogie van de PVV ten zeerste makkelijker hebben gemaakt. Ze hebben de massa’s van de arbeiders niet voor een keuze geplaatst tussen standpunten ten voordele van de Arbeid en standpunten ten voordele van het Kapitaal, maar voor een verwarde en wanordelijke keuze voor of tegen ‘oplossingen’ die dubbelzinnig en steriel zijn. Zoals altijd in de politieke geschiedenis, mondt ‘centrum-links’ uit op ‘centrum-rechts’.

de deelname van socialisten aan coalitieregeringen met de burgerij toont zich nog maar eens weinig lonend op electoraal vlak: de verkiezingsuitslag van 23 mei 1965 bevestigt en versterkt in die zin de lessen uit de verkiezingsuitslagen van 1958 en 1949: de deelname van socialisten aan coalitieregeringen met de burgerij is weinig lonend op electoraal vlak. Het leidt tot zekere nederlagen, waarvan deze van 1965 eenvoudigweg de zwaarste is. Het uur voor de ‘absolute meerderheid’ is meer dan ooit voor heel lange tijd aan de horizon verdwenen, een meerderheid die het realiseren van een socialistisch programma mogelijk zou maken — met andere woorden, door het kader waarbinnen de socialistische leiders zichzelf plaatsen wordt de realisatie van dit programma onmogelijk.

de rechtse koers van de BSP schept de bedding voor een gevaarlijke poudjadische en gaullistsiche stroming: dit is het meest ernstige aspect dat voortspruit uit de verkiezingsuitslag van 23 mei. Men kan niet ongestraft een schandelijke regeringsdeelname, afgekocht ten koste van het aanvaarden van antistakingswetten en honderden andere toegevingen aan de burgerij, laten volgen op een schitterende staking van de eeuw. Een dergelijke politiek kan enkel leiden tot demoralisatie en verwarring binnen de wereld van de arbeid. We hebben het voorspeld in 1961.Het spijt ons te moeten vaststellen dat, ver van dat we ons hebben vergist, wij zelfs de draagwijdte van het fenomeen hebben onderschat. Komt erbij dat men niet ongestraft gedurende twee decennia iedere opvoeding van de arbeiders in klassenbewustzijn kan stilleggen: dat men niet ongestraft de spot kan drijven met het ‘archeo-marxisme’ of met het ‘verouderde marxisme’; dat men niet ongestraft de socialistische pers kan omvormen in een pers gericht op faits divers en sport, die zich in niets onderscheidt van de burgerlijke pers; dat men niet ongestraft gedurende twintig jaar dezelfde ‘idealen’ kan aankaarten en dezelfde buitenlandse politiek kan verdedigen die gebaseerd zijn op ‘de westerse christelijke beschaving’ en het westers imperialisme. Deze voortdurende infiltratie van de burgerlijke ideologie binnen de wereld van de arbeid doet tenslotte alle dijken breken. En de vloed die men dacht tegen uiterst links te richten heeft zich uiteindelijk tegen de BSP zelf gekeerd.

Het lijkt ons niet te betwisten dat de stem van honderdduizenden nieuwe kiezers voor de PVV en de Volksunie hetzelfde ‘poudjadische’ en ‘gaullistische’ karakter heeft. Het vormt een grote potentiële bedreiging voor de wereld van de arbeid in zijn geheel alsook voor de democratische vrijheden. Als de PVV in de regering komt (wat haar vurigste aspiratie is), dan zal dat publiek open staan voor om het even welke demagoog, kandidaat avonturier, die de ‘rottigheid zal willen opruimen’ of ‘de partijen uitschakelen’ (terwijl het grootkapitaal op zijn plaats blijft, bron van elke schaamteloosheid; maar dit alles zullen de gedepolitiseerde goedgelovigen en slachtoffers van goedkope demagogie te laat vaststellen!).

Het gevaar kan nog gekeerd worden op voorwaarde dat er een echte socialistische wisselpolitiek wordt gepresenteerd die een regeringscoalitie met de burgerij afwijst, die definitief de compromissen en demoraliserende toegevingen verwerpt, die terugkeert naar de bron, die terug een echte socialistische arbeidersbeweging op klassenbasis voorstaat, die een grootse opvoeding- en propagandacampagne opzet voor authentiek socialistische oplossingen. Er is nog tijd om dit ter hand te nemen, maar het is vijf voor twaalf.

_______________
[1] PWT: toen eind 1964 op een ‘onverenigbaarheidcongres’ de linkervleugel uit de BSP werd gesloten heeft deze in maart 1965 de Parti Wallon des Travailleurs opgericht waarvan het weekblad ‘La Gauche’ de spreekbuis werd.
[2] Front Wallon: de Waals nationalistische voorloper van het Rassemblement Wallon o.l.v. François Périn.
[3] grippisten: een pro China afscheuring van de Belgische Communistische Partij aangevoerd door Jacques Grippa.
[4] lijst Huysmans: scheurlijst te Antwerpen opgericht door Kamiel Huysmans die ‘wegens te oud’ geen verkiesbare plaats meer had gekregen.
[5] UGS: Union de la Gauche Socialiste, de Brusselse afdeling van de PWT.


Zoek knop