V.I. Lenin

Het vraagstuk der coöperatie op het Internationaal Socialistisch Congres van Kopenhagen


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 1, 5e jg., maart 1970
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling, de voetnoten zijn hernummerd
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 06 augustus 2009


Verwant:
Coöperatie en socialisme
De coöperatie als grondslag van de arbeidersbeweging (1876-1885)
Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België


Dit artikel [1] verscheen in het blad “Social-demokrat” van 25 september 1910 [2]. Het is een kritisch verslag van de debatten die enkele weken voordien gevoerd waren geworden in de commissies en subcommissies welke belast waren met de bespreking van het ontwerp tot resolutie voor dit congres, dat het achtste congres van de Tweede Internationale was. In deze tekst komt de belangrijke rol die door de Belgische socialisten in de schoot van de Tweede Internationale gespeeld werd duidelijk tot uiting en het was onbegonnen werk enkel die passages eruit te zoeken die uitsluitend op België betrekking hadden. De algemene zin van het artikel zou erdoor in het gedrang gebracht worden.


Ik ben van plan me in dit artikel te beperken tot de werkzaamheden van het congres die in verband staan met het vraagstuk waarop de titel van dit artikel slaat en tot het nader omschrijven van de verschillende strekkingen van de socialistische gedachte, zoals die met elkaar op het congres geconfronteerd werden.

Er waren voordien drie ontwerpen tot resolutie over de samenwerking gepubliceerd geworden. Het Belgisch ontwerp (Bulletin Périodique du Bureau Socialiste International, no. 5, een onregelmatig verschijnend bulletin dat in de drie officiële talen van de internationale congressen uitgegeven wordt)[3] begint met een waarschuwing, gericht tot de socialistische arbeiders en tegen diegenen die, uitgaand van het princiep dat de coöperatie op zichzelf volstaat, in deze vorm van vereniging het middel zien om het sociale vraagstuk op te lossen. Daarop erkent men het grote belang dat de arbeidersklasse hechten moet aan het gebruik van het wapen van de coöperatieve in haar klassenstrijd. Het ontwerp van de Belgische partij onderstreept het onmiddellijk belang van de coöperatieven (strijd tegen de commerciële uitbuiting, verbetering van de werkvoorwaarden bij de leveranciers etc.) en drukt de wens uit dat er tussen de socialistische partijen en de coöperatieven “steeds engere organische banden” tot stand zouden komen.

Het ontwerp van de meerderheid der Franse socialistische partij werd in de geest van Jaurès [4] opgesteld. De samenwerking wordt er in de wolken verheven en – net zoals bij de burgerlijke hervormers – gerekend tot de elementen die “onontbeerlijk” zijn voor de “sociale verandering”. Men debiteert verwarde frases volgens dewelke de samenwerking trapsgewijs opstijgt van de vereniging der individuen tot de algemene federatie der coöperatieve krachten. Men verwart er coöperatieven van het proletariaat met coöperatieven van kleine grondbezitters (in de landbouw).

Men verdedigt er de neutraliteit van de coöperatieven en men legt uit welk nadeel de coöperatieven zouden ondervinden indien hun verplichtingen werden opgelegd door de socialistische partij.

Tenslotte is er het ontwerp van de minderheid van de Franse socialisten (de guesdisten) [5] die categoriek verklaart dat de coöperatieven, als zodanig, helemaal geen klasseorganisaties zijn (zoals bv. de vakbonden) maar dat ze bepaald worden door het gebruik dat men er van maakt. Door in massa tot de coöperatieven toe te treden kunnen de arbeiders er voordeel uit halen in hun strijd tegen het kapitaal en tot op zekere hoogte kunnen ze er, in de praktijk, een idee van krijgen hoe de socialistische samenleving, na het uit de weg ruimen van de tegenstellingen in het huidig regiem, er zou uitzien. Aldus onderstreept de resolutie het, voor het ogenblik beperkt, belang van de coöperatieven en zet er de socialistische partijen toe aan samen te werken met de coöperatieven van het proletariaat. Ze waarschuwt voor de illusies die hierdoor kunnen ontstaan, doet een woord ten beste voor de eenheid van de socialisten in de schoot van de coöperatieven ten einde daar aan de massa het werkelijke objectief uit te leggen: de verovering van de politieke macht, het omvormen van de productie- en ruilmiddelen tot collectief eigendom.

