Charles Bettelheim

De klassenstrijd in de Sovjet-Unie

Eerste periode 1917-1923


Copyright/Bron: Te elfder ure, nr. 25
Vertaling: Willem Jan Karman
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 28 december 2009


Verwant:
Lenin-archief
Trotski-archief
Stalin-archief

Voorwoord [0]

Een toelichting van het waarom en het hoe van dit boek, en van de plaats die het ten opzichte van mijn vroegere geschriften inneemt, lijkt me voor de lezer noodzakelijk.

De gemakkelijkste weg daartoe is ongetwijfeld om aan te geven hoe het is ontstaan en hoe het van een bescheiden tot een meer ambitieuze onderneming is uitgegroeid.

De directe aanleiding voor deze studie was de inval en bezetting van Tsjecho-Slowakije door de Sovjetstrijdkrachten. Wie zich op het marxisme beroept, mag zich niet tevreden stellen met het ‘veroordelen’ of het ‘uitspreken van zijn teleurstelling’ over politieke daden: hij moet ze ook verklaren. ‘Teleurstelling’ en ‘verlangen’ mogen dan de volkeren helpen hun ongeluk te verdragen, ze helpen hen niet de oorzaken ervan te kennen en evenmin zijn ze een steun in hun strijd om ze weg te nemen of te verhinderen dat zij weer opduiken. Daarentegen kan een verklaring van de oorzaken van wat vanuit het gezichtspunt van de belangen van de arbeiders werkelijk veroordeeld moet worden, ertoe bijdragen, dat de politieke krachten zich in een zodanige richting ontwikkelen, dat de ‘betreurenswaardige gebeurtenissen’ zich niet opnieuw voordoen.

In het geval van de inval en bezetting van Tsjecho-Slowakije vond ik het te meer noodzakelijk niet met ‘spijtbetuigingen’ te volstaan, omdat hier behalve het lot van een volk dat reeds eerder onder een bezetting had gezucht, ook het oordeel in het geding was over wat de Sovjet-Unie thans geworden is: het waren immers Russische troepen samen met die van hun ‘bondgenoten’ die deze gewelddadige actie hebben ondernomen.

Ik voel mij gerechtigd de problemen van de Sovjet-Unie aan te snijden omdat ik dit land al zo’n veertig jaar bestudeer en van mening ben, dat alles wat met dit land te maken heeft, mondiale betekenis heeft. Deze overtuiging was ik al in 1934 toegedaan, toen ik Russisch begon te leren; in 1936, toen ik de Sovjet-Unie bezocht om er de planning te onderzoeken; in 1939, toen ik hierover een boek publiceerde; in 1946, toen ik een ander boek over theoretische en praktische problemen van de planning liet verschijnen; in 1950, met mijn boek over de Sovjeteconomie en sindsdien bij herhaalde bezoeken aan dit land en in mijn daarop volgende boeken over de planning[1] en de overgang naar het socialisme.[2]

Mijn belangstelling voor de Sovjet-Unie vanaf het midden van de jaren dertig was in de grond van de zaak bepaald doordat ik al wat in dit land gebeurde, gelijkstelde aan het eerste experiment om het socialisme op te bouwen. Ik was niet blind voor de moeilijkheden en tegenspraken die deze opbouw kenmerkten. Hoe zou ik het hebben kunnen zijn, toen ik in 1936 in Moskou was ten tijde van de ‘grote processen’[3] en ik dagelijks de verwarring onder de moskovieten kon voelen, de angst onder zowel de meest eenvoudige mensen als onder de voormalige strijders van de bolsjewistische partij en de Internationale om zich vrijelijk te uiten? Maar ik bleef ervan overtuigd, dat niet alleen de Oktoberrevolutie een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mensheid had geopend – daarvan ben ik nog steeds overtuigd – maar ook dat de maatschappelijke en economische ontwikkeling van de Sovjet-Unie een soort ‘model’ leverde voor de opbouw van het socialisme. De moeilijkheden en tegenspraken waarmee die ontwikkeling gepaard ging waren, hoe ernstig zij ook waren, naar mijn opvatting vooral het gevolg van de bijzondere historische voorwaarden van Rusland; mijns inziens was er geen reden te veronderstellen, dat zij zich elders opnieuw zouden voordoen, noch dat zij de opmars van het land naar het socialisme en communisme zouden verhinderen.

De ontegenzeglijke economische successen die de Sovjet-Unie met name op het terrein van de industrie sinds de invoering van de vijfjarenplannen had behaald, de overwinning van het Rode Leger op het nationaalsocialisme, de snelle naoorlogse economische wederopbouw, de verhoging van het levenspeil van de Sovjetbevolking, de hulp die de regering van de SU aan het socialistische China verschafte, leken trouwens mijn oordeel en voorspelling te bevestigen. Toch vertoonden de maatschappelijke ongelijkheden die tijdens de eerste vijfjarenplannen waren ontstaan, niet de tendens te verdwijnen, maar leken eerder groter te worden.

Het XXe Congres van de KPSU leek te bevestigen dat de Sovjet-Unie, nu zij een zeker niveau van economische ontwikkeling had bereikt, de weg zou inslaan naar een meer socialistische democratie en zo meer mogelijkheden zou openen voor de initiatieven van de arbeidersklasse. Wel moet opgemerkt worden dat het XXe Congres geen enkele analyse van de moeilijkheden en tegenspraken gaf, die in de voorafgaande jaren tot een ongerichte repressie op grote schaal hadden geleid, en er zich toe beperkte in plaats van zo’n analyse te geven persoonlijke beschuldigingen aan het adres van Stalin te richten (die als enige ‘verantwoordelijk’ werd gesteld voor de ‘negatieve’ aspecten van het verleden). Ook leek dit Congres een aanwijzing in te houden, dat de KPSU het vermogen tot zelfkritiek, dat noodzakelijk is om fouten recht te zetten, had behouden of beter herkregen.[4]

In werkelijkheid was niets van dit alles het geval. De contradictoire werkelijkheid van de geschiedenis en maatschappij van de SU werd in het geheel niet geanalyseerd. De aspecten van de werkelijkheid die veroordeeld en omgevormd zouden moeten worden, zijn niet verklaard door ze te relateren aan de innerlijke tegenspraken van de Sovjet-Unie. Zij zijn voorgesteld als een ‘ontaarding’, die het gevolg was van het optreden van een ‘persoon’ (te weten Stalin). Dat de KPSU een dergelijke pseudo-verklaring aanvaardt, bewijst dat zij het marxisme als middel van onderzoek en analyse heeft prijsgegeven. Hiermee heeft de KPSU het zich onmogelijk gemaakt een bijdrage te leveren aan een werkelijke omvorming van de maatschappelijke verhoudingen, die de oorzaak waren van wat verbaal werd ‘veroordeeld’. Deze pseudo-verklaring heeft zo de rol gespeeld die haar was toegedacht, nl. het in stand houden van de klassenverhoudingen, die de economische en politieke macht in de handen van een minderheid concentreren. De tegenspraken die uit deze klassenverhoudingen zijn voortgekomen, zijn in plaats van afgenomen, verscherpt.

Een van de vele gevolgen van deze verscherping van de maatschappelijke tegenspraken was een toenemende verslechtering van de voorwaarden waaronder de Sovjeteconomie functioneert. Dit is ook het geval geweest in de met de Sovjet-Unie verbonden landen waar de leiders dezelfde politieke lijn hebben gevolgd. Omdat men niet de maatschappelijke tegenspraken zelf te lijf ging heeft men ‘economische hervormingen’ op gang gebracht, die gezien moeten worden als pogingen het economische systeem ‘beter te doen functioneren’. Dit is gedaan door met name de bevoegdheden van de fabrieksdirecteuren uit te breiden en voor kapitalistische vormen en criteria van economisch management meer plaats in te ruimen.

Tegen de verwachtingen van de leiders van de Sovjet-Unie en de ‘broederlanden’ in, hebben de verschillende ‘hervormingen’ niet een van de moeilijkheden, waarvoor zij waren gesteld, wezenlijk opgelost. Natuurlijk zijn op begrensde gebieden tijdelijke successen behaald, maar de mislukkingen overwegen: grotere afhankelijkheid van buitenlandse technologie, groeiende buitenlandse schulden, duidelijke daling van de groeicijfers in de industrie en problemen bij de voedselvoorziening. Tekenen van ontevredenheid onder de arbeiders over hun situatie en de gevolgen van de ‘economische hervormingen’ voor hen zijn steeds duidelijker waar te nemen.

De hele wereld weet wat in december 1970 in Polen is gebeurd; de arbeiders van de grote steden in het Oostzeegebied (Gdansk, Gdynia, Szeczin en Sopot) gingen in staking tegen de politiek van de regering, die voor de arbeiders prijsstijgingen en een achteruitgang van het levenspeil betekende. De repressieve maatregelen die tegen de strijdende Poolse arbeiders werden genomen, brachten hen ertoe tot een tegenaanval over te gaan: zij bezetten de kantoren van de partij en de politieke politie, en organiseerden een stakingscomité dat een arbeidersmilitie op de been bracht. Ofschoon de veiligheidstroepen een verscherpte repressie uitoefenden, en talrijke arbeiders doodden of verwondden, boden de laatsten verzet, zetten hun staking voort en dwongen de machthebbers de samenstelling van de regering te wijzigen, met hen onderhandelingen te voeren en een aantal eisen in te willigen.[5]

De ‘gebeurtenissen’ in Polen zijn een keerpunt in de betrekkingen tussen de arbeidersklasse van de landen van de sovjetzone en de politieke machthebbers. Zoals bekend, hebben de gebeurtenissen brede weerklank gevonden bij de arbeidersklasse van de Sovjet-Unie en ontketenden zij een golf van angst in de leidende kringen van de Sovjet-Unie. Deze angst kwam het duidelijkst tot uiting in een herziening van de economische plannen van 1971, maar ook in een verscherping van de repressie.

In de Sovjet-Unie zelf wordt de tendens tot verscherping van de repressie de laatste jaren steeds duidelijker, zoals blijkt uit de invoering van nieuwe politiemaatregelen en uit wat we weten van de bevolking van de kampen, die op grond van de beschikbare gegevens op zo’n twee miljoen mensen kan worden geschat.

Vanwege de verscherping van de binnenlandse tegenspraken wordt de internationale politiek van de SU hierdoor gekenmerkt dat ze in toenemende mate een ontkenning is van wat vroeger de socialistische aspecten van haar buitenlandse politiek vormde. In plaats van de hulp die tevoren aan China en Albanië werd gegeven, zien we sinds 1960 een weloverwogen poging om – uit naam van ‘ideologische meningsverschillen’ – de economische ontwikkeling van deze landen te saboteren door éénzijdige opzegging van getekende overeenkomsten, stopzetting van leveranties, noodzakelijk voor fabrieken in aanbouw, terugtrekking van technici, enz. De Sovjet-Unie tracht zo – zonder succes – de economische betrekkingen die zij in het verleden met deze landen heeft aangeknoopt, te gebruiken om zware druk op ze uit te oefenen ten einde ze aan haar hegemonie te onderwerpen.

Algemeen gesproken doet de internationale politiek van de SU zich meer en meer voor als die van een grote mogendheid, die voor zichzelf zoveel mogelijk economische en politieke voordelen tracht te behalen door te profiteren van de nauwe betrekkingen die met andere landen zijn aangeknoopt. Dit imperialistisch type politiek brengt de SU zowel tot samenwerking als in conflict met de Verenigde Staten. Deze twee grootmachten strijden beide om de wereldhegemonie. Daarbij worden zij ertoe gebracht met elkaar compromissen te sluiten ten koste van de volkeren. Zij spreken over ‘ontspanning’, terwijl zij zich in een historisch ongekende wapenwedloop hebben gestort en het Amerikaanse imperialisme zijn oorlog tegen het Vietnamese volk voortzette.

Doordat de SU zich op dezelfde bodem als de Verenigde Staten plaatst, dat wil zeggen met de VS om de wereldhegemonie strijdt, heeft zij een ongekend offensief militair apparaat moeten opbouwen en zichzelf van reusachtige middelen moeten voorzien om over de hele wereld te kunnen ingrijpen. Om over een dergelijk potentieel te kunnen beschikken, dat gelijk is aan of op bepaalde terreinen zelfs groter is dan dat van de Verenigde Staten, besteedt de SU thans 25 à 30 % van haar bruto nationaal product aan militaire uitgaven (tegen 7 à 8 % voor de Verenigde Staten). Zij voert van jaar tot jaar het aantal parate divisies aan de Chinese grens op, maar haar belangrijkste militaire potentieel is op West-Europa gericht en ook dat breidt zich snel uit.

Om over de middelen voor een imperialistisch type van buitenlandse politiek te kunnen beschikken, leggen de Sovjetleiders de volkeren van de SU en de mogelijkheden van economische ontwikkeling van het land een zware last op. Zij zijn uiteindelijk gedwongen financiële en technische hulp te zoeken bij het Amerikaanse imperialisme, ofschoon zij daarmee voortdurend in botsing zijn.

Deze ontwikkeling overziende (waarvan de bezetting van Tsjecho-Slowakije één moment is) ben ik ertoe gekomen ook het verleden van de Sovjet-Unie opnieuw te onderzoeken; men kan immers onmogelijk veronderstellen, dat de koers die dit land heeft gevolgd, enkel afhangt van de ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’ van enkele leiders. Dat zij aan de macht gekomen zijn en de door mij zojuist genoemde politiek konden uitvoeren, moet verklaard worden uit de aard van de thans in de SU heersende maatschappelijke verhoudingen, die in een lange voorafgaande periode zijn ontstaan. Vandaar de noodzaak deze verhoudingen te analyseren.

Voor de analyse die ik aldus wilde doorvoeren, heb ik trouwens gebruik kunnen maken van de ervaringen die ik heb opgedaan met de economische en politieke hervormingen in China en op Cuba.

Wat Cuba betreft, ging het om een zeer concrete praktische ervaring, omdat ik herhaalde malen heb deelgenomen aan de bespreking van de problemen, die de economische planning op Cuba tussen 1960 en 1966 opriep. Deze ervaring heeft mij ertoe gebracht sindsdien een reeks opvattingen die samenhangen met de voorwaarden voor de opstelling van economische plannen, de betekenis van de planning in de socialistische overgang en de implicaties van het bestaan van waren- en geldverhoudingen in maatschappijformaties, waarin staatseigendom van de productiemiddelen een overheersende rol speelt, te herzien.

Om de aard van de stellingen die ik in deze studie naar voren breng, te preciseren en de lezer beter in staat te stellen ze te plaatsen tegen de achtergrond van de stellingen die ik in mijn twee eerdere boeken heb ontwikkeld (die grotendeels de vrucht waren van mijn ervaringen met de problemen op Cuba), is het niet overbodig nog eens te wijzen op de grenzen van mijn vroegere opvattingen die hier ter discussie worden gesteld.

