Paul Lafargue

De klassenstrijd in Vlaanderen van 1336-1348 en van 1379-1385


Geschreven: in twee delen in Egalité, 22 en 29 januari 1882
Bron: Les Editions Aden - daar in boekvorm bekomen
Vertaling: Jentchen Van Damme
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2007


I

De burgeroorlogen die Vlaanderen tijdens de XIVe eeuw tot tweemaal toe in een bloedbad hebben herschapen, hadden handelsbelangen als grondslag, belangen waarvoor de corporatieve aristocratieën zeker bereid waren te strijden.

Naast deze klassenstrijd, die zich in een eerste fase enkel afspeelde tussen de gemeentelijke en feodale aristocratie, ontstond al snel de wedijver tussen de autonome Vlaamse steden alsook de klassenstrijd tussen de corporatieve aristocratie en de arbeiders van de steden en van het platteland. Indien Malon zijn historische begrippen niet aan het woordenboek had ontleend, zou hij hebben geweten dat in alle Italiaanse steden waarvan hij de heldhaftige republikeinse aristocratie zo verheerlijkt, zich een gelijkaardige strijd tussen twee partijen had afgespeeld. Het gaat hier om wat zo schilderachtig omschreven wordt als het popolo grasso en het popolo minuto, of het dikke en het magere of gemene volk, zoals het in Frankrijk werd genoemd.

In 1336 liet Lodewijk van Maele, Graaf Van Vlaanderen, de Engelse handelslui die in Vlaanderen verbleven, aanhouden - om redenen waar we hier niet hoeven op in te gaan. Bij wijze van represaille liet Edward, de Engelse koning, alle Vlaamse kooplui arresteren die in Engeland verbleven. Ook stelde hij de burgemeesters van de drie belangrijkste steden van het flamingante Vlaanderen, Gent, Brugge en Ieper verantwoordelijk voor de maatregel van Lodewijk van Maele.

De welvaart van de drie steden berustte vooral op de lakenweverij, waarvoor de wol gedeeltelijk uit Engeland afkomstig was. Koning Edward verbood de uitvoer van Engelse wol en de invoer van lakens uit Vlaanderen. Graaf Lodewijk was dus verantwoordelijk voor de represaillemaatregelen van de Engelse koning, en deze maatregelen gingen in tegen de handelsbelangen van de corporatieve en gemeentelijke aristocratie van de drie grote Vlaamse steden. Maar Graaf Lodewijk had nog een andere, zwaardere misdaad begaan: hij had geprobeerd om het monopolie op de lakenweverij van de drie grote steden te breken. Deze grote steden verboden het weven van lakens op het platteland en in de kleine steden.

In die tijd was Gent een belangrijke stad. Henri Martin spreekt over een bevolking in de agglomeratie van ongeveer 400.000 inwoners (H. Martin, Histoire de France, dl. V). De Gentse aristocratie kwam als eerste in opstand. Brugge en Ieper volgden. In Gent werd de beweging geleid door Jacob van Artevelde, een intelligent politicus en heel moedig man. Hij was wever, brouwer, deken van de gilden en een van de rijkste aristocraten van de stad. Onder de energieke en bedreven leiding van Van Artevelde triomfeerde de burgerij al snel. De mannen van de Graaf die in Brugge door de Gentenaars werden verslagen, moesten de steden verlaten. Artevelde begon te onderhandelen met Engeland. Hij zei: “Gans Vlaanderen hangt af van het weven van lakens, en zonder wol kunnen we niet weven.” De burgerij behaalde een snelle en gemakkelijke overwinning. En indien de burgeroorlog tussen de steden en het platteland en tussen de burgerij en de arbeiders niet was losgebroken, zou Graaf Lodewijk waarschijnlijk nooit opnieuw meester van de Vlaamse steden zijn geworden.

Maar na negen jaren van onderdrukking kwamen de steden en het platteland in 1345 in opstand tegen de drie grote steden die de industrie monopoliseerden. Artevelde onderdrukte het platteland met geweld. Etienne Marcel, de held van de burgers die Parijs aan Karel de Stoute, zijn bondgenoot, wilde uitleveren, roeide de opstandige boeren onverbiddelijk uit en brandmerkte de leider van de Jacquerie, Guillaume Gallet, met een gloeiend ijzer.