Het is duidelijk dat zich hier twee hoofdrichtingen aftekenen: de ene stoelt op de klassenstrijd van het proletariaat, zij erkent dat de coöperatieven in deze strijd een kostbaar wapen en tevens een bijkomend hulpmiddel zijn, zij geeft de voorwaarden aan die het de coöperatieven mogelijk moeten maken deze rol ook effectief te spelen en geen loutere handelsondernemingen te blijven. De andere is de kleinburgerlijke richting, die de rol van de coöperatieven in de klassenstrijd verdoezelt, hun reden van bestaan buiten deze strijd gaat zoeken (m.a.w. de opvattingen die het proletariaat en het patronaat over de coöperatieven hebben, met elkaar vermengt), hun doelstellingen met algemene frases bepaalt die zelfs door de burgerlijke hervormer, deze ideoloog van de grote en kleine vooruitstrevende werkgevers, kunnen aangenomen worden.

Deze twee richtingen worden in de drie voorontwerpen jammer genoeg enkel omschreven, ze werden niet klaar, net en nauwkeurig tegenover elkaar geplaatst als twee tendensen waartussen een strijd gevoerd moet worden waarvan de uitslag de oplossing van het vraagstuk zal brengen. Dit is dan ook de reden waarom de congreswerkzaamheden zo hortend, verward en als het ware spontaan verlopen zijn. Telkens weer “stoot” men op meningsverschillen die men echter nooit duidelijk bepaald heeft, met als resultaat een resolutie die het onsamenhangende in de gedachten weerspiegelt en niet datgene brengt wat een resolutie van een congres der socialistische partijen brengen kan, en brengen moet.

In de commissie voor de coöperatieven kwamen dadelijk twee tendensen naar voor. De ene werd vertegenwoordigd door Jaurès en Elm. Deze laatste was een der vier Duitse afgevaardigden in de commissie voor de coöperatieven en zijn tussenkomst, in naam van de Duitse afgevaardigden, was uitgesproken opportunistisch. De andere tendens was de Belgische tendens. De Oostenrijker Karpeles, een voortreffelijk bezieler van de Oostenrijkse coöperatieve beweging heeft zich daarbij ontpopt als de scheidsrechter, de bemiddelaar die geen klare principiële lijn verdedigde maar (of juister gezegd daarom) vaker naar de kant der opportunisten overhelde. Wat de Belgen er ten andere toe bracht zich tegen Jaurès en Elm te weer te stellen was veel meer het instinkt om het vraagstuk van de coöperatieven op een juiste proletarische manier te stellen dan wel het juiste inzicht in de tegenstelling en de onverzoenbaarheid van het kleinburgerlijk en proletarisch standpunt ter zake. Dat is dan ook de reden waarom bijvoorbeeld Anseele (voorzitter van de commissie voor de coöperatieven) die tijdens de commissiezittingen warme en uitstekende redevoeringen tegen de neutraliteit der coöperatieven gehouden had, tegen het overdrijven van hun belangrijkheid, en die ons de raad gegeven had samenwerkende socialisten te zijn en geen socialistische samenwerkers, uiteindelijk, tijdens het opstellen van de resolutie, zich zo ontstellend inschikkelijk toonde voor de formuleringen van Jaurès en Elm, en niet wou doordringen tot de kern van de oorzaken der meningsverschillen.[6]