In La Transition vers l’économie socialiste, waarin een reeks teksten en uiteenzettingen uit de jaren 1962 tot 1967 zijn gebundeld, heb ik gepoogd het bestaan van waren- en geldverhoudingen (op Cuba maar ook in de SU) te relateren aan het bestaan van productie-eenheden die de facto (ondanks de invoering van een economisch plan) relatief onafhankelijk van elkaar functioneren en dus als ‘economische subjecten’ te werk gaan.[6]

De analyse die ik naar voren bracht, trachtte het bestaan van waren- en geldverhoudingen en ook loonverhoudingen te verklaren uit het bestaan van werkelijke maatschappelijke verhoudingen, die onafhankelijk van de wil van de mensen functioneren (en die men dus niet kan doen ‘verdwijnen’ door enkel hun ‘afschaffing’ te verkondigen). In het kader van deze analyse verschijnen de waren- en geldverhoudingen dus als de uitdrukking van dieper liggende maatschappelijke verhoudingen: de waren- en geldverhoudingen vormden de uitwerkingen van deze verhoudingen en van de objectieve noodzaak van hun reproductie.

Thans ben ik echter van mening, dat de specifieke vorm van de analyse die ik in 1962 en 1967 voorstelde, niet bevredigend is. Een hernieuwde overdenking van de voorwaarden voor de opbouw van het socialisme in China en zeer in het bijzonder de lessen die men uit de Culturele Revolutie kan trekken, hebben mij ertoe gebracht de termen van mijn analyse ingrijpend te wijzigen.

De voornaamste tekortkoming van mijn teksten uit de periode 1962 tot 1967 ligt hierin, dat hetgeen daarin beschouwd wordt als gedicteerd door een objectieve noodzaak, hoofdzakelijk gerelateerd wordt aan het ontwikkelingsniveau van de productiekrachten.[7] Het begrip ‘aard van de productiekrachten’ komt in deze teksten weliswaar voor, maar de precieze betekenis van dit begrip wordt er niet uiteengezet. Bijgevolg wordt niet duidelijk gemaakt, dat het voornaamste obstakel voor een maatschappelijk tot eenheid gebrachte politiek (waarvan het economische plan slechts het middel kan zijn) niet ligt in het ontwikkelingsniveau van de productiekrachten, maar juist in de aard van de heersende maatschappelijke verhoudingen, dat wil zeggen in de reproductie van de kapitalistische arbeidsdeling en in de politieke en ideologische verhoudingen. Deze laatste vormen, omdat zij een uitwerking van deze arbeidsdeling zijn, de maatschappelijke voorwaarden van deze reproductie. Zij doen de individuen en ondernemingen als ‘subjecten’ functioneren, die hun bijzondere belangen laten prevaleren boven de collectieve belangen, die overigens slechts een momentaan of illusoir karakter kunnen hebben, als zij niet samenvallen met de eisen van een politiek, die daadwerkelijk de voorwaarden tracht te scheppen voor het verdwijnen van de antagonistische klassenbelangen.

Wat in de teksten die onder de titel La Transition vers l’économie socialiste bijeengebracht werden dan ook niet duidelijk naar voren komt, is dat de ontwikkeling van de productiekrachten op zich nooit de kapitalistische vormen van de arbeidsdeling of de overige burgerlijke maatschappelijke verhoudingen kan doen verdwijnen. Wat daarin niet werd gezegd, is dat enkel een klassenstrijd, die zich ontwikkelt onder de dictatuur van het proletariaat en juist geleid wordt – dankzij wetenschappelijk experimenteren op massaschaal en theoretische analyse – in staat is de kapitalistische economische verhoudingen te doen verdwijnen. Deze klassenstrijd is gericht tegen de kapitalistische arbeidsdeling én de politieke en ideologische verhoudingen, die de reproductie van de uitbuitings- en onderdrukkingsverhoudingen mogelijk maken.

Wanneer ik mij in de periode 1962 tot 1967 niet van de formuleringen heb bediend die ik sindsdien naar voren breng, komt dat omdat ik nog sterk onder invloed stond van een bepaalde opvatting van het ‘marxisme’, die lange tijd in Europa dominant is geweest en niets anders is dan een bijzondere vorm van wat Lenin het ‘economisme’ noemde.[8] De lessen die uit de Culturele Revolutie in China getrokken konden worden, hebben mij in staat gesteld de breuk met het ‘economisme’ verder door te voeren en zo opnieuw bij de revolutionaire inhoud van het marxisme aan te knopen. Deze inhoud was door de jarenlange ‘economistische’ praktijk die de Europese arbeidersbeweging heeft gekenmerkt toegedekt en overwoekerd.[9]

In Calcul économique et Formes de Propriété – een tekst, waarin ik aankondigde dat ik een analyse van de Sovjet-Russische maatschappijformatie aan het voorbereiden was – begon ik mij los te maken van de vroegere problematiek, die ertoe neigde het verdwijnen van de waren- en geldverhoudingen en de voortgang van de socialistische planning in de eerste plaats van de ontwikkeling van de productiekrachten afhankelijk te stellen (welke ontwikkeling bovendien nog enigszins ‘langs één lijn’ werd gedacht) en niet voor het belangrijkste deel van de revolutionering van de maatschappelijke verhoudingen. Zoals gezegd ben ik de afgelopen jaren (deels via een doordenking van de Culturele Revolutie en haar betekenis) mij meer systematisch gaan bezighouden met de implicaties van de verwerping van de ‘problematiek van de productiekrachten’, dat wil zeggen van een opvatting die de omvorming van de maatschappelijke verhoudingen eenzijdig ondergeschikt maakt aan de ontwikkeling van de productiekrachten.

In deze omstandigheden heb ik tussen 1968 en nu een aantal artikelen geschreven over enkele problemen van het socialisme[10] en heb ik met name een nieuwe analyse van de Sovjet-Unie doorgevoerd om de eigensoortigheid van het staatskapitalisme, de klassenverhoudingen en klassenpraktijken die nu in dit land heersen, beter te kunnen omgrenzen.

Begin 1969 voltooide ik een eerste (niet gepubliceerde) tekst, waarin de uitkomsten van deze analyse uiteengezet werden; uit deze analyse wordt duidelijk, dat er vandaag de dag in de Sovjet-Unie onder de naam staatseigendom uitbuitingsverhoudingen bestaan vergelijkbaar met die in de kapitalistische landen. Alleen de bestaansvorm van deze verhoudingen neemt een bijzonder karakter aan. Dit karakter is nu juist dat van het staatskapitalisme; sinds Engels weten we dat dit niets anders is dan ‘het op de spits gedreven kapitalisme’.

Toen ik evenwel mijn tekst kritisch herlas, viel mij op dat er een historische achtergrond in ontbrak. Het is immers onmogelijk het heden van de Sovjet-Unie te begrijpen zonder dit met het verleden van dit land te verbinden. Het is niet voldoende de thans heersende verhoudingen en praktijken aan het licht te brengen, men moet ook verklaren hoe zij erin geslaagd zijn dominant te worden. Men moet zich dus de vraag stellen hoe, via welke strijd en tegenspraken het eerste land waarin de dictatuur van het proletariaat tot stand is gebracht, een land is geworden, dat een imperialistische politiek in praktijk brengt en niet aarzelt zijn strijdkrachten in andere landen te doen ingrijpen om daar zijn belangen van grote mogendheid te verdedigen.

De analyse van de omvormingen die de Sovjet-Unie heeft ondergaan, is uiteindelijk minstens zo belangrijk als die van het heden; zij kan een onvervangbare bron aan informatie zijn en zo helpen vermijden, dat andere proletarische revoluties dezelfde weg inslaan en niet bij het socialisme, maar bij een specifieke vorm van kapitalisme uitkomen, die even onderdrukkend en agressief is als zijn ‘klassieke’ vormen.

De huidige tijd maakt – ondanks moeilijkheden – de doorvoering van een dergelijke taak noodzakelijk. Deze poging, hoe onvolkomen ook, moet ons helpen een verleden te begrijpen dat tevens ons heden is, moet ons een inzicht geven in de wijze waarop een proletarische revolutie in haar tegendeel, te weten een burgerlijke contrarevolutie, kan omslaan.

De ervaring van de Sovjet-Unie bevestigt, dat het moeilijkste niet is de oude heersende klassen omver te werpen maar allereerst de oude maatschappelijke verhoudingen te vernietigen, waarop zich weer een systeem van uitbuiting kan verheffen, dat vergelijkbaar is met het systeem dat men definitief omvergeworpen meende te hebben. In de tweede plaats moet men zien te verhinderen, dat deze verhoudingen zich uitgaande van de oude elementen die echter nog lange tijd in de nieuwe maatschappelijke verhoudingen aanwezig zijn, versterken.

In onze tijd is het dus van levensbelang te begrijpen waarom de eerste geslaagde socialistische revolutie uiteindelijk op de werkelijkheid van de Sovjet-Unie van thans is uitgelopen. Doen we dat niet, dan bestaat het levensgrote gevaar – ondanks de positieve en waardevolle lessen die uit de successen van de Chinese revolutie getrokken kunnen worden – dat hetgeen hier of daar als een proletarische revolutie begint, uiteindelijk in iets heel anders dan het socialisme uitmondt.

De tekst die ik in 1969 afrondde, leek me dan ook inadequaat. Daarom heb ik, alvorens de tekst aan de openbaarheid prijs te geven, gemeend hem te moeten aanvullen met een analyse van het verleden van de Sovjet-Unie. Toen ik aan deze taak begon, heb ik kunnen constateren dat zij minstens zo complex was als de eerste. Allereerst omdat zij een historische periode beslaat, die veel langer en rijker aan gebeurtenissen en conflicten was; in de tweede plaats, omdat we los van de bijzondere geschiedenis van de Sovjet-Unie de algemene beweging van de tegenspraken moesten proberen te ontdekken, waarvan deze bijzondere de bestaansvorm was: op zich had deze bijzondere bestaansvorm ‘accidenteel’ of ‘toevallig’ kunnen lijken en had zij ons niet in staat kunnen stellen om uit de gebeurtenissen in de Sovjet-Unie de noodzakelijke lessen te trekken.

Mijn doel was te komen tot een voldoende nauwkeurige kennis van de geschiedenis van de Sovjet-Unie om iets anders dan een geschiedenis dan dit land te kunnen schrijven: mijn bedoeling was de klassenstrijd in de Sovjet-Unie vanaf de Oktoberrevolutie te onderwerpen aan een analyse die voldoende algemeen was, ook al had zij de specifieke vorm van een hedendaagse geschiedschrijving van de Sovjet-Unie. Ik moest zo de beslissende momenten uit de geschiedenis van de maatschappijformatie van de Sovjet-Unie analyseren, en ik heb getracht de aard van de maatschappelijke verhoudingen te bepalen, die op elk van die momenten bestonden en overheersend waren. Ik heb ook getracht de aard vast te stellen van de maatschappelijke krachten die ertoe hebben bijgedragen de wijze waarop deze verhoudingen zijn geleed, te wijzigen, ook al vond er heel vaak strijd plaats die geheel andere omvormingen beoogde dan die zich feitelijk voordeden. Het boek dat ik hiermee aanbied, geeft de eerste uitkomsten van een dergelijke arbeid, waarvan het uiteindelijke doel de analyse van de huidige werkelijkheid in de Sovjet-Unie blijft. Deze analyse zou voor ons tot op zekere hoogte onbegrijpelijk zijn gebleven, als we niet voldoende kennis hadden van de voorwaarden waaronder de huidige werkelijkheid gestalte heeft gekregen.

Deze analyses zijn zo een voortzetting van de arbeid van rectificatie, waarmee ik tussen 1962 en 1967 een begin maakte.

Deze arbeid van rectificatie en concrete analyse van de Sovjet-Unie, van haar heden en verleden, bracht mij er geleidelijk toe te breken met een bepaalde verstarde en simplistische opvatting van het ‘marxisme’ en opnieuw aan te knopen bij wat ik als de revolutionaire inhoud van het historisch en dialectisch materialisme beschouw.[11]

In dit boek wordt slechts een deel van de uitkomsten van deze arbeid uiteengezet; daarom is het noodzakelijk, dat ik er in dit voorwoord een algemeen overzicht van geef. Het gaat hier immers om iets wat ver uitgaat boven een louter ‘persoonlijke weg’ die van weinig belang is voor de lezer.

Zoals ik al zei, was het ‘vereenvoudigde marxisme’ waarvan ik me trachtte los te maken, niet iets ‘persoonlijks’ van mij; het was het marxisme dat de Europese secties van de IIIe Internationale, die steeds verder van het leninisme wegdreven, geleidelijk in Europa hadden doen overheersen (sinds het begin van de jaren dertig, toen ik over de problemen van het socialisme begon na te denken). Dit ‘vereenvoudigde marxisme’ droeg bovendien – zo niet de kiem, dan toch als mogelijkheid waarvoor het openstond – de voorwaarden van het moderne revisionisme in zich, dat wil zeggen van een burgerlijke ideologie, die er als zodanig toe bijdraagt kapitalistische maatschappelijke verhoudingen in de Sovjet-Unie en daarbuiten in stand te houden.

Het zou ijdel zijn te beweren dat ik een analyse heb gegeven van alle aspecten van het ‘verstarde marxisme’, waarmee ik in dit boek moest breken om begrijpelijk te maken wat er in de Sovjet-Unie is gebeurd (lezing van dit boek zal de belangrijkste aspecten duidelijk maken). Het is evenwel noodzakelijk enkele (expliciete of impliciete) stellingen van dit ‘vereenvoudigde marxisme’ naar voren te halen en te bespreken om een beter begrip mogelijk te maken van de richting waarin de rectificatie in dit boek gaat en van de betekenis van de uitkomsten, die in het laatste deel van deze studie zullen worden samengevat.

Drie van de grondstellingen van het ‘verstarde marxisme’, waarmee men moet breken om het historisch en dialectisch materialisme zijn ware revolutionaire karakter terug te geven, betreffen (i) de grondslag van de klassenverhoudingen, (ii) de rol van de productiekrachten en (iii) de bestaansvoorwaarden van de staat en diens afsterven. Met een enkel woord zal ik ingaan op deze drie stellingen en op hun objectief politieke en ideologische functies.

1. Klassenverhoudingen en juridische eigendomsvormen

De eerste stelling waarmee men moet breken, is die welke een ‘mechanistische’ gelijkstelling aanbrengt – in het bijzonder voor wat de socialistische overgangsperiode betreft – tussen de juridische eigendomsverhoudingen en klassenverhoudingen.

