Louis Althusser

De eenzaamheid van Machiavelli


Geschreven: 11 juni 1977
Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 3, 35ste jrg. september 2001
Vertaling: Sonja Lavaert
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2008

Laatste bewerking: 24 december 2008


Zie ook:
Gramsci

Deze tekst, uit 1977, is de geschreven versie van een lezing die Althusser hield op 11 juni 1977 voor de Fondation Nationale des Sciences Politiques in Parijs. De tekst verscheen tijdens zijn leven pas meer dan tien jaar later, eerst in het Duits, dan in het Engels, en dan pas in het Frans in het tijdschrift Futur Antérieur enkele maanden voor de dood van de filosoof.[1]

Althusser was veel vroeger uitgenodigd door de Association Française de Science Politique maar zijn onstabiele gezondheidstoestand en zijn vele activiteiten hadden het hem niet toegelaten eerder op de invitatie in te gaan. Hij sprak voor een groot publiek en haalde veel applaus, ook al beweren sommige aanwezigen dat bepaalde docenten politieke wetenschappen neerkeken op het feit dat de auteur van Pour Marx zijn discours had voorgelezen.

Machiavelli was altijd al een geliefkoosde auteur geweest van Althusser. Hij gaf er meermaals les over, zoals in 1962 en in 1971-1972, en schreef er een gedenkwaardige tekst over, postuum gepubliceerd door F. Matheron, waarin hij een gedachtegang ontwikkelde die zeer dicht staat bij deze van de conferentie voor de Fondation. In de conferentie worden in feite de belangrijkste punten van zijn lessen terug opgenomen en samengevat.[2]

Althusser bereidde de tekst voor de lezing zorgvuldig voor, en verschillende typoscripten worden bewaard in het IMEC. De tekst van de versie die we hier presenteren is gebaseerd op het definitieve typoscript waarin twee correcties terug te vinden zijn. Een correctie in blauwe inkt moet van voor de lezing dateren. De andere correctie in zwarte inkt moet van na de lezing zijn, wanneer de ziekte reeds volop de auteur teisterde. We hebben ervoor gekozen de correctie van de eerste periode op te nemen zonder vermelding en de correctie van de tweede periode aan te geven in een voetnoot.

*

Eerst en vooral wil ik mijn dank betuigen aan l’Association Française de Science Politique en aan meneer J. Charlot voor deze uitnodiging. Neem me niet kwalijk dat ik u al meteen lastig val met een gewetensprobleem. Uw vereniging houdt zich in de eerste plaats bezig met grote actuele problemen. Ik heb daarentegen een onderwerp voorgesteld dat misschien als niet actueel zal worden gezien, namelijk Machiavelli. Bovendien heb ik een tweede probleem. U bent gewoon te luisteren naar bekende politici, historici of politicologen. Ik ben echter slechts een filosoof en het is als filosoof dat ik voor u het onderwerp wil aansnijden van wat ik de eenzaamheid van Machiavelli heb genoemd. Zeggen dat ik enkel filosoof ben, betekent dat er heel wat vragen zijn waarop ik moeilijk zal kunnen antwoorden. Ik hoop dat U mij zult verontschuldigen, tenminste indien ik die enkele punten die ik wil aansnijden duidelijk kan maken. Ik hoop dat ondanks het verschil in onze vorming en onze belangstelling er toch een uitwisseling zal zijn. U ziet, mijn verwachtingen zijn hooggespannen.

Ik weet dat het een gebruik is in Uw vereniging dat de genodigde antwoorden geeft op vooraf gestelde vragen. Ik denk dat het niet actuele karakter en wat ongewone aspect van mijn onderwerp de vraagstellers heeft doen twijfelen. Ik heb immers maar drie vragen gekregen. Een van die vragen, van meneer Pierre Favre, gaat over het epistemologische concept dat ik geschetst heb in oudere filosofische essays. Hij zal het me zeker niet kwalijk nemen dat ik deze vraag bewaar voor een andere gelegenheid, want ze is te persoonlijk en zou ons te ver leiden van ons onderwerp. De tweede vraag komt van mevrouw Ysmal en gaat over Gramsci’s oordeel over Machiavelli. Ik denk inderdaad net als Gramsci dat Machiavelli de theoreticus is van de nationale staat, dus van de absolute monarchie als overgangsstaat van de feodaliteit naar het kapitalisme, maar hij is dat onder zeer speciale voorwaarden waarover ik het straks zal hebben. De derde vraag van meneer Portelli betreft het verband tussen het denken van Machiavelli en de marxistische traditie. Ik denk inderdaad dat een dergelijk verband bestaat, maar het is geen direct verband doch eerder een conflict en een hervatten. Maar ook daarover straks meer. Als ik mag, zou ik het debat willen inleiden met enkele reflecties over het gekozen thema, namelijk de eenzaamheid van Machiavelli.

Men zal ongetwijfeld de opmerking maken dat het paradoxaal is te spreken over eenzaamheid van een schrijver die onophoudelijk de geschiedenis achtervolgt. Sinds de 16de eeuw tot de dag van vandaag, werd Machiavelli zonder onderbreking ofwel veroordeeld als een baarlijke duivel, ofwel in praktijk gebracht door grote politici, ofwel geloofd om zijn moed en de diepgang van zijn denken (tijdens de Verlichting, de Risorgimento, door Gramsci, enz…). Hoe te spreken over eenzaamheid als we Machiavelli in de geschiedenis voortdurend omringd zien door een immens groot gezelschap van onvermurwbare vijanden, medestanders en aandachtige commentatoren?