Maar komen we tot de zittingen van de commissie terug. Men begrijpt dat de vertegenwoordigers van die naties, waar de coöperatieve beweging zeer ontwikkeld is, een beslissende invloed op de werkzaamheden hebben uitgeoefend. Van het begin af zijn de meningsverschillen tussen de Belgen en de Duitsers duidelijk naar voor getreden, tot scha en schande van deze laatsten. De Belgen hebben in elk geval de lijn van het proletariaat gevolgd, weze het dan op een manier die niet consequent en duidelijk genoeg was. Elm is tussengekomen als een opportunist van het zuiverste water (vooral in de subcommissie). Het spreekt vanzelf dat de leidende rol door de Belgen gespeeld werd. De Oostenrijkers helden naar hun kant over. Bij het einde van de activiteiten van de commissie was het een Belgisch-Oostenrijkse resolutie die voorgelezen werd waarbij Elm, die de Duitse resolutie voorgesteld had, openlijk verklaarde dat hij ze helemaal compatibel vond met het ontwerp van Jaurès. Vermits er bij de Fransen een sterke minderheid tegen Jaurès bestond (er waren tweehonderdentwee mandaten voor zijn standpunt en honderdtweeënveertig voor dat van Guesde) en er bij de Duitsers zeker en vast eveneens een even sterke minderheid tegen Elm te vinden was geweest (op voorwaarde dat men de twee standpunten duidelijk en op de man af aangepakt had) had het Belgisch-Oostenrijkse verbond hoge kansen om het pleit te winnen. Het kwam er natuurlijk minder op aan een “overwinning” te boeken in de engere betekenis van het woord, dan wel een consequent proletarisch standpunt in verband met de coöperatieven te verdedigen. Uiteindelijk kon deze gedachtegang zich niet doorzetten, rekening houdend met de overdreven toegevingen die men in de subcommissie aan Jaurès en Elm gedaan heeft.

Wat ons, Russische sociaaldemocraten betreft, wij hebben ons ingespannen om de Belgisch-Oostenrijkse lijn tijdens de commissiewerkzaamheden te steunen en met het oog daarop hadden we, nog voor het Belgisch-Oostenrijks verzoeningsontwerp goedgekeurd was, ons eigen resolutieontwerp ingediend, waarvan hier de tekst:

Ontwerp der sociaaldemocratische afvaardiging van Rusland

Het congres is van oordeel
1) dat de verbruikersverenigingen van het proletariaat de toestand van de arbeidersklasse verbeteren in de mate dat ze de uitbuiting door de tussenpersonen in de handelssector verminderen, een invloed uitoefenen op de werkvoorwaarden der arbeiders die bij de leverbedrijven aangesteld zijn en de toestand van hun eigen bedienden verbeteren.
2) dat deze verenigingen een belangrijke rol kunnen spelen in de economische en politieke massastrijd van het proletariaat door de arbeiders te ondersteunen tijdens stakingen, lock-outs, politieke vervolging en dergelijke.

Het congres legt er anderzijds de nadruk op
1) dat de verbeteringen die door de verbruikersverenigingen bekomen kunnen worden enkel maar absoluut onbeduidend zullen zijn zolang de productiemiddelen zich in de handen bevinden van een klasse, zonder wier onteigening het socialisme niet verwezenlijkt kan worden.
2) dat de verbruikersverenigingen geen organisaties van rechtstreekse strijd tegen het kapitaal zijn en dat ze hun bestaan leiden naast soortgelijke organisaties van andere klassen, wat de illusie kan doen ontstaan dat ze een middel zijn om het sociaal vraagstuk zonder klassenstrijd en zonder onteigening van de bourgeoisie op te lossen.
Het congres roept de arbeiders van alle landen op
1) om toe te treden tot de verbruikersverenigingen van het proletariaat, met alle middelen tot hun ontwikkeling bij te dragen en er tezelfdertijd het democratisch karakter van te verzekeren.
2) om, door een niet aflatende socialistische propaganda in de schoot der verbruikersverenigingen, het doordringen van de ideeën van klassenstrijd en socialisme bij de arbeiders te bevorderen.
3) om gelijktijdig zich in te zetten opdat men zou komen tot een volmaakter samengaan van alle vormen der arbeidersbeweging.
Het congres stelt nog vast dat de productieverenigingen enkel voor de arbeidersstrijd van belang zijn als ze integrerend deel uitmaken van de verbruikersverenigingen.

Al de ontwerpen werden naar een subcommissie verwezen. De commissies der internationale congressen zijn zo omvangrijk (elke natie stuurt vier afgevaardigden in elke commissie) dat het onbegonnen werk zou zijn in een voltallige commissie een resolutietekst op te stellen. Tien personen werden voor de subcommissie aangeduid: twee Belgen (Anseele en Vandervelde), een Fransman (Jaurès), een Oostenrijker (Karpeles), een Duitser (Elm), een Hollander (de marxist Wibaut), een Italiaan, een Deen, een Engelsman, een Russisch sociaaldemocraat (Vojnov) [7] en ik zelf. Onze sociaaldemocratische afvaardiging had niet de tijd gehad samen te komen om een vertegenwoordiger te verkiezen ; daarom waren we allebei aanwezig, één enkele nam aan de stemming deel.

