V.I. Lenin

Een klein beeld ter illustratie van grote vraagstukken



Geschreven: 1918
Bron: Over kunst en literatuur - verzamelbundel. Uitgeverij Progres, Moskou 1976 - Geschreven eind 1918 of begin 1919. Werken, 5de uitgave, deel 37, blz. 407-411.
Vertaling: Progres
Deze versie: spelling, voetnoten zijn hernummerd en overgenomen, behoudens deze die verwijzen naar al bekende zaken
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, mei 2008


Kameraad Sosnovski, de redacteur van de ‘Bjednota’[1] heeft een opmerkelijk boek voor me meegebracht. Zoveel mogelijk arbeiders en boeren moeten de gelegenheid krijgen om er kennis van te nemen. Er kunnen bijzonder waardevolle lessen, schitterend geïllustreerd aan de hand van levendige voorbeelden, uit worden getrokken over een aantal van de meest fundamentele problemen bij de socialistische opbouw. Het boek, dat geschreven is door kameraad Aleksandr Todorski, heet ‘Een Jaar met Geweer en Ploeg’ en het werd uitgegeven in het stadje Wesiëgonsk, door het plaatselijke Uitvoerende Comité ter herdenking van de verjaardag van de Oktoberrevolutie.

De auteur geeft een beschrijving van een jaar ervaring, opgedaan door de mannen die waren belast met de organisatie van de Sovjetmacht in het district van Wesiëgonsk — eerst de Burgeroorlog, de revolte van de plaatselijke koelakken en het neerslaan daarvan, met daarna het ‘vreedzame creatieve leven’. De schrijver is erin geslaagd om zo’n eenvoudig en tegelijkertijd zo’n levendig verslag te geven van het verloop van de revolutie in deze landelijke uithoek, dat het effect ervan alleen maar verzwakt zou kunnen worden door te proberen het na te vertellen. Dit boek moet op zo ruim mogelijke schaal worden gepubliceerd en het zou een heel goed ding zijn als veel meer mensen, die onder het volk en met het volk hebben gewerkt, in het leven zelf, zouden gaan zitten om hun eigen ervaringen op te schrijven. De publicatie van verscheidene honderden of zelf van enkele tientallen van dergelijke beschrijvingen, de beste, de meest waarheidsgetrouwe en simpelweg vertelde, die talrijke waardevolle feiten bevatten, zou voor de zaak van het socialisme oneindig veel nuttiger zijn dan vele artikelen in kranten en tijdschriften en boeken van beroepsjournalisten en van schrijvers, die door het schrijfpapier maar al te vaak niet in staat zijn om het werkelijke leven te zien.

Ik zal een klein voorbeeld geven uit het verhaal van kameraad Todorski. Er was een voorstel aan de orde, dat ‘de handen van de kooplieden’ niet ‘werkloos’ moesten blijven, maar dat ze moesten worden aangemoedigd ‘om aan de slag te gaan’.

‘...Met dit doel voor ogen werden drie jonge, energieke en bijzonder zakelijk aangelegde producenten, J.J. Jefremov, A. Loginov en N. Kozlov, bij het Uitvoerende Comité ontboden, waar hun op straffe van arrest en confiscatie van al hun eigendommen werd aangezegd, dat zij een zaagmolen en een leerververij moesten opzetten.

Er werd onmiddellijk aan het werk begonnen.

‘De Sovjetautoriteiten hadden zich in de keuze van deze mannen niet vergist en de producenten, dit moet hun worden nagegeven, waren bij de eersten die zich realiseerden dat zij niets te maken hadden met “toevallige en tijdelijke gasten”, maar met de ware meesters, die de macht stevig in hun handen hadden genomen.

‘Toen zij dit eenmaal goed hadden beseft gingen zij energiek aan het werk om de opdracht van het Uitvoerende Comité uit te voeren, met het gevolg dat Wesiëgonsk nu een houtzagerij in vol bedrijf heeft, die voorziet in de behoeften van de plaatselijke bevolking en opdrachten uitvoert voor een nieuwe spoorlijn die wordt aangelegd.