En toch kan men spreken over eenzaamheid, als men kijkt naar de verdeeldheid die zijn denken opwekt bij al wie zich ervoor interesseert. Het feit dat hij verdeeldheid zaait bij zijn lezers, medestanders en vijanden en dat hij hen zelfs bij gewijzigde omstandigheden blijft verdelen, bewijst dat men Machiavelli moeilijk kan onderbrengen in een bepaald kamp. Het is moeilijk hem te klasseren, te zeggen wie hij is en wat hij denkt. Zijn eenzaamheid is in de eerste plaats dat hij nergens onder te brengen valt, dat men hem niet in een bepaald kamp kan onderbrengen samen met andere denkers. Men kan hem niet in een bepaalde traditie plaatsen, zoals men de ene auteur in de aristotelische traditie ziet of de andere auteur in de traditie van het natuurrecht. En het is wellicht ook omdat hij niet te klasseren valt dat zoveel verschillende partijen en zo’n grote auteurs nooit helemaal voluit gegaan zijn, noch in hun veroordeling, noch in hun aanvaarding. Machiavelli bleef hen deels ontsnappen alsof er iets ongrijpbaars in hem was. Als we medestanders uitsluiten, en met de afstand van de tijd de commentatoren bekijken die zijn oeuvre sinds een eeuw bestuderen, dan zien we in hun verbazing iets van die waarheid. Wat is er met dat denken van Machiavelli? De grote commentatoren hebben eigenlijk op hun beurt, op een overwogen manier, alsof ze tot zijn denken zelf behoorden, iets heropgenomen dat de hevige verdeeldheden in verband met Machiavelli kan verklaren. Dit denken heeft alle schijn van een klassiek denken dat zich een object stelt. Bijvoorbeeld Il Principe stelt zich als object de verschillende soorten alleenheerschappijen. Vervolgens analyseert het werk die soorten heerschappijen alsook hoe men ze verwerft en behoudt en de manier om te regeren. Alle schijn hebben van een klassiek denken betekent alle schijn hebben van een herkenbaar, identificeerbaar en geruststellend denken. Het betekent alle schijn hebben van een denken dat ondubbelzinnig kan begrepen worden, ook al blijven bepaalde vragen openstaan. Alle commentatoren zijn het er echter over eens dat er bij Machiavelli van iets totaal anders sprake is dan van openstaande vragen, namelijk van een raadsel, en dat dit raadsel onoplosbaar lijkt. Croce[3] zei op het einde van zijn leven: de kwestie Machiavelli zal nooit kunnen geregeld worden. Dit raadsel kan verschillende vormen aannemen. Een welbekende vorm is bijvoorbeeld: is Machiavelli monarchist of republikein? Maar het kan ook subtielere vormen aannemen zoals: hoe kan dit denken tegelijk zo categorisch zijn en evasief? Waarom evolueert dit denken met onderbrekingen, uitweidingen, open contradicties en spanningen zoals Claude Lefort[4] dat op opmerkelijke wijze heeft aangetoond? Hoe kan het dat een kennelijk zo beheerst denken tegelijk aanwezig en ontwijkend of afgewerkt en onvoltooid is in zijn uitdrukking? Dit zijn allemaal verontrustende argumenten die de opvatting ondersteunen dat de eenzaamheid van Machiavelli te maken heeft met het ongewone karakter van zijn denken.

Het zijn niet enkel de commentatoren die daarover kunnen getuigen, doch ook de gewone lezers. Zelfs vandaag nog wordt diegene die Il Principe of de Discorsi leest, teksten van 350 jaar oud, gegrepen door wat Freud een eigenaardige familiariteit noemde: Unheimlichkeit. Zonder dat we weten waarom, interpelleren deze oude teksten ons alsof het hedendaagse teksten zijn. Ze treffen ons alsof ze op de een of andere manier voor ons geschreven waren, om iets te zeggen dat ons onmiddellijk raakt, zonder dat we exact weten waarom. Deze vreemde indruk werd ook genoteerd door De Sanctis[5] in de 19de eeuw, toen hij over Machiavelli zei: “Hij treft ons bij verrassing en laat ons nadenkend achter (…)”. Waarom dit treffen, waarom deze verrassing? Waarom nadenkend? Omdat zijn gedachten in ons en ondanks onszelf doorgaan. Waarom nadenkend? Omdat dit denken maar in ons kan verder gaan door onze gedachten in verwarring te brengen, en dat is maar zo omdat we bij verrassing gepakt zijn. Het is als een zeer nabij denken dat we niettemin nooit zouden ontmoet hebben zonder Machiavelli, en dat deze eigenaardige kracht heeft van ons sprakeloos te maken. Sprakeloos tegenover wat?

In geen geval tegenover een gewone ontdekking van iemand die de grondlegger van de moderne, politieke wetenschap zou zijn, van iemand die het politieke behandelt, zoals Horkheimer bijvoorbeeld opmerkt, naar het voorbeeld van wat Galilei zou doen, namelijk door variatie van de elementen vast te stellen die verenigd zijn in een constante verhouding. Iemand die het politieke behandelt op de positieve manier van ‘zo is het’ en ‘ziehier de wetten’ die de regeringen van de staten beheersen. Neen, het is zeker niet een ontdekking van die aard die ons sprakeloos maakt. Als deze ontdekking onze cultuur was binnengedrongen en een wetenschappelijke traditie had gekend, dan waren wij er toch aan gewend? Er zou dan niets over zijn om ons te verrassen en om ons “bij verrassing te treffen”. En nochtans kondigt Machiavelli zichzelf aan zoals alle grote politieke ontdekkers, zoals Vico[6] en Montesquieu, als de ontdekker namelijk van een nieuwe kennis. Het is echter een geheel andere kennis dan die van Galilei. Zijn denken is zonder gevolg gebleven, geïsoleerd in de tijd en geïsoleerd in het individu waarin het is ontstaan.

We raken hier een beslissend element van de eenzaamheid en het ongewone bij Machiavelli. Maar vooraleer daartoe te komen en om daartoe te komen, wil ik eerst aantonen dat de klassieke vorm van het raadsel moet uitgebannen worden. Je kan deze klassieke vorm als volgt uitdrukken: was Machiavelli een monarchist zoals Il Principe lijkt te suggereren of was hij een republikein zoals de Discorsi suggereren? Zo wordt de vraag doorgaans gesteld. Maar als je de vraag zo stelt, ga je er vanuit dat een voorafgaande classificatie van regeringen vanzelfsprekend is. Je gaat uit van de vanzelfsprekendheid van een typologie van regeringen die klassiek is sinds Aristoteles, met verschillende vormen van regeringen met hun normaal verloop en hun pathologisch verloop. Machiavelli aanvaardt deze typologie echter niet en past ze ook niet toe.