De lakenbereiders, de laagste klasse van ambachtslui die werkten in de lakenindustrie, kwamen op hun beurt in opstand tegen de Gentse wevers die hun lonen wilden verlagen. “Er werd verwoed gevochten op de Vrijdagsmarkt (de grote markt van Gent). De lakenbereiders delfden het onderspit, Oudegherst beweert dat de wevers meer dan 1.500 tegenstanders vermoordden en dat vele anderen uit de stad werden verdreven. Artevelde had de strijd geleid en het vermoorden van de arbeiders toegelaten. Hij probeerde nochtans de uitroeiingwoede van de burgerij te milderen, maar dat bekwam hem slecht. Nooit ofte nimmer heeft de burgerij toegelaten dat een regering zich bemoeide met de repressie tegen opstandige arbeiders. Onder leiding van Gerard Denys, de vertegenwoordiger van de wevers, begon de burgerij zich tegen van Artevelde te keren.

Terwijl de burgeroorlog tussen burgerij en arbeiders in Gent voortduurde, riepen de kleine steden die het juk van de grote steden meer dan despotisch vonden, Lodewijk Van Maele terug en openden de poorten voor hem.

Van Artevelde begreep dat het onmogelijk was om én aan de coalitie tussen de kleine steden, het platteland en Graaf Lodewijk én aan de klassenstrijd tussen ambachtsmeesters en arbeiders die de grote steden verscheurde, te weerstaan.

Hij dacht eraan de hulp van Engeland in te roepen en de soevereiniteit van Vlaanderen aan de Graaf van Wales over te dragen. Zijn vijanden beschuldigden hem hierop van verraad en knevelarijen. In 1345 werd hij vermoord door diezelfde burgerij voor wie hij de boeren en de arbeiders had verpletterd, de kleine steden had onderdrukt en de edelen had verjaagd. Na de dood van Van Artevelde viel de unie van de drie grote steden uiteen. Brugge onderwierp zich als eerste aan Graaf Lodewijk op voorwaarde dat het bondgenootschap van de Vlaamse gemeenschap met Engeland, “wat de waren betreft” werd “gerespecteerd”. Dat was het handelsbelang dat het verzet van de ‘heldhaftige gemeentenaren’ had veroorzaakt. Dit verzet had nu geen bestaansreden meer.

De Gentse lakenbereiders waren verslagen maar niet overwonnen. Met de steun van de beenhouwers, visverkopers en de rest van het gewone volk kwamen zij opnieuw in opstand. Ze werden in het geheim gesteund door Graaf Lodewijk. Zij namen weerwraak op het marktplein en bezorgden de wevers een bloedige nederlaag. Het was de opstand van het popolo minuto tegen het popolo grasso. Het was een echte arbeidersopstand, te vergelijken met de opstand van het gewone volk in Parijs tegen de bandieten van het bevrijde platteland. Die bandieten of Jacques dropen nog van het bloed van de Jacquerie en werden door Etienne Marcel binnengebracht in Parijs om de arbeiders onder de duim te houden.

Geterroriseerd door de volksopstand onderwierp de gemeentelijk aristocratie zich in 1348 aan de Graaf van Vlaanderen. In 1871 verwelkomde de hoge Parijse burgerij, geterroriseerd door het volksbeleg, de Pruisische vrede in ruil voor 5 miljard frank en twee Franse provincies. Zo eindigde de eerste opstand in de stad Gent. De ‘heldhaftige gemeentenaren’ maakten gebruik van hun gemakkelijke overwinning op Graaf Lodewijk om het platteland, de kleine steden en de arbeiders te onderdrukken, maar repten zich om zich te onderwerpen van zodra het volk het juk van de onderdrukking van zich wilde afschudden.

De geschiedenis van de tweede opstand in Gent, waarover we in het volgend nummer van Egalité zullen spreken, toont nog duidelijker de strijd van het popolo grasso tegen het popolo minuto.

Onze lezers zullen reeds opgemerkt hebben dat gemeentenaren - hun fans zoals Malon smokkelden hun grenzeloze lofbetuigingen in de documenten van het Comité National - vooral ‘heldhaftig’ waren daar waar het erop aankwam de ongewapende en slecht georganiseerde arbeiders uit te moorden...