De subcommissie deed het zuiver praktisch werk van het op punt stellen van de resolutietekst. De tekst die door het congres aangenomen werd is die welke in de subcommissie opgesteld werd, afgezien van enkele onbeduidende stijlverbeteringen. De lezers vinden die tekst elders in het blad.

In tegenstelling met wat in de commissie gebeurd was concentreerde de strijd zich in de subcommissie niet rond het vraagstuk van de verhouding tussen de coöperatieven en de partij, maar wel rond het fundamenteel probleem van de zin en de rol van de coöperatieven. De Belgen waren eerder voor een principieel volkomen juiste bepaling van hun rol als eventuele steun (onder bepaalde omstandigheden) in de klassenstrijd die het proletariaat voert om de “volledige onteigening” van de kapitalistische klasse te bekomen. Elm, die door Jaurès gesteund werd, ging hier zeer energiek tegen in en toonde zich hier als volslagen opportunist. Hij zei dat men niet wist of het overal wel tot een onteigening zou komen, dat de onteigening niet in het programma van de Duitse sociaaldemocratische partij opgenomen was, dat men moest spreken over “überwindung des Kapitalismus”, “overwinning op het kapitalisme”.

De beroemde woorden van Bebel in Hannover [8], die hij als slot van het debat met Bernstein [9] uitsprak “es bleibt bei der Expropriation”, “wij blijven voor de onteigening” [10] werden door een van de leiders van het Duits opportunisme vergeten. Tijdens deze discussie dook het “vraagstuk van de socialisering” op. Jaurès eiste gans beslist dat men het volgende in de tekst die de zin van de coöperatieven vastlegde, zou opnemen: “ze helpen de arbeiders (zoals dat in de tekst die door het congres aangenomen werd, geschreven staat) de democratisering en de socialisering van de ruil- en productiemiddelen voor te bereiden”.

Ziedaar een van die verwarde, onnauwkeurig bepaalde frases die door de ideologen van de kleine ondernemers en de theoretici van het bourgeois reformisme volledig aangenomen kunnen worden, een van die frases waarvan Jaurès de specialiteit heeft en die hij zo graag mag. Wat betekent “democratisering van de ruil- en productiemiddelen” ?

(Toen de tekst van de subcommissie terug naar de commissie gestuurd werd vervingen de Fransen aldaar het woord “middelen” door “krachten”, maar dit verandert aan de hele zaak niets). Zoals ik in de commissie zei is de landbouwproductie “democratischer” dan de grote kapitalistische productie. Betekent dit dan dat wij socialisten voor het ontstaan van een kleine productie zijn? Wat is “socialisering” ? Men kan er de omvorming tot eigendom van de gehele gemeenschap onder verstaan, maar men kan er mee ook om het even welke gedeeltelijke maatregelen mee bedoelen, om het even welke hervorming in het raam van het kapitalisme, beginnend bij de landbouwverenigingen en eindigend met de gemeentelijke zwemkommen en pissotoirs. In de subcommissie verwees Jaurès naar de Deense landbouwverenigingen waarbij hij veronderstelt, net als de burgerlijke economisten, dat dit geen kapitalistische ondernemingen zouden zijn.

Terwijl we het verzet tegen dit opportunisme organiseerden (wij, dat wil zeggen de Poolse en Russische sociaaldemocraten) probeerden wij tegen Elm een beroep te doen op Wurm, een redacteur der “Neue Zeit” [11] die ook deel uitmaakte van de Duitse afvaardiging in de commissie voor de coöperatieven. Wurm ging niet akkoord met de frases over “democratisering en socialisering”, hij heeft (onder vier ogen) een reeks amendementen voorgesteld, hij is als bemiddelaar tussen Elm en de marxisten opgetreden, maar Elm toonde zich zo onwrikbaar dat Wurm niets bereiken kon. Na het congres heb ik in de “Leipziger Volkszeitung” van 31 augustus 1910 (nummer 201, bijlage 3) [12] gelezen dat, vanaf de dinsdag reeds, het probleem van de coöperatieven opgeworpen was geworden in de schoot van de Duitse delegatie. “R. Fischer vroeg, zo schrijft de correspondent van het blad, of er bij de Duitse afgevaardigden geen verdeeldheid bestond in verband met het vraagstuk der coöperatieven”. Elm heeft dan geantwoord “Er bestaan meningsverschillen. Men kan die van vandaag op morgen niet wegwerken. Congresresoluties zijn altijd compromisresoluties en ook in dit geval is het zeer waarschijnlijk dat de ganse zaak op een compromis zal uitlopen”.