Hij legt zich niet toe op de bepaling van de essentie van deze of gene soort regering. Hij wil iets totaal anders. Zoals De Sanctis en vervolgens Gramsci heel goed begrepen hebben, gaat het niet om een theorie van een bestaande natiestaat zoals Frankrijk of Spanje die in de periode van Machiavelli absolute monarchieën waren. Machiavelli stelt zich de politieke vraag naar de voorwaarden van het funderen van een natiestaat in een land waar geen eenheid bestaat, namelijk Italië, en dat overgeleverd is aan interne verdeeldheid en invasies. Deze vraag wordt door Machiavelli in radicale, politieke termen geformuleerd. Hij constateert immers dat deze politieke taak, de opbouw van een nationale Italiaanse staat, niet kan gerealiseerd worden door een bestaande staat, of die nu geregeerd wordt door een alleenheerser of een republiek is of zelfs de pauselijke staat zelf. Al deze bestaande staten zijn oud, in moderne termen gezegd, feodaal, en dat geldt eveneens voor de vrije steden. Dit probleem wordt door Machiavelli radicaal gesteld in de zin dat hij verklaart dat enkel een “nieuwe heerser in een nieuwe heerschappij” deze moeilijke taak kan volbrengen. Een nieuwe heerser in een nieuwe heerschappij, want een nieuwe heerser in een oude heerschappij zal er niets kunnen van maken gezien hij zelf een gevangene is van die oude heerschappij. Ik meen dat het van fundamenteel belang is de politieke betekenis van deze weigering goed te begrijpen en ook van de onbepaaldheid waarin Machiavelli de lezer brengt. Het is duidelijk dat Machiavelli de heerser waarop hij hoopt heeft gezocht, dat hij die veranderd heeft en hij hem trouwens niet kunnen vinden heeft. Hij was ervan overtuigd dat de opdracht dringend was, door de politieke ellende van Italië, door de toestand van het Italiaanse volk, door de vraag die alsmaar luider werd en hij was ervan overtuigd dat het volk een dergelijke heerser met open armen zou ontvangen. Hij heeft dit dringend karakter obsessief benadrukt. Dat het nodig en mogelijk was, werd volgens hem bewezen door het avontuur van Cesare Borgia[7]: deze was er bijna in geslaagd een nieuwe heerschappij te vestigen, precies omdat hij uit het niets kwam, geen heerser was van één of andere staat en dus niet de gevangene van oude politieke staatsvormen die het door invasies verscheurde, feodale Italië van toen kenmerkten. Machiavelli wist dat deze politieke opdracht dringend was en dat de middelen voorhanden waren. Hij wist eveneens dat de nieuwe heerser vrij moest zijn van elke vorm van feodaliteit en dat de nieuwe heerser die taak op zich moest nemen vanuit het niets, dus zonder zich te onderwerpen aan bestaande politieke vormen. Dat is waarom hij in het algemeen spreekt over “een nieuwe heerser in een nieuwe heerschappij”, in het algemeen, zonder namen of plaatsen te geven. Dit naamloze is ook een manier om alle bestaande politieke vormen of heersers te weren, om alle bestaande staten te weren en om een onbekende op te roepen een nieuwe staat te vormen, eventueel zoals Cesare Borgia dat heeft gedaan, vertrekkende van een stukje provincie dat nog geen staat was en dat hij gekregen had van zijn vader de paus louter om zich ermee te amuseren. Een onbekende die vertrekt van niets en voor wie het geluk zich komt voegen bij zijn virtù, kan slagen, maar op voorwaarde dat hij een nieuwe staat vormt, die kan blijven duren en uitbreiden, met andere woorden die door verovering of op een andere manier geheel Italië kan verenigen.

De gehele kwestie of Machiavelli koningsgezind of republikein is, wordt ten aanzien van dit alternatief achterhaald en trouwens ook opgelost. Om een nieuwe staat te vormen moet men “alleen zijn”, zegt Machiavelli. Men moet alleen zijn om het noodzakelijke leger te vormen; men moet alleen zijn om de eerste wetten in te stellen; men moet alleen zijn om de grondvesten te leggen en ze te verzekeren.

Het eerste moment van de staat is noodzakelijkerwijze het werk van één persoon alleen, een privaat persoon die heerser wordt. Men zou kunnen spreken van het monarchistische of dictatoriale moment. Maar dit volstaat niet. Een dergelijk gevormde staat is zeker zwak. Twee gevaren liggen op de loer: de heerser kan zich verpoppen tot een tiran wat voor Machiavelli even ontoelaatbaar is als het despotisme later voor Montesquieu. Tirannie ontketent de haat van het volk, en dan is de heerser verloren. Interne verscheurdheid levert de heerser geheel uit aan aanvallen van buitenaf.

Eens de staat gevormd is, moet hij dus ook nog blijven duren. Daarvoor moet de heerser, die alleen was voor de vorming, “velen worden” zoals Machiavelli het formuleert. Hij moet een systeem van wetten op poten zetten om het volk te beschermen tegen de excessen van de aanzienlijken. Hij moet een “samengestelde” regering vormen (het zijn de woorden van Machiavelli) waarin de koning, het volk en de aanzienlijken vertegenwoordigd zijn. Dit is het tweede moment, het moment van het wortel schieten van de macht in het volk en meer bepaald in de tegenstellingen van de strijd tussen het volk en de aanzienlijken. Machiavelli verdedigt, geheel tegen de waarheden van zijn tijd in, de schandalige opvatting dat het belangenconflict van de mageren tegen de vetten, kortom de klassenstrijd, absoluut noodzakelijk is voor de versterking en de uitbreiding van de staat.

