V.I. Lenin

Drie bronnen en drie bestanddelen van het marxisme


Geschreven: maart 1913
Eerste publicatie: Prosveshcheniye, Volume 3, augustus 1913
Transcriptie naar HTML: Geert Cool, oktober 2003
Deze versie: Marxists Internet Archive, november 2003, verzorgd door Maarten Vanheuverswyn, bijgewerkt in december 2003



Marx’ leer wekt in de hele beschaafde wereld de grootste vijandschap en haat van de hele burgerlijke (zowel de officiële als de liberale) wetenschap, die in het marxisme zoiets als een ‘schadelijke sekte’ ziet. Een andere houding kan men ook niet verwachten, want er kan geen ‘onpartijdige’ sociale wetenschap bestaan in een maatschappij, die opgebouwd is op de klassenstrijd. Hoe men het ook beziet, de hele officiële en liberale wetenschap verdedigt de loonslavernij, terwijl het marxisme deze slavernij meedogenloos de oorlog heeft verklaard. Een onpartijdige wetenschap verwachten in een maatschappij van loonslavernij is een even dwaze naïviteit als van fabrikanten onpartijdigheid verwachten in de kwestie of het arbeidsloon niet moet verhoogd en de kapitaalwinst niet verlaagd moet worden.

Maar dit is nog niet alles. De geschiedenis van de filosofie en de geschiedenis van de sociale wetenschap tonen overduidelijk aan, dat het marxisme niets bevat dat lijkt op ‘sektarisme’ in de zin van een in zich besloten, starre leer, die opkwam terzijde van de hoofdweg van de ontwikkeling der wereldbeschaving. Integendeel, de hele genialiteit van Marx bestaat juist daarin, dat hij antwoord heeft gegeven op de vragen die reeds door de progressieve gedachte van de mensheid werden gesteld. Zijn leer kwam op als een directe en onmiddellijke voortzetting van de leer van de grootste vertegenwoordigers van filosofie, politieke economie en socialisme.

De leer van Marx is almachtig omdat ze juist is. Ze is volledig en harmonisch, en geeft de mensen een alomvattende wereldbeschouwing, die onverzoenbaar is met welk bijgeloof, welke reactie, welke verdediging van het juk van de bourgeoisie dan ook. Ze is de wettige erfgename van het beste wat de mensheid in de 19e eeuw heeft voortgebracht in de vorm van de Duitse filosofie, de Engelse politieke economie en het Franse socialisme.

Bij deze drie bronnen en tegelijk ook bestanddelen van het marxisme willen we in het kort blijven stilstaan.


I

De filosofie van het marxisme is het materialisme. In de loop van de hele nieuwste geschiedenis van Europa, en vooral aan het eind van de 18de eeuw, in Frankrijk, waar de beslissende slag geleverd werd tegen elke middeleeuwse rommel, tegen de lijfeigenschap in instellingen en ideeën, was het materialisme de enige consequente filosofie, die trouw was aan alle leerstelling van de natuurwetenschappen en vijandig gestemd was tegenover alle bijgeloof, schijnheiligheid, enz. Daarom poogden de vijanden van de democratie met alle kracht het materialisme te ‘weerleggen’, te ondermijnen en te belasteren, en verededigden ze de verschillende vormen van het filosofische idealisme, dat altijd op de een of andere manier neerkomt op een verdediging of steun aan de religie.

Marx en Engels verdedigden met alle vastbeslotenheid het filosofische materialisme en brachten herhaaldelijk de fundamentele onjuistheid van elke afwijking van deze basis aan het licht. Het duidelijkst en meest gedetailleerd zijn hun inzichten in de werken ‘Ludwig Feuerbach’ en ‘Anti-Dühring’ van Engels uiteengezet, werken die — net als het ‘Communistisch Manifest’ — handboeken zijn van elke klassebewuste arbeider.

Maar Marx bleef niet stilstaan bij het materialisme van de 18de eeuw, hij bracht de filosofie een stap vooruit. Hij verrijkte haar met de verworvenheden van de Duitse klassieke filosofie, vooral van het systeem van Hegel, dat op zijn beurt leidde tot het materialisme van Feuerbach. De belangrijkste verworvenheid hierbij is de dialectiek, d.w.z. de leer van de ontwikkeling in haar volste, diepste en van elke eenzijdigheid ontblote vorm, de leer over de relativiteit van de menselijke kennis, die ons een weerspiegeling geeft van de eeuwig evoluerende materie. De jongste ontdekkingen van de natuurkunde — het radium, de elektronen, de omzetting van elementen — hebben glansrijk het dialectisch materialisme van Marx bevestigd, ondanks de leerstellingen van de burgerlijke filosofen met hun ‘nieuwe’ terugkeer naar het oude en voze idealisme.