Deze stelling vindt men expliciet door Stalin onder woorden gebracht in zijn verslag over het ontwerp van de grondwet van de SU, dat hij op 25 november 1936 aan het VIIe Congres van de Sovjets van de SU uitbracht.[12]

In dit verslag maakt Stalin de balans op van de omvorming van de eigendomsvormen in de periode 1924-1936 in Rusland. Hij toont aan, dat in deze periode de juridische private eigendom van de productie- en ruilmiddelen praktisch werd afgeschaft en door twee andere eigendomsvormen vervangen: de staatseigendom die in de industrie, het verkeer en vervoer, de handel en het bankwezen overwegend is; coöperatieve, collectieve eigendom die in de landbouw overwegend is (kolchozen). Stalin concludeert:

‘In de industrie bestaat geen klasse van kapitalisten meer. In de landbouw geen klasse van koelakken meer, en in de handel geen handelaren en speculanten meer. Alle uitbuitende klassen zijn dus geliquideerd’.[13]

Volgens dit verslag bestonden nu alleen nog de arbeidersklasse, de klasse van de boeren en de intellectuelen, die ‘het volk (moeten) dienen, omdat er geen uitbuitende klassen meer bestaan’.[14]

Als conclusie stelt dit deel van het verslag, dat de politieke en economische klassentegenspraken (tussen boeren, arbeiders en intellectuelen) ‘geringer worden’ en ‘verdwijnen’.[15]

De aanvaarding van deze stelling staat een analyse in de weg van de tegenspraken die zich in werkelijkheid in de Sovjet-Unie bleven manifesteren. Zij maakt het denkbeeld dat het proletariaat de macht ten gunste van een bourgeoisie kan verliezen, onbegrijpelijk omdat een bourgeoisie niet meer lijkt te kunnen bestaan tenzij de private kapitalistische eigendom wordt ‘hersteld’. Een dergelijke stelling ontwapent het proletariaat door het ervan te overtuigen, dat de klassenstrijd tot het verleden behoort.

Het was aan de praktijk voorbehouden om te laten zien (of beter: eraan te herinneren), dat de omvorming van de juridische eigendomsverhoudingen niet voldoende is om de bestaansvoorwaarden van de klassen, en bijgevolg die van de klassenstrijd te doen verdwijnen. Deze voorwaarden zijn immers – zoals Marx en Lenin vaak hebben benadrukt – niet in de juridische eigendomsvormen besloten, maar in de productieverhoudingen, dat wil zeggen in de vorm van het maatschappelijke toe-eigeningsproces, in de positie die de vorm van dit proces aan de actoren van de productie toewijst, kortom in de verhoudingen die tussen hen in de maatschappelijke productie tot stand komen.[16]

Het bestaan van de dictatuur van het proletariaat en van staats- of collectieve eigendomsvormen is niet voldoende om de kapitalistische productieverhoudingen ‘af te schaffen’ en de antagonistische klassen: bourgeoisie en proletariaat te ‘doen verdwijnen’. De bourgeoisie kan in veranderde vormen blijven bestaan, met name de vorm van een staatsbourgeoisie aannemen.

De historische rol van de dictatuur van het proletariaat bestaat er niet alleen in de eigendomsvormen om te vormen, maar ook – en dat is een heel wat complexere en langdurigere taak – het maatschappelijke toe-eigeningsproces en daarmee de oude productieverhoudingen te vernietigen en nieuwe op te bouwen. Zo stelt zij de overgang van de kapitalistische naar de communistische productiewijze zeker waarbij de socialistische overgang die overgangsfase is, die het. als enige mogelijk maakt de burgerlijke maatschappelijke verhoudingen en de bourgeoisie als klasse te doen verdwijnen.

Dit is niets ‘nieuws’, maar in feite letterlijk een terugkeer naar Marx en Lenin.

Naar Marx, voor wie de dictatuur van het proletariaat het noodzakelijke overgangspunt is om te komen tot de afschaffing van de klassenverschillen in het algemeen.[17]

Naar Lenin, die herhaaldelijk heeft gezegd, dat ‘de klassen blijven en zullen blijven bestaan tijdens de dictatuur van het proletariaat’, en hieraan toevoegde dat ‘elke klasse een verandering heeft ondergaan, zodat hun verhoudingen eveneens veranderd zijn en de klassenstrijd voortduurt en daarbij andere vormen aanneemt’.[18]

Omdat de taak van de socialistische revolutie niet beperkt blijft tot de omvorming van de juridische eigendomsverhoudingen en het aankomt op de omvorming van het geheel van de maatschappelijke verhoudingen, waaronder de productieverhoudingen, hamert Lenin zo vaak op de wezenlijke gedachte dat het ‘relatief gemakkelijk is de socialistische revolutie te beginnen, maar bijzonder moeilijk haar voort te zetten en tot haar einde door te voeren’.[19]

De socialistische overgang neemt zo noodzakelijk een lange historische periode in beslag en kan niet in enkele jaren worden ‘afgesloten’.[20]

Het is duidelijk dat als men de omvormingen van de Sovjetmaatschappij en de mogelijkheid van een herstel van een burgerlijke dictatuur in de SU (zonder een omvorming van de juridische eigendomsverhoudingen) wil begrijpen, men de stelling moet prijsgeven, dat de uitbuitende klassen zijn verdwenen, louter omdat de dictatuur van het proletariaat bestaat (over welke klasse zou het proletariaat dan trouwens zijn dictatuur uitoefenen?) en omdat staats- en collectieve eigendomsvormen overheersen; we moeten terugkeren naar de leninistische gedachte, dat de dictatuur van het proletariaat de ‘voortzetting van de klassenstrijd in nieuwe vormen’ is.

2. Het primaat van de ontwikkeling van de productiekrachten

Een tweede stelling die kenmerkend is voor de vereenvoudiging van het marxisme, en die in de loop van de jaren dertig in de Europese secties van de IIIe Internationale gemeengoed werd, is de stelling van het primaat van de ontwikkeling van de productiekrachten. Deze stelling stelt de ontwikkeling van de productiekrachten voor als de ‘motor van de geschiedenis’.

Voor een bepaalde periode heeft de aanvaarding van deze stelling de illusie kunnen ingeven dat men over een ‘verklaring’ beschikte van de tegenspraken, die de maatschappijformatie van de SU kenmerkten. Deze verklaring kon niet langer gevonden worden in de klassenstrijd: de klassenstrijd, zo nam men aan, stond ‘op het punt te verdwijnen’ of was al verdwenen met de antagonistische klassen.

In een zeer algemene vorm treffen we de stelling, die de productiekrachten tot de motor van de geschiedenis maakt, aan bij Stalin in zijn tekst uit september 1938, getiteld Over het dialectisch en historisch materialisme.[21]

Hij schrijft daar: ‘Eerst wijzigen en ontwikkelen zich de productiekrachten van de maatschappij en afhankelijk van, en in overeenstemming met deze veranderingen wijzigen zich vervolgens de productieverhoudingen tussen de mensen’.[22]

Zo geformuleerd ontkent de stelling weliswaar de rol van de klassenstrijd niet – voor zover er een maatschappij is waarin antagonistische klassen met elkaar strijden – maar zij verwijst deze rol naar het tweede plan: de klassenstrijd treedt in wezen op om de productieverhoudingen te verbreken, die een hinderpaal zouden vormen voor de ontwikkeling van de productiekrachten. De klassenstrijd roept nieuwe productieverhoudingen in het leven, die met de eisen van de ontwikkeling van de productiekrachten in overeenstemming zijn.

In feite erkent Stalin in de hierboven aangehaalde tekst dat de nieuwe productieverhoudingen onafhankelijk van een revolutionair proces kunnen ontstaan. Hij schrijft immers: ‘De nieuwe productiekrachten en de nieuwe productieverhoudingen die daarmee overeenkomen, ontstaan niet buiten het oude maatschappelijke systeem, na de verdwijning daarvan, maar in de schoot van het oude systeem’.[23]

Men kan bij Marx zeker teksten vinden, die een soortgelijke problematiek opwerpen; maar zijn werk als geheel laat zien, dat voor Marx de klassenstrijd de motor van de geschiedenis is en dat zolang er klassen bestaan, de maatschappelijke verhoudingen zich wijzigen via de botsingen tussen de klassen; zijn werk laat ook zien dat de socialistische maatschappelijke verhoudingen slechts uit de klassenstrijd kunnen voortkomen. Zo had Lenin nooit zijn theorie van de ‘zwakste schakel van de imperialistische keten’ kunnen formuleren (een theorie die het mogelijk maakte te begrijpen dat er in Rusland een proletarische revolutie kon plaatsvinden), als hij – zoals de mensjewieken – had vastgehouden aan een opvatting die vóór alles de nadruk op de ontwikkeling van de productiekrachten legt (want in een dergelijke opvatting was een proletarische revolutie slechts in de meest geïndustrialiseerde landen mogelijk).

De stelling van het primaat van de productiekrachten verhindert een rigoureuze toepassing van de begrippen van het historisch materialisme en leidt tot onjuiste politieke formuleringen, zoals bij Stalin in de zojuist geciteerde tekst: ‘Wil de partij van het proletariaat geen foute politiek voeren, dan moet zij zich bij het opstellen van haar programma maar ook bij haar praktische optreden vooral laten leiden door de wetten van de productie, door de economische ontwikkelingswetten van de maatschappij’.[24]

Deze opvatting van de productiekrachten leverde heel wat problemen op, vooral gezien de moeilijkheid om haar in het geheel van de stellingen van het historisch materialisme in te passen. Toch is zij een noodzakelijk uitvloeisel van de stelling, dat de uitbuitende en daarmee dus ook de uitgebuite klassen in de SU zijn verdwenen.

Het verband tussen beide stellingen wordt bijvoorbeeld duidelijk, wanneer Stalin verklaart: ‘In het socialistische systeem vormt de maatschappelijke eigendom van de productiemiddelen de grondslag van de productieverhoudingen. Hier bestaan geen uitbuiters of uitgebuiten meer... De productieverhoudingen zijn hier volledig in overeenstemming met de stand van de productiekrachten’.[25]

Een van de moeilijkheden die deze formulering opwerpt (die stelt dat er een ‘volledige overeenstemming’ tussen de productiekrachten en de productieverhoudingen bestaat) is, dat zij elke mogelijke tegenspraak tussen de twee elementen van de economische basis laat verdwijnen. Dit zal Stalin er in 1951 toe brengen zijn vroegere formulering gedeeltelijk te rectificeren. Hij verwijt A.J. Notkine dan, dat deze zijn formulering over de ‘volledige overeenstemming’ al te letterlijk heeft opgevat. Stalin zegt dan, dat deze formule enkel duidde op het feit, dat de socialistische maatschappij ‘de mogelijkheid bezit zo nodig de achtergebleven productieverhoudingen in overeenstemming te brengen met de productiekrachten, omdat er in een socialistische maatschappij in neergang verkerende klassen zijn die verzet kunnen organiseren’.[26]

Beide stellingen (over het verdwijnen van de uitbuitende en uitgebuite klassen in de SU en over het primaat van de ontwikkeling van de productiekrachten) hebben er ideologisch en politiek toe bijgedragen, dat elk georganiseerd optreden van het Sovjetproletariaat, gericht op de omvorming van de productieverhoudingen, werd geblokkeerd. Dat wil zeggen dat elk georganiseerd optreden voor de vernietiging van de bestaande vormen van het toe-eigeningsproces, dat de grondslag is van de reproductie van de klassenverhoudingen (zie hierboven), met het doel een nieuw toe-eigeningsproces op te bouwen met uitsluiting van de maatschappelijke deling tussen leidinggevende en uitvoerende functies, de scheiding tussen hand- en hoofdarbeid, de verschillen tussen stad en platteland en boeren en arbeiders – kortom, elk optreden gericht op het vernietigen van de objectieve grondslag van het bestaan van klassen werd verlamd. Enerzijds veronderstelde men immers dat de klassen waren verdwenen, anderzijds ging men ervan uit, dat de productieverhoudingen volledig met de productiekrachten overeenstemden, en dat elke mogelijk optredende tegenspraak dankzij het optreden van de ‘socialistische maatschappij’ te zijner tijd zou verdwijnen.

Onder deze voorwaarden was het hoofdprobleem waarvoor het Sovjetproletariaat leek te staan de productie zo snel mogelijk op te voeren: als het de ‘materiële grondslagen van het socialisme’ had opgebouwd, zouden de daarmee overeenstemmende productieverhoudingen en de adequate bovenbouw ‘gegarandeerd’ volgen. Vandaar dat het parool in die tijd luidde: ‘De techniek beslist over alles’ en ‘De verst ontwikkelde kapitalistische landen inhalen en voorbijstreven’.

Het is nu duidelijk waarom de Communistische Partij van China naar aanleiding van deze twee stellingen in de publicatie Over het pseudo-communisme van Chroesjtsjov en zijn historische lessen voor de wereld meende te mogen zeggen: ‘Met zijn verklaring van de wetmatigheden van de klassenstrijd in de socialistische maatschappij week Stalin af van het marxisme-leninisme’.[27]

Met deze verklaring van de wetten van de klassenstrijd stond Stalin eerlijk gezegd niet alleen. Zowel hierin als bij vele andere vraagstukken (bijvoorbeeld dat van de verhoudingen tussen strijd en eenheid binnen de partij) systematiseerde Stalin slechts de opvattingen van de leidende groepen in de bolsjewistische partij. Ondanks de schijn van het tegendeel was de rol van Stalin in wezen die van een drijfwiel, dat bepaalde zienswijzen verdichtte en overbracht. Deze zienswijzen weerspiegelden de veranderingen die zich in de sovjetmaatschappij en de bolsjewistische partij aan het voltrekken waren. Deze rol is een gevolg van het feit dat de partij zelf hoe langer hoe minder in staat was tegen de stroom in te roeien, dat wil zeggen de praktijk en de theorie te revolutioneren. Zelfs wanneer Stalin op bepaalde momenten de angsten en voorbehouden van het Centraal Comité en het Politiek Bureau negeert, gaat hij strikt genomen niet ‘tegen de stroom in’.[28] Hij trekt slechts de uiterste consequenties uit de opvattingen die in de leidende groepen van de partij heersen. Deze wil om tot het uiterste te gaan plaatst Stalin ogenschijnlijk ‘boven’ de partij en is er de reden van dat opvattingen, die op enkele uitzonderingen na [29] niet specifiek van hem zijn, toch de ‘zijne’ lijken. Deze opvattingen krijgen door zijn steun een uitzonderlijk gezag; dit was nu juist het geval met zijn verklaring van de wetten van de klassenstrijd in de socialistische maatschappij.

Feit is, dat deze ‘verklaring’ de ideologische en politieke opvattingen in de Europese secties van de IIIe Internationale heeft gedomineerd en dat zij ertoe bijgedragen heeft het bestaan van klassen en de klassenstrijd in de Sovjet-Unie aan het oog te onttrekken. Daarmee spoorde zij de bevolking aan de oorzaken van de ernstige moeilijkheden waarmee de Sovjet-Unie te kampen had, niet in de klassentegenspraken maar ‘elders’ te zoeken.