Wurm : “Mijn standpunt in verband met het vraagstuk der coöperatieven is gans verschillend (durchaus anders) als dat van Elm, maar we zullen het ons waarschijnlijk wel eens worden over een gemeenschappelijke resolutie”. Waarna de delegatie het niet meer nodig achtte de discussie verder te zetten.

Deze mededeling bevestigt datgene wat zich reeds op het congres van Stuttgart aftekende. De Duitse afvaardiging is voor de helft uit vertegenwoordigers van de partij en voor de helft uit vertegenwoordigers van de vakbond samengesteld. Onder deze laatsten vindt men praktisch alleen opportunisten omdat men gewoonlijk secretarissen en andere syndicale “bureaucraten” verkiest. Over het algemeen zijn de Duitsers niet in staat tijdens de internationale congressen een vaste principiële lijn te volgen en de hegemonie in de schoot van de Internationale ontsnapt hun dikwijls. De machteloosheid van Wurm tegenover Elm is eens te meer een duidelijke illustratie van de crisis in de Duitse sociaaldemocratie, die moet uitlopen op een onvermijdelijke en definitieve breuk met de opportunisten.

In verband met de financiële steun die door de coöperatieven aan de partij gegeven kan worden hebben Elm en Jaurès, in de subcommissie eveneens overdreven toegevingen van de Belgen bekomen, die hun goedkeuring gehecht hebben aan volgende formulering: “In elk land beslissen de coöperatieven of het hun al dan niet past, en in welke mate, politieke en beroepsbewegingen met eigen middelen rechtstreeks steunen.”

Toen het ontwerp van de subcommissie terug naar de commissie gestuurd werd om definitief goedgekeurd te worden, hebben wij al onze aandacht precies aan deze twee punten gewijd. Samen met Guesde hebben wij twee voorname amendementen ingediend: ten eerste “(de coöperatieven) helpen de arbeiders om de democratisering en socialisering van de productie en de handel” vervangen door “(de coöperatieven) helpen, tot op een zekere hoogte, om het functioneren van handel en productie na de onteigening van de kapitalistische klasse voor te bereiden”. De zin van dit amendement, dat in een eerder ongelukkige stijl geformuleerd werd, bestaat er niet in te beweren dat de coöperatieven vandaag nog niet in staat zouden zijn de arbeiders te helpen, maar wél dat de toekomstige productie en de toekomstige handel, die op dit ogenblik door de coöperatieven voorbereid worden, enkel zullen kunnen functioneren nadàt de kapitalisten onteigend zullen zijn. Het tweede amendement slaat op de verhouding tussen de coöperatieven en de partij. We hebben voorgesteld dat men, ofwel volgende woorden zou toevoegen aan de tekst: “Wat (ttz. de hulp aan de arbeidersstrijd) van socialistisch standpunt uit in elk geval wenselijk is”, hetzij heel eenvoudig deze ganse paragraaf te schrappen en hem te vervangen door een andere tekst die ronduit de socialisten ertoe aanzet in de coöperatieven propaganda te voeren voor de idee dat het noodzakelijk is rechtstreeks de klassenstrijd van het proletariaat te steunen.