Door het filosofisch materialisme te verdiepen en verder uit te werken, voerde Marx tot het einde toe door en breidde hij de natuurkennis ervan uit tot de kennis van de mensenmaatschappij. De grootste verovering van de wetenschappelijke gedachte is het historisch materialisme van Marx. De chaos en willekeur, die tot nog toe heersten in de opvattingen over geschiedenis en politiek, werden vervangen door een verbazingwekkend monoliete en harmonische wetenschappelijke theorie, die aantoont hoe uit de ene vorm van maatschappelijk stelsel als gevolg van de groei van de productiekrachten een andere, hogere vorm ontstaat, bijvoorbeeld uit het feodalisme ontstaat het kapitalisme.

Net zoals de kennis van de mens de onafhankelijk van hem bestaande natuur weerspiegelt, d.w.z. de evoluerende materie, weerspiegelt de maatschappelijke kennis van de mens (d.w.z. de verschillende filosofische, religieuze, politieke opvattingen en leerstellingen, enz.) de economische structuur van de maatschappij. De politieke instellingen zijn de bovenbouw op de economische basis. Zo zien we bijvoorbeeld hoe de verschillende politieke vormen van de moderne Europese staten de versterking van de heerschappij van de bourgeoisie over het proletariaat dienen.

De filosofie van Marx is het voltooide filosofische materialisme, dat de mensheid, en de arbeidersklasse in het bijzonder, het machtige wapen van de kennis gaf.


II

Toen Marx het economische systeem erkend had als basis, waarop zich de politieke bovenbouw verheft, schonk hij de meeste aandacht aan het bestuderen van deze economische structuur. Het hoofdwerk van Marx, ‘Het Kapitaal’, is gewijd aan de studie van de economische structuur van de moderne, d.w.z. kapitalistische maatschappij.

De klassieke politieke economie vóór Marx was ontstaan in Engeland, het meest ontwikkelde kapitalistische land. Adam Smith en David Ricardo maakten met hun onderzoek van de economische structuur een begin met de arbeidswaardeleer. Marx zette hun werk voort. Hij gaf deze theorie een vaste basis en werkte ze consequent uit. Hij toonde aan, dat de waarde van elke waar bepaald wordt door de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd, die nodig is voor de productie van die waar.

Waar de burgerlijke economen een betrekking tussen dingen zagen (uitwisseling van waren tegen waren), legde Marx de betrekking tussen mensen bloot. De warenruil drukt de relatie uit tussen afzonderlijke producenten via de markt. Het geld betekent, dat deze relatie steeds enger wordt, door het hele economische leven van de afzonderlijke producenten onverbrekelijk te verenigen in één geheel. Het kapitaal houdt een verdere ontwikkeling in van deze relatie: de menselijke arbeidskracht wordt een waar. De loonarbeider verkoopt zijn arbeidskracht aan de grondbezitter, de eigenaar van fabrieken en van de arbeidsmiddelen. Het ene deel van de arbeidsdag gebruikt de arbeider om de onderhoudskosten voor zichzelf en zijn gezin te dekken (het arbeidsloon), het andere deel van de arbeidsdag werkt de arbeider gratis en schept hij meerwaarde voor de kapitalist, de bron van winst, de bron van de rijkdom van de kapitalistenklasse.

De leer van de meerwaarde is de hoeksteen van Marx’ economische theorie.

Het kapitaal, dat voortkomt uit het werk van de arbeider, drukt hem neer, het ruïneert de kleine eigenaars en schept een werklozenleger. In de industrie is de overwinning van het grootbedrijf onmiddellijk zichtbaar, maar ook in de landbouw zien we hetzelfde verschijnsel: een overwicht van de grote kapitalistische landbouw, dat nog toeneemt; het toenemende gebruik van machines, het boerenbedrijf komt in de greep van het geldkapitaal, om in verval te geraken en geruïneerd te worden onder de druk van een achterlijke techniek. In de landbouw heeft men andere vormen van het verval van het kleinbedrijf, maar het verval zelf is een onbetwistbaar feit.