Men zou kunnen zeggen dat dit tweede moment het republikeins moment is van Machiavelli. Maar als je kijkt naar wat hij zegt over de voordelen van de Franse regering en over het prachtige historisch voorbeeld van Rome, die een republiek was gefundeerd door een koning en die de monarchie heeft bewaard in de instellingen van de republiek, dan wordt duidelijk dat men bij hem monarchie en republiek niet van elkaar kan scheiden. Het gaat hem in zijn denken gewoon niet over het alternatief van deze twee vormen. Wat hij wil is niet de monarchie of de republiek als dusdanig, doch de nationale eenheid. Hij wil de vorming van een staat die de nationale eenheid kan realiseren; deze vorming gebeurt eerst door een persoon, laat ons zeggen een koning, die in staat is een nieuwe staat te funderen. Vervolgens maakt de koning de staat duurzaam en zorgt ervoor dat deze kan uitbreiden door een samengestelde regering te installeren en wetten uit te vaardigen. De regering maakt de klassenstrijd mogelijk, en de koning en het volk staan aan dezelfde kant in de strijd, om de staat sterker te maken en voor te bereiden op zijn nationale opdracht.

Dit is, zo meen ik, de diepe originaliteit van Machiavelli in deze kwestie. Men kan niet zeggen dat hij de theoreticus is van de absolute monarchie, in de moderne betekenis van de politieke wetenschap. Uiteraard denkt hij wel in functie daarvan en steunt hij op de voorbeelden van Spanje en Frankrijk. Je zou misschien kunnen zeggen dat hij de theoreticus is van de politieke voorwaarden voor de vorming van een natiestaat, de theoreticus van de fundering van een nieuwe staat onder een nieuwe heerser, de theoreticus van de versterking en uitbreiding van die staat. Dit is een heel originele stelling aangezien hij niet het voldongen feit van de absolute monarchieën denkt, noch hun mechanisme, maar wel het feit dat nog moet gerealiseerd worden. Hij denkt het “moeten zijn” zoals Gramsci het noemt, het moeten zijn van een nog te funderen natiestaat, in buitengewone omstandigheden, want het is precies de afwezigheid van elke politieke vorm die het gewilde resultaat kan bewerkstelligen.

En zo kom ik weer bij het ongewone karakter van Machiavelli. Het kleine zinnetje dat hem zo dierbaar is, “dat men alleen moet zijn om een staat te funderen” weerklinkt vreemd in zijn werk zodra men er de kritische functie van begrepen heeft. Waarom alleen zijn? Deze eenzaamheid is een isolement. Men moet alleen zijn om vrij te zijn om de historische taak van de vorming van een nationale staat te volbrengen. Dat betekent dat men door toeval of virtù totaal los moet zijn, totaal ontworteld, afgesneden van elke politieke vorm van het bestaande Italië, want ze zijn alle oud, feodaal en men kan er niets van verwachten. De heerser kan slechts alleen zijn als hij begiftigd is met die eenzaamheid en die vrijheid dus om de nieuwe staat te vestigen. Instellingen, zeden en opvattingen moeten gevonden worden door toeval of virtù, los van het gehele verleden. Ze moeten gevonden worden en Machiavelli lijkt met zijn manifest een beroep te doen op het plichtsbesef van zijn tijdgenoten, maar niet op de bewustwording van het individu. Zo het individu virtù bezit, dan heeft dat niets te maken met het geweten of de wil. Zo hij virtù heeft, is dat omdat hij door de virtù gegrepen is en bezeten is. Machiavelli heeft niet een verhandeling van persoonlijke passies geschreven, noch een traktaat over een persoonlijk bewustwordingsproces. Voor hem is het niet het individueel bewustzijn, doch het samenkomen van virtù en fortuna dat maakt dat het individu loskomt van de oude wereld om de grondvesten te leggen voor een nieuwe staat. Machiavelli zegt dat je alleen moet zijn om een nieuwe staat te vormen, en ik zeg dat Machiavelli alleen moest zijn om Il Principe te schrijven, en de Discorsi. Alleen, dat betekent dat hij los stond van alle vanzelfsprekendheden die heersten in de oude wereld, los van haar ideologie, om de vrijheid te hebben een nieuwe theorie te vestigen, en om het avontuur te wagen, zoals de zeevaarders waarover hij spreekt zich wagen in onbekende wateren.

Machiavelli breekt met alle heersende opvattingen van zijn tijd; hij breekt met de aristotelische politieke ideologie, met de christelijke traditie en met het idealisme van het humanisme. Het is geen verklaarde breuk, maar ze is des te dieper. Heeft men er ooit bij stilgestaan dat hij het in zijn werk voortdurend heeft over de Oudheid, maar nooit over de Oudheid van de letteren, van de filosofie, van de kunst, geneeskunde of recht, zoals dat in de mode was onder intellectuelen? Heeft men er ooit bij stilgestaan dat hij het over een geheel andere Oudheid heeft, waarover helemaal niemand spreekt, de Oudheid namelijk van de politieke praktijk? Heeft men er ooit over nagedacht waarom hij voortdurend spreekt over de politiek van de Oudheid en toch omzeggens nooit de grote politieke theoretici van de Oudheid bespreekt? Waarom spreekt hij nooit over Plato en Aristoteles, of Cicero en de Stoïcijnen? En wat te denken van het feit dat in dit werk geen spoor van invloed is van de christelijke politieke traditie of van het humanistisch idealisme? En als het al duidelijk is dat Machiavelli zich radicaal onderscheidt van het verleden, dat nochtans zijn tijd beheerst, heeft men dan ook opgemerkt met welke bescheidenheid hij dat doet, zonder opzien? Hij zegt eenvoudigweg dat hij verkoos naar de effectieve realiteit van het ding (della cosa) te gaan in plaats van naar haar verbeelding. Hij heeft die verbeelding die hij verwerpt niet bij naam genoemd, maar wij weten dat die naam of namen van zijn tijd groot waren. Het was allernoodzakelijkst dat hij alleen was, om zijn ontdekking te verhullen zoals hij dat deed, en de namen van wie hij bestreed, te verzwijgen.