Dit ‘elders’ werd aangeduid door de stelling over het primaat van de productiekrachten: omdat de productiekrachten ‘onvoldoende’ ontwikkeld waren, moest de Sovjet-Unie het hoofd bieden aan geweldige moeilijkheden en een reeks maatregelen treffen, die sterk afweken van wat het oude programma van de bolsjewistische partij als noodzakelijk voor de opbouw van het socialisme beschouwde: vergroting van de beloningsverschillen, invoering van een premiestelsel, grotere privileges voor technici, ruimere bevoegdheden voor de bedrijfsdirecteur, enz.

Voor een hele generatie, mijn generatie, hadden de twee genoemde stellingen een soort ‘evidentie’ die ertoe leidde dat een analyse van de werkelijke tegenspraken en problemen uit de weg werd gegaan: zelfs toen zij niet langer werden ontkend, werd hun ‘oplossing’ op de lange baan geschoven: de ontwikkeling van de productiekrachten zou de oplossing brengen.

Wil men de ‘evidentie’ begrijpen die beide stellingen bezaten (en in de ogen van het moderne revisionisme nog steeds bezitten, maar ook in die van wat ‘trotskisme’ heet), dan moet men bedenken dat zij niet het gezichtspunt van Stalin persoonlijk, maar van de meest revolutionaire vleugel van de marxistische beweging in het Europa van die tijd uitdrukten.[30]

Het is niet overbodig hier iets op te merken over de standpunten van Trotski over deze stellingen: hoewel zijn standpunten dicht bij die van Stalin kwamen, brachten zij Trotski niettemin tot geheel andere conclusies.

Evenals Stalin meent Trotski, dat er na de collectivisatie of verstatelijking van de productiemiddelen ‘geen bezittende klassen meer zijn’ [31], omdat de ‘private eigendom’ niet meer bestaat. Als precisering van zijn gezichtspunt voegt Trotski hieraan toe, dat er in de Sovjet-Unie geen ‘bezittende klassen’ bestaan, omdat ‘de vestiging van de socialistische eigendomsvormen’ het de ‘bureaucratie’ onmogelijk maakt over erfelijke ‘eigendomstitels’ of ‘aandelen’ te beschikken.[32] Hij voegt hieraan toe dat ‘in de geciviliseerde maatschappijen de wet de productieverhoudingen vastlegt’.[33] Daarmee lijken de productieverhoudingen in de bovenbouw ingeschreven te zijn en lijken zij niet het pendant van de verhoudingen die in het maatschappelijke productie- en reproductieproces tot stand komen.

De formule van Stalin die luidt dat het programma van het proletariaat ‘zich vooral moet baseren op de wetten van de productie’ [34], vinden we ook bij Trotski, zij het in een karikaturale vorm. Trotski schrijft: ‘Het marxisme gaat uit van de ontwikkeling van de techniek als de belangrijkste drijfveer van de vooruitgang en stoelt het communistische programma op de dynamiek van de productiekrachten’.[35]

Deze overeenkomsten maken het verschil tussen de conclusies waartoe resp. Stalin en Trotski komen alleen maar opvallender.

Voor Stalin immers is het socialisme na het eerste vijfjarenplan in wezen voltooid. Voor Trotski zou een dergelijke conclusie onaanvaardbaar zijn, en wel om twee hoofdredenen: enerzijds zou er volgens hem geen sprake kunnen zijn van ‘socialisme in één land’; en anderzijds – en dit verdient bijzondere aandacht – is de ‘opbrengst van de arbeid’ (d.w.z. van de arbeidsproductiviteit) in de Sovjet-Unie te laag om er van socialisme te kunnen spreken’.[36] Trotski geeft dus toe, dat de ‘maatschappelijke inhoud’ van een en dezelfde juridische vorm kan wisselen, maar deze ‘wisseling’ verwijst voor hem niet naar andere productieverhoudingen (het begrip ‘productieverhouding’ komt bij Trotski in zijn geschriften over dit onderwerp praktisch niet voor), maar ‘naar het niveau van de arbeidsopbrengst’.[37] Dit brengt hem ertoe te beweren, dat ‘de wortels van elke maatschappelijke organisatie in de productiekrachten liggen’.[38]

Tot slot, vanuit het gezichtspunt dat ons hier bezighoudt, is het voor Trotski’s opvatting karakteristiek dat zij de stelling van het primaat van de ontwikkeling van de productiekrachten tot in haar uiterste consequenties omhelst – en met name in de volgende twee:

Ten eerste, de verwijzing naar het niveau van de productiekrachten stelt Trotski in staat het begrip ‘burgerlijke verdelingsnormen’ [39] in te voeren, waartoe men in de SU gedwongen zou zijn door het lage ontwikkelingsniveau van de productiekrachten. Het bestaan hiervan zou tot een herstel van de private eigendom kunnen leiden. Het denkbeeld van een herstel van de burgerlijke heerschappij binnen het kader van de staatseigendom wordt zo door Trotski impliciet verworpen, zonder dat hij evenwel werkelijke argumenten kan aandragen om deze verwerping te rechtvaardigen.

Ten tweede, de functie die Trotski aan de ontwikkeling van de productiekrachten toeschrijft, is zo ruim dat zij de klassenstrijd volledig vervangt. Zo schrijft hij: ‘De macht en stabiliteit van een staatsbestel worden uiteindelijk bepaald door de relatieve arbeidsopbrengst. Een vermaatschappelijkte economie, die bezig is het kapitalisme technisch voorbij te streven, zou werkelijk zeker kunnen zijn van een als het ware automatische, socialistische ontwikkeling.[40]

Ik heb Trotski zo uitvoerig naast Stalin geciteerd om te laten zien, hoezeer – ondanks de verschillende conclusies die zij trekken – de twee stellingen (over het verdwijnen van de antagonistische klassen in de SU en over het primaat van de ontwikkeling van de productiekrachten) een soort ‘gemeenplaats’ waren van het ‘Europese marxisme’ uit de jaren dertig (en het tot voor kort zijn gebleven). De aanvaarding van deze stellingen werd een hinderpaal voor een analyse van de omvormingen van de maatschappij in termen van klassenstrijd.

Verderop zal ik trachten uit te leggen, waarom deze twee stellingen zo lang hun bijzondere politieke en ideologische rol hebben kunnen spelen. Alvorens daartoe over te gaan moet in het kort een derde stelling besproken worden, die met de eerste twee samenhangt.

3. Het bestaan van de staat en de verdwijning van de uitbuitende klassen

Een van de moeilijkheden waartoe de aanvaarding van de stelling van het verdwijnen van de uitbuitende klassen leidt, betreft het bestaan van de Sovjetstaat. Hij is immers geen overgangsvorm die wordt omgevormd tot een niet-staat, een commune (Gemeinwesen) – naar de formule die Engels in een brief aan Bebel gebruikt en die door Lenin is overgenomen – , maar tot een staat die steeds meer van de massa’s wordt gescheiden en een apparaat heeft dat zijn ‘geheimen’ steeds angstvalliger beschermt. Verder functioneert dit apparaat hiërarchisch, waarbij elk ‘niveau’ aan een ‘hoger’ niveau is onderworpen.

Vanuit marxistisch gezichtspunt vormt de bestaansvorm van de Sovjetstaat en de aard van zijn apparaten een probleem. Voor het historisch materialisme kan dit staatstype immers slechts bestaan op basis van klassentegenstellingen; de versterking van een dergelijk staatsapparaat is een aanwijzing dat deze tegenstellingen scherper worden, terwijl het verdwijnen van deze tegenstellingen gepaard gaat met het afsterven van de staat in eigenlijke zin (als onderdrukkingsorgaan) en met de vervanging van de staat door organen van zelfbeheer door de massa’s.

Dit probleem is door Stalin aan de orde gesteld, met name in zijn verslag aan het XVIIIe Congres van de KPSU.[41] In dit verslag herinnert Stalin aan de volgende formulering van Engels in de Anti-Dühring: ‘Zodra er geen maatschappelijke klasse meer onderdrukt hoeft te worden, zodra de klasseheerschappij en de strijd om het individuele bestaan, die op de tot dusver bestaande anarchie in de productie berust, en ook de daaruit voortvloeiende botsingen en buitensporigheden zijn opgeruimd, valt er niets meer te onderdrukken, wat een bijzondere onderdrukkingsmacht, een staat, nodig zou maken. ’[42]

Om het zo geformuleerde probleem op te lossen, is Stalin genoopt te verklaren dat ‘bepaalde algemene stellingen van het marxisme over de staat nog niet geheel zijn uitgewerkt en tekortschieten’.[43] Stalin denkt dan dit manco te verbloemen door het bestaan van de staat en een uitgebreid staatsapparaat niet op de binnenlandse maatschappelijke verhoudingen in de Sovjet-Unie te funderen, maar op een oorzaak van buitenaf: de kapitalistische omsingeling. Dit brengt hem tot zijn volgende formulering:

‘In plaats van de onderdrukkingsfunctie kreeg de staat de functie de socialistische eigendom tegen dieven en plunderaars van de volkseigendom te beschermen. De functie van militaire verdediging van het land tegen agressie van buitenaf bleef integraal gehandhaafd. Bijgevolg zijn ook het Rode Leger, de marine, de inlichtingendiensten en de strafinrichtingen in stand gebleven, die noodzakelijk zijn om de spionnen, moordenaars en saboteurs die door de buitenlandse spionagediensten ons land worden binnengesluisd op te sporen en te straffen’.[44]

We zien hier maar af van de theoretische moeilijkheid die voortvloeit uit de bewering dat een kolossaal apparaat, gespecialiseerd in de binnenlandse repressie, nodig is om aan een buitenlandse dreiging het hoofd te bieden, terwijl de massa-organisaties zelf de taak op zich zouden moeten kunnen nemen om de vijandige elementen die ‘door de buitenlandse spionagediensten ons land worden binnengesluisd’ op te sporen in een land, waar in principe geen enkele klasse bereid was hun enige medewerking te verlenen. Afgezien daarvan bevat deze stelling over de noodzaak van de instandhouding van een staatsapparaat een veel concretere moeilijkheid (die echter pas in haar volle omvang duidelijk werd, toen bekend werd op welke schaal de repressie om zich heen had gegrepen – wat een tamelijk eufemistische term is om de arrestaties, opsluitingen en deportaties van meerdere miljoenen mensen aan te duiden): hoe kan men verklaren dat er zoveel dwangmaatregelen genomen moesten worden, als het er enkel om ging ‘geïnfiltreerde’ elementen onschadelijk te maken evenals de dieven en plunderaars van de volkseigendom of de mensen die zich uit ‘zwakheid’, ‘ijdelheid’ of ‘slapheid’ in spionagenetten lieten verstrikken?[45] Als men de vraag zo formuleert, is zij moeilijk te beantwoorden. De omvang van de repressie, haar vormen en de tegenspraken die erin tot uiting zijn gekomen, kan men daarentegen heel wat beter begrijpen, als men deze feiten relateert niet zozeer aan de activiteiten van de buitenlandse spionagediensten en de ‘slapheid’ van de Sovjetburgers, maar aan een zowel verwoede als blinde klassenstrijd.

Trotski, die zelf ook de stelling van het verdwijnen van de klassenonderdrukking aanvaardde, zag zich voor hetzelfde probleem als Stalin gesteld: te weten, hoe kan het bestaan van een staatsapparaat worden verklaard. De ‘oplossing’ die hij aandraagt voor dit probleem, is zuiver economisch van aard. Hij neemt de zojuist geciteerde formule van Engels over en pikt daar de ‘strijd om het individuele bestaan’ uit: omdat die strijd in de SU nog bestaat, bestaat de staat nog en zou ‘zelfs in Amerika op de grondslag van het hoogst ontwikkelde kapitalisme moeten blijven bestaan. ’[46] We kunnen hieraan nog een curieus detail toevoegen: voor Trotski zouden de ‘sovjets [dat wil zeggen, juist de zelfbeheerorganen van de massa’s, d.w.z. de niet-staat, C.B.] moeten verdwijnen, wanneer de maatschappelijke organisatie socialistisch zou worden. ’[47]

Hoe weinig bevredigend de stelling die de bestaansvorm van de Sovjetstaat uit de dreiging van buitenaf en de ‘slapheid’ van de Sovjetburgers meent te kunnen verklaren ook was, de aanvaarding van de beide eerste stellingen maakte haar niettemin vrijwel onvermijdbaar.

Deze terugblik helpt de lezer ongetwijfeld begrijpen waarom het diegenen die de hier besproken stellingen aanvaardden (en dit waren tot voor kort, op zijn minst in Europa, de overgrote meerderheid van hen die erkenden dat de Oktoberrevolutie een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mensheid had geopend), praktisch onmogelijk was tot een marxistische analyse van de Sovjetmaatschappij te komen. De kern van een dergelijke analyse is immers dat men de klassenverhoudingen en de uitwerkingen van de klassenstrijd onderkent, en voor ogen houdt dat het gaat om verhoudingen en een strijd die doorslaggevend is en gedoemd is het te blijven, zolang een klasseloze maatschappij, dat wil zeggen de communistische maatschappij nog niet is opgebouwd.

Toch geeft deze terugblik nog geen voldoende antwoord op de vraag, waarom de ‘economistische’ problematiek (waarvan de genoemde stellingen deel uitmaken) zo lang haar specifieke ideologische rol heeft gespeeld en nog speelt.

1. De dominantie van de problematiek van de productiekrachten

Om op deze vraag een antwoord te geven, mag men niet vergeten dat de problematiek van de productiekrachten – één van de aspecten van de ‘economistische’ problematiek – historisch onlosmakelijk verbonden was, niet alleen met de Europese arbeidersbeweging van de jaren 1880 tot 1914, maar ook (in een andere vorm) met de geschiedenis van de Russische revolutie, vooral vanaf het einde van de jaren ‘20 toen de eerste poging in de geschiedenis werd ondernomen om het socialisme op te bouwen. De aantrekkingskracht die van deze poging is uitgegaan op de overgrote meerderheid van hen die het kapitalisme terecht als het ‘voltooide’ systeem van de uitbuiting van de mens door de mens zien – een systeem dat reeds twee wereldoorlogen en talrijke kleinere oorlogen heeft veroorzaakt – moest in zekere zin onvermijdelijk ook uitgaan van de theoretische problematiek, die met deze poging verbonden is.

Dit is echter nog niet meer dan een half antwoord, omdat ons nog de vraag rest waarom deze historische band is ontstaan tussen de eerste poging tot de opbouw van het socialisme en de stellingen die het hart van de besproken problematiek vormen.

Wat dit tweede aspect van de vraag betreft, zal ik in dit voorwoord slechts enkele elementen van een antwoord trachten te formuleren; deze elementen zelf zullen in dit en de volgende delen verder worden ontwikkeld, voor zover dit nodig is om de omvormingen van de Sovjetmaatschappijformatie te analyseren.