De Parijse bourgeoisofficieren ontplooiden een gelijkaardige ‘heldhaftigheid’ tijdens de Bloedige Week.

En om aan te tonen hoe fel die strijd - die de burgerlijke historici hebben verzwegen - tussen burgerij en arbeiders was, kan ik zeggen dat ik de originele documenten van die periode niet ken. Alle aangehaalde en nog aan te halen feiten zijn afkomstig uit de werken van de hand van burgerlijke historici die er belang bij hadden om de feiten die niet met de bourgeoislegende strookten weg te laten, te verdraaien of te vervalsen.

II

De tweede opstand in Gent had evenals de eerste de handelsbelangen als grondslag. De stad Brugge, rivaal van de stad Gent, had in 1379 van graaf Lodewijk de machtiging bekomen om een kanaal te graven tot aan de Leie. De Gentse gemeentelijke aristocratie was ervoor beducht dat Brugge haar het verkeer op de rivier zou ontnemen. Onder leiding van Hyoens vielen de Gentse burgers, getooid met hun witte kaproen die ze als teken van verzet onder Artevelde droegen, de grondwerkers aan die het kanaal van Brugge groeven, verjaagden hen en vernietigden de werf.

Gent was sinds de laatste opstand verscheurd door interne strijd. “Het bloed vloeide elke dag in de badhuizen, de prostitutieoorden, de speelhuizen en cabarets”, zo schrijft de analist Meyer, “de openbare pleinen waren evenzeer plaatsen van gevecht.” Graaf Lodewijk wakkerde deze onderlinge strijd aan, waardoor hij de stad kon overheersen. Hij zette de witte kaproenen op tegen de schippers, de kleine ambachtslui tegen het kleine volk. Er werd gestreden op de Vrijdagsmarkt en net zoals in de tijd van Artevelde werden de arbeiders verslagen. Hyoens viel na zijn overwinning Brugge aan. Een eigenaardige zaak, die goed het autonome karakter van de strijdbewegingen van die tijd blootlegde. De witte kaproenen die de arbeiders van Gent hadden verpletterd, werden door de Brugse arbeiders met vreugde onthaald, in tegenstelling tot de burgerij, die verzet wilde bieden tegen Gent. Eenmaal Brugge onderworpen, trok Hyoens naar Damme, dat zijn poorten opende. Hij werd er vergiftigd tijdens een diner die de burgerij van de stad hem had aangeboden.

De leiding van het verzet dat een volks karakter aannam, ging over in de handen van een heroïsch man, Peter-van-den-Bosche, vroegere dienstknecht van Hyoens. De gemeentelijke aristocratieën van de andere Vlaamse steden maakten gemene zaak met Graaf Lodewijk uit na-ijver tegenover Gent, terwijl het gemene volk overal in opstand kwam ten voordele van de Gentenaren die als de enige vertegenwoordiger van de antibourgeois partij werden beschouwd. In Ieper, net zoals in Brugge, kwamen de arbeiders in opstand tegen de alliantie van burgerij en edelen, versloegen hen en openden hun poorten voor van-den-Bosche en de Gentenaren. Hoe meer het verzet uitbreidde, hoe volkser zijn karakter werd. De Gentse burgerij kreeg schrik en niettegenstaande haar zeges sloot ze inderhaast vrede met graaf Lodewijk in november 1379.

Om te tonen wat hij van die vrede dacht, liet Graaf Lodewijk veertig Gentse schepen in beslag nemen, verminkte hij de schippers, stak hun de ogen uit en stuurde hen terug naar Gent. Het volk zinde op wraak. Jean Pruneaux, een van de populaire kapiteins, maakte zich van Oudenaarde, een van de bastions van de Graaf van Vlaanderen, meester en vernietigde het. Maar, opgeschrikt door de vastberadenheid van het volk, slaagde de burgerij erin de strijd te stoppen, gaf Oudenaarde terug en verbande zijn zegevierende kapitein Jean Pruneaux. Hij werd aan de Graaf uitgeleverd en deze liet hem onthoofden. De Graaf heroverde Ieper en “onthoofdde talrijke lakenbereiders die de poorten voor de Gentenaren hadden geopend”. De burgerij van Brugge “die aan niets anders dacht dan aan haar goederen”, aldus Meyer, versloeg tezelfdertijd haar arbeiders en leverde haar stad uit aan de Graaf, die er meer dan vijfhonderd inwoners liet onthoofden.