Maar dit volstaat nog niet om te verklaren waarom Machiavelli zo ongewoon is. Hij was alleen om een nieuwe waarheid te verkondigen, maar waarom is hij alleen gebleven? Alle grote uitvinders zijn later beroemd geworden, en hun argumenten zijn voor ons duidelijk geworden. Dat was niet het geval met Machiavelli.

Machiavelli is alleen omdat hij geïsoleerd gebleven is. Hij is geïsoleerd gebleven omdat men zijn denken zonder ophouden heeft bestreden zonder ooit te denken in zijn denken. En dat heeft men niet gedaan om redenen die te maken hebben met het denken dat men na Machiavelli dacht. Iedereen weet dat vanaf de 17de eeuw de ideologen van de bourgeoisie een indrukwekkende politieke filosofie hebben uitgewerkt, met name de filosofie van het natuurrecht, die alles overschaduwd heeft[8], en uiteraard dus ook het denken van Machiavelli. Deze filosofie vertrekt van belangrijke concepten van de juridische ideologie en van de rechten van het individu als subject. Deze filosofie heeft gepoogd het bestaan van positieve rechten en van een politieke staat theoretisch af te leiden van kenmerken die de juridische ideologie toekent aan het menselijk subject (vrijheid, gelijkheid, eigendom). Tegenover Machiavelli en zijn specifieke vraag zitten we daar in een geheel andere denkwereld. Maar we zitten ook in een geheel andere ideologische en politieke wereld. Het object en de prioritaire inzet van de filosofie van het natuurrecht is de absolute monarchie: of de theoretici die nu willen funderen in het recht (zoals Hobbes) of ze weerleggen in het recht (zoals Locke en Rousseau), het is toch maar over haar dat ze spreken en van haar dat ze uitgaan. De referentie is de absolute monarchie die men wil rechtvaardigen of contesteren. Dit verschil springt in het oog. Machiavelli spreekt over de absolute monarchie die bestaat in Frankrijk of in Spanje, als voorbeeld of als argument om een geheel andere zaak te behandelen, namelijk de vorming van een natiestaat Italië. Hij heeft het dus over een feit dat nog staat te gebeuren. De theoretici van het natuurrecht daarentegen denken in het kader van een voldongen feit, namelijk dat van de absolute monarchie. Zij stellen zich problemen van recht precies omdat het feit voltrokken is, en in zijn voldongenheid problematisch is of gecontesteerd wordt. Daarom moet het feit gefundeerd worden in het recht. Het feit bestaat en zijn rechtstitels moeten gecontesteerd worden. Door dit te doen, bouwen ze een geheel ander discours op over de absolute monarchie en de staat en zeker geheel anders dan dat van Machiavelli, waarvan trouwens niemand denkt dat het enig filosofisch gehalte heeft, want Machiavelli spreekt nooit de taal van het natuurrecht[9].

Dit is misschien het meest extreme punt van de eenzaamheid van Machiavelli: dat hij namelijk deze unieke en onzekere plaats heeft bekleed in de geschiedenis van het politiek denken, tussen een lange traditie van moraliserend, religieus en idealistisch politiek denken, dat hij radicaal weigerde, en de nieuwe traditie van de politieke filosofie van het natuurrecht die alles zou overheersen en waarin de opkomende burgerij zich herkende. De eenzaamheid van Machiavelli bestaat erin zich bevrijd te hebben van de eerste traditie vooraleer de tweede traditie alles zou overheersen. In de tweede traditie zijn de burgerlijke ideologen hun prachtig verhaal van de staat beginnen te vertellen in het natuurrecht. Dat verhaal begint bij de natuurstaat, gaat verder met de oorlogsstaat en vindt vrede in het sociaal contract waardoor de staat ontstaat en het positief recht. Het is een totaal mythisch verhaal maar leuk om horen want het verklaart aan wie in de staat leeft dat er geen enkele gruwel ten grondslag ligt aan de staat, enkel natuur en recht, en dat de staat eigenlijk niets anders is dan het recht, dat de staat zuiver is als recht, en net als het recht eigen is aan de menselijke natuur. Wat is er dan natuurlijker en menselijker dan de staat?

We kennen allen de Sectie VIII van het Boek I van het Kapitaal, waar Marx de zogenaamde “oorspronkelijke accumulatie” aanvalt (vertaald: primitieve accumulatie). In deze oorspronkelijke accumulatie vertelden de ideologen van het kapitalisme het opbouwend verhaal van het kapitaal, net zoals de filosofen van het natuurrecht het verhaal van de staat vertellen. In het begin was er een onafhankelijke arbeider, die zoveel werklust en zuinigheid aan de dag legde dat hij kon sparen en vervolgens ruilen. Wanneer een armoezaaier voorbijkwam, bood hij hem voedsel aan in ruil voor zijn arbeid en deze vrijgevigheid zorgde ervoor dat hij zijn bezittingen uitbreidde, waardoor hij weer meer dergelijke diensten kon aanbieden aan andere sukkelaars. Zo ontstaat accumulatie van kapitaal: door arbeid, ascese en vrijgevigheid. Wij weten hoe Marx antwoordt: met het verhaal van de plunderingen, diefstallen, afpersingen, gewelddadige onteigening van de Engelse boeren verjaagd van hun land, en hun boerderijen vernietigd zodat ze op straat zouden staan. Hij antwoordt met een geheel ander verhaal dat op een andere manier pakkend is dan het moraliserend deuntje van de ideologen van het kapitalisme.