A. Het einde van de strijd tegen het ‘economisme’ in de bolsjewistische partij

Een eerste element van mijn antwoord houdt verband met de ideologie van de bolsjewistische partij. Deze ideologie was immers – ondanks de ingrijpende omvormingen die zij had ondergaan vanwege het revolutionaire optreden van deze partij en de ideologische strijd die Lenin tegen het ‘economisme’ had gevoerd – geenszins vrij van alle ‘economistische’ opvattingen toen (met de dood van Lenin) de strijd tegen het ‘economisme’ ophield een kenmerk van de ideologische strijd binnen de partij te zijn.

Het is niet overbodig er hier op te wijzen dat de term ‘economisme’ door Lenin was gebruikt om een opvatting van het ‘marxisme’ te brandmerken, die het marxisme tracht te herleiden tot een loutere ‘economische theorie’, waarmee het geheel van de maatschappelijke veranderingen zou kunnen worden verklaard.

Een dergelijke opvatting kan uiteenlopende vormen aannemen; zolang zij niet gesystematiseerd is, kan zij slechts een relatief secundaire rol spelen en kan men hoogstens van een ‘tendens tot economisme’ spreken.

Een van de belangrijkste uitwerkingen van het ‘economisme’ is – omdat het de ontwikkeling van de productiekrachten als de motor van de geschiedenis neemt – dat de politieke klassenstrijd als het directe en onmiddellijke product van de economische tegenspraken verschijnt. Deze laatste kunnen, zo neemt men aan, uit zich zelf de maatschappelijke omvormingen en de revolutionaire strijd ‘voortbrengen wanneer de tijd daartoe rijp is’. De arbeidersklasse lijkt zo spontaan naar de revolutie gedreven te worden (de vorming van een proletarische partij is dan niet noodzakelijk). Dezelfde problematiek neigt ertoe te ontkennen dat ook andere uitgebuite en onderdrukte klassen dan het proletariaat voor het socialisme kunnen strijden.[48]

Op een ander analyseniveau wordt het ‘economisme’ hierdoor gekenmerkt dat het de productiekrachten tendentieel gelijkstelt met de materiële productiemiddelen en dus ontkent dat de belangrijkste productiekracht de producenten zelf zijn; het ‘economisme’ kent bijgevolg in de opbouw van het socialisme de belangrijkste rol niet aan het initiatief van de arbeiders toe, maar aan de accumulatie van nieuwe productiemiddelen en aan technische kennis.

Het ‘economisme’ kan zich in uiteenlopende, zelfs tegenstrijdige vormen voordoen. Al naar gelang van de conjunctuur van de klassenstrijd kan het zich als ‘rechts’ of ‘links’ manifesteren (in werkelijkheid is het altijd ‘rechts-links’) In de bolsjewistische partij is het ‘economisme’ een voedingsbodem geweest voor bepaalde standpunten van de opposities uit 1918 en de jaren 1920-1925, waaronder de vakbondsopposities, waarvan het rechtse karakter bijzonder duidelijk was.[49]

Van de ‘rechts-linkse’ uitwerkingen van het ‘economisme’ in de bolsjewistische partij moeten ook de standpunten worden genoemd, die Boecharin, Trotski en Preobrazhensky innamen ten tijde van het ‘oorlogscommunisme’; zij overwogen de mogelijkheid van een ‘directe overgang naar het communisme’ door voor alle gebieden een toevlucht te zoeken tot staatsdwang (militarisering van de arbeid, een van bovenaf opgelegde discipline, vordering en herverdeling door de staat van de landbouwopbrengst). Deze staatsdwang omschreven zij als gevolg van een abstracte gelijkstelling van de Sovjetstaat met een ‘arbeidersstaat’ als de uitdrukking van een ‘proletarische zelfdiscipline’.

Deze vorm van ‘economisme’ verheft het gecentraliseerde beheer van de economie tot het ‘wezen’ van het ‘communisme’. Hij kan als ‘rechts’ worden aangemerkt, omdat de arbeiders aan dwangapparaten worden onderworpen. Deze vorm lijkt in tegenstelling te staan tot een ‘economisme van links’, dat althans impliciet stelt dat de eenwording van de arbeidersklasse en haar eenheid met de overige werkende klassen zich vanwege het ‘samenvallen’ van de belangen van alle werkenden ‘spontaan’ kan voltrekken. In werkelijkheid ontkennen beide opvattingen de doorslaggevende rol van de ideologische en politieke klassenstrijd en de noodzaak (om deze strijd tot de overwinning te voeren) van een marxistisch-leninistische partij die door een juiste politieke lijn wordt geleid. De eerste opvatting neigt ertoe de politieke en ideologische leiding van het proletariaat door staatsdwang te vervangen;[50] de tweede opvatting neigt ertoe dezelfde leiding te vervangen door het optreden van de vakbondsorganisaties. Zoals we zullen zien, hebben deze twee ‘interpretaties van het marxisme’ er aan het eind van het ‘oorlogscommunisme’ sommige bolsjewisten toe gebracht de ‘verstatelijking van de vakbonden’ te bepleiten en anderen om zich uit te spreken voor de ‘syndicalisering van de staat’.

Het is noodzakelijk hier zo uitvoerig op het ‘economisme’ in te gaan, niet alleen omdat het in de Europese afdelingen van de IIIe Internationale een steeds grotere rol heeft gespeeld, maar ook omdat het bestaan van het ‘economisme’ in welke vorm ook de arbeidersbeweging steeds weer voor nieuwe problemen plaatst. Het is een illusie te menen dat het marxisme en de marxistische partijen er ‘geheel en voorgoed’ van ontdaan kunnen worden. Het is immers de vorm die de burgerlijke ideologie in het marxisme aanneemt en deze ideologie heeft haar wortels in de burgerlijke maatschappelijke verhoudingen, die slechts met de klassen zelf kunnen verdwijnen.

De strijd tegen het ‘economisme’ maakt dus noodzakelijk deel uit van het leven van het marxisme en is zelfs de belangrijkste vorm die de ideologische klassenstrijd erin aanneemt. Marx en Lenin hebben deze strijd in hun eigen geschriften gevoerd.

Dankzij het optreden van Lenin heeft de bolsjewistische partij zich van de meest grove vormen van ‘economisme’ kunnen ontdoen, maar de tendensen tot ‘economisme’ bleven er zeer sterk. Daarom moest Lenin vaak alle zeilen bijzetten om zijn gezichtspunt door te zetten. Het verklaart ook waarom het ‘economisme’ een zo sterk stempel heeft gezet op de wijze, waarop de NEP is ingevoerd en op de opvatting van de collectivisatie en industrialisatie, die in de Sovjet-Unie de overhand heeft gehad. Deze opvatting kende immers de belangrijkste rol aan de accumulatie toe en zag de techniek als was zij ‘boven’ de klassen verheven.

Wat ik zojuist zei, maakt het nog maar slechts gedeeltelijk mogelijk de historische band te begrijpen, die is geknoopt tussen de eerste poging tot opbouw van het socialisme en het ‘economisme’. Om tot een vollediger begrip van deze band te komen, moeten we nog twee reeksen opmerkingen maken, die respectievelijk betrekking hebben op de maatschappelijke grondslagen van het ‘economisme’ en op het expliciete teruggrijpen op een geheel van ‘economistische’ stellingen ten tijde van de vijfjarenplannen.

B. De maatschappelijke grondslagen van het ‘economisme’

Zonder in een debat te treden waarvoor het hier niet de plaats is, moeten we erop wijzen dat het ‘economisme’ zelf een product van de klassenstrijd in het marxisme is. Verliest men dat uit het oog, dan vervalt men in idealisme, dat wil zeggen men gaat er dan van uit dat de ‘ideeën’ zich eigener beweging ontwikkelen en onafhankelijk van de maatschappelijke tegenspraken invloed op de geschiedenis uitoefenen.

In zijn oorspronkelijke vorm is het ‘economisme’ in de IIe Internationale, in de Duitse sociaaldemocratische partij ontstaan. In zijn ‘rechtse’ vorm was het verbonden met het bestaan in deze partij van een machtig politiek en vakbondsapparaat; dat in de apparaten van de’ Duitse staat geïntegreerd werd. De leiders van dit machtige apparaat hebben de illusie kunnen koesteren dat een voortdurende verbreding van hun organisatorische optreden en hun belangenstrijd uiteindelijk de voorwaarden zou scheppen voor de omverwerping van het kapitalisme. Zij beten zich te meer in deze illusie vast, omdat zij zodoende hun eigen posities in de Duitse arbeidersbeweging versterkten zonder ogenschijnlijk de risico’s te hoeven lopen, die met een revolutionair optreden verbonden zijn. Zo heeft een burgerlijke ideologie gestalte kunnen krijgen die zich met een aantal schijnbaar ‘marxistische’ formuleringen tooit. Zij heeft een aanzienlijke invloed op de gehele Duitse arbeidersbeweging uitgeoefend, omdat het optreden van het politieke en vakbondsapparaat van deze beweging en de kracht van het Duitse imperialisme het mogelijk maakten de bestaansvoorwaarden van bepaalde lagen van de arbeidersklasse te verbeteren. Omgekeerd heeft in het tsaristische Rusland, waar de voorwaarden voor de ontwikkeling van een legale arbeidersbeweging niet bestonden, het ‘economisme’ van de mensjewieken geen weerklank in de Russische arbeidersklasse gevonden, enkele relatief ‘bevoorrechte’ lagen zoals bv. de spoorwegarbeiders uitgezonderd.

In de bolsjewistische partij zelf hebben de vakbondsleiders zich meer dan eens als de voornaamste vertegenwoordigers van een ‘rechts economisme’ ontpopt en na de Oktoberrevolutie bevorderde de toestroming van administratief personeel, ambtenaren uit de economie, de planning, financiën, enz. tot de bolsjewistische partij de ontwikkeling van nieuwe vormen van ‘economisme’. Zoals we nog zullen zien, doen deze nieuwe vormen zich als ‘rechts’ of ‘links’ voor, naargelang van de conjunctuur van de klassenstrijd en de kenmerken van de lagen van de arbeidersklasse, die deze vormen een maatschappelijke basis kunnen verschaffen.

Het ‘economisme’ dat zich zo in de Communistische Partij van de Sovjet-Unie ontwikkelt, vindt op zijn beurt een onthaal in de afdelingen van de communistische Internationale van die landen, waar de arbeidersbeweging ontwikkelingsvormen kan aannemen, die analoog zijn aan die in de Duitse arbeidersbeweging van vóór de Eerste Wereldoorlog.

C. Het expliciete teruggrijpen op ‘economistische’ stellingen tijdens de uitvoering van de vijfjarenplannen

Het expliciete teruggrijpen op ‘economistische’ stellingen, dat bijzonder systematisch tot uitdrukking komt in de hierboven aangehaalde teksten, moet onder twee aspecten worden onderzocht: als het resultaat van een ingrijpende ontwikkeling van de Russische maatschappij en de bolsjewistische partij, en in samenhang met het nieuwe gezag dat deze stellingen krijgen op grond van het feit dat zij door Stalin worden uitgesproken.

Het eerste aspect is natuurlijk doorslaggevend. De talrijke veranderingen, die Sovjet-Rusland en de bolsjewistische partij tussen oktober 1917 en het begin van 1929 hebben ondergaan, hebben het mogelijk gemaakt om – eerst impliciet, in de praktijk – opvattingen ingang te doen vinden die de opbouw van het socialisme gelijkstellen met de zo snel mogelijke ontwikkeling van de productiekrachten,[51] in de eerste plaats van de industrie, ook al zou dit ten koste gaan van het bondgenootschap tussen de arbeidersklasse en de boeren.

De ‘economistische’ stellingen zijn in de vorm waarin zij vanaf het eind van de jaren twintig zegevieren, niet fundamenteel aangevochten door de verschillende ‘oppositionele’ stromingen. Wat deze stromingen aanvielen, waren enkel concrete maatregelen of reeksen concrete maatregelen van politieke of bestuurlijke aard, die uitgevaardigd waren op basis van een algemene koers die niet fundamenteel werd bestreden. Ook de bezwaren van Boecharin tegen een naar zijn mening te snelle industrialisering waren als waarschuwing bedoeld tegen de op lange termijn negatieve economische effecten van een eerste stap tot industrialisatie die hij overdreven vond. Zijn argument was in de kern dat een minder grote eerste stap het mogelijk zou maken sneller het type industrialisatie te bereiken, waarnaar de vijfjarenplannen streefden. Hij twijfelde er niet aan of dit type industrialisatie beantwoordde aan de eisen van de opbouw van het socialisme (hoewel hij wel betwistte dat het type collectivisatie dat sinds 1929 werd doorgevoerd het werkelijk mogelijk zou maken op het platteland socialistische verhoudingen op te bouwen).

Stellig beantwoorden de ‘economistische’ opvattingen die met de uitvoering van de eerste vijfjarenplannen zegevieren, aan diepverankerde tendensen in de bolsjewistische partij; maar evenzeer heeft, zoals we reeds opmerkten, het expliciete uitspreken door Stalin van de genoemde ‘economistische’ stellingen vanwege het uitzonderlijke gezag waarmee zijn optreden was omgeven, daaraan een uitzonderlijk gewicht verleend. Hier komt een van de aspecten naar voren van wat later wel het ‘Stalin-vraagstuk’ is genoemd.

Om dit vraagstuk hier te schetsen (het kan immers pas later in het tweede deel van deze studie in samenhang met de analyse van de periode 1924-1953 als geheel onderzocht worden), moet er allereerst op gewezen worden dat Lenin en Stalin voor wat betreft de vraagstukken van de ideologische strijd in de partij een zeer verschillend standpunt innamen.

In het algemeen kan men zeggen dat Lenin deze strijd altijd op de voorgrond heeft geplaatst. Hij heeft nimmer geaarzeld ‘tegen de stroom’ in te gaan, als gevolg waarvan hij in het Centraal Comité meer dan eens, ook waar het om wezenlijke vraagstukken ging, een minderheidspositie innam. Dit wijst er overigens op – we komen er nog uitgebreid op terug – dat het onjuist is de bolsjewistische partij als een ‘leninistische’ partij voor te stellen.

Stalin zag zijn leidersrol heel anders: waar het om wezenlijke vraagstukken ging, heeft hij vóóral getracht (dit geldt in het bijzonder tot 1934) de dieperliggende tendensen in de partij tot uitdrukking te brengen, waarvan hij zo de woordvoerder was. In dit opzicht missen de polemische tegen Stalin gerichte aanvallen, als zou hij de partij door zijn persoonlijkheid opvattingen hebben opgedrongen die haar geheel vreemd zouden zijn geweest, elke grond. Deze aanvallen maken iets heel anders duidelijk, namelijk dat Stalin met een onbuigzame consequentie de praktische uitvoering van maatregelen ter hand nam, waarom werd gevraagd door opvattingen die niet enkel de zijne maar evengoed die van praktisch de gehele partij waren, het merendeel van die leden die zich tegen een afzonderlijke concrete maatregel verzetten niet uitgezonderd.