De twee amendementen werden door de commissie verworpen en bekwamen slechts een vijftiental stemmen. De revolutionaire socialisten hebben, net zoals op alle internationale congressen, voor Jaurès gestemd. Voor een Russisch publiek gaan ze zover zelfs Bebel zelf als opportunist aan de kaak te stellen, maar voor een Europees publiek volgen zij Elm en Jaurès! Wurm heeft nog gepoogd het slot van de resolutie te verbeteren door de drie laatste paragrafen in een andere volgorde te plaatsen. Eerst kwam de vaststelling dat het wenselijk is dat alle coöperatieven in één enkele federatie verenigd zouden zijn (tweede paragraaf, vanaf het einde); en dat de laatste paragraaf zou beginnen met het woordje “maar” (maar het congres verklaart dat het wenselijk is dat steeds engere banden tussen partij, vakbond en coöperatieve tot stand komen). Uit de algemene context zou dan duidelijk blijken dat het congres de coöperatieven aanraadt de partij te steunen. Elm heeft zelfs dit amendement verworpen! Wurm trok het dan maar in. Als Wibaut het dan in zijn eigen naam voorgesteld heeft hebben we voor hem gestemd, maar het amendement werd verworpen.

Met Guesde hebben we een gesprek gevoerd over de houding die op de voltallige zitting van het congres diende aangenomen te worden. Hij dacht, en de Duitse revolutionaire sociaaldemocraten waren dezelfde mening toegedaan, dat men op de voltallige zitting van het congres geen oorlog moest beginnen omwille van afzonderlijke amendementen en dat men bijgevolg voor de resolutie moest stemmen. Die resolutie was foutief doordat men een revisionistische zin had laten passeren, (zin die de bepaling van de doelstellingen van het socialisme niet vervàngt maar er enkel naast geplaatst werd) en doordat men de idee volgens dewelke de coöperatieven de klassenstrijd van de arbeiders moeten steunen in een onvoldoend treffende vorm gegoten had. Men moest een inspanning leveren om deze fouten te verbeteren maar er bestond geen reden om daar rond de strijd te doen ontbranden in de plenaire zitting. Wij zijn ingegaan op deze mening van Guesde en de resolutie werd met algemeenheid van stemmen aanvaard op de plenaire zitting van het congres.

Bij het opmaken van het bilan der congresactiviteiten in verband met het vraagstuk van de samenwerking moeten we zeggen – en dit zonder noch tegenover ons zelf, noch tegenover de arbeiders de gebreken van de resolutie te verheimelijken – dat de Internationale een essentieel juiste bepaling gegeven heeft van de taken der proletarische coöperatieven. Elk partijlid, elk sociaaldemocratisch arbeider, elke bewuste arbeiderscoöperateur moet zich naar de aangenomen resolutie richten en in haar geest handelen. Het congres van Kopenhagen toont ons de arbeidersbeweging in een stadium van haar ontwikkeling waar ze, essentieel, breder uit ging werken en waar ze er mee begon de coöperatieven van het proletariaat mee te slepen in de klassenstrijd.

Meningsverschillen tussen ons en de revisionisten traden te voorschijn maar van een offensief van deze laatsten, op basis van een onafhankelijk programma, zijn we nog ver verwijderd. De strijd tegen het revisionisme is uitgesteld, maar het is onvermijdelijk dat hij komen zal.

Verzameld Werk, deel 16, pp. 290 en volgende.[Op basis Franse uitgave in 40 delen van Editions Sociales (Parijs) en Editions du Progrès (Moskou)]