Ik zou durven stellen dat, alle verhoudingen in acht genomen, Machiavelli een beetje op dezelfde manier antwoordt op het stichtelijke discours dat de natuurrechtfilosofen afsteken in verband met de staat. Ik zou zelfs zover gaan te suggereren dat Machiavelli misschien een van die zeldzame getuigen is van wat ik de primitieve, politieke accumulatie zou noemen, een van die zeldzame theoretici van het begin van de natiestaat. In de plaats van te beweren dat de staat ontstaan is uit het recht en uit de natuur, zegt hij ons hoe een staat moet ontstaan om duurzaam en sterk genoeg te zijn om natiestaat te worden. Hij spreekt niet de taal van het recht. Hij spreekt de taal van de noodzakelijke krachten om een staat te vormen, de taal van de noodzakelijke wreedheid in het begin van een staat. Hij spreekt de taal van een politiek zonder religie, maar die hoe dan ook de religie moet gebruiken, van een morele politiek die ook in staat is niet moreel te zijn, van een politiek die haat weigert maar wel vrees inboezemt. Hij spreekt de taal van de klassenstrijd, en recht, wetten en moraal zet hij op hun plaats, dat wil zeggen ondergeschikt. Wanneer wij hem lezen, met de lessen van alle geweld in de geschiedenis in ons hoofd, is er iets in hem dat ons treft. Machiavelli is de man die, lang voor dat de ideologen de realiteit van hun verhalen ontdekten, in staat was het geweld van de geboorte van de staat niet te beleven of te verdragen, maar te denken. Op die manier werpt Machiavelli een schril licht op het ontstaan van onze tijd en dus op het ontstaan van de burgerlijke maatschappij. Hij werpt een schril licht door zijn utopisch denken, door de hypothese die tegelijk noodzakelijk en ondenkbaar was, dat de nieuwe staat om het even waar kon ontstaan. Hij werpt een schril licht op het onzekere karakter van de vorming van natiestaten. Voor ons staan natiestaten op papier; ze liggen vast in een lot die de staten steeds voorafging. Voor hem echter zijn ze in grote mate onzeker; de grenzen liggen niet vast; er moet gestreden worden en de vraag stelt zich hoe ver daarin te gaan. Tot de grenzen van de taal of voorbij de grenzen van de taal? Tot de grenzen van de macht? Wij hebben dat alles vergeten. Wanneer we Machiavelli lezen, worden we door hem geraakt als door onze vergetelheid. Door deze vreemde familiariteit, zoals Freud het noemt, van iemand die verdringt[10].

Ik kom terug op het ongewone karakter van Machiavelli en ik wil het meest verontrustende van zijn discours oproepen. Ik signaleerde reeds de verrassingseffecten bij de lectuur van zijn teksten. Het gaat niet enkel om wat hij wil zeggen, maar ook om de manier waarop hij zijn redenering opbouwt: op zo’n verontrustende manier, van het ene hoofdstuk naar het andere zonder duidelijke noodzaak, een thema onderbrekend om het later terug op te nemen, maar verschoven, en dat houdt nooit op. Hij herneemt vragen en geeft nooit antwoorden in de verwachte vorm. Croce zei dat de zaak Machiavelli nooit zou geregeld worden. Misschien moeten we ons de vraag stellen of het niet het soort vraag is die we hem stellen die niet het antwoord kan krijgen die dat soort vraag vereist.

Er is veel te vaak gezegd dat Machiavelli de grondlegger is van de politieke wetenschap. Vele commentatoren vonden er plezier in Machiavelli te zien als een van de eerste figuren van de moderne positieve wetenschap. Machiavelli staat voor hen naast de fysica van Galilei en de analyse van Descartes. In alle soorten domeinen vinden zij die typische, nieuwe rationaliteit van de positieve wetenschap waarmee de jonge burgerij de natuur wil beheersen om haar productieve krachten te ontwikkelen. Als men deze weg volgt, kan men makkelijk in Machiavelli deze of gene passage vinden of denkexperimenten en veralgemeningen die daarvoor pleiten. Men kan bijvoorbeeld zeggen van Il Principe dat het eigenlijk een opsomming betreft van de verschillende alleenheerschappijen, een opsomming die doet denken aan de Cartesiaanse wiskunde. Men zou kunnen zeggen dat Machiavelli in het begrippenpaar virtù — fortuna een wet uitwerkt analoog aan de wetten die ten grondslag liggen aan de moderne fysica, enz … En meer in het algemeen lijkt hij te werken in de geest van de nieuwe positieve wetenschap die zich vormt en ontwikkelt onder de absolute voorwaarde van wantrouwen ten aanzien van de verschijning, vooral wanneer hij, zoals hij zelf zegt, de verbeelding verlaat om recht naar de effectieve waarheid van het ding te gaan.

Ik meen echter dat precies door in hem dit discours van de zuivere positieve wetenschap te zien, men altijd strandt voor een verontrustend gemis, voor de spanning van zijn stellingen, en het oneindig karakter van een denken dat raadselachtig blijft. Ik meen dat men Machiavelli vanuit een andere gezichtshoek moet aanpakken, en wat dit betreft de intuïtie van Gramsci volgen.