Deze partij is trouwens voortdurend aan verandering onderhevig: de maatschappelijke krachten die erin massaal opereren zijn in 1929 andere dan in 1917 en verschillen weer in 1934 of 1952; deze veranderingen houden zelf verband met de veranderingen van de Sovjetmaatschappij.

Door zich evenwel tot de woordvoerder van de dieperliggende tendensen van de partij te maken – en dit is het tweede punt dat een nadere beschouwing verdient – verleent Stalin deze tendensen een extra gewicht, en helpt hij deze belangrijk versterken. Dit is in het bijzonder het geval met de ‘economistische’ opvattingen die sinds 1929 overheersen.

Het extragewicht dat Stalin de stellingen waar hij achter staat, verleent, vloeit voort uit zijn eigen gezag. Dit gezag hangt niet zozeer – zoals sommigen zich het graag inbeelden – samen met het feit dat Stalin de algemeen secretaris van de bolsjewistische partij was (want ook dat feit moet worden verklaard, zonder dat men, zoals vaak gebeurt, zijn toevlucht tot anekdotes neemt, die – zelfs als zij waar zijn – in het geheel niets verklaren). Dit gezag dankte hij aan wat praktisch de hele partij sinds de beginjaren dertig als de uitzonderlijke tweeledige verdienste van Stalin beschouwde: dat hij niet de gedachte van de opbouw van het socialisme in de SU heeft laten varen en dat hij een politiek heeft uitgestippeld die in de ogen van de partij zou leiden tot dit resultaat.

Toen na de dood van Lenin de andere bolsjewistische leiders bereid waren hetzij de voortzetting van de NEP te aanvaarden, die niets anders dan een ontwikkeling naar het private kapitalisme had kunnen zijn, hetzij enkele maatregelen tot industrialisatie te bepleiten die zij niet in een socialistisch perspectief wensten te zien, hernam Stalin een stelling van Lenin[52] die luidde dat het mogelijk was de opbouw van het socialisme in de SU ter hand te nemen zonder dat deze opbouw afhankelijk zou zijn van de overwinning van de proletarische revolutie in Europa of de rest van de wereld.

Door dit standpunt in te nemen en tegelijk een politiek te ontwerpen die tot doel had daaruit de logische consequenties te trekken, wilde Stalin de arbeidersklasse van de SU haar zelfvertrouwen teruggeven; hij gaf de bolsjewistische partij een ander doel dan louter te trachten aan de macht te blijven en betere tijden af te wachten; zo droeg Stalin ertoe bij een reusachtig omvormingsproces op gang te brengen, dat de noodzakelijke voorwaarden moest scheppen om de onafhankelijkheid van de SU te verdedigen en de verdeeldheid in het imperialistische kamp aan te scherpen; hierdoor was de Sovjet-Unie in staat een beslissende bijdrage te leveren aan de nederlaag van het nationaalsocialisme. De industrialisatiepolitiek hield de vlam van de Oktoberrevolutie brandende, hield het vertrouwen van de volkeren in de overwinning van hun strijd levend en droeg zo objectief bij tot het welslagen van de Chinese revolutie in Azië.

Door te stellen dat de Sovjet-Unie de weg naar het socialisme kon inslaan, deed Stalin – geheel in tegenstelling tot de beweringen van Trotski – het voorkomen als was hij de voortzetter van Lenin, van wie talrijke teksten, met name zijn allerlaatste deze mogelijkheid onderschrijven. Dit was een van de bronnen van Stalins gezag, dat ook is overgegaan op de door hem geformuleerde stellingen. In werkelijkheid is het immense gezag dat Stalin genoot, vooral vlak na de Tweede Wereldoorlog, niet alleen een uitvloeisel van de stellingen die hij heeft verdedigd, maar ook van de inspanningen, de moed en de opofferingsgezindheid van het Sovjetvolk. Dankzij de inspanningen en de heldhaftigheid van dit volk is de industrie van de SU opgebouwd en werden de legers van Hitler verslagen. Het is evenwel Stalin die aan deze inspanningen en strijd leiding heeft gegeven door daaraan juiste doeleinden te geven.

Zeker, de geschiedenis heeft laten zien dat Stalin juist wat betreft de te volgen weg en de concrete maatregelen die werden genomen om het gestelde doel te bereiken, ernstige fouten heeft gemaakt. De precieze aard van deze fouten was echter niet onmiddellijk zichtbaar.[53] Bovendien: in de situatie waarin de Sovjet-Unie en de bolsjewistische partij zich einde jaren twintig bevonden, waren de begane fouten historisch ongetwijfeld onvermijdelijk.

Dat deze fouten zijn begaan – en ernstige politieke gevolgen, met name een blinde repressie met zich hebben gebracht waardoor niet alleen vijanden van het socialisme, maar ook de volksmassa’s en oprechte revolutionaire strijders werden getroffen, terwijl de ware vijanden werden gespaard – is voor het wereldproletariaat een voorbeeldige les geweest. Zo is uiteindelijk duidelijk geworden dat bepaalde vormen om het kapitalisme aan te vallen illusoir waren en slechts de bourgeoisie binnen de politieke en ideologische apparaten versterkten. De lessen die Lenin uit de analoge, zij het beperkte ervaring van het ‘oorlogscommunisme’ trok, zijn dus bevestigd.

Voor het moment evenwel heeft het feit dat de Sovjet-Unie in enkele jaren ongekende omvormingen tot stand heeft gebracht – resulterend in de uitschakeling van het private kapitalisme en de voorkapitalistische vormen van productie – de stellingen die door de bolsjewistische partij aanvaard en door Stalin geformuleerd werden, een ongekend gezag verleend. Dit heeft de ‘evidentie’, die deze stellingen bij de overgrote meerderheid van de revolutionaire beweging, niet alleen in de Sovjet-Unie, maar ook in Europa en elders al genoten, alleen maar versterkt.

D. Het ‘economisme’ in de Europese communistische arbeidersbewegingen

Nog een andere factor helpt de rol te verklaren die de ‘economistische’ opvatting van de opbouw van het socialisme ook buiten de Sovjet-Unie heeft gespeeld. Het ‘economisme’ dat Lenin in de bolsjewistische partij had bestreden, was in de Europese secties van de IIIe Internationale veel verspreider en levender dan in de Russische sectie. In Europa, en nauwkeuriger gezegd in West-Europa en met name in Duitsland en Frankrijk had het ‘economisme’ al een lange geschiedenis achter zich, die grotendeels samenvalt met die van de Europese sociaaldemocratische partijen, hoofdzakelijk vanaf het moment dat het Europese kapitalisme zijn imperialistische fase inging. Omdat het ‘economisme’ in de rest van Europa niet zoals in Rusland was bestreden, valt gemakkelijk in te zien dat de revolutionaire arbeidersbeweging in Europa als gevolg van deze situatie geheel bereid was de ‘economistische’ stellingen van de KPSU als ‘evidenties’ te aanvaarden.

Tegenwoordig is de ‘economistische’ problematiek van de opbouw van het socialisme ernstig aan het wankelen gebracht (althans in de vorm die zij vanaf einde jaren twintig had aangenomen), en wel om ten minste twee redenen.

De eerste reden heeft betrekking op iets dat zich buiten de SU afspeelt, te weten de Chinese Revolutie. Wat in China gebeurt, bewijst immers dat het ‘lage ontwikkelingsniveau van de productiekrachten’ geen hinderpaal vormt voor de socialistische omvorming van de maatschappelijke verhoudingen en niet ‘noodzakelijk’ tot gevolg heeft dat de overgang zich via vormen van oorspronkelijke accumulatie, verscherping van de maatschappelijke ongelijkheden, enz. voltrekt.

Het voorbeeld van China laat zien dat het niet noodzakelijk (ja, in feite gevaarlijk) is ‘eerst’ de materiële grondslagen van de socialistische maatschappij te willen opbouwen, om de omvorming van de maatschappelijke verhoudingen naar later te verschuiven, welke verhoudingen dan met hoger ontwikkelde productiekrachten in overeenstemming zouden worden gebracht. Dit voorbeeld laat zien dat de socialistische omvorming van de bovenbouw gelijktijdig met de ontwikkeling van de productiekrachten moet plaatsvinden en dat een dergelijke omvorming de voorwaarde is voor een werkelijk socialistisch karakter van de economische ontwikkeling. Het laat ook zien dat wanneer de omvormingen langs deze weg worden voltrokken, de Industrialisatie, in tegenstelling tot wat in de Sovjet-Unie heeft plaatsgehad, geen extra heffing van de boeren noodzakelijk maakt, die een ernstige bedreiging voor het bondgenootschap tussen arbeiders en boeren vormt.

De tweede reden dat de ‘economistische’ problematiek van de opbouw van het socialisme aan het wankelen is gebracht, is dat de ‘feiten’ waaraan de besproken ‘economistische’ stellingen hun ‘evidentie’ zeiden te ontlenen, verdwenen zijn.

Zolang de Sovjet-Unie economisch zwak was en niet meer dan matig geïndustrialiseerd, kon immers al wat in de economische en politieke verhoudingen van het land in tegenspraak leek met wat Marx, Engels en Lenin over het socialisme hebben gezegd, door het ‘economisme’ worden toegeschreven aan de economische zwakheid van de SU: de ‘economistische’ opvattingen bliezen de hoop in dat, zodra de Sovjet-Unie niet langer zwak zou zijn, de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting voor de volksmassa’s zouden verdwijnen, evenals de inkomensongelijkheid, de vele voorrechten van een minderheid van leidinggevend en technisch personeel en de repressie, waarvan brede lagen van de bevolking het slachtoffer waren. Zo kon het lijken alsof de ‘negatieve’ kenmerken van de Sovjetmaatschappij de ‘prijs’ waren die men moest betalen voor de opbouw van de ‘materiële grondslagen’ van het socialisme, verschijnselen van ‘voorbijgaande’ aard waren, die zouden verdwijnen wanneer het doel bereikt of dicht genaderd zou zijn. De ‘feiten’ leken de ‘economistische’ problematiek te ‘bewaarheiden’ en daarmee een analyse van de werkelijkheid van de SU in termen van klassenstrijd overbodig te maken; een dergelijke analyse zou de opkomst van een staatsbourgeoisie[54] aan het licht kunnen brengen, die zich op de commandoposten heeft gevestigd en de apparaten heeft geïnstalleerd, die voor haar heerschappij noodzakelijk zijn.

Maar tegenwoordig is de situatie volledig anders. Ondanks grote economische moeilijkheden[55] – die we nauwkeurig zullen moeten verklaren – is de Sovjet-Unie sedert lang de op één na grootste industriële mogendheid van de wereld en de grootste van Europa; op talrijke terreinen van wetenschap en techniek bezet zij de voorste plaatsen. Bovendien wordt zij omringd door Europese staten, die nauw met haar verbonden zijn en waarvan het economisch potentieel geenszins te verwaarlozen is. Maar de verschijnselen die het ‘economisme’ dacht te kunnen verklaren uit de ‘achtergebleven toestand’ van de SU en die dus van ‘voorbijgaande’ aard zouden zijn, zijn niet verdwenen, integendeel zij worden gehandhaafd en verder ontwikkeld. De voorrechten die, toen zij ontstonden gezien werden als ‘afgedwongen’ door de omstandigheden van het moment, door de eisen die de accumulatie stelde, maken thans officieel deel uit van het systeem van de maatschappelijke verhoudingen waarin men zegt de ‘materiële grondslagen van het communisme’ op te bouwen. De KPSU wil onder geen beding dit systeem ontmantelen; integendeel, zij versterkt het. Er is geen sprake van dat de Sovjetarbeiders collectief zeggenschap hebben over de aanwending van de productiemiddelen. de besteding van de lopende productie of het optreden van de KPSU en haar leden. De fabrieken worden geleid door directeuren, die enkel in bevelsverhoudingen tot ‘hun’ arbeiders staan en slechts verantwoording aan hun superieuren schuldig zijn. De landbouwondernemingen worden op praktisch soortgelijke wijze geleid. De onmiddellijke producenten hebben in het algemeen niet het recht hun mening te zeggen, of beter zij krijgen slechts het woord, wanneer men hun ritueel vraagt de besluiten of ‘voorstellen’ goed te keuren, die buiten hen om in de ‘hogere sferen’ van de staat en de partij reeds zijn opgesteld.

De bedrijfsvoering van de Sovjetondernemingen[56] wordt hoe langer hoe meer een kopie van die in de ‘ontwikkelde’ kapitalistische landen en vele Sovjet‘managers’ gaan voor hun opleiding naar instituten voor bedrijfskunde (‘business schools’) in de Verenigde Staten en Japan. Datgene waarvan men dacht dat het steeds socialistischer maatschappelijke verhoudingen zou voortbrengen, heeft verhoudingen voortgebracht, die in wezen kapitalistisch zijn, zodat onder het mom van de ‘economische plannen’ de wetten van de kapitalistische accumulatie, dus van de winst de aanwending van de productiemiddelen bepalen.

De producenten blijven loonafhankelijken, die arbeiden om de waarde van de productiemiddelen te realiseren. Deze laatste fungeren als een kapitaal dat collectief beheerd wordt door een staatsbourgeoisie. Deze bourgeoisie vormt zoals elke kapitalistische klasse de groep ‘functionarissen van het kapitaal’, om Marx’ omschrijving van de kapitalistische klasse te gebruiken. De partij aan de macht biedt de Sovjetarbeiders slechts de onbegrensde bestendiging van deze maatschappelijke verhoudingen aan. Zij is in de praktijk de partij van de ‘functionarissen van het kapitaal’. Zowel op nationaal als internationaal niveau handelt zij als zodanig.

Voor eenieder die de feiten niet uit de weg gaat, heeft de geschiedenis zelf de verwachtingen, die men over de consolidering (en a fortiori de uitbreiding) van de verworvenheden van de proletarische revolutie in de Sovjet-Unie mocht koesteren, gelogenstraft. Nu is het noodzakelijk om te pogen te begrijpen, waarom deze verwachtingen de bodem zijn ingeslagen, en wat er via welke omvormingen van de SU geworden is. Dit zijn twee van de doelstellingen van dit boek, die ik om meerdere redenen gemeend heb mij te moeten stellen.