Door de kleinbedrijven te vernietigen leidt het kapitaal tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit en tot het creëren van een monopoliepositie van verenigingen van de machtigste kapitalisten. De productie zelf wordt steeds meer vermaatschappelijkt, — honderdduizenden en miljoenen arbeiders worden samengebracht in een planmatig economisch organisme — maar het product van de gemeenschappelijke arbeid eigenen een handvol kapitalisten zich toe. De anarchie van de productie neemt toe, er komen crises en een wilde wedloop om de markt, de bestaansonzekerheid van de massa’s groeit.

Door de afhankelijkheid van de arbeiders van het kapitaal te vergroten, roept het kapitalistische stelsel een enorme macht van de verenigde arbeid in het leven.

Marx volgt de ontwikkeling van het kapitalisme van de eerste kiemen van de wareneconomie, van de eenvoudigste warenruil tot de hogere vormen, het grootbedrijf.

En de ervaring van alle kapitalistische landen, zowel oude als jongere, toont elk jaar duidelijker aan een steeds groter aantal arbeiders, dat Marx’ leer juist is.

Het kapitalisme zegevierde in de hele wereld, maar deze overwinning is slechts het voorspel van de overwinning van de arbeid op het kapitaal.


III

Toen de lijfeigenschap werd omvergeworpen en een ‘vrije’ kapitalistische maatschappij geboren werd, werd onmiddellijk duidelijk, dat deze vrijheid een nieuw systeem van onderdrukking en uitbuiting van de arbeiders betekende. Al spoedig ontstonden verschillende socialistische leerstellingen, als weerspiegeling van deze onderdrukking en als protest daartegen. Maar het oorspronkelijke socialisme was een utopisch socialisme. Het kritiseerde de kapitalistische maatschappij, veroordeelde en vervloekte deze, droomde van de vernietiging ervan, fantaseerde over een beter systeem en poogde de rijken te overtuigen van de immoraliteit van de uitbuiting.

Maar het utopische socialisme kon geen reële uitweg bieden. Het kon noch het wezen van de loonslavernij in het kapitalisme ophelderen, noch de wetten van zijn ontwikkeling blootleggen, noch de maatschappelijke kracht ontdekken die in staat zou zijn de schepper te worden van de nieuwe maatschappij.

Intussen brachten de stormachtige revoluties, waarmee de val van het feodalisme en lijfeigenschap overal in Europa en vooral in Frankrijk gepaard ging, steeds aanschouwelijker de klassenstrijd, als de basis en de stuwende kracht van de hele ontwikkeling, aan het licht.

Geen enkele overwinning van de politieke vrijheid op de klasse der feodale heren werd veroverd zonder wanhopige weerstand. Geen enkel kapitalistisch land ontstond op een min of meer vrije, democratische basis zonder strijd op leven en dood tussen de verschillende klassen van de kapitalistische maatschappij.

Het geniale van Marx ligt hierin, dat hij eerder dan alle anderen daaruit de gevolgtrekking maakte en consequent doortrok, welke uit de wereldgeschiedenis naar voor komt. Deze conclusie is de leer van de klassenstrijd.

De mensen waren en blijven domme slachtoffers van bedrog en zelfbedrog in de politiek, zolang ze achter alle zedelijke, religieuze, politieke en sociale frases, verklaringen en beloften niet de belangen van deze of gene klasse weten te ontdekken. De voorstanders van hervormingen en verbeteringen zullen altijd weer bedrogen worden door de verdedigers van het oude, zolang ze niet inzien, dat elke oude instelling, hoe barbaars en verrot deze ook mag zijn, zich staande houdt door de kracht van deze of gene heersende klassen. Om de weerstand van deze klassen te breken bestaat er slechts één middel: in de ons omringende maatschappij de krachten te vinden, voor te lichten en te organiseren, die de macht kunnen — en gezien hun maatschappelijke positie ook moeten — vormen, welke het oude uit de weg kan ruimen om het nieuwe te creëren.

Alleen het filosofische materialisme van Marx wees het proletariaat de uitweg uit de geestelijke knechting, waarin alle onderdrukte klassen tot nu toe kwijnden. Alleen de economische theorie van Marx heeft de reële positie van het proletariaat in het algemene systeem van het kapitalisme duidelijk gemaakt.

In de hele wereld, van Amerika tot Japan en van Zweden tot Zuid-Afrika, nemen de zelfstandige organisaties van het proletariaat toe. Het wordt voorgelicht en opgevoed bij het voeren van de klassenstrijd, het bevrijdt zich van de vooroordelen van de burgerlijke maatschappij, sluit zich hechter aaneen en leert de mate van zijn successen meten, het straalt zijn krachten en groeit onweerstaanbaar aan.