Gramsci heeft geschreven dat Il Principe een politiek manifest is. Het eigene nu van een politiek manifest, of het zou toch in elk geval zo moeten zijn, is dat het niet een zuiver theoretisch discours is of een zuiver positieve verhandeling. De theorie is evenwel niet afwezig in een manifest: mochten er geen positieve wetenselementen zijn, zou het gaan om een verklaring in het ijle. Een politiek manifest dat historische effecten wil produceren, moet zich in een geheel ander veld inschrijven dan dat van de zuivere kennis. Het moet zich inschrijven in een politieke conjunctuur waarop het wil inspelen. Het moet zich geheel richten naar de politieke praktijk die veroorzaakt is door die conjunctuur en door de bepalende krachtsverhoudingen. Men zal zeggen dat dit een banale waarheid is, maar de zaak wordt toch moeilijker als je merkt dat het zich inschrijven in de objectieve, uitwendige, politieke conjunctuur ook vertegenwoordigd moet zijn binnen in de tekst die daarover gaat. Dit moet als men de lezer van het manifest wil uitnodigen zelf in de conjunctuur te stappen met kennis van zaken, en de plaats te meten die het manifest inneemt in de conjunctuur. Met andere woorden, opdat het manifest realistisch, materialistisch en echt politiek zou zijn, moet de theorie die erin uiteengezet wordt niet enkel uitgedrukt zijn in het manifest, maar ook gesitueerd worden in de sociale ruimte waarin het tussenkomt en denkt. Men zou kunnen aantonen dat het net zo is met het Communistisch Manifest: nadat de theorie van de bestaande maatschappij is gemaakt, situeert het de communistische theorie ergens in die maatschappij, in de omgeving van andere sociaal actieve theorieën. Waarom deze verdubbeling en deze dubbele ontwikkeling? Om de ideologische plaats die de theorie inneemt te situeren in de geanalyseerde historische conjunctuur en in de ruimte van de geanalyseerde krachtsverhoudingen. Het gaat daarbij om een dubbele wil. Eerst en vooral gaat het om de wil om het soort doeltreffendheid duidelijk te maken die men kan verwachten van de theorie, waarbij deze ondergeschikt gemaakt wordt aan de bestaansvoorwaarden van de theorie in het sociaal systeem. En vervolgens gaat het om de wil om de betekenis van de theorie te bepalen door de plaats die ze inneemt in de klassenstrijd.

Ik zeg hier iets in abstracte termen dat eigenlijk nogal eenvoudig is en dat geïmpliceerd wordt door alles wat Marx heeft geschreven en Gramsci goed begrepen heeft. Ik bedoel het volgende: indien het denken van Machiavelli geheel gericht is op de historische taak van de vorming van een nationale staat, indien Il Principe zich presenteert als een Manifest, indien Machiavelli - hij die uit ervaring wist wat politieke praktijk betekende, niet enkel omdat hij de ambassades van Europa had afgelopen en heersers raad had gegeven en Cesare Borgia had gekend, maar ook omdat hij zelf troepen had georganiseerd op het terrein in Toscane - indien dus Machiavelli de politieke praktijk in rekening neemt, dan kan zijn denken zich niet voordoen onder het gewone uiterlijk van een positieve, neutrale ruimte. Men kan daarentegen zeggen dat Machiavelli’s theoretisch denken verontrustend is, omdat hij de geanalyseerde theoretische elementen anders uiteenzet dan gewoonlijk, namelijk speurend naar de constante verhoudingen tussen de dingen. Deze andere uiteenzetting zien we in Il Principe en in de Discorsi. Het is een uiteenzetting die achtervolgd wordt door de veranderlijke voorwaarden van de politieke praktijk, door de onzekerheden, door haar plaats in de politieke conflicten en door de noodzaak waarover ik het eerder had om dit theoretisch discours te laten deel uit maken van het politieke veld waarover hij spreekt. Dit is een eis waarvan Machiavelli zich duidelijk bewust is: de teksten die daarvan getuigen zijn té talrijk om ze te citeren. Ik zal er slechts één aanhalen, uit het voorwoord van Il Principe: “Ik hoop niet dat men het aanmatigend zal vinden dat een onaanzienlijk man van lage stand het waagt de manier waarop vorsten regeren kritisch te onderzoeken en aan regels te onderwerpen. Want zoals zij die landen in tekening brengen, beneden in de vlakte gaan staan om de aard van de bergen en hooggelegen plaatsen in ogenschouw te nemen en omgekeerd hoog op de bergen postvatten om te bekijken hoe de lager gelegen stukken land er uitzien, zo moet men heerser zijn om de aard van de volkeren te leren kennen en tot het volk behoren om de heersers te leren kennen."[11]

Machiavelli heeft geen verhandeling geschreven over het volk maar wel over de heerser, en hij kondigt zonder schaamte aan, zelfs als een positief argument, dat hij dat doet vanuit een “onaanzienlijk en laag” standpunt. Als men dit nu plaatst naast alles wat hij geschreven heeft in Il Principe en de Discorsi is het volgende duidelijk. Wat hij wenst en denkt in verband met de praktijken van een heerser die Italië één zal maken, doet hij vanuit een “volks” standpunt. En we weten ook uit al zijn analyses dat het volk oproepen gelijk staat met de strijd oproepen, de klassenstrijd tussen het volk en de aanzienlijken. We weten dat dat neerkomt op de heerser uitnodigen zijn historische missie te vervullen door de vriendschap van het volk te winnen, en dat wil zeggen, om de dingen bij hun naam te noemen, de kant kiezen van het volk tegen de feodale adel die Machiavelli streng veroordeelt omdat deze niet werkt. Naast nog veel andere dingen was het toch vooral dit wat Gramsci zo trof. Hij was een van de eersten die het ongewone karakter van Il Principe verbond met de politieke stellingname van Machiavelli en met zijn bewustzijn van de politieke taak waarvoor hij pleitte. Ik zeg met opzet bewustzijn want het is het kennen van zijn stellingname in de Italiaanse politieke strijd en daaruit de gevolgen weten te trekken in wat hij schrijft, die maken dat hij de theorie behandelt zoals hij dat doet. De theorie is bij hem tegelijk wat de grote sociale realiteit die de politieke strijd beheerst, verheldert, én een ondergeschikt moment van die strijd, ergens deel uitmakend van die strijd. Ergens: meer kon hij niet zeggen. Zoals hij niet kon zeggen wie de nieuwe staat zou vormen of waar in Italië dat zou gebeuren, kon hij ook niet zeggen waar zijn werk zou deelnemen aan de Italiaanse strijd. Hij wist wel dat het op de achtergrond was, dat het maar een simpele verhandeling was, niet meer dan dat, en dat hij zich overgaf aan het toevalstreffen van een anonieme ontmoeting. Dat is misschien zijn laatste eenzaamheid. Hij wist dat hij er niet meer zou zijn als zijn denken al ooit een heel klein beetje geschiedenis maakte. Deze intellectueel geloofde niet dat intellectuelen de geschiedenis maken. En hij had reeds veel te veel gezegd in zijn utopie over het begin van een nationale burgerlijke staat om niet door de geschiedenis gelogenstraft te worden. Slechts één ander denken dat dicht bij hem stond in zijn weigering en in zijn stellingname, kon hem redden van zijn eenzaamheid, namelijk dat van Marx[12].