2. De noodzaak om het karakter van de thans in de Sovjet-Unie heersende maatschappelijke verhoudingen en hun ontstaansvoorwaarden te bepalen

De eerste reden is dat er nog altijd talrijke mensen zijn die de feiten niet onder ogen willen zien. Zij stellen de Sovjet-Unie en het socialisme nog steeds aan elkaar gelijk. Dit drukt zwaar op de strijd van de arbeidersklasse, met name in de geïndustrialiseerde landen; in de ogen van de arbeiders van deze landen immers, ook van de meest strijdbare en van diegenen die er ten diepste van overtuigd zijn dat het kapitalisme moet worden afgeschaft, is het lot van de Sovjetarbeiders niet benijdenswaardig. Zij vrezen dus dat hetgeen aan de hand van het voorbeeld van de Sovjet-Unie als alternatief voor het kapitalisme wordt voorgesteld in werkelijkheid helemaal geen alternatief is. Ook de leiders van de westerse communistische partijen, die in de Sovjet-Unie nog altijd het ‘vaderland van het socialisme’ zeggen te zien, trachten de arbeiders van hun land tegelijk te verzekeren dat het ‘socialisme’ dat zij willen opbouwen, zal verschillen van wat volgens hen in de Sovjet-Unie bestaat. De verklaringen van het ‘hoe’ en ‘waarom’ van dit ‘verschil’ blijven summier (in het gunstigste geval een soort pseudo-‘volkerenpsychologie’ in de trant van: ‘Fransen zijn geen Russen’) en hebben niets met een politieke analyse van doen. Deze verklaringen kunnen dus slechts hen overtuigen die overtuigd willen worden; voor de overigen werkt de vergelijking ‘SU = socialisme’ als afschrikmiddel.[57]

De tweede reden waarom het van het grootste belang is te begrijpen waarom de Sovjet-Unie is geworden wat zij thans is en daarvoor een verklaring te vinden los van het ‘Russische’ aspect van de Sovjetgeschiedenis,[58] is dat dit ‘waarom’ zeer nauw samenhangt met het ‘officiële marxisme’ van de ‘communistische’ partijen, die de Sovjet-Unie en het socialisme aan elkaar gelijkstellen. Dit ‘marxisme’ gaat immers zwaar gebukt onder de ‘economistische’ erfenis van de IIe Internationale.

Een van de wezenlijke aspecten van de ideologische strijd voor het socialisme bestaat altijd in de strijd tegen het ‘economisme’ (van rechts of van ‘links’). Wanneer we analyseren, waarom de Sovjet-Unie is geworden wat zij thans is – een kapitalistische staat van een bijzonder type – zien we duidelijk welke steun het ‘economisme’ heeft betekend voor de burgerlijke maatschappelijke krachten, die deze ontwikkeling bevorderden; het bracht de revolutionaire strijders immers in verwarring en ontwapende de Sovjetarbeiders ideologisch.

De analyse van de omvormingen die de Sovjet-Unie heeft ondergaan en van de strijd waarin deze omvormingen hun beslag hebben gekregen, is dus in hoge mate actueel. De inzet van deze strijd zijn juist opvattingen die nog altijd in de arbeidersbeweging van de geïndustrialiseerde landen over de hele linie dominant zijn (in ‘omgekeerde’ vorm, dat wil zeggen in de vorm van de verschillende soorten ‘linkradicalisme’ zijn zij ook vaak aanwezig in de revolutionaire bewegingen van de industrieel laag ontwikkelde landen). Een zo concreet mogelijke analyse aan de hand van het voorbeeld van de ervaring van de Sovjet-Unie, van de fouten waartoe deze opvattingen leiden, vormt dus een les ex negativo, die hen die voor het socialisme willen strijden, kan helpen zich van deze opvattingen te ontdoen.

De analyse van wat in de Sovjet-Unie heeft plaatsgevonden en plaatsvindt, is in het bijzonder van belang voor de actieve leden in de revisionistische partijen en voor hen die met hen sympathiseren. Deze partijen zijn immers ideologisch ‘verlamd’ vanwege hun onvermogen het verleden van de Sovjet-Unie en dus ook haar heden te begrijpen. Een uiting van deze ‘verlamming’ is hun toevlucht tot de holle frasen over de ‘persoonsverheerlijking’ of de houding die erin bestaat tot op zekere hoogte afstand te nemen van de Sovjet-Unie, terwijl zij onderwijl doorgaan verklaringen van trouw aan het ‘vaderland van het socialisme’ af te leggen.

Dergelijke formules en een zodanige opstelling maken duidelijk dat er een ideologische crisis bestaat, die veel dieper is dan op het eerste gezicht lijkt en die het voorspel zou kunnen zijn van een doordenking die tenslotte de reformistische en revisionistische praktijken ter discussie zal stellen. Deze doordenking moet gevoed worden door een poging het verleden en heden van de Sovjet-Unie te begrijpen. Gebeurt dit niet, dan is men immers min of meer gedoemd opgesloten te blijven in de schema’s die het zicht op de werkelijke geschiedenis vertroebelen. De revisionistische leiders zijn duidelijk bang voor een dergelijke doordenking; en dat is een reden te meer waarom de bezweringsformules over het antisovjetisme worden uitgesproken, telkens wanneer maar een begin dreigt te worden gemaakt met een kritische doordenking van de concrete geschiedenis van de SU. De enige functie van deze formules is trachten te voorkomen dat de leden en sympathisanten van de revisionistische partijen fundamentele vragen stellen, die ertoe kunnen leiden dat de strijd van het proletariaat en het volk in iets anders uitmondt dan de triade: parlementair reformisme, zogenaamd van elke politieke organisatie onafhankelijke vakbondsstrijd en spontaniteit.

De analyse van de werkelijkheid van de Sovjet-Unie, van haar verleden en heden is vanzelfsprekend slechts één element, dat tot ideologische opheldering kan leiden en er dus indirect toe kan bijdragen dat de arbeidersbeweging en meer in het bijzonder het verkalkte ‘marxisme’ dat thans in een groot deel van de wereld overweegt, de cirkel verlaten waarin zij lijken opgesloten. Maar gelukkig zijn er ook nog andere elementen.

Een van deze elementen is de verscherping van de crisis van het kapitalisme zelf, zowel op economisch niveau (waar zij in de eerste plaats de vorm van een grote internationale monetaire crisis heeft aangenomen) als op ideologisch niveau (op dit niveau komt de crisis tot uiting in de weigering van een belangrijk deel van de bevolking van de geïndustrialiseerde landen, in het bijzonder de werkende jongeren, studenten en vrouwen, de bestaande vormen van onderschikking waaraan het kapitalisme hen onderwerpt, te aanvaarden). Ook op politiek niveau verkeert het kapitalisme in een crisis (met de opkomst van de nationale en revolutionaire strijd in tal van industrieel laag ontwikkelde landen).

Een ander element dat de strijd van het volk en de richting waarin hij zal gaan, kan vernieuwen vormen de positieve lessen die men – geconfronteerd met de mislukking in de Sovjet-Unie – uit de opbouw van het socialisme in China kan trekken. Hier heeft de praktijk – dat wil zeggen, de strijd van de massa’s onder leiding van een werkelijk marxistisch-leninistische partij – laten zien hoe de problemen die de socialistische omvorming van de maatschappelijke verhoudingen stelt, opgelost konden worden. Het marxisme-leninisme heeft zo een nieuwe levenskracht hervonden en een reeks vraagstukken opgehelderd die slechts opgehelderd konden worden door de maatschappelijke praktijk. Zoals reeds opgemerkt, is het daardoor mogelijk nu de aard van de omvormingen die de Sovjet-Unie heeft ondergaan te begrijpen.

Nauwkeuriger gezegd: door de ‘economistische’ problematiek te verwerpen, kunnen we begrijpen dat hetgeen de Sovjet-Unie is geworden, de uitkomst is van een proces van klassenstrijd, dat de bolsjewistische partij slecht heeft beheerst en steeds slechter heeft beheerst, omdat zij niet in staat was de krachten van het volk tot eenheid te brengen en op elk moment een juiste demarcatielijn te trekken tussen de maatschappelijke krachten die de proletarische revolutie konden ondersteunen, de krachten die onvermijdelijk vijandig tegenover haar stonden en de krachten die geneutraliseerd konden worden. In de klassenstrijd die zich in Rusland én de Sovjet-Unie afspeelde, heeft het proletariaat dus ernstige nederlagen moeten incasseren. De strijd van het proletariaat en de boeren gaat echter voort en zal – met vertragingen en verwikkelingen waarover we beter niet kunnen speculeren – de arbeiders van de Sovjetrepublieken er noodzakelijk toe voeren hun macht te herstellen en de opbouw van het socialisme opnieuw ter hand te nemen.