‘Wat de leerververij betreft zijn de gebouwen nu klaar en worden de motor, de vaten en de andere uit Moskou verkregen machinerieën geïnstalleerd, zodat over anderhalve maand, hoogstens over twee maanden, Wesiëgonsk prachtig leer van eigen makelij zal hebben.

‘De opbouw van twee Sovjetfabrieken door twee ‘niet-Sovjet’-werkers is een goed voorbeeld van hoe een ons vijandige klasse bestreden moet worden.

‘De uitbuiters op de vingers tikken, ze schadeloos stellen of “er een einde aan te maken” is nog maar het halve werk. Het hele werk zal pas klaar zijn wanneer wij hen dwingen om te werken en met de vruchten van hun arbeid helpen om het nieuwe leven te verbeteren en de Sovjetmacht te versterken.’

Deze mooie en absoluut ware woorden moesten eigenlijk in steen worden gehouwen en op een opvallende plaats worden opgesteld bij elke Economische Raad, voedselorganisatie, fabriek, landafdeling, enzovoorts. Want wat onze kameraden in’ het afgelegen Wesiëgonsk wel hebben begrepen wordt nog maar al te vaak genegeerd door de Sovjetautoriteiten in de hoofdstad. Het is heel gebruikelijk om een Sovjetintellectueel of arbeider, een communist, tegen te komen, die zijn neus ophaalt alleen al bij het noemen van coöperatieve genootschappen en die met een air van uiterste belangrijkheid — en met net zoveel stupiditeit — verklaart dat dit geen Sovjethanden zijn, maar dat het burgerlijke mensen zijn en winkeliers, mensjewieken, dat in die en die tijd en op die en die plaats de coöperaties hun financiële manipulaties gebruikt hebben om de aan de witgardisten gegeven hulp te verbergen en dat het aanvoer — en distributieapparaat in onze Socialistische Republiek moeten worden opgebouwd door reine Sovjethanden.

Dergelijke argumenten zijn typerend in zoverre, dat de waarheid dusdanig vermengd is met valse voorstellingen, dat we als resultaat een uiterst gevaarlijke verminking krijgen van de doelstellingen van het communisme, die onnoemelijk veel schade kan berokkenen aan onze zaak.

De coöperaties vormen zonder twijfel een apparaat van de burgerlijke samenleving, een apparaat dat is gegroeid in een sfeer van ‘winkeliersgedoe’, dat zijn leiders heeft opgeleid in de geest van de burgerlijke politiek en van een burgerlijke wereldbeschouwing en dat dientengevolge een groot aantal witgardisten of hun medeplichtigen heeft voortgebracht. Dat kan men niet ontkennen. Maar het is een slechte zaak wanneer er uit onbetwijfelbare waarheden absurde conclusies worden getrokken, door ze overmatig te simplificeren en ze te pas en te onpas toe te passen. Wij kunnen het communisme slechts opbouwen uit het materiaal dat door het kapitalisme is geschapen, uit dat verfijnde apparaat, dat gevormd is onder de omstandigheden van de bourgeoisie en dat — voor zover het het mensenmateriaal van dat apparaat betreft — onvermijdelijk belast is met een burgerlijke mentaliteit. Dat is hetgeen de opbouw van een communistische samenleving moeilijk maakt, maar het garandeert ook dat het opgebouwd kan en zal worden. Wat het marxisme in feite onderscheidt van het oude, utopische socialisme is het feit, dat het laatstgenoemde de nieuwe samenleving niet wilde opbouwen uit het massale mensenmateriaal dat was voortgebracht door het bloedbevlekte, lage en roofzuchtige kapitalisme van de winkeliers, maar met behulp van bijzonder deugdzame mannen en vrouwen, die waren gekweekt in speciale broeikassen. Iedereen ziet nu in, dat dit absurde inderdaad ook absurd is en iedereen heeft het afgewezen, maar niet iedereen is bereid of in staat om zijn aandacht te wijden aan de tegengestelde leer van het marxisme en erover na te denken hoe het communisme opgebouwd kan (en moet) worden uit het massaal aanwezige mensenmateriaal, dat is gecorrumpeerd door honderden en duizenden jaren van slavernij, lijfeigenschap, kapitalisme, door kleine particuliere ondernemingen en door de oorlog van iedere mens tegen zijn buurman om een plaats op de markt te veroveren of een hogere prijs voor zijn producten of voor zijn arbeid.