_______________
Noten van de uitgever/vertaler
Ik heb ervoor geopteerd de opmerkingen van de uitgever betreffende kleine taalcorrecties, onderlijnde woorden of aanhalingstekens weg te laten. De correctie in voetnoot waarover sprake in het voorwoord van de uitgever is derhalve vervallen in de vertaling. Ik ben van oordeel dat dit niets heeft afgedaan of bijgevoegd aan de betekenis van de tekst. Wie deze zaken nauwgezet wil nagaan, verwijs ik naar de oorspronkelijke Franse uitgave Solitude de Machiavel et autres textes, Y. Sintomer (ed.), Actuel Marx Confrontation, Paris, Presses Universitaires de France, 1998, pp. 323-324. De voetnoten die betrekking hebben op inhoud en tekstverwijzing heb ik wel vertaald.

[1] “Die Einsamkeit Machiavellis”, in L. Althusser, Machiavelli - Montesquieu - Rousseau, (Schriften, vol. 2), P. Schöttler, F.O.Wolf (eds.), Berlin, Argument 1987, pp. 11-32; “Machiavelli’s Solitude”, Economy and Society, 17 (4), 1988, pp.468-479; “La solitude de Machiavel”, Futur Antérieur, 1, printemps 1990, pp. 26-40.
[2] “Machiavel et nous”, in écrits philosophiques et politiques, tome 2, F. Matheron (ed.), Paris, Stock/IMEC 1995, pp. 39-168. Er bestaat bovendien een typoscript (bewaard bij IMEC) van tientallen pagina’s dat Gramsci ’s interpretatie van Machiavelli behandelt.
[3] Benedetto Croce (1866-1952), belangrijke Italiaanse filosoof en intellectueel, die zeer veel invloed uitoefende op Gramsci en tegenstander was van het fascisme vanuit een liberaal standpunt.
[4] Claude Lefort, Le travail de l’oeuvre: Machiavel, Paris, Gallimard, 1972 (heruitgegeven in coll. Tel 1979).
[5] Francesco De Sanctis (1817-1883), Italiaans criticus en politicus, een der belangrijkste figuren van de Risorgimento.
[6] Giambattista Vico (1668-1744), Italiaans filosoof, werkte een filosofie van de moderne geschiedenis uit.
[7] Cesare Borgia (1476-1507), zoon van paus Alexander VI, maakte van de pauselijke staat de machtigste van Italië maar kende tegenspoed wanneer een nieuwe paus werd verkozen. Hij was het belangrijkste geval dat Machiavelli analyseerde.
[8] “uitgezonderd Spinoza, die andere “duivel” die resoluut “tegen” was (…)”
[9] “Machiavelli is zeker en vast met Spinoza, die Machiavelli “acutissimus” noemt, de diepzinnigste filosoof van de gehele mensengeschiedenis!”
[10] In het manuscript van de hier voorgestelde versie is de volgende paragraaf doorgehaald (en dit is de enige plaats waar dat gebeurde): “Ik zou daar nog graag aan toevoegen dat Machiavelli voor ons een vreemde getuige is in de filosofie. Men kan hem makkelijk plaatsen in de politieke theorie, maar men moet zich de vraag stellen met welk recht hij een plaats zou krijgen in de filosofie, hij die over filosofie eigenlijk nooit expliciet iets heeft gezegd, hij die ook nooit becommentarieerd werd als filosoof. Men vergeet daarbij echter zoals ook in verband met de overheersing van de natuurrechtfilosofie, dat men in de tijd die volgde op Machiavelli filosofisch heel specifiek gaan denken is. Men heeft zich voor een groot deel gebaseerd op een juridische ideologie en men heeft aldus verhinderd te zien dat Machiavelli op een andere manier denkt. Machiavelli denkt materialistisch, zoals Epicurus die vreemde sporen heeft nagelaten in de cultuurgeschiedenis. Epicurus is eveneens geïsoleerd tussen een grote traditie van Griekse ontologie, de filosofie van het eidos of het zijn, en een nieuwe filosofie die alles zou overheersen, de filsofie van het subject. Maar ik wil niet teveel anticiperen.”
[11] De heerser, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1977, p. 60 (Ik heb de Nederlandse vertaling van dit citaat overgenomen van Frans van Dooren uit de hier aangehaalde uitgave).
[12] “en dat van Gramsci. Ik wil hier een verontrustend detail aan toevoegen: Gramsci die Machiavelli het best heeft begrepen, heeft uiteindelijk nog niets van hem begrepen. Zo men dit wenst, kan ik daarover uitweiden en aantonen wat ik bedoel, maar bij een andere gelegenheid dan onze ontmoeting nu. Bij een ontmoeting (een toevalstreffen, een gelukkige ontmoeting) waarbij ik een ‘filosofie van de ontmoeting’ wil uitwerken, de enige, echte materialistische filosofie van de filosofiegeschiedenis - althans in mijn ogen. Afspraak wanneer U maar wenst. En we zullen daar voor ‘verrassingen’ komen te staan, ‘onverwachte verrassingen’ die geen enkel verband houden met wat ik zojuist heb uiteengezet! Ik zal dan aantonen, dat is toch mijn ambitie, dat Machiavelli die blijkbaar nooit over filosofie ‘gesproken’ heeft, de grootste filosoof aller tijden is, de gelijke of zelfs meerdere van Spinoza (‘de grootste’ volgens Hegel), en een verre voorloper van Freud, Heidegger en Derrida - waarbij hij Heidegger ver achter zich laat en zowel Freud als Derrida voorbijstreeft. U zal op de teksten kunnen beoordelen. Maar het wordt laat en ik moet nog Uw vragen beantwoorden… of heeft Machiavelli in mijn plaats reeds alle antwoorden gegeven? We zullen zien.”