_______________
[0] Vertaling van ‘Avant-Propos’ bij Les luttes des classes en URSS. Parijs (Maspero/Seuil 1974 pp. 7-46.
[1] Charles Bettelheim, Planification et Croissance accélérée, Parijs (Maspero) 1964.
[2] In het bijzonder: La Transition vers l’économie socialiste, Parijs (Maspero) 1968 en Calcul économique et Formes de propriété, Parijs (Maspero) 1970. Beide boeken dragen ook het stempel van twee grote politieke en maatschappelijke experimenten – de Chinese en de Cubaanse revolutie, die ik sinds resp. 1958 en 1960 van nabij gevolgd heb. Tevens staan zij in het teken van de hernieuwing van het marxistische denken in Frankrijk. Deze hernieuwing was met name verbonden met de toenemende verbreiding van het denken van Mao Zedong en werd gekenmerkt door de breuk die Louis Althusser en zijn medewerkers met een ‘economistische’ lezing van Het Kapitaal van Marx hebben doorgevoerd.
[3] Dit was het proces, waarin Zinovjev en Kamenev de belangrijkste beschuldigden waren. In alle vroegte stonden de moskovieten in de rij voor de krantenkiosk om er zich zo van te verzekeren een krant te kunnen kopen met een verslag van de rechtzittingen.
[4] Dit was in 1956 ook de mening van de Chinese communistische partij, zoals neergelegd in een tweetal artikelen, getiteld Over de historische ervaring van de dictatuur van het proletariaat. Deze artikelen die in het ‘Renmin Ribao’ (het ‘Volksdagblad’) van 5 april en 29 december 1956 werden gepubliceerd, worden algemeen aan Mao Zedong toegeschreven.
[5] We beschikken over gedetailleerde verslagen van de gebeurtenissen In de Poolse havens en de discussies die volgden op de gewapende conflicten van december 1970. Vgl. bijvoorbeeld, Gierek face aux grévistes de Szezecin, Parijs (SELIO) 1971.
[6] Charles Bettelheim, La Transition ..., a.w. pp. 30 e.v. Dit probleem wordt met name besproken op pp. 70 e.v. en pp. 175 e.v.
[7] a.w, pp, 45-77, in het bijzonder p. 48.
[8] Het vraagstuk van het ‘economisme’ komt hieronder aan de orde.
[9] Vgl. Charles Bettelheim, Evolutlon culturelle et Organisation industrielle en Chine, Parijs (Maspero) 1973.
[10] Vgl. Paul M. Sweezy en Ch. Bettelheim, Lettres sur quelques problèmes actuels du socialisme. Parijs (Maspero) 1970, 1972.
[11] ‘Weer aanknopen’ bij de revolutionaire inhoud van het marxisme betekent natuurlijk niet ‘op zoek gaan’ naar stellingen die Marx of Engels zo’n eeuw geleden geformuleerd zouden hebben, vooraf aan de lessen die de klassenstrijd die zich sindsdien heeft afgespeeld mogelijk maakt te trekken. ‘Weer aanknopen’ betekent opvattingen uitschakelen, waarvan de inhoud fout is (ofschoon zij in een bepaalde periode juist hebben kunnen lijken) en die dus een hinderpaal vormen voor de ontwikkeling van de marxistische theorie en haar verrijking vanuit de concrete analyse van de klassenstrijd en haar uitwerkingen. Zoals Lenin zei, toen hij sprak over de houding van de revolutionaire marxisten tegenover de marxistische theorie: ‘Wij beschouwen de theorie van Marx niet als iets voltooids onaanraakbaars; integendeel, wij zijn ervan overtuigd, dat zij slechts de hoeksteen heeft gelegd van de wetenschap, die de socialisten in alle richtingen verder moeten ontwikkelen, wanneer zij niet bij het leven ten achter willen blijven’. W.I. Lenin, ‘Ons progrannna’. in: W.I. Lenin, Werke, dl. 4, Berlijn (DDR) 1972, pp. 205 e.v.
[12] Vgl. J. Stalin, Les Questions du Leninisme, Parijs (Editions Norman Béthune) 1969. Deel 2, pp. 748 e.v.; Duitse vert. in: Fragen des Leninismus, Berlijn (Oberbaum) 1970, pp. 613 e.v.
[13] J. Stalin, a.w. p. 752; Duitse vert., a.w. p. 617.
[14] J. Stalin, a.w. p. 755; Duitse vert., a.w. p. 619.
[15] J. Stalin, a.w. p. 755; Duitse vert., a.w. p. 620.
[16] ‘Klassen zijn grote groepen mensen, die van elkaar verschillen door de plaats die zij in een historisch bepaald systeem van maatschappelijke productie innemen, door hun verhoudingen (veelal bij de wet vastgelegd en bekrachtigd) tot de productiemiddelen, door hun rol in de maatschappelijke organisatie van de arbeid en, dus, door de omvang van hun aandeel in de maatschappelijke rijkdom en de wijze waarop zij dit verwerven. Klassen zijn groepen mensen, waarvan de ene zich de arbeid van de andere kan toe-eigenen als gevolg van de verschillende plaats die zij in een bepaalde structuur van de maatschappelijke economie inneemt’. Zie W.I. Lenin: ‘Het grote initiatief’. In: W.I. Lenin, Werke, dl. 29, Berlijn (DDR) 1974, p. 410. Zoals men ziet, merkt Lenin op dat de plaats van de verschillende maatschappelijke klassen ‘bij de wet ... vastgelegd’ kan zijn, maar het gaat slechts om een mogelijkheid. Het bestaan van een ‘juridische verhouding’ tot de productiemiddelen komt in de definitie van de klassen niet voor.
[17] Zie voor de eerste formulering van deze gedachte Marx’ brief aan Weydemeyer van 5 maart 1852, in: Karl Marx, Friedrich Engels, Werke (MEW), dl. 28, Berlijn (DDR) 1963, p. 508.
[18] Vgl. W.I. Lenin: Economie en politiek in het tijdperk van de dictatuur van het proletariaat (7 november 1919). In: W.I. Lenin, Werke, dl. 30, Berlijn (DDR) 1914, p. 98.
[19] W.I. Lenin, Werke, dl. 31, Berlijn (DDR) 1974, p. 49.
[20] De druk die de burgerlijke ideologie op het marxisme uitoefent (en die zich in het marxisme zelf manifesteert in de strijd tussen de twee wegen, de burgerlijke en de proletarische) heeft meer dan eens geleid tot de tendens de productieverhoudingen te herleiden tot louter juridische verhoudingen. Dit was in Sovjet-Rusland het geval tijdens de burgeroorlog, met de illusie dat uitbreiding van de nationalisaties en een verbod van de private handel (die vervangen werd door vorderings- en verdelingsmaatregelen, waardoor de markt niet langer nodig was) gelijkstond met het ‘instellen’ van communistische verhoudingen, vanwaar ook de onjuiste benaming ‘oorlogscommunisme’ voor deze periode stamde. De illusies die toen hebben post gevat, hebben zoals Lenin heeft erkend, tot een ‘nederlaag’ geleid die ‘veel zwaarder was dan welke nederlaag ook die ons ooit door Koltsjak, Denikin of Pilsudski toegebracht werd’ (Werke, dl. 33. p. 44).
[21] Vgl. J. Stalin, Les Questions..., a.w. pp. 785 e.v.; Duitse vert., a.w. pp. 647 e.v.
[22] Stalin, a.w. pp. 808, 809; Duitse vert., a.w. p. 668.
[23] Stalin, a.w. p. 817; Duitse vert., a.w. 675. De stelling dat de socialistische productiekrachten (en de daarmee overeenstemmende maatschappelijke verhoudingen) in de kapitalistische productiewijze zelf ‘ontstaan’, is weliswaar in tegenspraak met de theorie van het historisch materialisme, maar zinspeelt op het feit dat ‘de materiële productievoorwaarden en de daarmee overeenstemmende verkeersverhoudingen (Verkehrsverhältnisse) voor een klassenlose maatschappij’ reeds ‘in verhulde vorm in de maatschappij als zodanig aanwezig zijn’. K. Marx, Grundrisse der Kritik der politischen Oekonomie, Berlijn (DDR), p. 77. Marx doelt hier op het feit dat het kapitalisme de plaatselijke bijzonderheden vernietigt en voorwaarden voor een samenhang en verhoudingen op ‘algemene’ schaal tot ontwikkeling brengt (Marx, a.w. p. 78).
[24] Stalin, a.w. p. 808; Duitse vert., a.w. p. 667.
[25] Stalin, a.w. p. 815; Duitse vert., a.w. p. 674.
[26] Vgl. J. Stalin, ‘Les Problèmes économiques du socialisme en URSS’, geciteerd naar, Etudes soviétiques (november 1952), pp. 32-33; Duitse vert. J. Stalin, Die ökonomische Probleme des Sozialismus in der USSR, Moskou 1952, p. 62.
[27] Le pseudo-Communisme de Khrouchtchev et les leçons qu’il donne au monde, Peking (Editions en langues étrangères) 1964, pp. 14-15; Duitse vert. in: Polemik über die Generallinie der internationalen kommunistischen Bewegung, Berlijn 1973, p. 478.
[28] ‘Tegen de stroom oproeien’ betekent voor een actief lid van een revolutionaire partij ongeacht zijn functie, pogen – wanneer hij zich in een minderheidspositie bevindt – om diegenen van de juistheid van zijn standpunt te overtuigen die het niet met hem eens zijn. ‘Het in praktijk brengen’ van de eigen opvattingen door de krachtsverhoudingen in de Partij te wijzigen, hetzij door compromissen die de meningsverschillen verhullen, hetzij door zijn gezag aan te wenden om druk uit te oefenen, de samenstelling van de leidinggevende instanties te wijzigen, enz., is daarentegen niet werkelijk ‘tegen de stroom oproeien’, maar het voeren van een strijd op het niveau van de organisatie om zijn mening op te leggen (die overigens juist kan zijn).
[29] De zeldzame gevallen waarin Stalin de in de partij heersende opvattingen ter zijde heeft geschoven, waren van een ongekende historische betekenis; de redenen hiervoor zullen we in het volgende deel onderzoeken, maar in deze gevallen was zijn toevlucht tot overreding slechts een ondergeschikt element van zijn optreden.
[30] Er zijn theoretici geweest die zich op het marxisme beriepen, en zelfs kleine organisaties, met name in Duitsland, die bij bepaalde gelegenheden te kennen hebben gegeven dat ze het niet eens waren met de politieke conclusies van deze stellingen en met bepaalde van hun ideologische vooronderstellingen, maar deze theoretici of bewegingen (die tot het ‘linkradicalisme’ uit die tijd behoorden) bleven marginaal, omdat zij zich in de meest fundamentele theoretische vraagstukken nimmer op een ander terrein hebben geplaatst dan waarop diegenen die zij kritiseerden zich bevonden: dit gemeenschappelijke terrein was het ‘economisme’.
[31] Vgl. Trotsky, ‘La révolution trahie’, in De la Révolution, Parijs (Editions de Minuit) 1963, p. 456; Duitse vert. Die verratene Revolution, Frankfurt a/M. 1968, p. 22.
[32] Trotsky, a.w. p. 603; Duitse vert., a.w. pp. 241 e.v.
[33] Trotsky, a.w. p. 602; Duitse vert., a.w. p. 241.,
[34] Vgl. hierboven.
[35] Trotsky, a.w. p. 473; Duitse vert., a.w. p. 47.
[36] Vgl. bijvoorbeeld Trotsky, a.w. p. 474.
[37] Vgl. Trotsky, a.w. pp. 483 en 485.
[38] Ibid.
[39] Bijvoorbeeld Trotsky, a.w. p. 599. Zoals men weet, spreekt Marx in de Kritiek op het programma van Gotha over de ‘burgerlijke beperking’ die gedurende de ‘eerste fase van de communistische maatschappij’ op de verdeling van de producten drukt; deze ‘beperking’ heeft evenwel geen betrekking op het niveau van de productiekrachten, maar op de ‘onderschikking van de individuen aan de arbeidsdeling’ en de daarmee overeenstemmende maatschappelijke verhoudingen, die een hinderpaal vormen voor de ontwikkeling van de productiekrachten. Vgl. K. Marx en F. Engels, ‘Kritiek op het programma van Gotha’. In: Marx-Engels Werke (MEW), dl. 19, pp. 20 e.v.
[40] Trotsky, a.w. p. 475.
[41] Verslag, uitgebracht op 10 maart 1939, In: Les Questions..., a.w. pp. 823 e.v.; Duitse vert., a.w. pp. 680 e.v.
[42] Fr. Engels, ‘Anti-Dühring’, in Marx-Engels Werke, dl. 20, p. 262; nederl. vert. Moskou z.j., p. 331.
[43] J. Stalin, a.w. p. 875.
[44] Stalin, a.w. p. 881.
[45] Stalin, a.w. p. 875.
[46] Trotsky, a.w. p. 478.
[47] Trotsky, a.w. p. 485.
[48] Men ziet dat de term ‘economisme’ hier niet gebruikt wordt om een van de bijzondere vormen, die deze opvatting heeft aangenomen (bijvoorbeeld de vorm die Lenin aan het begin van de eeuw heeft bestreden), maar om het geheel van de vormen die deze opvatting kan aannemen, aan te duiden.
[49] De vakbondsopposities eisten onafhankelijkheid van de vakbondsorganisaties (die geacht worden de fundamentele belangen van de arbeidersklasse te verdedigen) ten opzichte van de bolsjewistische partij. Een dergelijke onafhankelijkheid kan tot gevolg hebben dat de economische eisen van de arbeidersklasse voorrang krijgen, zodat de arbeidersklasse tegenover de andere klassen komt te staan, waarvan de steun noodzakelijk is voor de voortgang van de proletarische revolutie. Dit kan de leidende rol van het proletariaat in de weg staan. Deze rol brengt mee dat het bereid moet zijn bepaalde onmiddellijke belangen in het belang van de revolutie op te offeren. De tendens om voorrang te geven aan de onmiddellijke eisen of zelfs aan de belangen van bepaalde categorieën of sectoren, is inherent aan de syndicalistische of op ‘zelfbeheer’ gerichte opvattingen. Deze tendens kon men in het programma van bijna alle ‘linkse’ oppositiebewegingen in de bolsjewistische partij tussen 1921 en 1928 aantreffen.
[50] Dit bracht er Preobrazhensky toe te denken dat de partij, wanneer eenmaal de dictatuur van het proletariaat ‘tot stand was gebracht’, overbodig zou zijn, omdat haar rol dan door het staatsapparaat kon worden vervuld. Vgl. P. Broué: Le Parti Bolchevique, Parijs (Editions de Minuit) 1963, p. 129.
[51] Deze gelijkstelling is vaak verward met de stelling van Lenin die hij in bepaalde conjuncturen verdedigde (bijvoorbeeld aan het eind van het ‘oorlogscommunisme’), volgens welke op bepaalde ogenblikken de taak om snel de landbouw- en industriële productie en het ruilverkeer tussen stad en platteland te herstellen absoluut de voorrang moest hebben.
[52] Dat Stalin de leninistische stelling over de mogelijkheid van de opbouw van het socialisme in de SU opnieuw benadrukte, schonk hem ontegenzeglijk – zowel binnen als buiten de partij – een prestige dat geen enkel ander lid van de partijleiding heeft genoten (dit overigens ook om redenen die niet alle met de verdediging van de belangen van het proletariaat te maken hebben, zoals bv. blijkt uit de ‘steun’ die de nationalistische fractie van de Russische bourgeoisie, vertegenwoordigd door de Smenovekhovtsy, aan de door Stalin gepropageerde politiek verleende). Het duidelijkst treffen we dit standpunt aan in het artikel dat Stalin in de Pravda van 20 december 1924 publiceerde onder de titel ‘Oktober en kameraad Trotski’s theorie van de permanente revolutie’. Stalin brak daar met het veel aarzelender standpunt, dat hij enkele maanden tevoren met name in de Pravda van 30 april 1924 nog verdedigde. (zie: Stalin, a.w. pp. 104 e.v. en pp. 9 e.v.)
[53] Het gaat hier om Stalins fouten aan het eind van de jaren twintig en in de dertiger jaren. Vandaag is het duidelijk dat deze fouten samenhingen met een aantal algemene theoretische en politieke standpunten, die Stalin in enkele wezenlijke vraagstukken in een lijnrechte tegenstelling tot Lenin hebben gebracht, zoals bijvoorbeeld in het vraagstuk van de betrekkingen tussen de Sovjet-Russische republiek en de niet-Russische volkeren (zie bv. in mijn boek pp. 376 e.v.). Dat Stalin deze standpunten tegen de kritiek van Lenin verdedigde, mag niet los gezien worden van de plaats die Stalin in de bolsjewistische partij innam. Vanwege zijn functie (hij was algemeen secretaris) stond Stalin onder de druk van het partij- en staatsapparaat, en neigde hij er bijgevolg toe die maatregelen te nemen, die onmiddellijk ‘effectief waren, ook al zou uit een theoretische analyse kunnen blijken dat deze onmiddellijke ‘effectiviteit’ ernstige gevaren voor de toekomst met zich mee zou brengen (wat bijvoorbeeld het geval zou zijn geweest als Lenin niet het pleit gewonnen had in de kwestie van de handhaving van het staatsmonopolie op de buitenlandse handel. Zie mijn boek, pp. 374 e.v.).
[54] Ik kan hier niet nader ingaan op het begrip ‘staatsbourgeoisie’ (of bureaucratische staatsbourgeoisie). Kort gezegd duidt het die actoren van de maatschappelijke reproductie aan, die geen onmiddellijke producenten zijn en die op grond van het systeem van de bestaande maatschappelijke verhoudingen en de heersende maatschappelijke praktijken de daadwerkelijke beschikking hebben over de productiemiddelen en de producten, die formeel tot de staat behoren. De economische basis van het bestaan van deze bourgeoisie wordt gevormd door de vormen van deling en eenheid in het reproductieproces (vgl. Charles Bettelheim, Révolution culturele et Organisation industrielle en Chine, a.w. p. 12); haar werkelijke plaats in het proces hangt af van de klassenstrijd die het de staatsbourgeoisie en haar vertegenwoordigers mogelijk maakt (of verbiedt) bepaalde posities in de staatsapparaten te bezetten en eventueel het klassenkarakter van de staat te wijzigen. De vertegenwoordigers van de staatsbourgeoisie zijn niet noodzakelijk haar ‘bewuste agenten’: zij zijn dit, omdat ‘zij in hun denken niet uitkomen boven de beperkingen, waar deze klasse in het leven niet bovenuit kan gaan, zodat zij theoretisch tot dezelfde opgaven en oplossingen worden gedreven, waarheen het materiële belang en de maatschappelijke toestand deze praktisch drijven’. Dit is in het algemeen, zoals Marx zegt, de verhouding tussen ‘de politieke en literaire vertegenwoordigers van een klasse en de klasse die zij vertegenwoordigen’. Vgl. K. Marx, ‘De achttiende Brumaire’, MEW dl. 8, p. 142; ned. vert. p. 56
[55] Deze moeilijkheden worden geïllustreerd door de wijze waarop de Sovjetleiders pogen van de Verenigde Staten, Japan, de BRD, enz. kapitaal, technische hulp en voedselleveranties te krijgen. De politiek van ‘samenwerking’ met de westerse imperialisten, zoals de Sovjetleiders haar voorstaan, is daar een andere vorm van. Hierop zal ik terugkomen in het derde deel van deze studie wanneer ik over het sovjetrevisionisme kom te spreken.
[56] Het beheer van de Sovjetondernemingen berust op twee grondprincipes: de leiding is in handen van één directeur, die als enige verantwoording schuldig is aan de hogere instanties, en de ‘financiële zelfstandigheid’ die er elke onderneming toe dwingt winst na te streven. Toen deze twee principes in 1918 en 1921 werden ingevoerd, had Lenin benadrukt dat zij een voorlopige ‘stap terug’ waren, die door de omstandigheden van de tijd gedicteerd werd en dat de toepassing ervan de invoering betekende van kapitalistische verhoudingen in de staatssector. Naar aanleiding van de ‘financiële zelfstandigheid’ voor de staatsbedrijven wijst Lenin erop dat deze bedrijven daarmee in verregaande mate op een ‘kapitalistisch-commerciële grondslag’ worden geplaatst (vgl. Lenin, Werke, dl. 33, Berlijn (DDR) 1973, pp. 169 e.v.). Sinds 1965 zijn de financiële zelfstandigheid van de ondernemingen en het streven naar rentabiliteit aanzienlijk uitgebreid.
[57] De Sovjetleiders trachten natuurlijk hun politiek en de werkelijkheid van hun land tegen elke kritiek in bescherming te nemen; zij doen dat door de genoemde vergelijking te vertalen als: antisovjetisme (lees: analyse van de sovjet werkelijkheid of van de uitwerkingen van de buitenlandse politiek van de SU) = anticommunisme.
[58] Dit betekent niet dat de Sovjetmaatschappij niet het stempel van de tsaristische maatschappij draagt, waaruit zij is voortgekomen. Voor zover het revolutionaire werk niet grondig is doorgevoerd, zijn vele maatschappelijke verhoudingen die kenmerkend waren voor het oude Rusland niet vernietigd, wat de verbluffende overeenkomsten tussen het Rusland van thans en het ‘Heilige Rusland’ verklaart.