De coöperaties vormen een burgerlijk apparaat. Vandaar dat zij niet verdienen in politiek opzicht vertrouwd te worden; maar dit betekent nog niet, dat wij mogen neerzien op de taak om ze te gebruiken bij het bestuur en bij de opbouw. Politiek wantrouwen houdt in, dat wij geen niet-Sovjetmensen op politiek verantwoordelijke posten mogen plaatsen. Het houdt in dat de mensen van de Tsjeka leden van klassen, secties of groepen die neigingen in de richting van de witgardisten vertonen scherp in het oog moet houden. (Hoewel men overigens niet zo absurd ver hoeft te gaan als kameraad Latsis, een van onze beste, meest beproefde en geharde communisten, in zijn blad te Kazanj — de ‘Krasnyj Terror’ — heeft gedaan. Wat hij wilde zeggen is, dat Rode Terreur de gewelddadige onderdrukking van uitbuiters inhoudt, die hun heerschappij weer willen herstellen. Maar in plaats daarvan zette hij op bladzijde 2 van het eerste nummer van zijn blad de zaak op de volgende manier uiteen: ‘Doorzoek (!!?) de dossiers niet voor bewijsmateriaal of zijn opstand tegen de Sovjets met wapens of met woorden, is geschied.’).

Het politieke wantrouwen tegen de leden van een burgerlijk apparaat is gewettigd en wezenlijk. Maar een weigering om ze te gebruiken bij het bestuur en bij de opbouw zou het toppunt van dwaasheid zijn, die het communisme onnoemelijk veel schade kan berokkenen. Als iemand zou proberen om een mensjewiek aan te bevelen als socialist, of als politiek leider, of zelfs maar als politiek adviseur, dan zou hij een grote vergissing begaan, want de geschiedenis van de revolutie in Rusland heeft onomstotelijk bewezen dat de mensjewieken (en ook de sociaal-revolutionairen) geen socialisten zijn, maar kleinburgerlijke democraten, die in staat zijn om iedere keer de kant van de bourgeoisie te kiezen elke keer wanneer de klassenstrijd tussen het proletariaat en de bourgeoisie zich ernstig toespitst. Maar de kleinburgerlijke democratie is niet een toevallige politieke formatie, zij is geen uitzondering, maar een noodzakelijk product van het kapitalisme. En het zijn niet alleen de oude, voorkapitalistische, economisch gezien reactionaire middelgrote boeren, die de ‘leveranciers’ van deze democratie zijn. Dat zijn ook de coöperatieve genootschappen met hun kapitalistische opleiding, die zijn opgekomen op de bodem van het grote kapitalisme, de intellectuelen enz. Tenslotte heeft zelfs het achterlijke Rusland zij aan zij met de Koloepajevs en de Razoewajevs[2] ook kapitalisten voortgebracht, die heel goed gebruik wisten te maken van de diensten der beschaafde intellectuelen, of dat nu mensjewieken, sociaal-revolutionairen of partijlozen waren. En zullen wij dan dommer blijken te zijn dan die kapitalisten en achterwege laten om zulk ‘bouwmateriaal’ te gebruiken bij de opbouw van een communistisch Rusland?

_______________
[1] ‘Bjednota’ (‘De Armoede’) — dagblad voor de boeren; het verscheen in Moskou van maart 1918 tot januari 1931. Vanaf 1 februari ging het blad samen met de krant ‘Socialistische Landbouw’.
[2] Koloepajev en Razoevajev — typen van kapitalistische profiteurs, zoals die voorkomen in de werken van de Russische schrijver Saltykov-Sjtsjedrin.