Daarna begon de Graaf zijn beleg voor de stad Gent, waar het volk ondanks de burgerij in opstand was gekomen. De volkspartij overheerste. Om de burgerij, die zich wilde overgeven, in toom te houden, werd de van verraad beschuldigde deken van de wevers onthoofd. Omdat de burgerij hem voortdurend zijn volkse origine verweet, meende van-den-Bosche dat een leider van aristocratische origine de beweging tevreden zou stellen. Hij ging de zoon van Artevelde, die teruggetrokken leefde, opzoeken. Filip van Artevelde aanvaardde deze erepositie en de gevaren die erbij hoorden. De burgerij onthaalde de zoon van haar vroegere leider, de zoon van ‘de grote Jacob’, met enthousiasme. Zij dachten dat hun suprematie hiermee een feit was, maar ze werden ontgoocheld. Filip misbruikte het vertrouwen dat van-den-Bosche in hem stelde niet. Hij nam de leiding van de volkspartij op zich en zijn eerste maatregel luidde dat “de arme, evenals de rijke, zowel toegang als een beslissende stem in de volksraad zou hebben”. Hij stelde overal nieuwe magistraten aan, benoemde nieuwe ambachtsdekens en nam van-den-Bosche en andere volksofficieren als luitenanten. De burgerij was bedrogen. De arbeidersdictatuur was stevig ingesteld. De arbeidersklasse was heldhaftig.

Gent was van nabij omsingeld en de proviand geraakte op. De burgerij vroeg de overgave. Artevelde bracht het volk bijeen op de Vrijdagmarkt en zei: “Beste mensen van Gent, er resten ons nog maar drie mogelijkheden. De eerste is: ons insluiten binnen de stadsmuren en de poorten ingraven, onze zonden biechten en ons opsluiten in onze kerken om aldaar te sterven, rein en berouwvol, als christelijke martelaren wier geest God tot zich zal nemen. De tweede mogelijkheid: we gaan met de strop rond de hals, blootsvoets en blootshoofds, genade afsmeken bij de heer van Vlaanderen, ik wil als eerste mijn hoofd aanbieden om hem van zijn trouwbreuk te ontheffen en ben bereid te sterven uit liefde voor de Gentenaren. Als derde mogelijkheid kunnen we 5 à 6.000 van onze beste mannen uitkiezen en snel de graaf van Brugge opsporen en tegen hem vechten. Als we tijdens die tocht sterven, zal dat een eervolle dood zijn en God, en ook de wereld, zullen medelijden met ons hebben. Ze zullen zeggen dat we onze strijd moedig en loyaal hebben gestreden. Als God in deze strijd medelijden met ons heeft, zullen wij het meest eervolle volk zijn sinds de Romeinen. Dus, denk goed na welke mogelijkheid gij verkiest, want het is noodzakelijk om één ervan te kiezen.”

“De derde!” riep het volk.

De volgende ochtend vertrokken de 5.000 stevigste en grootmoedigste mannen onder de leiding van Artevelde. Ze namen al de proviand uit de stad mee.

“Hoop niet op een ander thuiskomst dan een eervolle”, zegden de achterblijvers aan de strijders. Want je zal hier niets meer vinden: “Vanaf het ogenblik dat we jullie dood of nederlaag vernemen branden we zelf de stad af, en we zullen onszelf en alle wanhopige mensen vernietigen.” Op 2 mei versloeg dit leger het feodale en burgerlijke leger voor de poorten van Brugge. De Graaf van Vlaanderen werd bijna gevangen genomen door Artevelde. Door deze strijd ging de suprematie van Vlaanderen over naar Gent. Maar de Franse Koning kwam de Graaf van Vlaanderen te hulp. In Komen volgde een vreselijke veldslag die door de Gentenaren verloren werd. Van-den-Bosche werd zwaar gekwetst. Door die overwinning koos de Ieperse burgerij de kant van de Graaf van Vlaanderen. Ze vermoordde de door Artevelde aangestelde kapitein en zette de poorten open voor de feodale troepen. De overgave van Ieper betekende de nederlaag voor de volkspartij in heel West-Vlaanderen. Hun burgerij leverde de kapiteins van Artevelde uit en lieten ze onthoofden op de berg van Ieper.