_______________
[1] Het internationaal socialistisch congres zetelde in Kopenhagen van 28 augustus tot 3 september 1910. Dit congres behandelde, naast het probleem van de coöperatie, het vraagstuk van de nationaliteiten in de syndicale beweging. Het veroordeelde de onderverdeling der syndicaten volgens nationaliteit. Het kwam ook nog terug op het probleem van het militarisme en de strijd tegen de oorlog, en bevestigde de stelling van het congres van Stuttgart.
[2]Social-demokrat”, centraal orgaan van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij van Rusland (RSDAP). Verscheen illegaal van februari 1908 tot januari 1917. Lenin leidde het blad vanaf december 1911, als resultaat van een langdurende strijd tegen de mensjewistische leden van de redactie.
[3] Het Internationaal Socialistisch Bureau (ISB) was het uitvoerend orgaan van de Tweede Internationale. Het werd in 1900 opgericht door het internationaal socialistisch congres van Parijs.
[4] Jean Jaurès (1859-1914) vertegenwoordigde, aan het hoofd van de Franse socialistische partij, de meerderheidstendens die reformistisch gericht was, en die, tijdens de laatste jaren van de negentiende eeuw, in de schoot van de vroegere Franse arbeiderspartij tot ontwikkeling gekomen was. De Franse socialistische partij was in april 1905 ontstaan, als gevolg der eenmaking van de verschillende strekkingen in het Franse socialisme. Van dan af liet ze haar naam door de afkorting SFIO (Section Française de l’Internationale Ouvrière) volgen.
[5] Jules Guesde (1854-1922), oud communard, was de voornaamste stichter, in 1879, van de Franse arbeiderspartij. Hij droeg in grote mate bij, met de hulp van Marx en Engels, tot het verspreiden van de marxistische gedachte in de Franse arbeidersbeweging. Hij werkte mee aan de eenmaking van april 1905, als leider van de socialistische partij van Frankrijk, die in 1902 opgericht was geworden in het verloop van de strijd die de guesdisten tegen de rechtervleugel van de beweging gevoerd hadden.
[6] Edward Anseele (1856-1938) – Gents socialistisch militant, medestichter van de BWP, als volksvertegenwoordiger verkozen in Luik in 1894. Hij had een rijke ervaring op het gebied van de coöperatie en de houding die hij in Kopenhagen verdedigde was niet nieuw. Reeds in 1881, bij de stichting van de coöperatieve Vooruit in Gent, had Anseele de voorstanders van de neutraliteit bestreden. De manier echter waarop hij het ondergeschikt maken van de coöperatieve aan de socialistische actie zag was ietwat rudimentair. Hij was van oordeel dat het welslagen van de arbeidersstrijd (en ook van de strijd voor het algemeen stemrecht) afhing van de macht der coöperatieve winkels. Deze waren ten andere zeer lang de talrijkste en invloedrijkste organisatie in de schoot van de partij, haar werkelijk geraamte; eerst in 1913 zouden de vakbonden de coöperatieven inhalen. Daar hij zelf grote illusies koesterde over de werkelijke mogelijkheden van de coöperatie, waarin hij het middel zag om “de lijkwade van het kapitalisme te weven” was het normaal dat Anseele zich tegenover de rechterzijde inschikkelijk toonde.
[7] Vojnov: schuilnaam van Anatol Loenatsjarski (1875-1933) – werd na de Oktoberrevolutie een beroemd volkscommissaris voor openbaar onderwijs.
[8] August Bebel (1840-1913) – draaier, lid van het Internationaal Arbeidersverbond, een van de voornaamste stichters van de Duitse sociaaldemocratische arbeiderspartij (Eisenach 1869). Tot aan zijn dood bleef hij de onbetwistbare leider van de Duitse sociaaldemocratie, en zijn meningen genoten het grootste gezag in de schoot van de Tweede Internationale.
[9] Edward Bernstein (1850-1932) – Duits socialistisch leider. Na de dood van Engels, wiens volgeling hij geweest was, begon Bernstein met de publicatie van een reeks artikels waarin hij aantoonde dat het marxisme herzien moest worden. Dit deed hem de voornaamste theoreticus worden van wat men het revisionisme noemde. Aan de basis van het revisionisme lag de overtuiging dat de socialistische partijen hun theorieën moesten aanpassen aan hun feitelijke integratie in een kapitalistische maatschappij, die sterker bleek dan men tot dan toe gemeend had. In 1899 zette Bernstein zijn opvattingen op een systematische manier uiteen in een boek, getiteld Die Voraussetzungen der Sozialismus und die Aufgaben der Sozialdemokratie
[10] Verklaring afgelegd door Bebel op het congres van de Duitse sociaaldemocratie in Hannover (9-14 oktober 1899) in een rapport over “de aanvallen tegen de basisopvattingen en de tactiek van de partij.”
[11] Neue Zeit – theoretisch orgaan dat in Stuttgart in 1883 tot 1923 door de Duitse sociaaldemocratie gepubliceerd werd. Het werd tot in 1917 door Kautsky, en van dan af door H. Cünow geleid.
[12] Leipziger Volkszeitung – sociaaldemocratische krant die in 1894 gesticht werd. In den beginne orgaan van de linkerzijde (Rosa Luxemburg, Franz Mehring) evolueerde ze meer en meer naar rechts tot op het ogenblik van haar verdwijnen in 1933.


Zoek knop