Niettegenstaande hij gekwetst was, liet Bosche zich overbrengen naar Brugge. Hij leidde een volksopstand en hield de burgerij in toom. Artevelde had een nieuw volksleger gevormd van 50.000 man “sterke en ervaren mannen voor wie het leven van weinig tel is”, zegt Froissart. Hij vocht met de feodalen te Rozebeke. Het slecht bewapende arbeidersleger was niet bestand tegen de schok van de in ijzer geharnaste feodale troepen met als aanvoerder Clisson, een van de beste generaals van zijn tijd die oorlog had gevoerd tegen Du Guesclin. De terugtocht was wreed. Artevelde stierf al vechtend.

Bosche liep naar Gent, vuurde het volk aan en zwoer dat hij zich eerder onder de stadspuinen zou begraven dan zich over te geven. Gent werd de stad van de gerevolteerden. Van overal kwamen de vogelvrijverklaarden, vervolgd door de wraak van graaf Lodewijk, en de gewetensvolle mannen die de feodale en burgerlijke onderdrukking ontvluchtten. Het volk ontving hen als strijders en zij kregen burgerrechten. Met de hulp van de Engelsen gingen de Gentenaren opnieuw in het offensief. Zij sloegen het beleg op voor Ieper dat de koning van Frankrijk liet opheffen. Graaf van Maele werd vermoord (26 januari 1384) nadat hij een wapenstilstand had ondertekend.

Eenmaal de wapenstilstand ten einde hernamen de vijandelijkheden. De volksmilities van Gent en Brugge werden nogmaals in Damme verslagen. Al deze nederlagen maaiden de dapperste mannen van de volkspartij weg. Want in Vlaanderen, net zoals in Frankrijk in 1793 waren het de zonen van het volk, de revolutionairen die soldaat werden; de bourgeois hielden zich gedeisd en zorgden voor hun belangen. Graaf Filip, de opvolger van Lodewijk, die besefte dat deze oorlogen zijn staten ruïneerden, bood de burgerij een eervolle vrede aan, die ze in 1485 aanvaardde.

Een van de resultaten van deze vrede was de moord op Ackerman, een van de belangrijke kapiteins van de volkspartij. Van den Bosche, die niet sterk genoeg was om een overgave van de Gentse burgerij te beletten, aanvaardde de vrede niet. Hij vluchtte naar Engeland, bewapende een schip, werd zeerover en voer uit om de handel van de Franse en Vlaamse burgerij, tegen wie hij een eeuwige haat had gezworen, te kelderen. Zo eindigde de tweede Gentse opstand. Hij was gekenmerkt door het heroïsme van de arbeidersklasse, en door het verraad en de lafheid van de stedelijke aristocratie van de grote Vlaamse steden.

Paul Lafargue

P.S. In zijn nomenclatuur citeert Malon de opstand van 1539. Hij heeft dit waarschijnlijk enkel gedaan om zijn lijst langer te maken. Malon weet niet dat de gemeentelijke aristocratie van Gent zich onderwierp aan Karel de Vijfde en dit zonder enig teken van verzet. De schepenen en belangrijkste Gentse burgers gingen met het blote hoofd en blootsvoets op hun knieën genade afsmeken bij de Keizer. Ik was van plan nog iets te zeggen over de Maillotins en de Cabochiens van Parijs maar ik zal het toch niet doen. Labusqiuère behandelt dit onderwerp, Malon zal in zijn krant zijn lesje in geschiedenis wel krijgen. Hij zal leren dat zowel in Parijs, net als Gent de verzetslui niet de gemeentelijke en stedelijke bourgeoisie vertegenwoordigden, maar het popolo minuto, het gemene volk. Malon meent historicus te zijn omdat hij met knip- en plakwerk de geschiedenis van het socialisme sedert antediluviaanse tijden heeft samengesteld. Hij zal dan misschien begrijpen dat men geen geschiedenis schrijft met een ophoping van citaten die hij hier en daar toevallig uitpikte, en met hele litanieën met namen, feiten en data, lukraak uit een geschiedeniswoordenboek haalde.